Immanuëlkerk 30-9-2012 Broeders en zusters, jongens en meisjes Vorige week lazen we hoe Jezus een kind in het midden zette, het omarmde en zei: wie één van zulke kinderen ontvangt in mijn Naam, die ontvangt Mij. En hier - vijf verzen verder horen we, dat wie één van de geringen die in Jezus geloven doet struikelen, van de goede weg afbrengt - dat het voor zo iemand beter zou zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee werd gegooid. Het zou een milde straf zijn vergeleken bij wat er voor zo iemand zwaait als hij voor God moet verschijnen. Kortom: kom je aan deze kleinen, die geloven als een kind, dan kom je aan God, die hen beschermt, hen in leven houdt. Geloven als een kind. Vertrouwen als een kind. Je verwonderen over kleine dingen om je heen. zoals een klein kind op weg naar school drie keer zo lang over die route doet, omdat het bij van alles stilstaat en vol verrukking reageert en wijst en roept: kijk daar eens! Dan kun je gaan trekken en zuchten en roepen van Opschieten, of je kunt meedoen. En leren van zo’n kind: om je weer te verwonderen over alles waar je altijd aan voorbijliep. Dat is zoiets moois, ook voor onszelf. Dat moeten we eigenlijk nooit kwijtraken. Daarom geldt de omkering: zo'n kleine doen struikelen, als een doodzonde. Je mag wie argeloos zijn niet iets vertellen dat hen in verwarring brengt, op een dwaalspoor zet, de verkeerde kant op stuurt. Laat kinderen ook niet wennen aan geweld, aan agressie, aan slaan en schoppen zodra een ander in de weg staat. Mensen raken misvormd als ze opgroeien in zoiets onverschilligs en schampers als: wie er voor mijn voeten loopt die krijgt een schop. Jezus wijst een andere weg. Respect voor weerlozen, kleine mensen die hij omarmt, en wee degene die hen tot struikelen brengt. Zo kostbaar is voor Hem het volledige vertrouwen, de eenvoud, de verwondering die we in een kind tegenkomen en waar we als volwassenen steeds weer naar op zoek zijn. Want het leven is soms hard, en onze argeloosheid raken we kwijt. Want niet altijd word je beschermd. Bent u wel eens beroofd? Of mishandeld? Of hebt u gemerkt dat uw ziekte of pijn ondanks alle gebeden niet werd weggenomen? Dan zou je aan alles kunnen gaan twijfelen. Begrijpelijk, maar dat is niet de enige mogelijkheid. Wie iets ergs heeft moeten doormaken - en God greep niet in - die kan twee dingen doen. Alle verhalen over Gods heilzame ingrijpen (verhalen van vroeger en ook verhalen van nu) gaan wantrouwen, het hoofd schudden over zoveel kinderlijke onzin, en voortaan schamper door het leven gaan, als ‘realist’. Bitter en verongelijkt. Dat is moeilijk vol te houden, want iedere positieve ervaring van anderen met God is dan zout in je wond. Steeds weer zul je moeten roepen dat dàt natuurlijk niet kan. Zulke bitterheid en schamperheid draag je over aan je kinderen, en wat jou is overkomen dreigt ook hen te gebeuren. Want als mensen vastzitten in de pijn van henzelf of wie hen voorgingen, kan de pijn zich herhalen. Je bent zo bezig met het negatieve, met wat er op je afkwam, dat er geen plaats meer is voor het positieve, of wat je zelf kunt doen. Dan zit je alleen nog maar te wachten op wat je nu weer zal overkomen - en dat komt dan vroeg of laat ook wel, juist omdat je er zo op wacht. Het kan ook anders: een ingrijpende pijnlijke ervaring serieus proberen te verwerken. Daar kun je hulp voor krijgen, maar die hulp moeten we elkaar ook geven. Naarmate mensen een schok te boven komen, zullen ze niet meer enkel met zichzelf bezig zijn, maar krijgen ze weer belangstelling voor de wereld om hen heen. Ze gaan zien dat het er allebei is: haat, geweld, agressie en pijn, maar ook liefde, geluk, ontroering. Dat er zonde is, maar ook genade, vergeving en verzoening. Dat mensen slechte dingen doen, maar ook goede, met Gods hulp. Dat wij dat kunnen. Dat wij geroepen zijn tot het goede, tot omzien naar elkaar en recht doen aan anderen, vooral wie weerloos zijn en in de knel zitten. Je kunt altijd wel klagen over wat anderen hebben en jij niet, of kunnen doen en jij niet. Maar in de eeuwigheid zul je daar niet op worden aangesproken. Waar de Heer je op zal aanspreken, is wie jij bent, wat jij doet - misschien ondanks die kwaal die niet overgaat, of ondanks de slechte ervaringen die je hebt. Hoe je bent, wat je toch doet, dat is belangrijk, ook voor de eeuwigheid. Daar horen we de Heer vanochtend radicale uitspraken over doen: liever zonder hand of voet of oog in Gods koninkrijk binnengaan, dan dat je hand of voet of oog je zo doen struikelen, je zo doen misgaan, dat je buiten dat koninkrijk valt. Behalve dat je een klein mensenkind niet mag laten struikelen, mag je ook jezelf niet in verleiding laten brengen door wat je oog ziet, door wat je hand kan grijpen, of waar je voet je heen brengt. Want over veel dingen ben je niet de baas; maar wel over waar jij je voeten heen stuurt, waar jij je hand naar uitsteekt of je ogen naar richt. Jaloerse gerichtheid op anderen (waarom zij wel en ik niet?) is niet alleen een ziekte in onze maatschappij. Beide lezingen gaan erover dat andere profeten of discipelen iets goeds doen, toevallig niet van onze club, en dat meteen de vraag opkomt: mag dat wel? Kan dat wel? In de boeken van Mozes horen we het woestijnverhaal over de Geest die op zeventig oudsten gelegd wordt, en ze profeteren. Wat het volk hen precies zag doen wordt niet uitgewerkt: extase, helderziendheid, voorspellende woorden, wat voor profetische uiting dan ook. In elk geval mensen in vuur en vlam, bezield door de ontmoeting met God. Vast indrukwekkend om mee te maken, daar rond de tent van ontmoeting. Maar twee van de zeventig waren niet bij die tent maar ergens anders in het kamp, en die werden toch aangeraakt door de Geest, zodat ook zij profeteerden. En meteen protest: Kan dat wel? Mag dat wel? Anderen buiten de kring van verkorenen rond Gods tent. Laat ze ophouden! zegt Jozua tegen Mozes, maar die reageert andersom: was iedereen maar zo bezield door de Geest! In het evangelie hetzelfde liedje: iemand anders, buiten de kring van de twaalf leerlingen, gebruikt de machtige naam van Jezus om psychische zieke mensen te genezen. De twaalf eisen dat hij zich bij hen aansluit of anders ophoudt om de naam van Jezus te gebruiken. Het lijkt de latere kerk van de Middeleeuwen wel, die allerlei Keltische missionarissen heeft tegengewerkt: is de man die daar predikt onder de Ieren of Schotten of Engelsen, of in de Lage Landen, wel geldig gewijd, officieel door ons instituut? Want anders is de doop die hij bedient ook niet geldig, is zijn prediking vals, en kan het brood dat hij uitdeelt nooit echt het lichaam van Christus zijn. Zo ging dat al in de tijd van Willibrord; vooral Bonifatius is daar nogal fanatiek in geweest - terwijl Willibrord zelf daar anders in was. Ook Jezus is daar heel ruim in: kijk eens hoe goed die man bezig is! Hij geneest mensen, hij verricht wonderen in mijn naam. Prima toch? Wie niet tegen ons is, is voor ons! Denk je dat jullie patent hebben op mijn naam? Wat is dat voor werelds denken, in wij tegenover zij? Iemand hoeft toch niet aldoor met ons op te trekken om vóór ons te zijn, bij ons te horen? Hij had met Mozes kunnen roepen: Deden ze dit allemaal maar! Mijn naam en volmacht, zegt hij, dat is geen vlag die alleen jullie mogen voeren. Als anderen die vlag ook voeren, en daarmee goed doen, dan zijn zij bezig voor hetzelfde Koninkrijk van God; dat is iets om alleen maar blij om te zijn: hoe anders ze misschien ook zijn, het zijn je broeders en zusters in mijn naam. Wat een oecumenische visie, wat een ruimte, wat een breedte! En ook hier is de les: kijk niet jaloers of wantrouwig naar anderen, wees je liever bewust wat jij zelf doet. Waar laat je je ogen naar kijken, waar richt je je voeten naar, wat laat je je handen doen. En waar laat je je oren naar hangen: naar de influisteringen van deze wereld, de jacht naar meer en beter; of naar het woord van God, de spiegel van de zelfkritiek bij de profeten, de waarschuwingen van Jezus, en vooral zijn ruimhartigheid en ontferming voor de kleinsten. Dat woord van de Heer moet je horen en volbrengen. Het goede doen, en het goede begroeten overal om je heen. Zo zul je weer worden als een kind: je verwonderen over alle goeds dat er óók is, ook voor jou - misschien wel naast dat moeilijke, alles wat je niet begrijpt. Het goede, daar je oog op richten, daar je hand voor lenen, daar je voeten heen sturen - voor nu maar ook voor eeuwig. Dat zal zalig zijn. In de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.