Klaas Gommers

advertisement
‘Regulate without Regulation’
Een onderzoek naar het socialisatieproces van Corporate
Social Responsibility (CSR).
Naam: Klaas Gommers
Studentnummer: S0914592
Datum: 18-06-2012
Begeleider: Tanja Aalberts
Aantal woorden: 8205
Inhoudsopgave
Paginanummer:
1. Inleiding
2
2. Probleemstelling
3
3. Theoretisch kader: Het socialisatieproces van normen binnen staten 5
3.1 Duiding van de norm: Corporate Social Responsibility (CSR)
5
3.2. Normsocialisatie
6
Figuur 1 Het proces van norm socialisatie
7
3.3. Operationalisering van het theoretisch kader: The Spiral Model 9
4. Normsocialisatie bij multinationals
11
4.1. Operationalisering van normsocialisatie voor Multinationals
12
4.2 Marktwerking als factor voor normsocialisatie
13
Figuur 2: ‘The civil learning tool’
14
4.3. The Spiral Model voor Multinationals
14
4.4. De ontwikkeling van CSR
16
5. ‘Regulate without regulation’: De Global Compact
17
6. Casus Nike/Reebok
19
7. Conclusie
20
8. Literatuurlijst
23
1
1. Inleiding
“The Business of business is business” schreef Milton Friedman in 1970 en daarmee uitte hij
forse kritiek op de ideeën uit de wetenschap en uit de maatschappij dat bedrijven
verantwoordelijk zijn voor meer dan alleen hun eigen winst en werknemers. ‘The social
responsibility of business is to make profit’ zo luidde zijn stuk in The New York Times
Magazine (Schouten en Remmé 2006, 369). Het kapitalistisme zou volgens Friedman het
beste functioneren als iedereen zou handelen in eigenbelang en alles in werk zou stellen om
dit te realiseren. In de afgelopen decennia is er een verschuiving waarneembaar in de houding
van bedrijven ten opzichte van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Niet alleen is er
sprake van bewustzijn over de mogelijkheid dat bedrijven een negatieve impact kunnen
hebben op de samenleving, maar ook dat het respecteren van de verantwoordelijkheid ten
aanzien van de maatschappij ook ten goede kan komen aan het bedrijf zelf. “A quartercentury ago business argued that protecting the environment was not their job. Few American
companies would say that today”. (Forsythe 2000, 208).
De Verenigde Naties dragen uit dat staten verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de
mensenrechten. Deze bescherming geldt niet alleen voor activiteiten van de staat, maar voor
alle activiteiten die binnen de jurisdictie van de staat vallen, zoals activiteiten van bedrijven,
de media of individuen. In internationale wetgeving is vastgelegd dat de verantwoordelijkheid
geldt in het gebied dat door de staat wordt gecontroleerd. In vergelijking met de
institutionalisering van staten kan de institutionalisering van bedrijven niet met wetgeving
worden vastgelegd. De totstandkoming van de internationale wetgeving vond plaats in een
periode waarin staten superieur waren in de wereldeconomie. De staat had de grootste macht
en was in staat haar burgers te beschermen en te ontwikkelen. Bedrijven waren dus
ondergeschikt aan de staat. Internationale wetten zijn vooral op staten gericht en hebben
daardoor weinig invloed op corporaties (Chesterman 2004, 307-310; Forsythe 2000, 191).
Multinationals kunnen het hoofdbedrijf in de ene staat plaatsen, de activiteiten in de andere
staat uitvoeren en de aandeelhouders kunnen zich overal ter wereld bevinden (Ratner 2001,
463). Met de mondialisering en de toenemende macht van multinationals zou de staat nog
steeds haar burgers bescherming kunnen bieden. Sommige staten hebben echter niet de
middelen of de motieven om multinationals te controleren (Ratner 2011, 461). Staten kunnen
zichzelf schuldig maken aan het schenden van internationale wetgeving of internationale
wetgeving niet erkennen (Chesterman 2004, 311). Als de staat geen invloed wil of kan
2
uitoefenen op multinationals die zich niet houden aan internationale wetgeving, dan kunnen
de multinationals door het recht niet verantwoordelijk worden gehouden (Forsythe 2000,
201).
2. Probleemstelling
Het gebrek aan internationale wetgeving voor multinationals kan zorgen voor een bedreiging
voor de mensenrechten, temeer omdat economische belangen internationaal zijn
vertegenwoordigd in organen zoals de The World Trade Organisation (WTO) en
mensenrechten in veel mindere mate (Buhmann 2009, 49). De vraag hoe multinationals in het
internationale recht moeten worden behandeld is nog een open discussie. Er zijn pogingen
gedaan om multinationals te betrekken in het International Criminal Court en om
multinationals als rechtspersonen aan te merken, maar beide pogingen waren niet succesvol
(Chesterman 2004, 314). Mede door tegenstand vanuit de private sector, maar ook door
tegenstand vanuit staten blijkt het hervormen van de internationale wetgeving een zeer
moeilijke taak (Buhmann 2009, 49). Hiermee kan worden geconcludeerd dat het
institutionaliseringproces bij multinationals niet op een vergelijkbare manier kan verlopen als
bij staten. Wanneer internationale wetgeving niet afdoende is om de mensenrechten te
beschermen en de verantwoordelijk hiervoor komt te liggen bij de bedrijven zelf, kan er
onderzocht worden welke factoren invloed hebben op de zelfregulering van de norm en welke
logica hierachter zit (Campbell 2007, 947).
De Verenigde Naties hebben de norm gesteld dat ‘business enterprises’, een algemene term
voor actoren in de private secto, mensenrechten moeten respecteren en verantwoordelijkheid
moeten nemen voor de impact die zij maken, ondanks de eindverantwoordelijkheid van
staten. Multinationals hebben naast staten ook de verantwoordelijkheid om de mensenrechten
te beschermen (Human Rights Council 2011, 4). Deze verantwoordelijkheid komt voort uit
internationale verdragen als de Bill of Human Rights en de International Labor Organization
(Human Rights Council 2011, 13). De verantwoording voor het beschermen van de
mensenrechten en het milieu voor de private sector kwam binnen de doelstellingen van de VN
pas tot uiting in de millenniumdoelen van 2000. Duurzaamheid moest één van de doelen
worden voor ontwikkeling en hierbij had de private sector ook een rol (Buhmann 2009, 21):
“The responsibility of business enterprises to respect human rights refers to internationally
recognized human rights as those expressed in the International Bill of Human Rights and the
3
principles concerning fundamental rights set out in the International Labour Organizations
Declaration on Fundamental Principles and Rights on work” (Human Rights Council 2011,
13). De verantwoordelijkheid van bedrijven voor het beschermen van de rechten van de mens
is een normatieve uitspraak van de Human Rights Council. Bedrijven zouden zich moeten
committeren aan deze norm, maar er zijn geen juridische consequenties wanneer zij zich er
niet aan houden. De Europese commissie definieërt deze norm als Corporate Social
Responsibility. “A concept whereby companies integrate social and environmental concerns
in their business operations and in their interactions with their stakeholders on a voluntary
basis. Not only fulfilling legal expectation, but also going beyond compliance and investing
‘more’
into human capital, the environment and the relations with the stakeholders”
(Buhnman 2011, 156). De Europese Unie benadrukt in de verklaring dat CSR beleid vrijwillig
moet worden geïmplementeerd. Bedrijven hebben de verantwoordelijkheid voor mens, milieu
en de relatie met stakeholders. Uit deze definitie volgt dat de manier waarop deze norm wordt
vormgegeven, moet worden ingevuld door de bedrijven zelf. Niet alleen het ontwikkelen van
de norm, maar ook de regulering van de norm krijgt een andere invulling als bedrijven daar
zelf verantwoordelijk voor zijn.
Kan regulering van de norm plaatsvinden als de invulling van de norm op vrijwillige basis
plaats vindt? Door het vrijwillige aspect van bedrijven is het interessant om te onderzoeken of
de normen die de Verenigde Naties stellen zich binnen bedrijven ontwikkelen, hoe ze zich
ontwikkelen en of, en op welke manier regulering plaatsvindt. De probleemstelling is of en
hoe de normsocialisatie plaats vindt binnen bedrijven. De focus van dit onderzoek zal liggen
op de ontwikkeling binnen multinationals. Risse en Sikkink (1999) hebben in het boek ‘The
Power of Human Rights’ de socialisatie van mensenrechten onderzocht. Hiervoor hebben zij
een theoretisch kader ontwikkeld dat beschrijft hoe normen zich binnen staten socialiseren. In
dit onderzoek wordt onderzocht of de normsocialisatie van staten vergelijkbaar is met de
normsocialisatie
van
multinationals.
De
onderzoeksvraag
is
als
volgt:
is
het
socialisatieproces voor staten, zoals omschreven door Risse en Sikkink (1999),
toepasbaar op de socialisatie van de norm CSR bij multinationals? Ten eerste zal de norm
Corporate Social Responsibility nader worden toegelicht. Vervolgens zal het theoretisch
kader van Risse en Sikkink (1999) uiteen worden gezet en de operationalisering van het
theoretisch kader. Ten derde zal de vertaalslag worden gemaakt van het op statengerichte
model naar een model wat toepasbaar wordt op multinationals. Als laatste zal de casus Nike
versus Reebok worden besproken als voorbeeld van normsocialisering bij bedrijven.
4
3. Theoretisch kader: Het socialisatieproces van normen binnen staten
3.1 Duiding van de norm: Corporate Social Responsibility (CSR)
In dit onderzoek wordt de normsocialisatie van Corporate Social Responsibility (CSR)
onderzocht. De keuze is gebaseerd op de overeenkomsten tussen mensenrechten en CSR. In
de meest abstracte zin wordt CSR omschreven als de verantwoordelijkheid van bedrijven voor
de gevolgen van de impact die zij hebben op de maatschappij door het gevoerde beleid.
Hieronder valt zowel de sociale impact, alsmede de impact op het milieu (Buhmann 2010,
146). Naast de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van het beleid wordt CSR ook
omschreven als de verantwoordelijkheid voor de bescherming van mensenrechten. (Sikka
2011, 812) (Shamir 2010, 532) (Buhmann 2011, 139). Al sinds 1940 wordt er in de
wetenschappelijke literatuur gesproken over de term CSR. De invulling van CSR moet in een
historische context worden geplaatst (Campbell 2007, 950). Slavernij is één van de eerste
voorbeelden van negatieve impact van de private sector waarvoor bedrijven verantwoordelijk
werden gehouden. Slavenhandelaren bevonden zich veelal op zee en opereerden in een
internationale markt. Tegenstanders van de slavernij riepen staten op om slavernij strafbaar te
stellen en zorgden er uiteindelijk voor dat door de afschaffing van slavernij de eerste
internationale mensenrechten tot stand kwamen (Ratner 2001, 465). De afschaffing van
slavernij zou in die tijd als CSR beleid kunnen worden geïnterpreteerd.
In de huidige wereldeconomie hebben corporaties en multinationals een toenemende invloed
op economisch beleid en daarmee een toenemende invloed op de internationale politiek
(Engle 2004, 107; Sikka 2011, 813). Dit heeft tot gevolg dat het beleid van multinationals een
directe impact heeft gekregen op individuen wereldwijd en multinationals kunnen daardoor de
internationale rechten van de mens aantasten (Forsythe 2000, 191). Bij de totstandkoming van
de globale markteconomie is het toenemende belang van mensenrechten niet in acht genomen
en is er een spanning tussen deze twee factoren ontstaan (Forsythe 2000, 197; Sikka 2011,
812). CSR is ontstaan en ontwikkeld als reactie op deze spanning. Campbell (2007) schrijft
dat het definiëren van de inhoud van CSR ingewikkeld is, het is namelijk normatief. Het hangt
af van het perspectief en de historische context. Om CSR toch te onderzoeken stelt hij een
minimum behaviour standard op (Campbell 2007, 951). Bedrijven moeten voldoen aan twee
eisen om aan de minimale norm van maatschappelijke verantwoordelijkheid te voldoen.
Allereerst moeten bedrijven geen bewuste schade toebrengen aan stakeholders. Stakeholders
5
omschrijft Campbell als investeerders, werknemers, consumenten, leveranciers en de lokale
bevolking en maatschappij waar zij werkzaam zijn. Ten tweede moeten bedrijven enige
schade die zij toegebracht hebben aan de maatschappij herstellen of vergoeden. Dit kan op
vrijwillige basis of door druk van buitenaf. Door deze definitie wordt de focus gelegd op het
onderscheid tussen onverantwoordelijk beleid en minimaal verantwoordelijk sociaal beleid
(Campbell 2007, 951). De afschaffing van slavernij was de eerste vorm van CSR die
internationaal is vastgelegd in verdragen. Aan het begin van de 20e eeuw was de afschaffing
van kinderarbeid onderdeel van CSR. Op dit moment is de impact die bedrijven maken op het
milieu steeds vaker onderdeel van CSR beleid. Dit toont aan dat CSR zich bevindt in een
socialisatieproces en dat er factoren zijn die de socialisatie van de norm CSR beïnvloeden.
3.2. Normsocialisatie
Socialisering in de meest algemene definitie is het ontstaan van gedrag, identiteiten en
interesses vanuit collectieve normen over hoe ‘goed’ gedrag eruit zou moeten zien. In het
debat over internationale normen houdt de socialisering de totstandkoming in van
binnenlandse beleid van staten waardoor er gedrag ontstaat. Het socialisatieproces vormt het
gedrag van de burgers, groeperingen en de staat zelf door de interactie met andere
groeperingen, staten en internationale organisaties. Risse en Sikkink (1999) beschrijven in
‘The Power of Human Rights’ de socialisatie van de norm mensenrechten voor staten. Hierbij
onderscheiden Risse en Sikkink drie factoren die staten gedurende de normsocialisatie mee in
aanraking komen (Risse en Sikkink 1999, 11). ‘Adaption and strategic bargaining’, ‘moral
consciousness raising, argumentation and persuasion’ en ‘institutionalization and
habitualization. Normsocialisatie is het geleidelijke proces waarin de verschillende factoren
tegelijkertijd plaats vinden en op bepaalde momenten ook overlappen.
In figuur 1.1. wordt de normsocialisatie gestructureerd weergegeven. Allereerst ontstaat een
idee of een norm. Het ontstaan ervan heeft tot gevolg dat een staat reageert op deze norm.
Adaption and strategic bargaining, de eerste factor die betrekking heeft op normsocialisatie,
heeft betrekking op de handelingen van een staat ten aanzien van de norm. Aan het begin van
het socialisatieproces neemt de staat een standpunt in ten aanzien van de ontstane norm en
positioneert zich hiermee in de internationale betrekkingen. (Risse en Sikkink 1999, 12). Het
ontstaan van een idee heeft ook tot gevolg dat de norm bediscussieerd wordt binnen de
internationale politieke wereld. Er ontstaat een discussie over het belang van het idee, over
6
wie de verantwoordelijkheid heeft over het ontstane idee. Ook wordt er het idee of de norm
steeds duidelijker door onderzoek, door informatieverspreiding en interactie tussen
verschillende groepen. Doordat de norm zich in het socialisatieproces bevindt is er nog
algemene standaard ontwikkeld voor de norm. Dit leidt tot de tweede factor: moral
consciousness-raising, argumentation en persuasion. Deze factor bevat alle vormen van
informatieverschaffing en interactie die door het ontstaan van de norm zijn ontstaan. Staten,
NGO’s, binnenlandse oppositie en wetenschappers kunnen de informatie over de norm op
verschillende manieren interpreteren en gebruiken om anderen te overtuigen. Zelfs als er een
algemene consensus is over de norm kunnen de opvattingen over het handelen naar de norm
nog verschillen. Voor de socialisatie van de norm is van belang hoe de informatie
uitgewisseld wordt, op welke manieren actoren met elkaar omgaan en hoe dus de
consciousness-raising, argumentation en persuasion in verband staat met de adaption and
strategtic bargaining.
Figuur 1 Het proces van norm socialisatie
(Risse en Sikkink 1999, 12)
Het socialisatieproces is een geleidelijk proces, waarin het idee ontwikkelt en waar er
geleidelijk consensus ontstaat over de inhoud van het idee. Transnationale actoren accepteren
het idee, maar verschillen van mening over hoe het idee moet worden geïnterpreteerd. De
dialoog tussen de verschillende actoren gaat niet meer over de acceptatie van het idee, maar
over de invulling ervan, zodat er een duidelijke norm ontstaat. Moeten er regels worden
7
ontworpen ten aanzien van de norm? Moeten er sancties volgen op het niet nakomen van de
norm? Op welke manier wordt het nakomen van de norm gecontroleerd? Met de verschuiving
van de focus op de acceptatie naar de invulling wordt de factor institutionalization and
habitualization van belang. Hoe groter de adaption van het idee en hoe groter de persuasion
is van het idee, des te waarschijnlijker is de institutionalisering van een norm in de organisatie
of staat (Risse en Sikkink 1999, 16). Institutionalisering is het ontwikkelen van een set regels
die ervoor zorgt dat er een institutie voor de norm ontstaat. Dit kan een beleidsdocument zijn,
of in de vorm van toezicht of wetgeving ontwikkeld worden. Voorbeelden van instituties zijn
contracten, wetten, sociale normen en morele concepten (March and Olson 1998, 948-949).
De analyse van Risse en Sikkink toont aan dat alle omschreven processen voor
normsocialisatie nodig zijn voor een duurzame normverandering. De acceptatie van de norm
door staten, de overtuiging van het belang van de norm, zowel in morele als informatieve zin,
en de institutionalisering van de norm zorgen gezamenlijk voor een duurzame socialisatie.
(Risse en Sikkink 1999, 256). Het uiteindelijke doel van de institutie is dat de actoren,
ongeacht de motieven en ongeacht de gevolgen, de norm als ‘normaal gaan zien´. Dit zal niet
direct na het invoeren van de instituties zijn, maar zal er sterk aan bijdragen. Op het moment
dat een norm algemeen geaccepteerd en geïnstitutionaliseerd is wordt een norm dusdanig
sterk dat internalisering een onvermijdelijk gevolg is van de normsocialisatie (Keck en
Sikkink 1998, 904). Risse en Sikkink omschrijven dit als de factor internalization of norms in
identities, interests and behaviour. Het meest gebruikte voorbeeld van een volledig
geïnternaliseerde norm is het stoppen voor een rood stoplicht. Voor individuen die deelnemen
aan het verkeer is het normaal om te stoppen voor het rode stoplicht. De regel is
geïnstitutionaliseerd en het overtreden van de regel leidt tot een boete. De norm om te stoppen
voor een rood stoplicht heeft het socialisatieproces volledig doorlopen en is daarmee
geïnternaliseerd in de individuen in het verkeer en hun gedrag om te stoppen voor het rode
stoplicht (Risse en Sikkink 1999, 17). Nieuwe deelnemers in het verkeer zullen moeten leren
dat het normaal is voor een rood stoplicht te stoppen, en zullen zelf de normsocialisatie
doorlopen.
8
3.3. Operationalisering van het theoretisch kader: The Spiral Model
Normsocialisatie wordt door Risse en Sikkink geoperationaliseerd door middel van het spiral
model. Voor de operationalisering omschrijven Risse en Sikkink (1999) drie actoren die van
belang zijn voor de normsocialisatie. De normsocialisatie vindt plaats door de interactie
tussen deze drie actoren en wordt weergegeven in vijf fases. De eerste actor is een
verzameling van het internationale netwerk van NGO’s, international human rights regimes
and organizations en Westerse Staten rondom . De tweede actor is de samenleving binnen een
staat die de normsocialisatie doorloopt. De derde actor is de regering van de staat die de
normsocialisatie doorloopt. In de analyse van Risse en Sikkink staan staten centraal.
In Tabel 1.1 worden de verschillende fases en manieren van interactie weergegeven die de
staat in vijf verschillende fases doorloopt. De eerste fase is Repression. In deze fase is er een
norm-violating state die groeperingen in de samenleving onderdrukt. Deze onderdrukking kan
in vele soorten voorkomen en kan ook in zwaarte verschillen. Kritische oppositie kan worden
opgepakt of er kan een verbod tegen demonstraties worden gesteld door de regering. De
verhoging van de boete voor illegaal demonstreren in Rusland is een voorbeeld van
onderdrukking (http://nos.nl/artikel/380743-poetin-kan-demonstratiewet-tekenen.html). Extreme
gevallen van onderdrukking zijn de genocides in Rwanda en Sebrenica in de jaren ‘90 (Risse
en Sikkink 1999, 22). De tweede fase is ontkenning van de normschendingen door de staat.
De overstap naar de tweede fase komt door de interactie tussen binnenlandse groeperingen en
het internationale mensenrechtennetwerk. Misdrijven van de staat worden kenbaar gemaakt
door communicatie en de druk op de regering van het internationale netwerk verstevigd. In
een ontwikkelde staat kunnen de media, social movements en NGO’s door druk uit te oefenen,
ook een grote invloed hebben op de staat en de publieke opinie. (Campbell 2007, 955; Risse
en Sikkink 1999, 22). Het ontkennen van een norm geeft aan dat het socialisatieproces van
9
start is gegaan. Als er geen proces gaande was zou er namelijk ook geen behoefte bestaan aan
verdediging. De regering kan het argument gebruiken dat internationale netwerken niet de
legitimiteit hebben zich te bemoeien met de interne aangelegenheden van de staat. Daarom is
de interactie van de groepen binnen de staat van cruciaal belang tijdens de normsocialisatie
(Risse en Sikkink 1999, 23).
De derde fase die wordt omschreven is tactical consessions. De kritiek, en daarmee de norm,
wordt door de staat geaccepteerd en staten die de norm niet naleven zullen beterschap
beloven. Staten nemen de norm aan en proberen te bevestigen dat zij zich aan de norm zullen
conformeren. Het hoeft echter niet per se het geval dat de norm geloofd wordt, omdat het
handelen van de staat kan ook tot doel kan hebben om diplomatieke maatregelen terug te
draaien of om het internationaal aanzien te herstellen. Voorbeelden van deze maatregelen zijn
het vrijlaten van politieke gevangenen en het in dialoog treden met gezanten van de VN en
met de binnenlandse oppositie (Risse en Sikkink 1999, 12). Deze maatregelen kunnen
genomen worden om de internationale druk af te laten nemen om vervolgens de binnenlandse
oppositie te onderdrukken zoals omschreven in de eerste fase. Dit was het geval in Kenia
begin jaren ‘90 toen Daniel arap Moi van 1980 tot 1990 alle concessies van eerdere
regeringen terugdraaide. Pas na internationale druk bezweek Moi en herstelde hij de normen
onder druk in 1991 en 1992. Als de druk echter aanhoudt en de staat de eerste concessies doet
richting de kritische oppositie, geraakt ze op een pad waarbij er steeds meer concessies zullen
worden gedaan. Eerst zal men retoriek gebruiken om de concessies te verklaren zonder zich te
hoeven committeren aan de norm. De instrumentele concessies en de verklaringen van de
staat zullen echter moeilijk overeen komen. Binnen de politieke psychologie wordt dit proces
‘self persuasion’ genoemd (Risse en Sikkink 1999, 15-16).
De belangrijkste wijze van interactie van de norm is in de eerste drie fases instrumental
rationality. Hierbij speelt de verstrekking van informatie een grote rol. Het bewustzijn van
staten wordt vergroot door aan te tonen waarom de norm van belang is en waarom de actoren
naar de norm zouden moeten handelen (Risse en Sikkink 1999, 13). Als staten door anderen
worden overtuigd van de norm, zullen ze zelf ook de norm gaan bepleiten. Staten zullen actief
hun beleid veranderen om in overeenstemming te komen met de norm (Campbell 2007, 947).
De overtuiging kan ook in de vorm van een emotioneel appèl zijn, waardoor het morele
bewustzijn wordt beïnvloed en actoren op die manier de norm gaan inzien. Staten kunnen ook
op andere manieren worden overtuigd om hun wijze van handelen te wijzigen. Een voorbeeld
10
van dit proces is shaming. Hierbij wordt de publieke opinie over de staat grootschalig
beïnvloed waardoor het aanzien van de actor flink kan afnemen. De recente campagne om de
rebellenleider Joseph Kony te arresteren kreeg wereldwijd aandacht en meer dan 5 miljoen
kijkers en vergrootte de druk op de V.S. en een aantal Afrikaanse landen1. Actoren kunnen
ook door informatieverstrekking inzien dat het aannemen van de norm meer voordelen kent.
(Risse en Sikkink 1999, 14).
Bij de institutionalisering van een norm ontstaat er een dilemma over welke motieven achter
de institutionalisering liggen. Accepteert de staat de norm doordat het proces van overtuiging
succesvol is geweest, of is de institutionalisering een instrument om het imago te herstellen?
De motieven achter de institutionalisering gaan pas een rol spelen als de beloftes die een staat
maakt door de institutionalisering niet overeenkomen met het uiteindelijke beleid (Risse en
Sikkink 1999, 29). Risse en Sikkink stellen vier voorwaarden waaraan een staat moet voldoen
om de institutionalisering van de norm geloofwaardig te maken. Ten eerste moet de staat
internationale wetgeving ratificeren. Ten tweede moet de staat de normen opnemen in de
wetgeving als in de constitutie. Ten derde moeten er voor burgers geïnstitutionaliseerde
methoden zijn om zich te beklagen over schendingen van de norm en als laatste moet de
overheid in dialoog gaan met critici in het land over de naleving van de norm (1999, 29).
Wanneer staten aan deze voorwaarden voldoen komen zij in de ‘prescriptive status’ die
ervoor zal zorgen dat de norm uiteindelijk zal leiden tot de laatste fase van de
normsocialisatie. Deze laatste fase is ‘rule consistent behaviour’ die wordt bereikt als niet
alleen internationale kritiek, maar ook binnenlandse kritiek leidt tot een verandering van
beleid. Als de internationale druk afneemt door de instrumentele druk, kan de staat de
binnenlandse oppositie alsnog onderdrukken en het socialisatieproces weer omkeren (Risse en
Sikkink 1999, 34).
4. Normsocialisatie bij multinationals
4.1. Operationalisering van normsocialisatie voor Multinationals
In de analyse van Risse en Sikkink staan staten centraal. Groeperingen uit de samenleving en
het internationale mensenrechtennetwerk hebben invloed op het handelen van de staat. Om
1
http://www.nrc.nl/nieuws/2012/04/07/internationaal-strafhof-rekent-op-arrestatie-beroemde-kony-in-2012/
11
het theoretisch kader van de normsocialisatie toe te passen op multinationals moeten de
actoren uit het ‘spiral model’ vertaald worden. Hierin moeten multinationals centraal komen
te staan. Het internationale netwerk dat schendingen van mensenrechten bestrijdt is
vergelijkbaar met het netwerk dat Risse en Sikkink (1999) omschrijven. NGO’s, de media,
social movements en andere organisaties kunnen net als bij staten invloed uitoefenen op
multinationals (Campbell 2007, 958). De ontwikkeling van de norm wordt gestimuleerd door
deze organisaties. Belangrijke actoren waar in dit onderzoek de nadruk wordt gelegd zijn de
International
Labor
Organisation,
Organisation
for
Economic
Co-operation
and
Development en de Verenigde Naties. In dit onderzoek zijn stakeholders zoals omschreven
door Campbell (2007) de actoren die onderdrukt worden door multinationals. Hierin wordt
een onderscheid gemaakt tussen consumenten, investeerders en leveranciers als één groep en
werknemers, de lokale bevolking en het milieu als tweede groep. Als er sprake is van
normschending van de multinationals ondervinden de stakeholders daar de gevolgen van. De
gevolgen zijn voor de twee groepen echter verschillend, zoals later zal worden toegelicht. De
interactie tussen het internationale mensenrechtennetwerk en de stakeholders is voor de
normsocialisatie een cruciale factor.
4.2 Marktwerking als factor voor normsocialisatie
In de analyse van Zadek (2004) wordt het leerproces van organisaties uiteengezet om het
belang van CSR beleid aan te tonen, te begrijpen en toe te passen. Het leerproces van Zadek
komt overeen met de analyse van het spiral model van Risse en Sikkink, maar staan bedrijven
in plaats van centraal. In de analyse van Risse en Sikkink (1999) is de normsocialisatie een
geleidelijk proces waarin de factoren invloed hebben op elkaar en kunnen overlappen, maar
bij de analyse van Zadek (2004) wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de
socialisatie van bedrijven en de socialisatie van de norm. De ontwikkeling van de norm wordt
apart geanalyseerd. Het verschil in analyse kan worden verklaard door een belangrijke factor
bij multinationals die bij staten ontbreekt. Het socialisatieproces wordt voor een groot deel
beïnvloed van economische factoren. Marktwerking is hiermee een belangrijke invloed voor
het socialisatieproces van multinationals. De invulling van de norm CSR is een manier om het
winstoogmerk zo hoog mogelijk te houden en bedrijven zo goed mogelijk te laten
functioneren. Bedrijven kunnen zich legitimeren door gebruik te maken van CSR (Shamir
2010, 533). Meerdere mechanismes van de markt kunnen ervoor zorgen dat sociaal beleid
12
wordt beloond met meer winst en een beter aanzien van bedrijven (Engle 2004, 118).
Normsocialisering
wordt
bij
multinationals
uiteengezet
in
vijf
verschillende
bedrijfsstrategieën, waarbij de ontwikkeling van de norm afhangt van de winst die daarmee
wordt gehaald. Het theoretische concept adaption and strategic bargaining krijgt bij
multinationals een veel concretere vorm, namelijk aanpassen om de hoogst mogelijke winst te
behalen.
Figuur 2: ‘The civil learning tool’
(Zadek 2004, 129).
Figuur 2 laat zien hoe de marktwerking van invloed is op de normsocialisatie van bedrijven.
Het gaat hier om de strategie die bedrijven kiezen ten aanzien van een norm en welk effect dit
heeft op de winst van het bedrijf. Hoe verder een norm ontwikkelt, des te gevaarlijker kan het
ontkennen van de norm zijn voor de winst van het bedrijf. Als een norm nog aan het begin
van de ontwikkeling staat, kan het uitdragen van de norm juist gunstig uitpakken voor een
bedrijf. Multinationals kunnen op basis van de ontwikkeling van de norm een strategie kiezen
om zich te profileren. Campbell zet in zijn artikel meerdere factoren uiteen die door middel
van marktwerking een positief of negatief effect hebben op de acceptatie van het CSR beleid
en de uitvoering van het CSR beleid als van de uitvoering hiervan. De eerste factor is de
economische ontwikkeling van een bedrijf. Hoer beter een bedrijf presteert des te groter is de
bereidheid om sociaal te ondernemen. De tweede factor is de hoeveelheid concurrentie van
13
een bedrijf. Als er te veel of te weinig concurrentie is op de markt, zullen bedrijven minder
gericht zijn op sociaal ondernemerschap. De derde factor is het uitdragen van CSR beleid, een
manier voor bedrijven om zich te onderscheiden ten opzichte van andere bedrijven. Op deze
manier kunnen ze aantrekkelijker zijn voor investeerders of consumenten. Bij weinig of geen
concurrentie is er geen motivatie om CSR beleid uit te dragen. Bij veel concurrentie kan er
een gevaar zijn voor de overleving van het bedrijf en zullen de kosten dat het CSR beleid met
zich meedraagt een negatief effect hebben op de acceptatie ervan (2007, 952-953). De laatste
factor is de mogelijke toegang tot organisaties die kunnen bijdragen aan het winstoogmerk
van bedrijven, maar tegelijkertijd streven naar sociaal ondernemerschap. Lidmaatschap bij
deze organisaties kan ook zorgen voor een toenemend belang voor bedrijven om een CSR
beleid aan te nemen. Dit zijn directe interne factoren van de bedrijven die gerelateerd zijn aan
het winstoogmerk van het bedrijf. Naast de interne factoren is ook de staat waarin de
multinational haar activiteiten uitvoert of waar de multinational gevestigd is van belang. Des
te meer de staat ontwikkeld is en de mate waarin de staat stabiliteit op de markt kan
garanderen, des te meer het bedrijf bereid is om haar beleid te veranderen. (Campbell 2007,
958-960).
De effecten van marktwerking voor CSR kunnen worden verklaard door de interactie tussen
consumenten, investeerders en leveranciers met multinationals. Multinationals opereren uit
winstoogmerk om het bedrijf te verbeteren of in leven te houden. Consumenten, investeerders
en leveranciers, omschreven als stakeholders door Campbell (2007), hebben een directe
invloed op de winst van een bedrijf. Als deze groep stakeholders uitdraagt dat multinationals
zich moeten committeren aan bepaalde normen, dan draagt dit bij aan de normsocialisatie. Het
internationale mensenrechten netwerk kan deze groep beïnvloeden door informatieoverdracht
en interactie om zo de effecten van marktwerking voor de normsocialisatie te laten werken.
4.3. The Spiral Model voor Multinationals
Het bedrijf doorloopt in het begin van de normsocialisatie vergelijkbare stappen als die, die de
spiral model omschrijft, maar de stappen zijn bij multinationals bedrijfsstrategieën. De eerste
strategie van bedrijven is ontkenning van de norm. Het anticiperen op de norm kan kosten met
zich meedragen of is in strijd met visie van het bedrijf. Het ontkennen van
verantwoordelijkheid voor milieukwesties of het überhaupt ontkennen van milieukwesties zijn
hier voorbeelden van. De tweede strategie is de belofte van het verlenen van medewerking
14
aan het onderzoeken van de misstanden en daarbij de vaststelling van de multinationals dat er
sociaal beleid moet komen of dat deze in ieder geval zou moeten worden vastgesteld (Zadek
2004, 125). Dit is de compliance state. In de literatuur wordt beleid ten aanzien van CSR een
code of conduct genoemd. De code of conduct is een verklaring waarin de principes van het
bedrijf worden uiteengezet voor de interne organisatie en de externe partners of critici (Engle
2004, 112). De norm wordt geconcretiseerd binnen het bedrijf en er worden maatregelen
getroffen. Het korten op de bonussen van directeurs en managers in crisistijd is een voorbeeld
van sociaal beleid ten aanzien van de werknemers. Als er veel ontslagen moeten vallen, kan
het niet normaal worden geacht dat de directie een gouden handdruk krijgt. In de managerial
stage ontstaat het bewustzijn dat het probleem een lange termijn probleem is en dat er een
beleid moet worden ontwikkeld voor de toekomst. Er kan bijvoorbeeld een departement
worden opgericht om beleid te maken ten aanzien van CSR. Op het moment dat er wetgeving
wordt ingesteld of er normen zijn vastgesteld binnen bedrijven om met de norm om te gaan, is
de norm geïnstitutionaliseerd. (Zadek 2004, 126-129).
De laatste fase van de ontwikkeling van multinationals is de civil stage. In deze fase wordt de
multinational zelf actief bij het verhogen van het morele bewustzijn van andere corporaties en
individuen, zoals omschreven door Risse en Sikkink. Hiermee kunnen ze onderdeel worden
van de kritiek op andere bedrijven. Kritiek die ze eerst zelf hebben gekregen (Zadek 127,
2004). De civil stage kan ook worden uitgelegd als een vorm van public relations en een
manier om wetgeving omtrent CSR uit te stellen of te voorkomen. De civil stage is de
strategische inzet van de norm CSR. Niet alleen straalt het bedrijf verantwoordelijkheid uit,
het is ook bezig om de branche waarin het bedrijf werkzaam is te verduurzamen door de
toekomst. Doordat een bedrijf zich bindt aan principes en beleid dat daaruit volgt, is het lastig
voor een bedrijf om zich vervolgens niet aan deze principes te houden, ook al is het beleid op
vrijwillige basis geïmplementeerd (Engle 2004, 112-113). De strategieën die een bedrijf kan
kiezen en de ontwikkeling van de norm zorgt voor normsocialisatie gebaseerd op
marktwerking. Normen kunnen gebruikt worden om een betere positie te krijgen ten aanzien
van de concurrentie. Het implementeren van beleid ten aanzien van de norm kan zowel door
het accepteren van het morele gezag van de norm, maar ook om verdere imagoschade voor
het bedrijf te voorkomen.
15
4.4. De ontwikkeling van CSR
De invulling van de norm CSR is per bedrijf verschillend en is afhankelijk van het perspectief
en de historische context. Door de socialisering van issues wordt de term CSR steeds verder
ingevuld door het bedrijf in kwestie. Zadek (2004) omschrijft de fases van normsocialisatie
achtereenvolgens als latent, emerging, consolidating en institutionalised. De fase waarin een
norm zich bevindt hangt af van zowel de activisten en NGO’s als van het aantal
multinationals dat de issue heeft geaccepteerd. In de latent fase is een norm opgemerkt is door
activisten en NGO’s, maar het bewijs dat het bedrijf zich schuldig maakt aan de norm is zwak
of afwezig. De issue wordt volledig genegeerd door bedrijven en multinationals (Zadek 2004,
129). De oppositie is te zwak of te onderdrukt door lobbygroepen om zich te kunnen
verenigen en een aanpassing naar de issue te bepleiten (Risse en Sikkink 1999, 22). Als het
bewijs toeneemt, neemt de interesse van politieke partijen en de media toe. Sommige
bedrijven experimenteren met een ander beleid om de issue te respecteren of te veranderen. In
deze fase is de issue emerging. Hoe verder deze fase vordert, des te meer bedrijven zich bezig
gaan houden met de issue. De wens om wetgeving rondom de issue op te stellen wordt groter,
waarmee de issue consolidating kan worden genoemd. Als een issue geïncorporeerd is als
CSR beleid is de issue geïnstitutionaliseerd en daarmee is de norm CSR verder ingevuld
(Zadek 2004, 131).
Institutionalisering is bij staten nodig om het socialisatie proces van de norm te doen slagen.
Het institutionaliseringproces alleen is niet genoeg om normen succesvol op te kunnen laten
nemen door organisaties, maar het is een mechanisme om de socialisatie van normen te
stimuleren en daarmee succesvol te maken (Risse en Sikkink 1999, 249). Tijdens de
ontwikkeling van de norm ontstaan er kansen voor bedrijven om zich te onderscheiden door
de norm te accepteren en zo het winstoogmerk te verhogen. Hoe verder de norm de zich
ontwikkelt, des te groter het effect van normsocialisatie. Bij de ontwikkeling van de norm is
de interactie tussen de stakeholders en het internationale mensenrechtennetwerk van belang.
Door het uitwisselen van informatie tussen werknemers, de lokale bevolking en het
internationale netwerk kunnen misstanden worden onderzocht en kunnen normen over
maatschappelijk beleid zich ontwikkelen. Het dilemma over de motieven van multinationals
achter de institutionalisering vormt een probleem bij de verdere normsocialisatie. Wordt de
norm geaccepteerd doordat het bedrijf overtuigd is van de norm of is het een instrument voor
het herstellen van het imago? De prescriptive state zoals omschreven door Risse en Sikkink
16
(1999) kan niet tot stand komen doordat internationale wetgeving ontbreekt. Beleid kan door
volgende directies weer gewijzigd worden en er zijn geen juridische consequenties voor het
niet nakomen van het beleid.
5. ‘Regulate without regulation’: De Global Compact
n reactie op het mislukken van het instellen van internationale wetgeving voor multinationals
werd onder leiding van Secretaris Generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, het Global
Compact ingesteld. De Global Compact is geen instrument, beleid of meetinstrument voor
sociaal maatschappelijk beleid. “The Global Compact claims to rely on ‘public
accountability, transparency, and the enlightened self-interest of companies, labour and civil
society to initiate and share substantive action in pursuing principles upon which the Global
Compact is based” (Chesterman 2004, 328). Met de Global Compact worden internationale
normen opgesteld voor CSR en worden multinationals nadrukkelijk opgeroepen om zich te
committeren aan dit beleid. Het doel van de Global Compact is het realiseren van een
duurzame globale economie. Normen worden in de Global Compact niet gepromoot als een
doel op zich (Buhmann 2009, 37). Met de totstandkoming van de Global Compact werd
indirect erkend dat internationale wetgeving niet verwezenlijkt zou kunnen worden en dat
maatschappelijk beleid op vrijwillige basis tot stand zou moeten komen (Chesterman 2004,
328). De normen die werden opgesteld waren gericht op de erkenning van de
verantwoordelijkheid van bedrijven. Ten eerste is er de verantwoordelijkheid voor het naleven
van de rechten van de mens en het voorkomen van schendingen van de mensenrechten. Ten
tweede is er de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van gedwongen arbeid en
kinderarbeid. Ten derde is er de verantwoordelijkheid voor de impact op het milieu en de
bewustmaking
van
deze
verantwoordelijkheid
voor
het
milieu.
Als
laatste
verantwoordelijkheid is er het tegengaan van alle vormen van corruptie, waarbij uitbuiting en
omkoping specifiek worden genoemd (Buhmann 2009, 31). De normen die gesteld zijn in de
Global Compact voldoen aan de minimal behaviour standard zoals omschreven door
Campbell (2007).
De Global Compact draagt bij aan de normsocialisatie van CSR op meerdere manieren. Ten
eerste wordt er een duidelijke definitie van de norm CSR gesteld en kan die norm de
normsocialisatie doorlopen. Deelname aan de Global Compact door multinationals is
vrijwillig. De Global Compact is geen reguleringsmechanisme of een bepaalde vorm van een
audit bureau. Het is een instrument voor multinationals waarmee de institutionalisering en
17
implementatie van de normen kunnen worden gerealiseerd binnen multinationals (Buhmann
2009, 36). Door deel te nemen aan de Global Compact komen multinationals in de
prescriptive state. Met het instituut wordt geprobeerd om internationaal bewustzijn en belang
te creëren voor de mensenrechten, de arbeidsrechten en het milieu dat vooral gericht is op
niet-statelijke actoren (Buhmann 2009, 37). Waar de normsocialisatie van Risse en Sikkink in
de laatste fase belandt als actoren zich houden aan de norm, stelt de Global Compact dat het
houden aan de norm zorgt voor het bereiken van het uiteindelijke doel. Een duurzame
economie die in het eigenbelang is van de multinationals. Sinds de oprichting van de Global
Compact in 2000 zijn er 8000 deelnemers, waar van 6000 bedrijven die wereldwijd in 135
landen actief zijn2.
De Global Compact is gericht op de invulling van de zelfregulering door CSR en biedt daarbij
een begeleidende rol. Ze bieden hulp bij het implementeren van de normen in de dagelijkse
bezigheden van het bedrijf. Door private actoren te betrekken in de onderhandelingen over
welke verantwoordelijkheden zou moeten vallen onder CSR, ontstaat er een ‘soft form’ van
regulering. Multinationals accepteren de normatieve verwachtingen en worden geacht deze
norm zelf te reguleren door de internationale wetgeving en de nationale wetgeving te
respecteren. Multinationals worden gevraagd de normatieve doelstelling te implementeren in
de missie en de visie, en er concreet beleid van te maken. Organisaties van de VN en van de
private sector werken op deze manier gezamenlijk om vormen van regulering op te zetten en
ze werken samen om de doelstelling van een duurzame economie te realiseren. Deze vorm
van ‘regulate without regulating’ ontstaat doordat het niet mogelijk is de internationale
wetgeving te hervormen (Buhmann 2009, 51). Door geen wetgeving op te leggen maar de
nadruk te leggen op het vrijwillige aspect, is er een grotere bereidheid onder multinationals
(Chesterman 2004, 329). Multinationals worden aangemoedigd om de reglementen van de
International Labour Organisation op te nemen en de richtlijnen van de Organisation for
Economic Co-operation and Development. Wanneer multinationals zich committeren aan
deze richtlijnen en reglementen is de institutionalisering ook hier gebaseerd op ‘soft law’
(Buhmann 2011, 155). Bedrijven kunnen aansprakelijk worden gesteld door externen op hun
aangenomen CSR beleid. Doordat het beleid vrijwillig is en zelf in te vullen door bedrijven
zitten er geen juridische consequenties aan het niet, of niet volledig, nakomen van het beleid.
Het incorporeren van CSR beleid is de institutionalisering en is daarmee een institutie die
2
http://www.unglobalcompact.org/ParticipantsAndStakeholders/index.html
18
makkelijk te wijzigen is en die beïnvloed kan worden door economische factoren (Campbell
2007, 962). Het gebrek aan instituties zorgt ervoor dat de druk van internationale netwerken,
NGO’s en politieke beslissingen een blijvende invloed uitoefenen op multinationals om
sociaal te ondernemen. De verschillende factoren om invloed uit te oefenen op de uitvoering
van CSR zorgen gezamenlijk voor het ontstaan van een bepaalde vorm van een institutie
(Campbell 2007, 963).
6. Casus Nike/Reebok
Schoenenleverancier Nike was in 1990 één van de grootste leveranciers van sportschoenen
wereldwijd. Dit kwam door de uitbesteding van het productieproces naar goedkopere landen
en door een grootschalige PR-campagne met sporthelden als Michael Jordan. De fabrieken in
Indonesië zorgden voor lage loonkosten en er werden in Indonesië lage eigen gesteld voor de
arbeidsvoorwaarden van arbeiders. Multinational Nike kreeg in 1992 wereldwijde kritiek toen
er een campagne werd opgezet door activisten, gesteund door de media, tegen de misstanden
in de fabrieken in Indonesië en andere Aziatische landen. Nike ontkende dat zij
verantwoordelijk was voor de omstandigheden in de fabrieken, aangezien ze voldeed aan de
lokale wetgeving. Het proces van ontkenning van verantwoordelijkheid, zorgde voor een
toename aan kritiek door activisten en artikelen in de media (Spar 2002, 2-5). De toenemende
kritiek leidde ertoe dat Nike onafhankelijke toezichthouders naar de fabrieken stuurde om de
omstandigheden te rapporteren (Shiman 537, 2010; Zadek 2004, 128). De toenemende kritiek
van externe factoren en de rapporten van de toezichthouders leidden tot de volgende fase in de
verandering van het beleid. Nike stelde een code of conduct op, waar partners wereldwijd aan
moesten voldoen. Managers kregen bij Nike de verantwoordelijkheid om uit te werken op
welke manier CSR beleid tot stand moest komen en in 1998 trad een departement in werking
met de focus op het CSR beleid (Zadek 2004, 129). De kritiek op Nike bleef echter bestaan en
Nike kwam bekend te staan als het voorbeeld voor slecht beleid. Er kwam een strip uit over
de omstandigheden in de fabrieken bij Nike. Er werd een film gemaakt door Michael Moore
over de staat van arbeidsomstandigheden, waarin Nike veel werd besproken. In Bussiness
Week werd het als volgt omschreven: “Too few executives understand that the clamor for
ethical sourcing isn’t going to disappear with the wave of a magic press release. They have
protested, disingenuously, that conditions at factories run by subcontractors are beyond their
control... Such attitudes won’t wash anymore. As the industry gropes for solutions,” Nike will
be a key company to watch.” (Spar 2002, 6-8). Nike veranderde haar beleid volledig wat
19
leidde tot verschillende maatschappelijke initiatieven, zoals het bijwonen van de start van de
Global Compact . Daarnaast werd de Gloibal Compact actief gesteund door Nike (Zadek
2004, 129).
Een multinational met vergelijkbare problemen was schoenenleverancier Reebok. De strategie
die Reebok koos, verschilde echter compleet met de strategie van Nike. In plaats van in
ontkenning te treden koos de directie ervoor om zich actief bezig te houden met een beleid ten
aanzien van mensenrechten. Al in 1988 creëerde Reebok de Reebok Human Rights Award,
een jaarlijkse prijs voor jonge mensen die zich inzette voor het belang van mensenrechten. In
1990 stelde Reebok een mensenrechtenbeleid op en beloofde controles om het afgesproken
beleid te controleren om zo de critici tegemoet te komen. Reebok heeft ook deelgenomen aan
de Global Compact. (Spar 2002, 5). Nike heeft de normsocialisatie doorlopen en door de
grote druk vanuit het internationale mensenrechten netwerk vond de socialisatie plaats. Het
verschil tussen Nike en Reebok laat zien dat de normsocialisatie op verschillende manieren
kan verlopen en dat marktwerking hierbij een grote rol speelt. Reebok onderscheidde zich van
Nike door zich al vroegtijdig actief met beleid ten aanzien van mensenrechten bezig te
houden. Reebok zag een kans in de problemen die zich voordeden en kon zich onderscheiden
op de markt en anticipeerde daarop met een bedrijfsstrategie. Daarentegen zorgde de
ontkenning van de norm bij Niks ervoor dat de internationale druk toenam en de winst
daardoor in gevaar kwam (Spar 2002, 11). De strategie van het bedrijf werd aangepast
naarmate de druk van de internationale netwerken groot genoeg werd. De institutionalisering
was gebaseerd op zelfregulering.
7. Conclusie
De internationale politiek is nog niet bereid of in staat om internationale wetgeving voor de
minimale standaard van verantwoordelijk beleid op te stellen. De oproep voor internationale
wetgeving blijft bestaan en neemt toe (Buhmann 2011, 170). Sikka (2011) stelt dat strenge
wetgeving in de staat waar het hoofdkwartier zich vestigt een eerste stap kan zijn voor
rechtvaardigheid van slachtoffers van multinationals. Campbell (2007) omschrijft de
noodzaak voor institutionele controle voor bedrijven, omdat de economische factoren voor het
bedrijfsleven om sociaal te ondernemen worden beïnvloed door instituties. De processen van
de normsocialisatie bij multinationals hebben gemeen dat alle stappen die worden gezet,
betrekking hebben op het verhogen van winstoogmerk. Het verhogen van het morele
20
bewustzijn, de overtuiging en de druk van staten en andere organisaties hebben een direct
verband met de strategische positie die wordt gekozen door een multinational. Het
ontwikkelen van een gevoel van verantwoording voor de impact die de multinational maakt,
het ontwikkelen van een gevoel voor CSR, is vergelijkbaar met de normsocialisatie van
mensenrechten. Het fundamentele verschil is dat de norm CSR door multinationals
socialiseert door strategische afwegingen op basis van de ontwikkeling van normen en door
de druk van de marktwerking of externe factoren. De afwezigheid van internationale
wetgeving en de ruimte die daardoor ontstaat zorgt ervoor dat multinationals CSR vrijwillig
en naar eigen inzicht kunnen implementeren en invulling kunnen geven (Shamir 533, 2010).
Onderscheid maken tussen de retoriek van multinationals met CSR beleid en het
daadwerkelijk uitvoeren van maatschappelijk verantwoord beleid is niet eenvoudig. Er moet
gedurende het socialisatieproces ook stil gestaan worden bij de precieze invulling van CSR.
De duiding van welke issue zich ontwikkelt en welke issues worden geïnstitutionaliseerd
blijven van belang om onderzoek te kunnen doen naar de socialisatie van CSR beleid
(Campbell 2007, 950). De Global Compact biedt hiervoor de uitkomst. Door de norm CSR te
specificeren en door multinationals op te roepen zich te committeren aan de norm wordt het
socialisatieproces actief in gang gezet. Dit heeft een andere uitwerking van de ´spiral model´
tot gevolg. Institutionalisering is bij de normsocialisatie van CSR gebaseerd op ‘regulation
without regulation’. Door multinationals op vrijwillige basis te laten participeren en door de
invulling van CSR beleid over te dragen aan multinationals wordt de verantwoording voor het
nakomen van het CSR beleid overgedragen aan de, private, niet statelijke actoren (Buhmann
2009, 51). De interactie tussen de stakeholders, de multinationals en het internationale
mensenrechten netwerk zorgt voor de normsocialisatie van de norm CSR bij multinationals.
De stakeholders kunnen in twee groepen worden onderscheiden. De eerste groep bevat de
consumenten, leveranciers en investeerders die een directe invloed hebben op de winst van de
multinationals. De tweede groep stakeholders bestaat uit de lokale bevolking en maatschappij
en de werknemers die geen invloed hebben op het winstoogmerk, maar door het internationale
mensenrechten netwerk invloed moeten uitoefenen.
De minimum behaviour standard waarbij bedrijven aan twee eisen moeten voldoen om aan
maatschappelijk verantwoord beleid is door deelnemers aan de Global Compact
geïnstitutionaliseerd, maar zal door middel van ‘soft power’ blijvend moeten worden
gecontroleerd. De verdere socialisering van de norm CSR zal zonder internationale wetgeving
21
niet worden geïnstitutionaliseerd. Bedrijven zullen zonder internationale wetgeving geen
verdere verantwoordelijkheden op zich nemen dan het geen bewust schade aanbrengen aan
investeerders, werknemers, consumenten, leveranciers en de lokale bevolking, tenzij deze
verantwoordelijkheid economisch voordeel op kan leveren. Het socialisatieproces van Risse
en Sikkink is toepasbaar op multinationals voor de minimum behaviour standard, waarbij
door de vorm van institutionalisering de nadruk ligt op zelfregulering en een blijvende
controle van het internationale mensenrechten netwerk. De socialisering van de norm CSR is
daarmee een proces dat zich bevindt in het spiral model van Risse en Sikkink, waarbij nog
niet gesteld kan worden dat CSR beleid even ‘normaal’ is als de norm voor het stoppen voor
een rood stoplicht.
22
Literatuurlijst:
Buhmann K. 2009. ‘Regulating Corporate Social and Human Rights. Responsibilities at the
UN Plane: Institutionalising New Forms of Law and Law-making Approaches’ Nordic
Journal of International Law. Vol 78. pp 1-52.
Buhmann, K. 2011. ‘Integrating human rights in emerging regulation of Corporate Social
Responsibility: the EU case’. International Journal of Law in Context. Vol 7. pp 139-179
Campbell, J. 2007. ‘Why would corporations behave in a socially responsible ways? An
institutional theory of Corporate Social Responsibility’. Academy of Management Review.
Vol. 32, Vol 3. pp 946–967.
Chesterman S. 2004. ‘Oil and Water: Regulating the Behaviour of Multinationals
Corporations Through Law’. Journal of International Law and Politics. Vol 35. pp 307-329.
Engle, E. 2004. ‘Corporate Social Responsibility (CSR): Market Based Remedies For
International Human Right Violations’ Willamette Law Review Vol 40. Vol 103. pp 103-121.
Finnemore, M. Sikkink, K. 1998. International Norm Dynamics and Political Change.
International Organization, Vol 52. pp 887-917.
Forsythe D. P. 2006 ‘Human Rights in International Relations’. Cambridge University.
Human Rights Council, 2011. Seventeenth session, Agenda Item 3. ‘Guiding Principles on
Business and Human Rights: Implementing the United Nations “Protect, Respect and
Remedy” Framework.
March, J. G. Olson J.P. ‘The Institutional Dynamics of International Political Order’.
International Organization. Vol 52. pp 943-969.
Ratner, S. 2001. ‘Corporations and Human Rights: A Theory of Legal Responsibility.’ The
Yale Law Journal. Vol. 111, Vol 3. pp 443-545.
Risse, T. Sikkink, K. 1999. ‘ The socialization of international human rights norms into
domestic practices: introduction’ in: Risse T. Ropp C. Sikkink K. 1999 ‘The Power of Human
Rights‘:
(Cambrigde:
Cambrigde
University
Press)
pp
1-38.
Schouten, E. M.J. Remmè J. 2006. ‘Making sense of Corporate social responsibility in
international business: experiences from Shell’. Business ethics: A European review. Vol
14 No. 4. pp 365-379.
Shamir, R. 2011. ‘Capitalism, Governance and Authority: The Case of Corporate Social
Responsibilty’. Annual Review of Law and Social Science. Vol 6. pp 531-553.
23
Sikka P. 2011. ‘Accounting for Human Rights: The Challenge of Globalization and Foreign
Investment Agreements’. Critical perspectives on Accounting. Vol 22. pp 811-827.
Spar, D.L. 2002. ‘Hitting the Wall: Nike and International Labor Practices’ Harvard
Bussiness school. Vol 9. pp 1-23.
Gebruikte websites:
http://www.nrc.nl/nieuws/2012/04/07/internationaal-strafhof-rekent-op-arrestatieberoemde-kony-in-2012/, (12-05-2012)
http://vorige.nrc.nl/article2259471.ece (12-05-2012)
http://www.unglobalcompact.org/ParticipantsAndStakeholders/index.html (22-05-2012)
24
Bijlage
The Spiral Model:
25
Download