Titel les Woordenschatproject thema `feest` Vakgebied Taal

advertisement
Titel les
Woordenschatproject thema ‘feest’
Vakgebied
Taal
Doelgroep
Onderbouw
Tijdsduur
9 lessen
Auteur
Esther Blom
Geplaatst d.d.
18 februari 2010
Algemene instructie:
 Bij het aanbieden van nieuwe woorden moet eerst terug worden gekeken naar de eerder
geleerde woorden aan de woordmuur (fase van het Voorbewerken).
 Daarna moet de betekenis van een woord duidelijk worden uitgelegd. Dus niet aan kinderen
vragen: “Wat is een mijter?”, maar zelf de omschrijving van het woord geven. De
omschrijving van de aan te leren woorden heb ik opgenomen in de kolom Semantiseren.
Deze omschrijving moet precies zo worden gegeven.
 Nadat alle woorden van een woordcluster zijn geïntroduceerd, wordt overgegaan op de fase
van het Consolideren (inoefenen). Eerst wordt een spelletje gedaan gericht op de nieuwe
clusterwoorden. Daarna worden consolideeroefeningen gedaan die ook betrekking hebben
op de eerder geleerde woorden.
 Aan het eind van het thema wordt gecontroleerd (fase van het Controleren) of de kinderen
de nieuwe woorden actief en/of passief beheersen.
Maandag 30-11-2009


Korte terugblik naar eerder geleerde woorden (nieuw geleerde woorden nog eens
benoemen)
Nieuwe woorden aanbieden (tegelijkertijd de woordkaarten laten zien):
Woordcluster 1: feest
Doelwoorden
Feest
Semantiseren: de drie uitjes (betekenisaspecten en kenmerken)
Uitleggen en uitbreiden: Als je jarig bent dan vier je feest. Mensen komen
dan op bezoek en zijn vrolijk. Ze zeggen: “gefeliciteerd met je verjaardag”
en je krijgt pakjes. Het is feest. De kamer is versierd met slingers,
vlaggetjes en ballonnen. Als het feest is zingen mensen ook liedjes en er
zijn allemaal lekkere dingen om te eten, zoals taart. Er zijn verschillende
soorten feesten: op je verjaardag vier je feest, als Sinterklaas komt vier je
feest, als het kerstmis is vier je feest en als de school 50 jaar bestaat vier
Vieren
Bijzonder
Gefeliciteerd

je ook feest.
Uitbeelden: Slingers, vlaggetjes, ballonnen, e.d. meenemen
Uitleggen en uitbreiden: Als je jarig bent dan vier je je verjaardag. Je viert
dat je een jaartje ouder bent geworden. Je geeft dan een
verjaardagsfeestje en nodigt mensen uit. Mensen komen dan op bezoek
en zijn vrolijk. De kamer is versierd met slingers, vlaggetjes en ballonnen
en je krijgt cadeautjes. Ook kan je lekkere dingen eten als je je verjaardag
viert, bijvoorbeeld taart.
Uitbeelden: Slingers, vlaggetjes, ballonnen, e.d. meenemen
Uitleggen en uitbreiden: Iets is bijzonder als het speciaal is. Als het anders
is dan gewoon normaal. Een bijzondere dag is een dag waarop iets
bijzonders gebeurt, iets speciaals. Je verjaardag is bijvoorbeeld een
bijzondere dag, of de dag waarop Sinterklaas komt, of de dag dat een
broertje of zusje wordt geboren.
Uitleggen en uitbreiden: Als je jarig bent feliciteren mensen je. Ze zeggen
dan: “Gefeliciteerd met je verjaardag”, of: “Gefeliciteerd, je bent weer een
jaartje ouder geworden. Ze geven je dan een hand of drie zoenen. En je
krijgt cadeautjes.
Uitbeelden: Voordoen bij een leerling
Consolideeroefeningen (inoefenen van de nieuwe woorden):
o Woordkaarten ophangen aan de woordmuur: Wie kan … ophangen aan de
woordmuur? Wie kan…
o Woorden uit cluster 1 raden: Een kind kiest een woord uit van de woordmuur, de
andere kinderen stellen vragen om erachter te komen welk woord het is
o Kimspel: Een woordkaart weghalen, kinderen moeten raden wat er ontbreekt. Ze
mogen het woord ook omschrijven
Dinsdag 01-12-2009


Korte terugblik naar eerder geleerde woorden (geleerde woorden nog eens benoemen)
Nieuwe cluster aanbieden (tegelijkertijd de woordkaarten laten zien):
Woordcluster 2: kleding Sinterklaas en Zwarte Piet
Doelwoorden
Mijter
Mantel
Staf
Semantiseren: de drie uitjes (betekenisaspecten en kenmerken)
Uitleggen en uitbreiden: Sinterklaas draagt altijd een mijter op zijn hoofd.
Een mijter is rood met een goud of geel kruis aan de voorkant. Aan de
onderkant is een mijter breed en aan de bovenkant heeft een mijter een
punt.
Uitbeelden: Vorm mijter uitbeelden
Uitleggen en uitbreiden: Sinterklaas draagt een mantel. Een mantel is een
soort jas. Een mantel sla je om je schouders heen, het heeft geen
mouwen. De mantel van Sinterklaas is lang en rood. Aan de rand heeft de
mantel een gouden of gele rand. Door de mantel heeft Sinterklaas het
lekker warm.
Uitbeelden: Mantel om je schouders slaan uitbeelden
Uitleggen en uitbreiden: Sinterklaas heeft een staf. Een staf is een soort
lange stok. De staf van Sinterklaas is van goud en heeft bovenaan een
krul. Mensen die veel geld hebben en deftig zijn hebben vaak ook een
staf, bijvoorbeeld een koning of een koningin.
Uitbeelden: Vorm staf uitbeelden
Uitleggen en uitbeelden: Een muts zet je op je hoofd, dan blijft je hoofd
lekker warm als het buiten koud is. Een muts is slap en zacht. Zwarte
Pieten dragen ook een muts. Hun mutsen hebben bovenop een veer. Een
muts kan verschillende kleuren hebben, bijvoorbeeld rood, geel, groen of
blauw.
Uitleggen en uitbeelden: Als je allemaal takjes van de boom bij elkaar
bindt met een touw krijg je een roe. Een roe is dus gemaakt van allemaal
takjes. Vroeger had Zwarte Piet vaak een roe bij zich. Als iemand dan niet
lief was gaf Zwarte Piet met de roe een tikje op iemand zijn billen.
Muts
Roe

Consolideeroefeningen (inoefenen van de nieuwe woorden):
o Woordkaarten van cluster 2 laten ophangen aan de woordmuur: Wie kan de mijter
ophangen aan de woordmuur? Wie kan de mantel ophangen aan de woordmuur?
Wie kan…
o Maak een zin met een woord uit cluster 2.
o Woorden uit cluster 2 uitbeelden: Kinderen raden zo snel mogelijk het uitgebeelde
woord. Ze mogen het ook aanwijzen op de woordmuur als ze het weten.
o Kimspel: Een woordkaart van cluster 1 of 2 weghalen van de woordmuur, kinderen
moeten raden wat er ontbreekt. Ze mogen het woord ook omschrijven.
Donderdag of vrijdag 03/04-12-2009


Korte terugblik naar eerder geleerde woorden (geleerde woorden nog eens benoemen)
Nieuwe cluster aanbieden (tegelijkertijd de woordkaarten laten zien):
Woordcluster 3: Sinterklaasfeest
Doelwoorden
Strooien
Pakje
Sinterklaasliedje
Zingen
Semantiseren: de drie uitjes (betekenisaspecten en kenmerken)
Uitleggen en uitbreiden: Strooien lijkt op zachtjes gooien. Als je iets
strooit dan gooi je het zachtjes in het rond om je heen. Zwarte Piet strooit
altijd met snoepgoed. Hij strooit dan zachtjes allemaal snoep in het rond
zodat ieder kind iets krijgt.
Uitbeelden: Strooien van snoepgoed uitbeelden
Uitleggen en uitbreiden: Een pakje is een cadeautje. Een pakje is altijd
mooi ingepakt in cadeaupapier, soms zelfs met een strik erop. Als je jarig
bent of het is feest dan krijg je pakjes. Als Sinterklaas in Nederland is en je
zet je schoen dan krijg je pakjes in je schoen.
Uitleggen en uitbreiden: Als Sinterklaas in Nederland is en je zet je schoen
dan zing je ook vaak een Sinterklaasliedje. Er zijn heel veel verschillende
Sinterklaasliedjes. ‘Zie ginds komt de stoomboot’ is een Sinterklaasliedje,
‘Sinterklaas kapoentje’ is een Sinterklaasliedje en ‘Hoor de wind waait
door de bomen’ is ook een Sinterklaasliedje.
Uitbeelden: Zingen van de eerste regel van bovenstaande liedjes
Uitleggen en uitbreiden: Zingen doe je met je stem, maar zingen is niet
hetzelfde als praten. Zingen doe je vaak op muziek. Je kan verschillende
liedjes zingen. Op een verjaardag kan je zingen. Dan zing je een
verjaardagsliedje. ‘Lang zal ze leven’. Als Sinterklaas in Nederland is zing
je Sinterklaasliedjes. ‘Zie ginds komt de stoomboot’. En als het Kerst is
zing je Kerstliedjes. ‘Klink klokje klingelingeling’. Je kan ook zomaar
zingen, als je vrolijk bent. Of je zingt mee met de radio of met een liedje
van een cd.
Uitbeelden: Zingen van eerste regel van bovenstaande liedjes.

Consolideeroefeningen (inoefenen van de nieuwe woorden):
o Woordkaarten van cluster 3 laten ophangen aan de woordmuur: Wie kan het pakje
ophangen aan de woordmuur? Wie kan…
o Woorden uit cluster 3 tekenen: Kinderen raden zo snel mogelijk het getekende
woord. Ze mogen het ook aanwijzen op de woordmuur als ze het weten.
o Kimspel: Een woordkaart van cluster 1, 2 of 3 weghalen van de woordmuur, kinderen
moeten raden wat er ontbreekt. Ze mogen het woord ook omschrijven.
o Ik ga op reis en ik neem mee… Kinderen kiezen om de beurt een woord van de
woordmuur en herhalen de voorgaande woorden. Bij een fout begint het opnieuw.
Maandag 07-12-2009


Korte terugblik naar eerder geleerde woorden (geleerde woorden nog eens benoemen)
Nieuwe cluster aanbieden (tegelijkertijd de woordkaarten laten zien):
Woordcluster 4: Kerstboom versieren
Doelwoorden
Piek
Lichtjes
Branden
Versieren
Semantiseren: de drie uitjes (betekenisaspecten en kenmerken)
Uitleggen en uitbreiden: Als het bijna kerst is dan kopen mensen een
kerstboom. Deze kerstboom gaan ze versieren met slingers en
kerstballen. Ze zetten er ook een piek op. Een piek zet je helemaal
bovenop de kerstboom, in de top van de kerstboom. Een piek kan
verschillende vormen hebben. Soms is een piek een ster, maar soms heeft
een piek ook een andere vorm. Een piek kan ook aan de onderkant een
soort bolletje zijn met bovenaan een punt.
Uitleggen en uitbreiden: Lichtjes is een ander woord voor lampjes. Als het
bijna kerst is versieren mensen hun kerstboom. Dat doen ze met slingers,
kerstballen, een piek en ook met lichtjes. De lichtjes in de kerstboom
zitten met een draadje aan elkaar vast. En als je dan op een knopje drukt,
dan gaan de lichtjes branden.
Uitleggen en uitbreiden: Een lamp kan branden. Dat betekent dat de lamp
aan is. Het wordt dan licht in de kamer. Een kaars kan ook branden. Dat
betekent dat de kaars licht geeft. Lichtjes in de kerstboom kunnen ook
branden, dat betekent dat de lichtjes aan zijn.
Uitleggen en uitbreiden: Versieren is een ander woord voor mooi maken.
Als het feest is dan kan je de kamer versieren. Als je jarig bent versier je
de kamer met slingers, ballonnen en vlaggetjes. En als het kerstmis is dan
kan je een kerstboom kopen en deze versieren. Een kerstboom maak je
mooi met kerstballen, slingers, lichtjes en een piek. Je versiert de
kerstboom.

Consolideeroefeningen (inoefenen van de nieuwe woorden):
o Woordkaarten van cluster 4 laten ophangen aan de woordmuur: Wie kan de piek
ophangen aan de woordmuur? Wie kan…
o Woorden uit cluster 4 raden: Eén kind gaat de klas uit. De andere kinderen kiezen
samen een woord. Het kind komt terug in de klas en mag vragen stellen. De andere
kinderen geven antwoord met ja/nee. Kind mag het gekozen woord noemen of
aanwijzen op de woordmuur.
o Kimspel: Een woordkaart van cluster 1, 2, 3 of 4 weghalen van de woordmuur,
kinderen moeten raden wat er ontbreekt. Ze mogen het woord ook omschrijven.
o Woordweb Feest aanvullen bij cluster kerstmis: Waar denk je aan als je aan kerst
denkt?
Dinsdag 08-12-2009


Korte terugblik naar eerder geleerde woorden (geleerde woorden nog eens benoemen)
Nieuwe cluster aanbieden (tegelijkertijd de woordkaarten laten zien):
Woordcluster 5: Kerstverhaal
Doelwoorden
Engel
Op reis
Ezel

Semantiseren: de drie uitjes (betekenisaspecten en kenmerken)
Uitleggen en uitbreiden: Een engel is een mens die hoog in de lucht, in de
hemel woont. Een engel woont dicht bij de sterren. Een engel is wit en
heeft twee vleugels, net zoals een vogel. Een engel kan daarom ook
vliegen. Een engel is heel mooi en lief. Daarom zeggen ze wel eens als je
heel lief bent: “Je bent een engel”.
Uitleggen en uitbreiden: Als je vakantie hebt dan ga je vaak op reis. Je
gaat dan ver weg van je eigen huis. Misschien zelfs naar een ander land.
Je kan op reis gaan om vakantie te houden, of om bij iemand op bezoek te
gaan. Als je naar een ver land gaat dan ga je op reis. Als je op reis gaat dan
ga je vaak met de auto of met het vliegtuig. Je gaat dan op reis. Maria en
Jozef gingen ook op reis. Zij gingen op reis naar Bethlehem, met een ezel.
Ze moesten heel ver lopen.
Uitleggen en uitbreiden: Een ezel lijkt op een paard. Een ezel heeft ook
twee oren, vier poten en een staart. Een ezel is wel wat kleiner dan een
paard en hij is meestal bruin. Ook makt een ezel een ander geluid. Hij
doet: “IeA IeA”. Op een ezel kan je zitten. Vroeger werd een ezel gebruikt
om zware dingen mee te nemen. Maria en Jozef hadden ook een ezel.
Maria had een kindje in haar buik en kon niet zo ver lopen. Daarom
mocht zij op de ezel zitten. Maria en Jozef gingen met hun ezel reis.
Uitbeelden: Geluid van een ezel nadoen.
Consolideeroefeningen (inoefenen van de nieuwe woorden):
o Woordkaarten van cluster 5 laten ophangen aan de woordmuur: Wie kan de ezel
ophangen aan de woordmuur? Wie kan…
o Woorden uit cluster 5 raden: Een kind kiest een woord uit van de woordmuur, de
andere kinderen stellen vragen om erachter te komen welk woord het is. Kind mag
alleen antwoorden met ja/nee.
o Kinderen vormen tweetallen. Eén kind kiest een woord van de woordmuur en
tekenen dit bij een ander kind op de rug. Het kind moet raden welk woord er wordt
getekend.
o Kimspel: Een woordkaart weghalen van cluster 1 t/m 5, kinderen moeten raden wat
er ontbreekt. Ze mogen het woord ook omschrijven.
o Sorteerspel: 4 Clusterwoorden worden van plek gewisseld. Kinderen raden welke
woorden op een verkeerde plek hangen.
Donderdag of vrijdag 10/11-12-2009


Korte terugblik naar eerder geleerde woorden (geleerde woorden nog eens benoemen)
Nieuwe cluster aanbieden (tegelijkertijd de woordkaarten laten zien):
Woordcluster 6: Kerstverhaal
Stal
Uitleggen en uitbreiden: Een stal is een soort schuurtje waar
boerderijdieren in wonen. Schapen wonen in een stal. Maar ook koeien
en paarden wonen in een stal. Een stal is gemaakt van hout. Het kindje
van Maria en Jozef werd geboren in een stal omdat er nergens in huis een
plekje vrij was.
Uitleggen en uitbreiden: Een os is een dier. Een os is een mannetjes koe,
een stier. Een os is bruin, heeft een staart en heeft twee witte, grote
horens op zijn hoofd. Ook is een os heel sterk.
Uitleggen en uitbreiden: Een kribbe is een bak waaruit de boerderijdieren
eten. In een kribbe zit dus eten voor de dieren. Paarden eten uit een
kribbe, maar ook koeien kunnen uit een kribbe eten. Of geiten of
schapen. Een kribbe is gemaakt van hout. Het kindje Jezus werd geboren
in een stal en werd door Maria en Jozef in een kribbe gelegd. Dat kwam
omdat er geen bedje voor hem was. Jozef en Maria hebben toen wat stro
in de kribbe gelegd zodat Jezus een lekker warm en zacht bedje had.
Uitleggen en uitbreiden: Stro is een soort opgedroogd gras. Stro is geel en
het wordt vaak gebruikt op de boerderij. Stro prikt een beetje als je aan
de puntjes voelt. Dieren kunnen stro eten, of lekker op het stro liggen.
Toen kindje Jezus geboren werd hebben Maria en Jozef stro in een kribbe
gelegd zodat Jezus daar lekker warm en zacht op kon liggen.
Os
Kribbe
Stro

Consolideeroefeningen (inoefenen van de nieuwe woorden):
o Woordkaarten van cluster 6 laten ophangen aan de woordmuur: Wie kan de kribbe
ophangen aan de woordmuur? Wie kan…
o Woorden uit cluster 6 tekenen: Een woord wordt doorgefluisterd en de kinderen
maken er een tekeningetje van. Heeft iedereen hetzelfde woord getekend?
o Ik ga op reis en ik neem mee… Kinderen kiezen om de beurt een woord van de
woordmuur en herhalen de voorgaande woorden. Bij een fout begint het opnieuw.
o Sorteerspel: Woordkaarten van cluster wisselen. Welke woordkaarten hangen
verkeerd?
Maandag 14-12-2009


Korte terugblik naar eerder geleerde woorden (geleerde woorden nog eens benoemen)
Nieuwe cluster aanbieden (tegelijkertijd de woordkaarten laten zien):
Woordcluster 7: Kerstverhaal
Herder
Ster
Schitteren
Hemel

Uitleggen en uitbreiden: Een herder is een meneer die voor de schapen
zorgt. Een herder zorgt ervoor dat er in het veld geen schapen verdwalen
of kwijt raken. Een herder zorgt ervoor dat alle schapen buiten bij elkaar
blijven. Toen kindje Jezus werd geboren ging er een ster schijnen boven
de stal. De herders zijn toen met hun schapen naar de ster toegelopen en
zijn op bezoek geweest bij Maria en Jozef om naar het nieuwe kindje te
kijken.
Uitleggen en uitbreiden: Een ster glinstert hoog in de lucht, aan de hemel.
Als je ’s nachts omhoog kijkt zie je heel veel sterren. Een ster is geel en
elke ster geeft ook licht. Alle sterren bij elkaar geven veel licht. Een ster
heeft punten aan de rand. Deze punten kan je niet zien als je ’s nachts
omhoog kijkt, maar als je een ster tekent teken je een ster met punten.
De herders zagen een ster glinsteren in de lucht. Ze zijn naar deze ster toe
gelopen en vonden daar het kindje Jezus in de stal.
Uitbeelden: Vorm van een ster uitbeelden
Uitleggen en uitbreiden: Schitteren is een ander woord voor glinsteren.
Een ster schittert in de lucht, hij geeft licht. Lampjes in de kerstboom
schitteren ook, zij geven ook licht. De herders zagen een ster schitteren in
de lucht. De ster gaf veel licht. Ze zijn naar de schitterende ster toe
gelopen en vonden het kindje Jezus in de stal.
Uitleggen en uitbreiden: Hoog in de lucht is de hemel. Als je dus omhoog
kijkt zie je de hemel. Een engel woont in de hemel. In de hemel schitteren
’s nachts de sterren. Als iemand dood gaat zeggen mensen soms: “Hij is
naar de hemel gegaan.” In de hemel is het heel fijn.
Consolideeroefeningen (inoefenen van de nieuwe woorden):
o Woordkaarten van cluster 7 laten ophangen aan de woordmuur: Wie kan de hemel
ophangen aan de woordmuur? Wie kan…
o Een zin maken met een woord uit cluster 7.
o Woorden uit cluster 7 raden: Eén kind gaat de klas uit. De andere kinderen kiezen
samen een woord. Het kind komt terug in de klas en mag vragen stellen. De andere
kinderen geven antwoord met ja/nee. Kind mag het gekozen woord noemen of
aanwijzen op de woordmuur.
o Woord uit cluster 1 t/m 7 uitbeelden. Eén kind kiest een woordkaart. De andere
kinderen raden welk woord er uitgebeeld wordt. Ze mogen het woord ook
aanwijzen.
o Memory spelen in 2 groepjes: Kinderen laten stimuleren om te benoemen wat ze
hebben omgedraaid. Alleen de memorykaarten selecteren die al behandeld zijn.
Dinsdag 15-12-2009


Korte terugblik naar eerder geleerde woorden (geleerde woorden nog eens benoemen)
Nieuwe cluster aanbieden (tegelijkertijd de woordkaarten laten zien):
Woordcluster 8: Kerstverhaal
Koning
Uitbeelden en uitbreiden: Een koning is de baas van een land. Een koning
is altijd een man. Als het een vrouw is heet zij een koningin. Een koning is
heel rijk. Een koning draagt vaak een kroon op zijn hoofd. Toen het kindje
Jezus geboren werd kwamen er drie koningen op bezoek bij Maria en
Jozef. De koningen kwamen kijken naar het nieuwe kindje. Omdat
koningen heel rijk zijn en veel geld hebben, hadden de drie koningen
cadeautjes meegenomen voor het kindje.
Uitleggen en uitbreiden: Als je rijk bent heb je veel geld. Als je rijk bent
kan je alles kopen wat je wilt. Je kan een hele dure auto kopen of een
mooie gouden armband. Als je rijk bent woon je in een groot huis. Toen
het kindje Jezus geboren werd kwamen er drie koningen op bezoek bij
Maria en Jozef. De koningen kwamen kijken naar het nieuwe kindje.
Omdat koningen heel rijk zijn en veel geld hebben, hadden de drie
koningen cadeautjes meegenomen voor het kindje.
Uitleggen en uitbreiden:Als je weinig geld hebt ben je arm. Je hebt dan zo
weinig geld dat je bijna geen eten kan kopen of nieuwe kleren. Als je arm
bent woon je in een heel klein huisje of misschien zelfs wel in een stal.
Rijk
Arm

Consolideeroefeningen (inoefenen van de nieuwe woorden):
o Woordkaarten van cluster 8 laten ophangen aan de woordmuur: Wie kan de koning
ophangen aan de woordmuur? Wie kan…
o Sorteerspel: Eén kind gaat de klas uit. De andere kinderen mogen een aantal
woorden op de woordmuur omwisselen. Het kind komt terug in de klas en mag
ontdekken welke woorden omgewisseld zijn.
o Kinderen vormen tweetallen. Eén kind kiest een woord van de woordmuur en
tekenen dit bij een ander kind op de rug. Het kind moet raden welk woord er wordt
getekend.
o Kimspel: Een woordkaart van cluster 1 t/m 8 weghalen van de woordmuur, kinderen
moeten raden wat er ontbreekt. Ze mogen het woord ook omschrijven.
Woensdag 16-12-2009

Reflectie met de kinderen:
o Welk woord ken je heel erg goed?
o Hoe komt het dat je dat zo goed hebt onthouden?
o Is er ook een woord wat je steeds vergeet?
o Hoe ga je het toch proberen te onthouden? Wie kan helpen/een tip geven?
o Hoe vond je het om met de woordmuur te werken?
Herhalen van woordkaarten
 Consolideeroefeningen (inoefenen van de nieuwe woorden):
o Kind beeld een woord uit, andere kinderen raden het uitgebeelde woord.
o Sorteerspel: Eén kind gaat de klas uit. De andere kinderen mogen een aantal
woorden op de woordmuur omwisselen. Het kind komt terug in de klas en mag
ontdekken welke woorden omgewisseld zijn.
o Memory spelen in 2 groepjes: Kinderen stimuleren om te benoemen wat ze hebben
omgedraaid.
Download