DEUTERONOMIUM – MOZES’ DERDE TOESPRAAK, DEEL 20 Na Israël het verbod op te leggen om de religieuze praktijken van Kanaän te bestuderen, richt Mozes zijn aandacht op die profeten die hun profetische gaven zouden inzetten om de mensen tot wetteloosheid te verleiden. Deuteronomium 13 zegt, 1 Als in uw midden een profeet opstaat of iemand die dromen heeft, en u een teken of wonder geeft, 2 en dat teken of dat wonder waarvan hij tot u gesproken had, komt en hij zegt: Laten we achter andere goden aan gaan, die u niet kent, en laten we die dienen, 3 luister dan niet naar de woorden van die profeet of naar hem die die dromen heeft! Want de HEERE, uw God, stelt u dan op de proef om te weten of u de HEERE, uw God, liefhebt met heel uw hart en met heel uw ziel. 4 Achter de HEERE, uw God, moet u aan gaan, Hem moet u vrezen, Zijn geboden moet u in acht nemen en Zijn stem gehoorzamen; Hem moet u dienen en u aan Hem vasthouden. Het eerste wat in deze passage opvalt is dat Mozes niet de term valse profeet gebruikt. Mozes veronderstelt dat de profetische gave oprecht is, zelfs als de profeet het volk tot afvalligheid leidt. Zelfs ware profeten kunnen hun gave op onwettige wijze gebruiken. In die tijd waren tekenen en wonderen vereist om te bevestigen of te bewijzen dat zij werkelijk profeten waren. In 1 Kor. 1:22 erkent Paulus dit, zeggende: “Immers, de Joden vragen om een teken en de Grieken zoeken wijsheid.” VRUCHTELOZE WONDEREN Wanneer een profeet tekenen had voorzegd, maar deze niet geschiedde, dan zou men het onderwijs van zo’n profeet niet serieus nemen. Dit is de reden dat Mozes dergelijke zaken niet behandelde. Hij maakte zich meer zorgen over de profeten wiens tekenen en wonderen wel geschiedde, want dit schonk een profeet in de ogen van het volk geloofwaardigheid. Het probleem dat Mozes aanhaalt gaat over ware profeten die door tekenen of wonderen geloofwaardigheid verkrijgen, maar het volk vervolgens onderwijst om “andere goden” te volgen. Door andere goden te volgen werd in de Mozaïsche context de wet van de God van Israël overtreden. Men moet naar de stem van Jahweh luisteren, in plaats van naar de stem van andere goden. De gedachte en wil van Jahweh (Christus) komt in deze wet tot uitdrukking, terwijl de wetten van de volken slechts een verwrongen opvatting van ware moraliteit en de gedachte van Christus hebben. Dit is misschien de fundamentele wet die Jezus in Mat. 7:15 en 16 naar voren brengt, 15 Maar wees op uw hoede voor de valse profeten, die in schapenvacht naar u toe komen maar van binnen roofzuchtige wolven zijn. 16 Aan hun vruchten zult u hen herkennen… Een “valse profeet” is niet iemand die valse (misleidende) profetieën uit, maar een profeet die tekenen en wonderen verricht, maar tegelijkertijd het volk tot wetteloosheid leidt. Met andere woorden, hij is “vals” jegens Jezus Christus en is niet “trouw” aan de wet. Deuteronomium – bereastudies.nl WETTELOOS GELOOF Dit weten we omdat Jezus dit in de verzen 21 en 23 zegt, 21 Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. 22 Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? 23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid [anomia] werkt. Vandaar de de “valse profeten” in Mat. 7 gelijk stonden aan hen die “wetteloosheid werkten”, ondanks hun geloof door het doen van wonderen in Jezus’ naam. Dit verklaart de betekenis van Deuteronomium 13, want anomia komt van de stam nomos, dat “wet” betekent. De Gesenius Lexicon zegt dat het de volgende betekenis heeft: (1) geen wet hebben en (2) minachting of overtreding van de wet. Helaas vertalen de Bijbelvertalers het woord vaak met “ongerechtigheid”, dat vaak niet goed door christenen wordt begrepen. Technisch gezien is ongerechtigheid een juiste vertaling, want de innerlijke wetteloze staat waardoor de mens uiterlijk zondigt. Maar velen missen haar verband met wetteloosheid, want zij zien zonde niet langer als wetteloosheid, zoals Johannes dit in 1 Joh. 3:4 wel doet. In Jes. 53:5 zien we hoe we ongerechtigheid moeten definiëren, 5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld... Een overtreding is dus een zondige daad die door de wet wordt geoordeeld. Jezus was om onze overtredingen verwond, want een wond kan door iedereen aanschouwd worden. Aan de andere kant is ongerechtigheid een innerlijke conditie of motivatie, waardoor men in overtreding zal gaan. Daarom profeteerde Jesaja dat de Messias om onze ongerechtigheden “verbrijzeld” zou worden. Een breuk is een innerlijke wond en daarom vergelijkbaar met ongerechtigheid. De profeten die in Mat. 7 aan de kaak worden gesteld schieten qua geloof of wonderen niet tekort. Ook roepen ze geen andere goden aan, maar spreken in de naam van Jezus. Verder doen zij geen wonderen door de macht van satan, want zij werpen zelfs demonen uit. Men kan satan niet uitwerpen door de macht van satan, want Jezus zei dat een koninkrijk die tegen zichzelf verdeeld is, geen stand kan houden (Mat. 12:25). Volgens Jezus is hun probleem wetteloosheid. Hoe kunnen gelovigen nu tegelijkertijd wetteloos zijn? Is geloof dan niet genoeg? Geloof is zeker genoeg om iemand te rechtvaardigen, maar heiliging vereist gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid is een noodzakelijke stap tot in overeenstemming komen met de wil van God en de gedachte van Christus. Dit is de rode draad door het boek Jakobus heen. Toch roept Paulus de kerk op om gehoorzaam te zijn aan de Geest van God. Men moet God horen en gehoorzamen om echt te geloven – d.i. een geloof dat vruchten voortbrengt. Het probleem is dat velen hebben gedacht dat geloof zonder vruchten ook echt kon zijn. Dit komt grotendeels door het onderwijs van Paulus over genade verkeerd te begrijpen, maar ook omdat wetteloos geloof wonderen kan doen. Men denkt dan vervolgens dat de wonderen de wetteloosheid van de wonderdoener bevestigd. Maar aan het einde zal Jezus het volgende zeggen: “Ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt.” Deuteronomium – bereastudies.nl WETTIG GELOOF VERDUURT DE BEPROEVING Over het algemeen is geloof het vertrouwen hebben in de gedachte en wil van Christus, dat naast het geschreven woord, ook tot uitdrukking komt door openbaring van het gesproken woord. Het woord is de wet, de psalmen, de profeten en het evangelie van het Nieuwe Testament. Daarom is zonde zonder meer verbonden aan het gebrek aan geloof, maar ook aan de overtreding van de wet. Vanwege deze reden veroordeelt Jezus anomia, ofwel “wetteloosheid” en definieert Johannes zonde als anomia (1 Joh. 3:4). In feite gebruikt Paulus dezelfde term in Rom. 6:19, 19… Want zoals u uw leden beschikbaar gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de ene wetteloosheid [anomia] tot de andere wetteloosheid [anomia], stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot heiliging. Er zit geen verschil tussen de woorden van Jezus, Paulus of Johannes. Allen begrepen zij dat wetteloosheid een overtreding van de gedachte en wil van God was. Verder profeteert Jezus dat er tijdens het Pinkstertijdperk vele “valse profeten” zouden opstaan. Profeten die in Zijn naam tekenen en wonderen deden en zelfs demonen uit zouden werpen, maar toch wetteloosheid verkondigden. Ook veroordeeld Jezus degenen die het afschaffen van de wet onderwijzen (Mat. 5:19), waarmee ze in essentie zonde binnen de kerk legaliseren. Mozes openbaart dat God Israël zeker zou “beproeven” door hen profeten te geven die tekenen en wonderen zouden verrichten, maar ook het volk zouden willen overhalen om de wet af te schaffen. Jezus verkondigt deze profetie ook over het Nieuwe Testament en het Pinkstertijdperk en onze huidige tijd. In de geschiedenis kunnen we overduidelijk zien dat beide kerken deze beproeving niet aan konden, niet onder het Oude Verbond en niet onder het Nieuwe Verbond. Men vindt wonderen vaak geloofwaardiger dan het geïnspireerde woord van God. DE BEPROEVINGEN KOMEN VAN GOD Nog een laatste belangrijke opmerking. In Deuteronomium 13:3 bestempeld Mozes niet de duivel als oorzaak van wetteloze profeten die tekenen en wonderen doen. Hij zegt dat zij van God komen. Daarnaast geeft hij ons ook het goddelijke motief hiervan. Het is niet de duivel die ons beproefd, het is God die het hart van de kerk beproefd (waarbij Hij wel de duivel als Zijn vertegenwoordiger gebruikt). Wij zullen zo’n beproeving dan ook niet echt leuk vinden. Velen zijn van mening dat het oneerlijk van God is om ons hart op deze wijze te beproeven, zeker wanneer zij ervan overtuigd zijn dat wanneer ze bij een dergelijke beproeving de mist in gaan, zij tot in alle eeuwigheid tot de brandende hel veroordeeld worden. Dit is één van die punten dat het belangrijk is om te begrijpen dat een oordeel van de goddelijke wet nooit marteling inhoudt, tenzij iemand anderen heeft gemarteld. Maar zelfs als dat het geval is, heeft niemand ooit andere mensen voor altijd gemarteld en daarom bestaat er geen oordeel van de wet dat een eindeloos brandende hel inhoudt. Omdat elk oordeel naar de overtreding gemeten wordt (Ex. 21:23-25) en een ieder naar zijn eigen werken geoordeeld wordt (Op. 20:12), is alle oordeel aan tijd gelimiteerd. Het uiteindelijke einde wordt door de wet van het Jubeljaar gevestigd. Verder is het doel van oordeel om de zondaar terecht te wijzen en om de wettelijke orde weer te herstellen, door de rechten van de slachtoffers te na te komen. Jes 26:9 zegt dat “wanneer Uw oordelen over de aarde komen, de bewoners van de wereld leren wat gerechtigheid is.” Deuteronomium – bereastudies.nl Hij beproefd het hart van het volk om zo verborgen ongerechtigheid (wetteloosheid) te openbaren, want op deze manier kunnen wij hiermee op wettige wijze omgaan. Grotendeels zijn wij onwetend van de verborgen ongerechtigheid in ons hart, daarom brengt God ons in omstandigheden waar deze ongerechtigheid, in de vorm van zonde en overtreding van de wet, aan de oppervlakte komt. Pas dan zullen we de ware staat van ons eigen hart zien. Gods beproevingen zijn niet bedoeld om God te informeren. Zij zijn nodig opdat wij ons hart zullen kennen, om vervolgens oprecht berouw te kunnen tonen en wij exact weten welke soorten wetteloosheid wij onder het bloed van Jezus dienen te brengen. Op deze manier neemt onze geestelijke groei toe en worden wij naar het beeld van Christus gelijk gemaakt. Velen hebben volgens principes berouw getoond, maar zelden met kennis. Zij zeggen: “Ik heb berouw,” maar als zij niet weten hoe zij de wet schenden, zal dit geen verandering teweeg brengen. Paulus zegt dat “door de wet is immers kennis van zonde” (Rom. 3:20). In Rom. 7:7 belijdt hij, 7… Ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat begeerte zonde was, als de wet niet zei: U zult niet begeren. Wij hebben de wet nodig om ons te zeggen wat we fout doen, want pas dan kunnen werkelijk berouw tonen, op een wijze waardoor wij een echte verandering in onze gedachte en gedrag kunnen realiseren. Gods beproevingen zijn ingesteld om dit te bewerken. Persoonlijk kan ik van dit feit getuigen, want God heeft mij dit maar al te vaak laten overkomen. Terwijl het gebeurde was ik hier nooit blij mee, maar ik begreep dat God mij genadig was, door mijn vleselijke gedachte en de wetteloze strekking hiervan te bloot te leggen, opdat ik de gedachten van Christus zou hebben. Deuteronomium – bereastudies.nl