Naam: ………………………………………….. HOE LEER IK VOOR MIJN GROTE TOETSEN FRANS? December 2013 Toets vocabulaire (woordenschat) : vrijdag 29 november Hiervoor moet je de onderdelen ‘pistes pour parler’ + ‘à retenir’ (eigenlijk hetzelfde als de “pistes pour parler”) + ‘tiroir à mots’ leren o o o o o o Parate kennis van vorig schooljaar (getallen, dagen vd week, vraagwoorden,…) Module 1: Tu fais quoi? blz 10-15-16-17 Module 2: ça va? Non, ça ne va pas ! blz 24-30-31-32 Module 3 : Des e-mails pour Didier blz 38-46-47-48 Module 4 : On mange bien chez mamie ! blz 57-58-63-64-65 Module 5 : Les cadeaux de Noël blz 80 + Zie woordenlijst! Toets grammaire (spelling): dinsdag 3 december Leerstof vorig schooljaar: parate kennis Werkwoorden van vorig schooljaar: zie onthoudboekje o Être - zijn o Avoir – hebben o Regelmatige ww op –er: habiter (wonen) – arriver (aankomen)– laver (wassen) –… o Vouloir - willen De getallen tot 100 : zie onthoudboekje De bezittelijke voornaamwoorden mon/ton/son, ma/ta/sa, mes/tes/ses : zie onthoudboekje De bepaalde lidwoorden le/la/les/l’ : zie onthoudboekje Leerstof van dit schooljaar: de onderdelen ‘Sous la loupe’ Module 1: blz 12 o Het werkwoord ‘faire’ o De rangtelwoorden Module 2: blz 26-27 o Herhaling de vervoeging van ‘être’ o Mannelijke en vrouwelijke vorm van bijvoeglijke naamwoorden: grand/grande Module 3: blz 40-41-43 o Zeggen dat iets voorbij is: le passé composé met avoir o Het meervoud van zelfstandige naamwoorden o De bezittelijke voornaamwoorden in het meervoud: notre/votre/leur 1 Module 4: blz 59 o Herhaling: de vervoeging van ‘vouloir’ o Pourquoi en parce que o Du / de la / des Module 5: blz 76 o Herhaling: verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord: grand/grande o Herhaling: du / de la / des o Herhaling : de werkwoorden o Herhaling : de ontkennig ‘ne … pas’, ‘n’….pas’ , ‘ne … pas de’ o De werkwoorden écouter, regarder en voir Toets spreken: vrijdag 13 december De onderdelen ‘Pistes pour parler’ + ‘à retenir’ van de geziene modules o Module 1: vragen wat iemand doet in zijn vrije tijd, zeggen wat je doet in je vrije tijd, zeggen wat je graag/niet graag doet, een oordeel uitspreken blz 10 o Module 2: vragen of het gaat, zeggen dat het wel/niet gaat, een gesprek met de dokter voeren, vragen waar iemand pijn heeft, zeggen waar je pijn hebt, de lichaamsdelen blz 24 o Module 3: instructies in en rond de klas, vragen of je iets mag doen (toelating vragen), zeggen dat je iets/iemand niet begrijpt of vragen om te herhalen blz 38 o Module 4: zeggen dat je honger/dorst hebt, vragen wat we gaan eten, vragen of het lekker is, zeggen wat je graag wil eten en wat je niet graag eet, zeggen wat je zou willen bestellen blz 57-58 2 1. Toets vocabulaire (woordenschat): vrijdag 29 november Voor deze toets moet je alle woordenschat van de 5 eerste modules kennen, van het Nederlands naar het Frans en omgekeerd. Het spreekt voor zich dat je de woorden moet kunnen schrijven. Je moet ook kunnen zeggen of de zelfstandige naamwoorden mannelijk (met ‘un’) of vrouwelijk (met ‘une’) zijn. Wat moet ik daarvoor leren? o Op het einde van elke module staat er een overzicht van de nieuwe woordenschat onder de titel ‘Tiroir à mots’. Deze tabellen moet je leren. Je kreeg ook een woordenlijst met de woordenschat van alle modules. Deze moet je ook leren. o Natuurlijk moet je de woorden in correcte zinnen kunnen gebruiken om iets te zeggen, daarom kan je best ook de ‘à retenir’ en ‘pistes pour parler’ leren. Hoe oefen ik dit in? Probeer zelf een manier te vinden die voor jou het gemakkelijkste werkt. Enkele mogelijke voorbeelden zijn: o Maak kaartjes met op de voorkant het Franse woord en op de achterkant de Nederlandse vertaling. Let er wel op dat de schrijfwijze juist is en dat je bij de zelfstandige naamwoorden ‘un’ of ‘une’ (of ‘des’ in het meervoud) ervoor zet. Oefen de woordenschat in beide richtingen door een kaartje te trekken en de vertaling naar het Frans of Nederlands op te schrijven. Vergeet dus zeker niet om ook de schrijfwijze in te oefenen. o Maak een blad met een tabel met in de ene kolom de Franse woorden en in de andere kolom de Nederlandse vertaling. Let er wel op dat de schrijfwijze juist is en dat je bij de zelfstandige naamwoorden ‘un’ of ‘une’ (of ‘des’ in het meervoud) ervoor zet. Bedek één van de twee kolommen en oefen zo de woordenschat in. Vergeet niet om ook de schrijfwijze te oefenen. o Laat iemand je de woorden dicteren en vertalen. Doe dit in beide richtingen en verbeter je fouten nauwkeurig. Zorg ervoor dat alle woorden aan bod komen. o Maak een woordspin met alle woorden rond een bepaald thema of module en teken op de achterkant dezelfde woordspin met de vertaling van deze woorden. Bijvoorbeeld op één woordspin per module, of één woordspin rond woonplaats, één rond familie, enzovoort. Let er wel op dat je bij de zelfstandige naamwoorden ‘un’ of ‘une’ (of ‘des’ in het meervoud) ervoor zet en controleer de spelling van de woorden wel grondig voor je ze begint te leren. o www.woordjesleren.nl Op deze website kan je de woordenschatlijsten laten overhoren door de computer. Klik op deze hoofdstukken, en dan op de knop ‘overhoor online’. http://www.woordjesleren.nl/chapters.php?book=1243&chapter=&part=&year=6 3 2. Toets grammaire (spelling) : dinsdag 3 december Wat moet ik daarvoor leren? o In de modules is er meestal een onderdeel ‘Sous la loupe’, deze stukjes moet je zeker kennen. o Sommige leerstofonderdelen van vorig schooljaar zouden nu parate kennis moeten zijn, die moet je dus ook kennen. Hoe oefen ik dit in? Werkwoorden o Schrijf de vervoegingen van de werkwoorden in het Frans op, naast elkaar. Je zal dan zeker al dingen opmerken die bij alle werkwoorden hetzelfde zijn (bv. bij ‘tu’ is de uitgang –s). Vergeet ook niet de infinitieven erbij te zetten en de vertaling. Controleer de spelling. o Probeer verschillende keren de vervoeging op te zeggen, met vertaling. Doe dit totdat je het foutloos kunt! Probeer het ook eens in een andere volgorde. o Oefen dan de schrijfwijze van de vervoegingen. Schrijf ze verschillende keren na elkaar op. Verbeter je fouten. o Je kan ook kaartjes maken met aan de ene kant de vorm en aan de andere kant de vertaling. (Bv. Je suis – Ik ben). Trek dan een kaartje en schrijf de juiste vorm of vertaling op. Controleer nadien je antwoorden. Laat je eventueel door iemand ondervragen, mondeling en schriftelijk. Doe dit ook eens in een andere volgorde, of door elkaar. o Bekijk de extra oefeningen die we hier rond gemaakt hebben, nog eens aandachtig. Maak ze eventueel opnieuw op een kladblad, en verbeter je fouten met je schrift. Bezittelijke voornaamwoorden en bepaalde lidwoorden o Om deze regels te kunnen toepassen moet je weten of een woord vrouwelijk (une) of mannelijk (un) is. Leer dit dus van het begin grondig. o Leer de regel ‘van buiten’ totdat je die foutloos kan opzeggen en toepassen. Hieronder staan de regels nog eens duidelijk opgeschreven. Probeer de regel uit te leggen. o Oefen de schrijfwijze van de verschillende voornaamwoorden. Maak de oefeningen die we in de klas gemaakt hebben, opnieuw en controleer. Laat je door iemand ondervragen, mondeling en schriftelijk. o Je kan ook kaartjes maken met voorbeeldzinnetjes die je moet vertalen. Trek dan een kaartje en schrijf het juiste antwoord op. Controleer met je schrift. 4 Regel Bezittelijke voornaamwoorden: Zeggen dat iets van mij is Zeggen dat iets van jou is Zeggen dat iets van hem/haar is mon / ma / mes ton / ta / tes son / sa / ses mon + mannelijk woord (normaal met ‘un’) Bv. C’est mon livre (want het is: un livre) Bv. C’est ma sœur (want het is: une sœur) mes + mannelijk woord (normaal met ‘un’) Bv. C’est ton frère (want het is: un frère) + vrouwelijk woord (normaal met ‘une’) ma ton ta Bv. Ce sont mes parents (want het is : des parents) tes + mannelijk woord (normaal met ‘un’) Bv. C’est son père (want het is: un père) + vrouwelijk woord (normaal met ‘une’) Bv. C’est ta mère (want het is: une mère) + meervoud (normaal met ‘des’) son + vrouwelijk woord (normaal met ‘une’) sa Bv. C’est sa grand-mère (want het is : une grand-mère) + meervoud (normaal met ‘des’) Bv. Ce sont tes livres (want het is : des livres) ses + meervoud (normaal met ‘des’) Bv. Ce sont ses frères. (want het is : des frères) Regel bepaalde lidwoorden: Onbepaald lidwoord Bepaald lidwoord Enkelvoud Meervoud Enkelvoud meervoud un garçon des garçons le garçon les garçons een jongen jongens de jongen de jongens une fille des filles la fille les filles een meisje meisjes het meisje de meisjes une école des écoles l’école les écoles een school scholen de school de scholen Regel du / de la / des enkelvoud un poisson le poisson Je voudrais du poisson. mannelijk woord een vis de vis Ik zou graag vis willen enkelvoud une viande la viande Je voudrais de la viande. vrouwelijk woord een vleessoort het vlees Ik zou graag vlees willen des carrottes les carottes Je voudrais des carottes. wortelen de wortelen Ik zou graag wortelen willen meervoud 5 3. Toets lezen: vrijdag 13 december Wat moet ik kennen? o Voor dit onderdeel kan je best de dialoogjes van elke module + het onderdeel ‘C’est à lire’ nog eens inoefenen. o De stukjes ‘C’est-à-dire’ kunnen je ook helpen. Hoe oefen ik dit in: o Lees de tekstjes eerst in stilte in je hoofd. Probeer je te herinneren hoe je elk woord moet uitspreken. Doe dit op voorhand, enkele weken voor de toets, dan kan je misschien nog in een les vragen hoe je dat woord uitspreekt! o Lees dan de tekstjes nog eens hardop. Luister goed naar jezelf. o Eventueel vraag je daarna aan iemand om eens te luisteren en lees je de tekstjes nog eens voor. Die persoon kan je misschien nog wat tips geven. o Doe dit een paar keer voor de grote toets. 4. Toets spreken: vrijdag 13 december Voor deze toets moet je zowel een Frans tekstje met gekende woordenschat kunnen lezen, als in het Frans vragen beantwoorden over de geleerde thema’s. Wat moet ik daarvoor leren? Spreken: o Voor dit onderdeel moet je de schema’s van ‘Pistes pour parler’ leren. o Op het einde van elke module staat er in het onderdeel ‘à retenir’ een mooi overzicht van alle vragen en antwoorden die je van die module moet kennen. Deze overzichten moet je dus ook kennen. o Bekijk zeker ook nog eens de dialoogjes aan het begin van elke module. Hoe oefen ik dit in? Spreken o Bestudeer aandachtig de schema’s van ‘Pistes pour parler’. Bekijk ook nog eens de extra oefeningen die we gemaakt hebben. o Maak een lijstje van vragen en antwoorden rond éénzelfde thema. Bijvoorbeeld één blad met alle vragen en antwoorden rond hobby’s, één met alle vragen en antwoorden rond lichaamsdelen en ziek zijn, enzovoort. o Oefen dit eerst alleen in, maak bijvoorbeeld kaartjes met op de voorkant een vraag en op de achterkant een passend antwoord. Overhoor zo jezelf door een vraag te trekken en hardop een antwoord te geven. Daarna controleer je je antwoord met je schrift of de achterkant van het kaartje. o Laat je eventueel door iemand anders overhoren. Die persoon kan je dan vragen stellen die jij moet beantwoorden. Je kan natuurlijk ook eens oefenen met een klasgenootje! 6