De redding van de Bulgaarse joden* MARIJKE DELEMARRE Bulgarije is het enige land in Oost-Europa waar de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog niet massaal zijn omgebracht en wordt in dat opzicht wel vergeleken met Denemarken. De overlevering wil dat de Bulgaren, ondanks hun alliantie met Hitier-Duitsland, de Bulgaarse joden beschermd hebben tegen de nazi's. Volgens een apocrief verhaal zou tsaar Boris gezegd hebben dat het land te arm was en niet over voldoende katoen beschikte om jodensterren te maken. Maar klopt dit beeld ook? Een herziening van het verhaal over de redding van de Bulgaarse joden en aandacht voor een andere hoofdrolspeler: Dimitár Pesjev. In de jaren dertig groeiden de commerciële contacten tussen Bulgarije en Duitsland. Ook de politieke invloed van Nazi-Duitsland was voelbaar. Tsaar Boris III probeerde met Duitse steun de oude territoriale ambities te realiseren. Op 1 maart 1941 tekende de toenmalige Bulgaarse regering het Tripartiete Pact en trokken de Duitse troepen het land binnen. Hitler die zijn operatie Barbarossa, de invasie van de Sovjet Unie in juni van dat jaar voorbereidde, wilde rust op de zuid oost flank van de operatie en had de Bulgaren een aanbod gedaan dat ze niet konden weigeren: de ge bieden Zuid-Dobroedzja, West-Thracië en Macedonië, die Bulgarije had verspeeld in de Balkanoorlogen (1912-13), in ruil voor aansluiting bij de As-mogendheden. Bovendien hoefde Bulgarije geen troepen naar het oostfront te sturen. In de aanloop naar het Tripartiete Pact hadden de Bulgaren zich al gericht naar de wensen van de nazi's. Zo werd begin 1941 de antisemitische 'Wet voor de Verdediging van de Natie' van kracht, die de joden van al hun rechten beroofde en hen dwong de gele jodenster te dragen. Tijdens de bespreking van de wet in het parlement, zat vice-voorzitter Dimitár Pesjev de vergadering voor. Pesjev was op dat moment pro-nazi, hoe wel hij geen antisemiet was. Als kind kwam hij vaak bij joodse vriendjes over de vloer. Pesjev stemde voor de wet en dacht waarschijnlijk, net als vele anderen, dat het zo'n vaart niet zou lopen. Evenals als elders in Europa hadden de Bulgaarse joden het moeilijk als gevolg van de wet: zij werden beroofd van hun burgerrechten; ze mochten niet stemmen, hun beroep vaak niet meer uitoefenen, geen transportmiddel, telefoon of radio bezitten, niet meer deelnemen aan het culturele leven en velen werden samengedreven in bepaalde delen van de stad of verbannen naar het platteland. Met hun jodenster waren ze bovendien vogelvrij en een gemakkelijk doelwit voor knokploegen. Plannen voor deportatie Eind 1942 verzochten de Duitsers tot uitlevering van 12.000 joden uit de 'nieuwe territoria', Thracië en Macedonië, en 48.000 joden uit Bulgarije. Bovendien zou Bulgarije 250 mark transportkosten per persoon moeten betalen voor het vervoer naar de concentratie kampen in Polen. Het antwoord van eerste minister Filipov luidde dat de joden van de 'bevrijde gebieden' onmiddellijk beschikbaar waren, maar de joden in Bulgarije konden, in elk geval voor een deel, niet gemist worden vanwege hun inzet bij infrastructurele werken. De Duitsers stuurde Theodor Dannecker, rechterhand van Eichmann, naar Bulgarije en het resultaat van de onderhandelingen met het hoofd van het Commissariaat voor joodse vraagstukken, Alexandár Belev, was een geheime overeenkomst voor de deporatie van 20.000 joden uit Macedonië en Thracië. Aangezien in die gebieden niet voldoende joden woonden om dit quotum te halen, besloten de beide heren ook joden uit Bulgarije te deporteren. Hoewel de voorbereidingen in het diepste geheim werden getroffen, lekten de plannen toch uit. Geruchten spraken zelfs van de deportatie van alle Bulgaarse joden naar Polen. Pesjev was op de hoogte van deze geruchten, maar hechtte er geen geloof aan, totdat hij op een morgen bezoek kreeg van een joodse jeugdvriend uit Kjoestendil, een stadje aan de grens met Macedonië, die hem verzekerde dat in die stad en in andere steden in de regio voorbereidingen getroffen werden voor de deportatie van de joden. Pesjev kwam in actie: eerst dacht hij alleen aan de redding van zijn oude vrienden en regelde een vrijgeleide voor de diens familie. Maar zijn vriend wees hem op het gevaar voor de hele joodse bevolking en zo werd Pesjev de redder van de Bulgaarse joden. Op 9 maart 1943 verzocht hij tevergeefs om een onderhoud met minister-president Filipov. Uiteindelijk dwong hij, samen met een aantal parlementariërs, de minister van Binnenlandse Zaken, Gabrovski, om de opdracht tot deportatie op te schorten. Na overleg met 'een meerdere' (tsaar Boris?) ging Gabrovski akkoord. Om de deportatie voorgoed te verhinderen schreef Pesjev een protestbrief aan de eerste minister die door ruim veertig parlementariërs werd ondertekend, Als gevolg van deze actie werd hij uit zijn functie van vice-parlementsvoorzitter gezet. Maar hij bereikte zijn doel- nadat andere groeperingen, waaronder de Builgaars-orthodoxe Kerk, eveneens voor de joden in de bres sprongen, verhinderde de tsaar de deportatie van de Bulgaarse joden. Helaas heeft tsaar Boris geen poging gedaan om de deportatie uit de 'bevrijde gebieden' te verhinderen. Tsaar Boris stierf onverwacht in augustus 1943, kort na een bezoek aan Hitler. Geruchten gingen dat hij in opdracht van de nazi-leider vergiftigd zou zijn vanwege zijn weigering de joden uit te leveren. De officiële doodsoorzaak echter was een hartaanval. Volkstribunaal In 1944 volgde Dimitár Pesjev weer de stem van zijn geweten toen hij publiekelijk het gedrag van de partizanen veroordeelden die het land volgens hem verkwanselden aan de Russen. Hiervoor werd hij later voor een volkstribunaal gebracht op beschuldiging van zowel antisemitisme als anticommunisme. Tegen hem werd de doodstraf geëist, maar omdat hij in 1936 als minister van Justitie Damian Veltsjev het leven had gered, kwam hij er vanaf met vijftien jaar opsluiting. Veltsjev was inmiddels minister van Defensie in de socialistische regering. Na één jaar gevangen gezeten te hebben, werd Pesjev vrijgelaten. Hij leefde een teruggetrokken Ie ven, vergeten door velen. Hij ging niet in op aanbiedingen om te emigreren; hij wilde gerehabiliteerd worden in zijn eigen land. Dat heeft hij niet mogen meemaken. Op 21 februari 1973 stierf Dimitár Pesjev. In oktober 2002 werd in zijn geboortestad Kjoestendil een museum aan hem gewijd. Natuurlijk is het te simplistisch om de redding van de Bulgaarse joden aan één man toe te schrijven. Ook anderen hebben zich hiervoor ingezet. Maar het mag duidelijk zijn dat Dimitár Pesjev een doorslaggevende rol heeft gespeeld. *Dit artikel is gebaseerd op bronnen van lsrael Borouchoff en Gabriele Nissim auteur van een boek over Pesjev: 'The man who stopped Hitler' (1998) en 'Invisible Jews. The survivors in Eastern Europe from Communism to our Time' (1995).