2: Plato, Socrates en de sofisten ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ doordat de Grieken in de 6e eeuw v.Chr. intensief in contact komen met andere culturen, en dus andere ideeën, en dat de filosofie zelf met een keur aan theorieën komt, ontstaat er een veelheid aan theorieën en verklaringen de poging van de filosofie om te komen tot eenheid leidt dus tot het tegenovergestelde: pluriformiteit deze pluriformiteit werd door de sofisten als relativiteit van waarheid omarmd: er zijn net zoveel waarheden als theorieën waarheid als logos (intrinsieke natuurlijke orde), is eigenlijk nomos (conventie, afspraak, cultuur) behalve relativisten (waarheid is betrekkelijk) waren het ook sceptici (er is geen kennis over de werkelijkheid mogelijk) de sofisten (kenners, veel-weters) waren reizende docenten die tegen betaling onderwijs gaven aan vrije mannen deze vrije mannen moesten als Atheense burgers hun belangen behartigen in de volksvergadering (Atheense democratie) daarvoor moesten zij een goed verhaal hebben en dit kunnen onderbouwen met argumenten en andere verbale middelen sofisten brachten die burgers de kunst van de retoriek bij: de ander overtuigen; met alle mogelijke communicatie-middelen zij leken in die zin op wat we vandaag kennen als advocaten: het behartigen van belangen middels retoriek het gaat er dus niet om wat je zegt, en of je gelijk hebt, maar hoe je het zegt, en of je gelijk krijgt: dmv. redevoering sofisten onderwezen arète (=uitmuntendheid, deugdelijkheid) in retoriek, lichaamstaal, en zelfbeheersing hun spottende humor, gecombineerd met relativerende retoriek en eloquent taalgebruik maakte ze niet bij iedereen geliefd Gorgias (480-376 v.Chr.) "over de natuur en het niets" is een verloren gegaan werk, maar fragmenten zijn geciteerd door Sextus Empiricus - niets bestaat, - al zou er iets bestaan, dan is er geen kennis over mogelijk - al zou er kennis over mogelijk zijn, dan kan deze niet gecommuniceerd worden, - al zou deze kennis gecommuniceerd kunnen worden, dan is er geen enkele reden dat te doen "hoe kan er kennis over kleur worden gecommuniceerd via het gesproken woord, want het oor hoort woorden maar geen kleur" Protagoras (490-420 v.Chr.) "de mens is de maat van alle dingen" ware kennis is niet mogelijk, de dingen zijn zoals ze mij voorkomen (perspectivisme / relativisme) logos (woord, rede, verklaring, kennis, orde, natuur-wet) = nomos (woord, rede, verklaring, kennis, orde, cultuur-wet) de mens is de enige maatstaf ter beoordeling van wat waar is, en doel is anderen daarin in mee te krijgen, te overtuigen dit had niet alleen implicaties voor kennis over de natuurlijke werkelijkheid, maar ook voor de moraal: cultuur-relativisme ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ als reactie op het relativisme (en salaris) van de sofisten, komt het "weten" van de filosofen (wijsheid-liefhebbers) dit "weten" van de filosofen zal in de loop van de geschiedenis aanmatigende, arrogante, en totalitaire trekjes vertonen Socrates (470-399 v.Chr.) de vraag is belangrijker dan het antwoord (lijkt op het kind in Andersen's sprookje "de nieuwe kleren van de keizer") de socratische methode = dialectische ondervraging: wat is deugd? wat is dapper? + doorvragen & doorvragen "ken uzelf": kennis van het innerlijk gaat vooraf aan kennis over de werkelijkheid "ik weet dat ik niets weet"; op het 1e gezicht een agnost / scepticus, maar bij nader inzien een moralist / fundamentalist doel van de dialectische ondervraging = schijn-weten ontmaskeren en via reflexie tot dieper inzicht / waarheid komen d.m.v. maieutiek = vroedvrouw-kunde: het assisteren bij het geboorte-proces van nieuw leven de rede (zelfstandig naamwoord: logos) maakt plaats voor kritisch, staps-gewijs, beargumenteerd redeneren (werkwoord) de lezer/toehoorder wordt geen kant-en-klare theorie voorgeschoteld, maar wordt meegenomen op een zoektocht naar de waarheid doel is begrippen te definiëren: rechtvaardigheid, zelfbeheersing, dapperheid, godsdienstigheid, wijsheid, etc. Aristoteles over Plato: "terwijl Socrates de algemene begrippen en definities niet tot dingen maakte die een onafhankelijk bestaan hebben, hebben anderen dat wel gedaan en geven aan die categorie van de dingen die zijn, de naam Ideeën" 1 terwijl de pre-Socratici vaak in dichtvorm schreven, hebben post-Socratische geschriften vaak de vorm van een dialoog Socrates wilde taal niet gebruiken als machtsmiddel (retoriek), maar als instrument om tot waarheid / inzicht te komen tegenstanders zagen zijn methode van ondervragen echter juist als vorm van retoriek (nml. als overtuigings-truc) Socrates wijst zijn medeburgers er voortdurend op dat zij moeten zorgen voor hun ziel kennis van de ziel betekent kennis van deugden; deugden beschouwt hij als eigenschappen van de ziel handelt iemand slecht of onrechtvaardig, dan is dat te wijten aan gebrek aan inzicht en kennis inzicht in de ware betekenis van morele begrippen zou automatisch tot moreel juist handelen leiden het begrip is de algemene norm, de toetssteen: "deugd is gelijk aan inzicht", m.a.w: ondeugd is gelijk aan onwetendheid: hij die inzicht heeft kán niet anders dan juist handelen: "het goede kennen is het goede doen" vgl. Jezus: "Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen" (Lucas 23:34) belangrijk: het veronderstelt één waarheid, en één juiste verhouding tot die waarheid het verschil met de natuur-filosofen: Socrates koppelt een deugd-ethiek aan inzicht in de orde der dingen waar de sofisten (relativisten) claims over de logos relativeerden tot nomos, fundeert Socrates morele claims in een logos in de logos komen waarheid, inzicht, en deugd bij elkaar Socrates had een schare jeugdigen om zich heen verzameld die kritisch stonden t.o.v. de democratie, en betrokken waren bij een coupe (404 v.Chr.) dit, tesamen met zijn subversieve filosoferen, levert hem de doodstraf op ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ de cynici waren een school in het voetspoor van Socrates bekende cynici waren Antisthenes (445-365 v.Chr.; leerling van Socrates), Diogenes van Sinope (408-323 v.Chr.) & Crates van Thebes (365-285 v.Chr.) kynos = hond, de scheldnaam voor Diogenes van Sinope (408-323 v.Chr.) volgens de legende woonde Diogenes in een grote ton, masturbeerde hij in het openbaar, en liep hij op klaarlichte dag met een lantaarn door de stad: "op zoek waarachtige mensen" bekendste anekdote = ontmoeting met Alexander de Grote Seneca (4 v.Chr.- 65 n.Chr.): "Diogenes was rijker en machtiger dan Alexander, die alles had, want wat Diogenes weigerde te accepteren was meer dan Alexander geven kon [...] toen Alexander vroeg wat hij Diogenes geven kon, antwoordde hij: "ga eens opzij, uit mijn zon" klassieke cynisme is geen filosofie, maar een levenswijze, een reactie op de hoogmoedige Atheners en hun decadentie hun waarheidsliefde was vooral gericht tegen de hypocrisie en veelweterigheid 2 belangrijke principes: autarkeia (zelfredzaamheid, onafhankelijkheid) en philantropeia (menslievendheid) 1e uitte zich in soberheid en ascetisme 2e in bekritiseren van de macht, luxe, decadentie d.m.v. sarcasme en shockeren door schaamteloosheid schaamte is de intiemste sociale binding die ons, nog voor alle regels, ketent aan algemene normen normen van een samenleving die zich bijv. wel schaamt voor haar dierlijke kanten maar onbewogen blijft over ongebreideld winstbejag, onrechtvaardigheid, wreedheid, ijdelheid en hypocrisie de cynici waren principiële cultuurbarbaren: zij weigerden wat de beschaving te bieden had ze zagen zichzelf niet als Atheners, of als Grieken, maar als mensen (en hadden dus een sterk normatief mensbeeld) het waren bedelaars met de uitstraling van helden omdat ze consequent durfden te zijn zij toonden eenvoud waar overvloed is, armoede waar rijkdom is, bescheidenheid waar pretentie heerst, vrijheid waar men afhankelijk is, vreugde waar men serieus is, en bewustheid waar men in een roes leeft vgl: Sadhu's (hinduïsme), Franciscanen (Francis van Assisi), Siddhartha Gautama (Buddhisme), Jezus ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ Plato (428-347 v.Chr.) schrijft over fictieve gesprekken in dialoog-vorm en gebruikt zijn meester Socrates als hoofd-persoon kenmerkend voor zijn denken is de complementariteit van ethiek en ontologie (fundamentalisme) een stabiele morele grondhouding kan alleen gefundeerd worden op ware kennis, oftewel kennis van het ware 2 als eerste formuleert hij: kennis is het vatten van het algemene, het abstracte het abstracte manifesteert zich in de dingen, maar we kunnen het niet zien (empirisch), alleen inzien (rationeel) als we een cirkel zien, zien we nooit een perfecte cirkel, maar die kunnen we ons wel voorstellen! Herakleitos & de sofisten stelden dat kennis niet mogelijk is als alles continu verandert: waarheid is dus een illusie, een conventie (maar conventie is geen kennis, is gebaseerd op meningen) Parmenides & de Eleaten stelden dat alleen rationele kennis waarheid kan bevatten, en het Zijn dus alleen rationeel begrepen kan worden maar zij projecteerden dat rationele Zijn wel in de wereld der dingen, van de materie / de elementen Plato concludeert uit deze radicaal verschillende (maar tegelijkertijd complementerende) standpunten: de veranderlijkheid van de wereld van het worden ligt aan de waarneming, en de schijn-werkelijkheid de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is contingent: eindig, imperfect, voorwaardelijk, afhankelijk in deze wereld van de zintuigen gaat alles voorbij en blijft niets hetzelfde: "alles (ver)wordt, niets is..." zintuiglijke wereld = inhoud (dimensies ruimte & tijd, materie, lichaam, beweging, vergankelijkheid, imperfectie) die werkelijkheid voldoet nooit geheel aan ons begrijpen cq. onze begrippen: is inherent vol tegenstellingen (Herakleitos) m.a.w: de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is schijn, bestaat niet echt: vergelijkbaar met schaduwen en echo's εἶδος (eidos) en ἰδέα (idea) stammen van het indo-europese woord voor "zien" (als inzien) en zijn in de ontwikkeling van de Griekse filosofie onderscheiden van φαινόμενα (phainomena, van φαίνω = schijnen) het abstracte, dat zich manifesteert in de dingen, bevindt zich elders, in een hogere werkelijkheid, die niet zichtbaar, maar wel inzichtelijk is de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is een afgeleide, de ware werkelijkheid is begrippelijk (begrippen zijn algemeen) deze ware werkelijkheid is de wereld van de Vormen (later: Ideeën), en onderscheid zich van de subjectieve meningen of ideeën Vorm / Idee is dus geen subjectieve geestelijke bewustzijns-inhoud de transcendentale wereld van de Vormen overstijgt het individu, en bestaat onafhankelijk van wie haar aanschouwt / inziet Vormen zijn abstract, stabiel, universeel en enkelvoudig (dapperheid, roodheid, rechtvaardigheid, rondheid, hardheid, etc) in de wereld der abstracties heerst perfecte orde en permanentie ideële wereld = vorm (wiskunde, begrippen, ethiek, ziel) vgl: een wiskundige vorm (cirkel, lijn, driehoek) is een perfecte vorm vgl: het absoluut schone / goede bestaat niet in ruimte & tijd vgl: de geest / ziel bestaat niet in ruimte & tijd actuele voorbeelden: - is wiskunde slechts een model, een menselijk gereedschap, of een objectief bestaande realiteit? - zijn mensenrechten universeel, of slechts een document genaamd universele verklaring van de rechten van de mens ? de Vormen zijn behalve ideëel, ook de ideale (perfecte) vorm van de contingente vormen waarin zij geactualiseerd zijn en door hun participatie aan de waarneembare (schijn)-werkelijkheid verlenen ze de dingen ook enige mate van stabiliteit de Vormen zijn dus niet alleen de objecten van ware kennis, ze verlenen de waarneembare werkelijkheid ook structuur in de Politeia (de Staat) zegt Plato: "Voor iedere verzameling van dingen die we met dezelfde naam aanduiden, bestaat een Vorm" de Vorm is de oorzaak van de manier waarop de dingen in de wereld zijn (Vorm "tafel", Vorm "bed") de dingen zijn afbeeldingen, nabootsingen, schaduwen, onvolmaakte kopieën, exemplaren van de Vormen, de Vormen zijn de essenties van de dingen, en hebben daarom een "hogere" bestaanswaarde (bestaan "echter") vgl: wij denken objecten waar te nemen, maar wij nemen eigenlijk alleen bepaalde gewaarwordingen / eigenschappen waar vgl: zoals we vandaag de dag zeggen: "een typisch geval van lafheid" of "typisch Hendrik om zoiets te doen" vgl: wij spreken van biologische soorten en exemplaren, maar dit is puur taxonomisch, niet genetisch /wiki/Species_problem de Staat, boek VI-VII: de allegorie van de grot en de Vormen-leer: (vgl. the Matrix) 3 de gevangenen zitten met de rug naar het vuur, zien slechts schaduwen op de wand voor zich en horen slechts echo’s van wat achter hen is zij denken dat wat ze zien de werkelijkheid is kwalijk is dat ze met deze situatie tevreden zijn hun vals bewustzijn voedt zich met illusies het vuur is de wereld van de Vormen de filosoof kan naar de bron kijken (het vuur), en zelfs uit de grot opklimmen naar het daglicht de zon staat voor de hoogste Vorm: het Goede de gevangenen in de grot lijken op kunstenaars de kunstenaar neemt waarneming als uitgangspunt de kunstenaar maakt een kopie van een kopie (geldt voor figuratieve kunst, niet voor abstracte) de schaduwen staan ook voor opvattingen en meningen over morele en politieke onderwerpen (vgl. de invloed die televisie tegenwoordig heeft) de grot is dus ook een politieke allegorie van Plato's kritiek op de Atheense democratie er zijn ook verbanden tussen de Vormen onderling (koinonia): "de mens", "eenheid", "rechtvaardigheid", "goedheid", etc voor begrip van een bepaalde Vorm is ook kennis nodig van andere: "drieheid" veronderstelt een relatie met "eenheid" uiteindelijk zijn alle begrippen indirect met elkaar verbonden, en wel in "het Goede" "het Goede" is zelf geen Zijn, maar verleent aan alles bestaan; zoals de zon zowel aan waarneming als aan de natuur bestaan schenkt dingen wordt bestaan verleent door de Vormen, en de Vormen weer door "het Goede": dus al dat is, is daarmee ook goed de Grieken kenden geen persoonlijke god, zoals de god van het christelijk evangelie maar Plato spreekt in de Timaeus wel van een demiurg (ambachtsman, bouwer, maker, schepper) deze ordent / vormt vanuit de bewegende chaos (materie) een wereld naar het beeld / model van de Ideeën / Vormen er is dus geen sprake van schepping uit het niets, maar van ordening uit Chaos (vgl: Kant's filosofie over waarneming) de demiurg heeft als doel het Goede als ordening af te beelden, zoveel als de weerspannige materie toelaat de kennende ziel kennis van de contingente werkelijkheid is schijn-weten, kennis van de Vormen is Ware wetenschap net als Parmenides meent Plato dat ware kennis a-priori is; zoals logica (mijn broer is zoon van mijn moeder) en wiskunde (2+3=5) Plato identificeerde de wereld van de Vormen met Pythagoras' getallen-leer (sommige) mensen (filosofen) hebben toegang tot deze kennis (van de Vormen) door herinnering (anamnese): voor de geboorte maakte de ziel deel uit van de Vormen-wereld, maar door de incarnatie rest er nog een vage herinnering deze herinnering kan weer tot leven gewekt worden via de socratische methode (maieutiek = een soort psycho-analyse m.b.t. de Vormen) dialectiek is de methode om a.h.v. begrips-analyse tot waarheid te komen: de parallel tussen kennen en Zijn door training hierin kunnen we bijna de toestand bereiken die onze ziel had voor de geboorte, en zal hebben na de dood de huidige toestand van onze ziel is gebonden aan waarneming en lichamelijkheid, en vatbaar voor schijn en leugen achter elke waarneming gaat verleiding schuil die de ziel afleidt van haar ware bestemming; ascese behoedt ons hiervoor filosofie is volgens Plato dan ook de manier om "te leren sterven" (vgl. boeddhisme: inzicht in samsara, nirvana) Plato's geloof in reïncarnatie heeft hij waarschijnlijk van de Pythagoreërs de ziel moet zich al tijdens het leven zoveel mogelijk van het lichamelijke onthechten, en zich richten op de Vormen de ziel heeft voor de geboorte kennis gekregen van de wereld van de Vormen: wat ze heeft gezien, heeft ze opgeslagen het verwerven van kennis tijdens dit leven is dus niets anders dan een vorm van herinnering (anamnese) hoe vaak een ziel de cyclus moet doormaken, is afhankelijk van de inzichten en de kennis die de ziel heeft opgedaan de meeste zielen reïncarneren 10x voordat zij uiteindelijk rust krijgen in de Wetten beschrijft Plato hoe de bevolking van jongs af aan opgevoed moet worden met deze inzichten in de Staat: de mythe van Er vertelt het verhaal van een soldaat (Er) die sneuvelt in de strijd na 12 dagen komt hij weer tot leven, en vertelt over zijn reis in het leven na de dood en over reïncarnatie en dat morele mensen na de dood beloond worden en immorele mensen gestraft 4 In de Phaedo stelt Plato de ziel en het lichaam tegenover elkaar, en in de Phaedrus vergelijkt hij de ziel met een gevleugeld span van twee paarden met een menner de menner verbeeldt wijsheid: het redelijke deel van de ziel, waarmee de mens denkt, berekent en beslist één van de paarden staat voor het vitale gedeelte van de ziel waarin emoties als toorn en moed zetelen in dit vitale deel huist de dapperheid die de rede helpt bij het bewaken van de begeerten het andere paard verwijst naar lagere emoties en begeertes, zoals naar voedsel, drank en seks de menner moet de 2 paarden zo mennen dat het span niet naar links of naar rechts vliegt gematigdheid is de juiste ondergeschiktheid van de twee lagere delen en waarborgt de harmonie rechtvaardigheid (recht varen, niet afwijken) betekent dat elk deel van de ziel zijn eigen functie heeft, en verwijst dus naar een toestand van orde en evenwicht in de ziel politieke ideeën: de Staat / Republiek, boek I-V: de utopische staat en de ideale samenleving: rechtvaardigheid in de Politeia verdeelt Socrates/Plato de inwoners van de staat in drie klassen, met bijbehorende deugden (wijsheid, dapperheid, gematigdheid, rechtvaardigheid) op grond van de 3 zielsdelen (staat en mens verhouden zich als een macro-kosmos tot een micro-kosmos) 1] de wachters (politieke elitie, geleid door filosofen) ordenen en besturen de staat gebaseerd op het kennende zielsdeel (wijsgerig, beschouwend, reflexief) -> deugd = wijsheid 2] de helpers (middenklasse: militaire macht en de politie) zorgen voor verdediging & bescherming gebaseerd op het strevende zielsdeel (ambitie, discipline) -> deugd = dapperheid (juiste oordeel over wat te vrezen) 3] de werkende klasse (economie: boeren, handelaren, handwerklieden) materiële grondslag; productie van goederen gebaseerd op het begerende zielsdeel (verlangens, pleziertjes en genot) -> deugd = gematigdheid gematigdheid en zelfbeheersing is de deugd die de 3 klassen samen delen (maar betreft vooral de laagste klasse) de functie van elke klasse is het welzijn van het geheel iedere klasse in de staat heeft zijn eigen functie en er zullen dus geen interne conflicten zijn de staat vormt zo een harmonisch geheel, in al haar onderdelen goed rechtvaardigheid betekent "het zijne doen", d.w.z. dat iedereen doet waar hij het best geschikt voor is onrechtvaardigheid is het zich bemoeien met elkaars taken: dat leidt tot wanorde en instabiliteit rechtvaardigheid is dus een toestand van orde en evenwicht in de staat, die ontstaat doordat alle delen goed met elkaar samenwerken het leven van de wachters en helpers verloopt in volledige gemeenschap; gelijkend een communistisch model de mannen delen opvattingen, vrouwen, kinderen en goederen met elkaar; dus geen particulier bezit, geen gezin, geen geld, en altijd gemeenschappelijk eten ze krijgen kost & inwoning, maar bezitten geen eigendommen: dit om corruptie en aardse verlangens te weren hun geluk ligt in het uitoefenen van hun taak: het dienen van de gemeenschap (het geheel, het collectief) een grondwet is niet nodig, een gedegen vorming van de wachters des te meer ieder lid van de militie doorloopt dezelfde lichamelijke training, militaire vorming en theoretische opleiding wie naast militaire kwaliteiten ook blijk geeft van filosofische kwaliteiten, wordt geselecteerd voor leidinggevende taken vanaf 30 jaar wordt een select groepje ingewijd in de filosofie & vanaf 50 jaar komt de top in aanmerking voor de regering de Staat, boek VIII-X: 5 verschillende staatsvormen: - aristocratie: bestuurd door de 'besten' (áristos: bekwaam) = ideaal: iedereen heeft zijn plek, staat in dienst van het geheel - timocratie: bestuurd door militairen (vergelijkbaar met het toenmalige Spartaanse systeem): machtstrijd leidt tot oligarchie - oligarchie: bestuurd door rijken: corruptie en vriendjespolitiek zal leiden tot revolutie - democratie: bestuurd door populisten: vrijheid zal leiden naar chaos en vervolgens naar tirannie - tirannie: bestuurd door een tiran: leidt tot uitbuiting en slavernij zo blijkt de antieke filosofie bij Plato dus geen overgang van mythologie naar wetenschap, maar van poly-theïsme (mythologie) naar mono-theïsme, en van democratie naar aristocratie het platonisme is diep in onze cultuur geworteld (al is Plato daar natuurlijk niet alleen voor verantwoordelijk) 1] als wij spreken over idealen suggereren we dat het gaat over iets dat het subjectieve overstijgt hetzelfde geldt voor de rechten van de mens: die worden verondersteld universeel te zijn en de wiskunde: deze wordt beschouwd als een wereld op zich, waarin ontdekkingen kunnen worden gedaan 2] zelfbeheersing, veroordeling van genot, en gerichtheid op het geestelijke (en onsterfelijkheid) zijn duidelijke kenmerken deze "ethische wending" zien we terug in de gehele filosofie na Socrates 5