Nanosociologie Fleur Thomése MEM 90 (1): 1–4 DOI: 10.1557/MEM2015.1.THOM In een voorwetenschappelijk deel van mijn gedachten leeft al lange tijd het idee dat sociale verschijnselen die aandacht trekken, feitelijk al voorbij zijn: we zien iets pas als het er niet meer is. Het bekendste voorbeeld is misschien wel de (lokale) gemeenschap. De Gemeinschaft kreeg pas volle aandacht toen de samenleving al flink vergesellschäftigt was; J.A.A. van Doorn kon in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog zo hard roepen dat het concept van de wijk sociologisch gezien een illusie was, we blijven onderzoek doen naar lokale relaties als een apart soort sociaal verband. Misschien kan het ook niet anders. Het is een haast onmogelijke opgave om te zien wat vanzelfsprekend is. Een vis herkent ook niet het water waarin hij zwemt. Pas met enige afstand kun je herkennen waar je steeds in hebt geleefd. Het duurt vervolgens blijkbaar even alvorens doordringt dat het er eigenlijk niet meer is (al zal dat bij een vis buiten het water tamelijk snel gaan). Als ik deze voorwetenschappelijke gedachtegang met grote stappen vervolg, doemt als volgende kandidaat het individu op. Belangrijke instituties als de economie, het recht en de sociale zekerheid zijn gebouwd op de notie van een zelfstandig handelend individu. Grote sociologische theorieen beschrijven het wijken van sociale structuren en contexten die dat individuele handelen sturen. De consequenties worden afwisselend afgeschilderd als een toe te juichen bevrijding en af te wijzen wegvallen van bescherming. Maar over het onderwerp van die consequenties bestaat geen twijfel. Zelfs als we in ogenschouw nemen dat individualisering niet algemeen geaccepteerd is als beschrijving van de recente sociale geschiedenis, dan blijft het individu als elementair sociaal gegeven buiten kijf. Maar wat is dat individu nu helemaal? Als we naar de biologie kijken, blijkt het individuele lijf niet zo elementair te zijn als ik geleerd heb om te denken. Het bewustzijn is mogelijk alleen een coördinatiemechanisme van VOL. 90, NO. 1, 2015 1 MENS & MAATSCHAPPIJ tamelijk autonome processen in de hersenen. Volgens microbiologen bestaat het menselijk lichaam voor een groot deel niet eens uit mens. Slechts een tiende van onze cellen zijn van ons eigen lichaam, de rest zijn virussen en microben die dat lichaam bewonen. Ook sociaalwetenschappelijk gezien zijn wij feitelijk geen individuen meer – zo mensen dat ooit zijn geweest. Sociale media en communicatietechnologie versterken de mogelijkheden om zich in verschillende contexten anders te manifesteren. Deze mogelijkheid bestond al langer doordat sociale rollen flexibeler kunnen worden ingevuld en levenslopen op veel punten minder vastliggen. Het spreekwoordelijke dubbeltje in de eerste helft van de vorige eeuw werd nooit een kwartje, maar was sociaal bovenal vergaand te kenschetsen op basis van sekse, geloof, opleiding, leeftijd, woonplaats en misschien nog een paar persoonlijke gegevens. Zo’n dubbeltje kan nu nog allerlei kanten op rollen, of het kan althans allerlei onverwachte en unieke sociale kenmerken verenigen. Dat wordt meestal als een van de onderdelen van individualisering gezien. Maar wat nu als dat individu er eigenlijk niet zo toe doet? Als we het gedrag op zichzelf zouden bestuderen en niet als uiting van die individuele positie of persoon? Dan hebben we als het ware een nanosociologie: waar macrosociologie over samenlevingen gaat, het mesoniveau over organisaties en microsociologie over individuen en hun relaties, dan bestudeert de nanosociologie het sub-individuele niveau van uitingen en gedragingen. In eerste instantie denk ik dan aan kijken naar heel kleine deeltjes, alsof je kijkt door een sociologische microscoop. Zo kun je normen ontdekken door heel kleine stukjes gedrag heel goed te bekijken. Dat is bijzonder, maar niet nieuw. Verschillende kwalitatieve stromingen, zoals de etnomethodologie, zijn gebaseerd op intensieve analyse van soms minieme verschijnselen. Misschien zouden we het wel wat vaker moeten doen, nu veel sociale processen zich voltrekken als min of meer autonome interacties in de virtuele wereld. Er is nog veel te ontdekken aan de structuren en gewoontes die in die persoonloze omgeving tot ontwikkeling komen. De nanotechnologie laat ook zien dat deeltjes zich anders gedragen op heel kleine schaal dan in de voor mensen zichtbare wereld. Gedrag wordt nu meestal verklaard door het feit dat het uit een individu, een persoon of een lichaam komt: actoren hebben preferenties en disposities, of ze zijn gevormd, dan wel gesocialiseerd. Wat zouden we zien als we kijken naar het gedrag als verschijnsel op zichzelf? Als bijvoorbeeld die normen zichzelf voortbewegen tussen individuen en andere dragers. Of als de interacties op internet een eigen werkelijkheid vormen die aan eigen wetten beantwoordt. Dat klinkt een beetje naar memen: informatiedelen die zich via 2 VOL. 90, NO. 1, 2015 NANOSOCIOLOGIE de menselijke samenleving zouden voortplanten zoals genen dat doen in ons biologische lichaam. De analogie met genetica die bijvoorbeeld Richard Dawkins postuleerde, is omstreden, maar het kan leerzaam zijn om de vraag te stellen hoe bepaalde preferenties zich verspreiden via individuen of andere dragers, in plaats van andersom. Wat maakt fundamentalisme momenteel besmettelijker dan bijvoorbeeld het uitoefenen van kiesrecht? We kunnen nog verder gaan. Al die verschillende verschijningsvormen van onszelf kunnen ook heel goed onderdeel zijn van die verschillende werkelijkheden waarin ze zich manifesteren, misschien wel meer dan van het individu dat ze manifesteert. Als er steeds minder verband is tussen wat iemand gelooft, zijn politieke overtuiging, wat hij draagt, met wie hij het bed deelt en wat daar uit voortkomt, waar hij zijn geld aan uitgeeft en wat hij Twittert – en ook dat allemaal van moment tot moment kan verschillen – is het dan nog wel zo belangrijk om zulke verbanden te veronderstellen? Misschien zijn er mechanismen in die verschijnselen zelf die ons meer vertellen over hun ontwikkeling en uiteindelijk misschien ook onze posities en mogelijkheden op de ons vertrouwde niveaus van individuen, organisaties en samenlevingen. Hoe bewegen politieke overtuigingen zich door groepen mensen en door de tijd? Hoe planten partnerkeuze en kindertal zich voort? En als dat allemaal min of meer zelfstandige processen zijn, zijn onze instituties daar wel voldoende op ingericht? In de virtuele wereld worden we al steeds meer geprofileerd op afzonderlijk gedrag; de kliks en tikken worden gespiegeld in de advertenties die je worden aangeboden. Op vergelijkbare wijze worden mogelijke terroristen opgespoord – de ene handeling voorspelt de andere, zonder bijzonder veel informatie over het individu dat er bij hoort. Hoe zou dat zich vertalen in de onmiddellijke werkelijkheid? Delen van de economie bewegen zich al op het subindividuele niveau, doordat steeds vaker gedragingen en voorkeuren worden getarget in plaats van doelgroepen. Zou zoiets ook kunnen in de rechtspraak? Hoe moeten overtredingen worden behandeld? Misschien moet worden gezocht naar specifieke straffen die aansluiten bij de context of zelfs het moment van de overtreding. Misschien is straffen dan niet eens altijd de beste sanctie of correctie. We kennen nu al de notie van toerekeningsvatbaarheid. Dat is gekoppeld aan een individu. Een nanovriendelijke rechtspraak zou wellicht meer kijken naar toerekenbaarheid: hoe strafbaar is een bepaald vergrijp in de gegeven omstandigheden? En krijgen we dan andere uitspraken? Sociale zekerheid op nano-niveau lijkt moeilijk denkbaar. Maakt niet juist de cumulatie van kansen en tegenslagen in een invidivueel leven uit welke risico’s collectief moeten worden opgevangen? THOMÉSE 3 MENS & MAATSCHAPPIJ Of zou je juist daarom nog rigoreuzer moeten kijken naar zekerstelling van onderdelen: onderwijs-, inkomens- en gezondheidsvouchers die worden verdeeld naar rato van onderwijs-, inkomens- en gezondheidsverschillen? Of is dat eigenlijk een uitgebreide versie van het basisinkomen? Het is lastig om weg te denken waar je zelf in rondzwemt. “Taking men back out”, om een parafrase van Homans te verspreiden die ik niet zelf heb bedacht. In de jaren zestig was het, althans voor sociologen, lastig voor te stellen dat het functioneren van mensen goed viel te verklaren zonder ze als deel van een sociaal systeem te zien. Zo heel lang is dat nog niet geleden. En het is al weer voorbij. 4 VOL. 90, NO. 1, 2015