Het behaviorisme 1901 begon John Watson met onderzoek naar apen, katten, honden, kippen, kikkers, vissen, maar voornamelijk ratten. Hij merkte dat er veel informatie uit het gedrag van deze dieren te halen was, zonder verder te hoeven speculeren over de innerlijke representaties (cognities) van deze dieren. Enkel de uiterlijk waarneembare acties waren meetbaar en dus interessant voor het onderzoek. Het behaviorisme is een Amerikaans-Engelse stroming, waarin de natuurkundigwetmatige opvatting van de mens is te herkennen. Populair gezegd gaan behavioristen er van uit dat de mens een machine is die onderworpen is aan wetmatigheden. Voor het gemak schakelen zij het onbewuste van de mens uit, daar houden zij geen rekening mee. Zij bestuderen de mens voor zover deze objectief waarneembaar is; m.a.w.: deze opvatting van psychologie beperkt zich tot objectief waarneembaar gedrag, en alles wat daarbuiten valt doet niet mee. Het behaviorisme gaat terug op de ontdekkingen van Pavlov. ‘Het hondje van Pavlov’ is een bekend fenomeen. Op de afbeelding is de opstelling te zien zoals Pavlov dat in zijn experimenten toepaste om een hond te conditioneren. De hond wordt geleerd om op een hendel te drukken op het moment dat er een licht in het raam verschijnt. De beloning is dan dat er vleespoeder in de voerbak valt. Zo leert de hond dat er voedsel komt wanneer het licht gaat branden. Het behaviorisme staat bekend om de dierexperimenten bekend; experimenten waarin aan ratten, duiven, apen, enz., van alles werd geleerd volgens de principes van het conditioneren. Conditioneren is niets anders dan leren door beloning en straf. Beloning leidt tot het gewenste gedrag, en straf leert het ongewenste gedrag af. Zo kun je een hond leren om pootjes te geven door hem bij elke poging in de goede richting te belonen met een stukje koek. Verkeerde pogingen beloon je niet, en zo gaat de hond steeds meer aan het gewenste gedrag voldoen. Als hij het eenmaal kan moet je niet altijd koekjes blijven geven: dan wordt hij er afhankelijk van, en dat is nu ook weer niet de bedoeling. Niet alleen dieren leren op deze manier, ook mensen leren zo. Denk maar aan gewoontevorming. Bijv. op school: de rij die het eerst netjes zit mag het eerst naar buiten. Beloning is niet alleen materieel (bijv.: een snoepje); sociale beloningen zijn voor mensen waarschijnlijk het belangrijkst; bijv.: een complimentje, persoonlijke aandacht, waardering ontvangen, enz. Het woord 'beloning' gebruiken we meestal alleen voor materiële zaken (snoepje, geld, cadeautje, eerder naar buiten mogen); in de behavioristische psychologie wordt sociale waardering (aandacht, complimentje) ook beloning genoemd. Niet alleen uiterlijk gedrag leren we zo, volgens de behavioristen, ook gevoelens leren we op die manier. Aan gedrag dat een gunstig effect heeft koppelen we prettige gevoelens (blijdschap over iets waar we positieve aandacht door krijgen; bijv.: goede cijfers). Aan gedrag dat een ongunstig effect heeft koppelen we onprettige gevoelens (bijv.: als er steeds ruzie is over afwassen wordt dit een onprettige gebeurtenis). Op die manier leren mensen bepaalde gedragspatronen aan. Bij opvoeding en onderwijs kunnen de principes van het conditioneren uitstekende diensten bewijzen. Leerkrachten leren deze principes tegenwoordig vaak als het gaat om handelingsplannen voor probleemkinderen of probleemklassen. De behavioristen dachten dat ze de sleutel gevonden hadden om al het menselijk gedrag te kunnen beïnvloeden/bepalen. Watson zei: geef me een kind, zeg wat ik er van moet maken, een kunstenaar, een landbouwer, een dominee of een dief, met de principes van het conditioneren zal ik dat er van maken. Dat is dus wel erg optimistisch maar ook wel erg naïef gedacht. Radicaal behaviorisme. Skinner werd aanvankelijk beïnvloed door de Amerikaanse psycholoog John Watson, de grondlegger van het methodologisch behaviorisme. Skinner nam afstand van de wetenschapstheorie van het methodologisch behaviorisme. Het is volgens Skinner legitiem in wetenschappelijke verklaringen van gedrag een beroep te doen op inwendige psychische processen, zelfs wanneer die door niet meer dan één persoon kunnen worden waargenomen (zoals dat bijvoorbeeld bij een psychisch proces als denken het geval is). Het is echter van belang dat deze waarnemingen onder invloed van de juiste omstandigheden worden uitgevoerd. Volgens Skinner dienen inwendige psychische processen beschouwd te worden als functioneel gedrag dat aan dezelfde wetmatigheden gehoorzaamt als uitwendig gedrag. Hoewel het een rol speelt in een verklaringsketen is 'inwendig gedrag' (denken, herinneren, voelen) volgens Skinner echter nooit de uiteindelijke oorzaak van ander inwendig of uitwendig gedrag. Gedrag kan immers nooit de uiteindelijke oorzaak zijn van gedrag. Alle gedrag is volgens Skinner uiteindelijk het product van de interactie tussen de geschiedenis van een organisme (waaronder behalve de individuele leergeschiedenis ook de evolutionaire geschiedenis valt) en de omstandigheden of situatie waarin het zich bevindt. Functie-analyse Omdat de uiteindelijke oorzaken van gedrag altijd buiten het gedrag zelf liggen, in de context (geschiedenis en omgeving) van het organisme, zou het behaviorisme dat Skinner ontwikkelde ook wel het contextueel behaviorisme genoemd kunnen worden. De basiseenheid van verklaring in de psychologie is volgens Skinner altijd 'gedrag in context'. Los van context is gedrag betekenisloos. In deze visie wordt de functie van gedrag bepaald door de context, en niet zozeer door de vorm van het gedrag: gedragingen die er hetzelfde uitzien kunnen, afhankelijk van de context, een verschillende functie vervullen, terwijl gedragingen die er verschillend uitzien, afhankelijk van de context, dezelfde functie kunnen hebben. Om gedrag goed te kunnen voorspellen en te beïnvloeden is het volgens Skinner belangrijk de functie van het gedrag te begrijpen met behulp van een zogenaamde functie-analyse. Hierbij wordt bij een bepaald gedrag gekeken naar de situatie die aan het gedrag voorafging (ook wel de antecedent genoemd), het gedrag zelf en de consequenties van het gedrag. De situatie die aan het gedrag voorafging en de consequenties vormen samen de context van het gedrag, waaruit met behulp van algemene leerprincipes de functies van het gedrag afgeleid kunnen worden. Men kan gedrag alleen beïnvloeden door relevante variabelen in de context die de functies van het gedrag in stand houden, zoals de antecedent of de consequenties van het gedrag, te identificeren en te veranderen. Operante conditionering De belangrijkste bijdrage van Skinner aan de psychologie wordt gevormd door zijn onderzoek naar de operante conditionering met behulp van een door hemzelf ontworpen instrument dat hij de operante kamer noemde, maar dat algemeen bekend is geworden onder de naam de Skinner-box. Bij operante conditionering legt een organisme een verband tussen een stimulus en een respons als gevolg van de consequenties die de respons heeft (A én B als gevolg van C). Het organisme legt een verband tussen een bepaalde situatie en een bepaald gedrag als gevolg van de gunstige of ongunstige consequenties die dat gedrag in die situatie heeft. Zijn de gevolgen van het gedrag gunstig, dan neemt de kans toe dat datzelfde gedrag opnieuw wordt vertoond wanneer de omstandigheden zich herhalen. Zijn de gevolgen schadelijk, dan wordt de band tussen gegeven omstandigheden en het gedrag verzwakt. Gedrag dat wordt aangeleerd en in stand wordt gehouden door de consequenties van dat gedrag, werd door Skinner operant gedrag genoemd. Het proces van de operante conditionering is selectionistisch in plaats van mechanisch: het gedrag en het verband tussen situatie en gedrag worden door de consequenties van het gedrag geselecteerd en bekrachtigd (versterkt) of bestraft, in de terminologie van Skinner. In dit selectionisme komt de invloed die het Amerikaans pragmatisme (met name het werk van de Amerikaanse filosofen William James en Charles Peirce) en de evolutietheorie van Charles Darwin op het werk van Skinner hebben gehad tot uiting. Door zijn selectionistische uitgangspunten droeg Skinner ertoe bij dat het wetenschappelijk voorbeeld van de psychologie verschoof van de natuurkunde naar de biologie. Volgens Skinner bestaat er een parallel tussen de fylogenetische selectie van soorten en de ontogenetische selectie van het gedrag van een organisme: zoals selectie door de omgeving in de loop van miljoenen jaren soorten vormt (fylogenetische selectie) ligt selectie door de omgeving ten grondslag aan het gedragsrepertoire dat een organisme gedurende zijn leven vormt (ontogenetische selectie). Continuïteitshypothese Skinner werd regelmatig reductionisme verweten omdat hij zijn onderzoeken verrichtte met dieren, zoals ratten en duiven. Toch was Skinner geen reductionist: hij vond niet dat mensen hetzelfde zijn als ratten en duiven. Ook was hij niet in het bijzonder in ratten- of duivengedrag geïnteresseerd. Skinner ging echter wel uit van de continuïteitshypothese: de hypothese dat er op evolutionaire gronden een continuïteit bestaat in het gedrag van gewervelde organismen. Vanuit deze continuïteitshypothese was zijn keuze voor dieren bij het doen van onderzoek vooral pragmatisch: het is makkelijker gedragsprincipes te ontdekken en te onderzoeken bij relatief eenvoudige organismen als ratten en duiven waarbij hij ook nog een zekere controle had over de leergeschiedenis, dan bij een uiterst ingewikkeld organisme als de mens. In dit opzicht ging Skinner uit van een inductieve 'bottom-up-benadering'. De brede en succesvolle toepassing van de leerprincipes die Skinner bij onderzoek met dieren heeft ontdekt, onder andere in de gedragstherapie en het onderwijs, wijst erop dat hij wat betreft de continuïteitshypothese uiteindelijk gelijk heeft gekregen. Skinner schreef in 1948 de roman ‘Walden twee’, waarin een experimentele samenleving wordt geschetst. In een landelijke omgeving ergens in het hedendaagse Amerika worden kinderen opgevoed en verzorgd door specialisten, met het oog op een toekomstige vreedzame samenleving als alternatief voor het militair industriële complex. De principes van het behaviorisme kunnen volgens Skinners roman dienst doen om het menselijk gedrag positief te beïnvloeden. Het boek is een sociologische science fiction, waarin de een poging wordt gedaan om te laten zien hoe een betere maatschappij kan worden gecreëerd. Als iemand dit in het werkelijke leven zou willen uitproberen is het punt natuurlijk wel: wie bepaalt wat goed is en wie geeft wie het recht om mensen in de richting van die ‘goede maatschappij’ te conditioneren. Een toepassingsgebied van het behaviorisme is de psychotherapie; deze therapie wordt de gedragstherapie genoemd. In deze therapie wordt ervan uitgegaan dat verkeerd gedrag is aangeleerd. Het gaat er om het verkeerde gedrag weer af te leren en het gewenste gedrag aan te leren. Zo kan roken gezien worden als een vorm van verkeerd gedrag omdat het schadelijk is voor de gezondheid. Er wordt van uit gegaan dat roken kennelijk gekoppeld is aan een plezierig gevoel. Het is af te leren door het te koppelen aan een naar gevoel, bijvoorbeeld misselijkheid. Door een misselijk makend middel in de sigaret te stoppen associeer je roken met een onplezierig gevoel en wil je op een gegeven moment niet meer roken. Dit principe is op diverse ‘genotmiddelen’ toe te passen, bijvoorbeeld: hoe kun je een kind afhelpen van duimzuigen? Smeer de duim in met een vies smakend goedje en het kind leert het wel af! Hoe kom ik van straatangst af? Of van liftangst, of van angst voor slangen, of van andere fobieën? Door bijvoorbeeld thuis, of in een therapiesessie, je eerst helemaal te ontspannen; ga vanuit die ontspannen toestand heel rustig, stap voor stap, in je verbeelding, naar die situatie toe waarin je je naar voelt. Probeer het ontspannen gevoel te houden. Als de angst opkomt die aan die situatie gekoppeld is, ga dan terug in je ontspanning. Probeer zo steeds een stapje verder te komen in je verbeelding van de situatie. Als je dan thuis, in een ontspannen situatie, zonder angst de betreffende situatie kunt voorstellen, is dat het startpunt voor de oefening in de realiteit. Ga stap voor stap de realiteit in, en probeer ontspannen te blijven. Elke keer als er weer angst opkomt ga je een stapje terug, zodat je je weer veilig voelt. Vanuit die veilige situatie ga je weer, nu in nog kleinere stapjes, verder. Een tussenstap tussen verbeelding en realiteit is: naar een film kijken, bijv. over slangen. Vanuit de ontspanning gaan kijken; elke keer als je angst voelt druk je op een knop en zet je de film stil. Zet de film weer terug, ga je weer ontspannen, zet de film weer aan, en ga opnieuw beginnen. Stap voor stap kom je verder. Op die manier zijn mensen afgeholpen van angst voor spinnen, straatangst, enz. De laatste stap is dan om in de realiteit slangen aan te durven raken, te aaien, enz., tot je ze op een gegeven moment zonder dat je angst voelt over je heen laat krioelen. Dit klinkt simpel, maar het blijkt wel te werken. Punt is natuurlijk: als het kind niet meer kan duimzuigen, maar wel die behoefte heeft, wat gaat het kind dan doen? Waarschijnlijk vervangingsmiddelen zoeken; misschien wil het extreem gaan snoepen. Als je dat dan weer wilt gaan afleren voel je wel dat je bezig bent met symptoombestrijding, en niet met de oorzaak. Dat is over het algemeen de kritiek op deze psychologie als die eenzijdig wordt toegepast: het neemt de oorzaak niet weg, het houdt zich bezig met symptoombestrijding. In combinatie met een aanpak die gericht is op het wegnemen van de oorzaak kunnen conditioneringtechnieken met succes aangewend worden. Stimulus – respons De mens is een stimulus (prikkel) - respons (reactie) dier. Zijn volledige beredeneringsvermogen, zelfs zijn normen en waarden, zijn afhankelijk van een stimulus -respons mechanisme. Dit is lang geleden bewezen door Russen zoals Pavlov en deze principes worden reeds lange tijd toegepast in het behandelen van opstandelingen, in het trainen van kinderen en het produceren van optimaal gedrag in delen van de bevolking. Zonder een zelfstandige eigen wil wordt de mens gemakkelijk bestuurbaar door stimulus respons mechanismen. Het is slechts noodzakelijk om een prikkel in de denkpatronen van de mens te installeren om die stimulus te reactiveren en te laten reageren elke maal dat een commando van een bron van buiten af het in werking stelt. Het mechanisme van de stimulus - respons is makkelijk te begrijpen. Het lichaam maakt plaatjes van elke actie in de omgeving van het individu. Wanneer die omgeving geweld, doodsangst, schokken en andere soortgelijke activiteiten omvat, zal het mentale beeldplaatje dat is ontstaan, al die ingrediënten uit de omgeving bevatten. Wanneer het individu gewond raakte tijdens dat moment, zal die verwonding zelf, als hij wordt opgeroepen door een commando van buitenaf, zich opnieuw openbaren. Bijvoorbeeld, wanneer een individu wordt geslagen en hem tijdens het slaan voortdurend verteld wordt om bepaalde functionarissen te gehoorzamen, zal het individu in de toekomst die pijn voelen opkomen op het moment dat hij begint met ongehoorzaam zijn. De geïnstalleerde pijn reageert als een politieman, omdat de ervaring hem heeft geleerd dat hij aan bepaalde functionarissen geen weerstand kan bieden en er pijn van zal ontvangen. Het verstand kan erg complex worden in haar stimuli en respons daarop. Zoals met hypnose gemakkelijk gedemonstreerd kan worden, kan een hele keten van commando’s, welke te maken hebben met een groot aantal ingewikkelde acties, in het verstand geslagen, geshockt of geterroriseerd worden, daar sluimeren en tevoorschijn komen wanneer ze worden opgeroepen door omstandigheden in de omgeving, die soortgelijk zijn aan de omgeving tijdens het ongeluk of de straf. De stimulus noemen we het “voorval van bestraffing” waar het respons mechanisme maar een klein deel van hoeft uit te maken om het mentale beeldplaatje op te roepen en ervoor te zorgen dat het lichaam de daarbij behorende pijn ervaart. Zolang het individu gehoorzaam is aan het plaatje of de commando’s opvolgt van de geïmplanteerde stimulus, is hij gevrijwaard van de pijn. Het gedrag van kinderen wordt in elk beschaafd land op die manier gereguleerd. De vader die er niet in slaagt om bij het kind onmiddellijke training en gehoorzaamheid te bewerkstelligen, rest niets anders dan lichamelijk geweld. Na het meerdere malen toedienen van lichamelijke straffen, zal de vader beloond worden met een volledige gehoorzaamheid van dat kind, elke maal als hij iets zegt. Ouders hebben de neiging om te toegevend of te zacht te zijn tegen hun kinderen, zij zullen zelden afdoende straf geven om een volledige en optimale gehoorzaamheid te veroorzaken. De bekwaamheid van het organisme om straffen te weerstaan is erg groot. Een volledige en onvoorwaardelijke respons kan slechts bereikt worden door straffen die gewelddadig genoeg zijn om het organisme werkelijk te verwonden. De door de Kozakken gebruikte methode om een wild paard te breken, is een bruikbaar voorbeeld. Een paard laat zich niet beteugelen en neemt geen enkel commando van zijn berijder aan. De ruiter die de wens heeft dit paard te berijden, stijgt op, neemt een fles sterke wodka en slaat deze stuk tussen de oren van het paard. Het paard zakt door zijn knieën, zijn ogen lopen vol met de alcohol en hij verwart deze vochtigheid met bloed en zal daarna onmiddellijk en voor altijd zijn aandacht aan de berijder schenken en nooit meer verder gebroken hoeven worden. Moeilijkheden in het breken van paarden doen zich alleen maar voor wanneer lichte straffen gebruikt worden. Er bestaat een walgelijk soort sentiment omtrent “het breken van de geest”, maar wat er verlangd wordt is een gehoorzaam paard en genoeg geweld brengt een gehoorzaam paard voort. De stimulus - respons mechanismen van het lichaam zijn van dien aard dat de pijn en het commando worden onderverdeeld en elkaar opheffen. Het beeldplaatje van de bestraffing zal niet actief worden zolang het individu niet ongehoorzaam is aan het commando dat er deel van uit maakt. In vele vroege Russische geschriften wordt dit aangeduid als een overlevingsmechanisme. Het is reeds goed en grondig gebruikt voor het overleven van het communisme. Het is slechts nodig om het organisme van een ruim toereikende stimulus te voorzien om een adequate respons te verkrijgen. Conditionering Conditionering is de vernederlandsing van de Engelse term conditioning, die als betekenis heeft: "van voorwaarden (condities) afhankelijk maken". Zo wordt onder "geconditioneerd gedrag" verstaan dat gedrag dat is aangeleerd, dat onder bepaalde condities tot stand komt en gewoonte wordt. Bekende condities zijn: bestraffen van ongewenst gedrag, belonen van gewenst gedrag. Er zijn twee soorten van conditionering; Klassieke of respondente conditionering Operante of instrumentale conditionering Klassieke conditionering, stimulussubstitutie of S-leertype komt neer op het leren van voorwaardelijke reflexen. Leergedrag dat tot stand komt via klassieke conditionering wordt gerekend tot een van de ondervormen van het impliciete of niet-declaratieve geheugen. Klassieke conditionering is onderworpen aan een aantal wetten, de conditioneringswetten. Aangenomen wordt dat klassiek conditioneren berust op een adaptief mechanisme waardoor organismen leren toekomstige prikkels met een overlevingswaarde te voorspellen. Operante conditionering of instrumenteel leren is het leerproces waarbij een respons in een bepaalde context gevolgd wordt door een bekrachtiger (Engels: reinforcer) of bestraffer (Engels: punishment). Een bekrachtiger is elke gebeurtenis die de kans vergroot dat dezelfde respons in de toekomst weer zal optreden. Een bestraffer is daarentegen elke gebeurtenis die de kans verkleint dat de respons weer zal optreden. In dierexperimenten is de bekrachtiger vaak voedsel of drank, en de bestraffer een elektrisch schokje. Soms spreekt men ook wel van positieve en negatieve bekrachtigers. Behaviorisme in het onderwijs De essentie van het behavioristische denken, toegepast op het onderwijs, is dat gewenst gedrag van leerlingen aangemoedigd en versterkt wordt, zowel door positieve als negatieve stimuli. Behavioristen denken dat onderwijzen een kwestie is van leerlingen van de juiste prikkels, de juiste stimuli voorzien. Een uitgangspunt in het behaviorisme is dat de stimulans, de bekrachtiger dus, direct volgt op de respons: directe feedback. Die kan positief zijn (een schouderklopje, een glimlach) of negatief (dreiging met straf, nablijven). Positieve feedback blijkt overigens aanzienlijk effectiever dan negatieve. Het behaviorisme heeft een sterke invloed gehad op het schoolse leren. Omdat het zich niet bezig hield met de processen die zich afspeelden in het brein (de leerprocessen), maar zich vooral richtte op de resultaten van het leren, leidde dit tot een zeer productgerichte benadering van het onderwijs. Een gevolg van het behavioristisch denken is ook de decontextualisering van de leerstof. Daar vooral het product (het leerdoel) telt, wordt kennis gefragmenteerd aangeboden. Bron: http://www.spiridoc.nl/behaviorisme.htm http://www.hersenspoeling.nl/h.07.htm http://nl.wikipedia.org https://www2.kuleuven.be/tiki/tiki-index.php?page=Het+Behaviorisme Filmpjes: http://www.youtube.com/watch?v=Eo7jcI8fAuI&feature=related http://www.youtube.com/watch?v=ZLzkBya5Uw8 http://www.youtube.com/watch?v=CpoLxEN54ho&translated=1