INLEIDING Definitie HRM: HRM is een speciefieke benadering van personeelsbeleid die ernaar streeft competitief voordeel te halen en te behouden door sterk betrokken en bekwame medewerkers op een strategische wijze in te zetten met behulp van verschillende personeelstechnieken Horizontale categorisatie HRM (op basis van activiteiten) HR planning: hoeveel WNS zijn er in de toekomst vereist en met welke competenties; plannen opstellen over rekrutering, selectie, opleiding, ontwikkeling, downsizing, herstructurering om aan de vereisten te voldoen Flexibiliteitsbeleid: bekijken of personeelsbehoefte tijdelijk is; ontwikkelen van maatregelen voor flexibele contracten en flexibele arbeidstijden Werving, selectie en introductie: attractief bedrijfsimago uitdragen; kandidaten screenen en selecteren, jobaanbod presenteren; introdcutie WN verzorgen Retentiemanagement: uitzoeken waarom WNS bedrijf verlaten; verloop van WN zo tegengaan Loopbaanmanagement: balans zoeken tussen individuele loopbaanaspiraties en personeelsbehoeften van de organisatie Opleiding en ontwikkeling: leermogelijkheden creëren; weten waar opleiding nodig is, gericht competenties van WNS ontwikkelen Organisatieontwikkeling: stimulere, plannen en uitvoeren van programma’s; organisatieverandering begeleiden en aanmoedigen Performance management: prestaties meten, beoordelen en bijsturen (per individu, per team, hele organisatie) om de resultaten te verbeteren Compensation management: functie-analyse om het belang van de verschillende functies tegen elkaar af te wegen en hieruit loonsystemen te ontwikkelen Benefits management: bovenop het loon een pakket voordelen voorzien waarmee kan worden ingespeeld op de specifieke behoeften van de WNS Arbeidsverhoudingen: onderhouden en sturen van formele en informele relaties met vakbonden en hun leden Participatie en communicatie: op zoek gaan naar informatie die medewerkers kan interesseren en die verspreiden; medewerkers inspraak verlenen Gezondheid, veiligheid en welzijn: onwtikkelen en implementeren van gezondheids- en veiligheidsprogramma’s; jobs ontwerpen die stress minimaliseren en leermogelijkheden maximaliseren Tewerkstellingsprocedures: procedures ontwikkelen voor promote, overplaatsing, ondermaats presteren, klachten en ontslag; beleidslijnen opstellen in verband met gelijke kansen, culturele diversiteit, ongewenste intimiteiten; er voor zorgen dat de juridische en sociale verplichtingen van de organisatie vervuld worden HR-informatiesystemen: ken- en stuurgetallen ontwikkelen om de effecten van HR-acties op te volgen; opzetten en besturen van computergestuurd HRIS om het nemen van HR beslissingen te vergemakkelijken Vericale categorisatie HRM (op basis van niveaus van beslissingen) 1 Operationele niveau: de beslissingen die hier worden genomen betreffen de ‘dagelijkse, traditionele’ taken van HR zoals werving, selectie, beoordeling, beloning, opleiding en ontwikkeling van WNS, administratie van lonen en arbeidsovereenkomsten, toepassing sociale wetgeving, promotie ontslag en het behandelen van absentiesme. Strategisch: deze beslissingen hebben zelden betrekking op specifieke personeelsmateries, maar moeten de continuïteit en de concurrentiekracht van de onderneming versterken. Bij zulke beslissingen komen personeels- en organisatievraagstukken naar boven, waardoor HR managers hierbij van belang zijn. Er wordt hen meestal gevraagd gewoon mee na te denken (adviesfunctie). Voorbeelden van strategische vragen bij HRM: wat betekent een andere marktstrategie voor personeelsbezetting? Welke zijn de sterkten en zwakten van het personeels-bestand en beleid van een over te nemen bedrijf? Welke kansen biedt het kennispotentieel van ons personeel voor strategische heroriëntatie? Tactisch: deze beslissingen hebben betrekking op de middelen waarmee een nieuwe koers (strategische beslissing) gevaren zal worden. De HR-manager zal bij zulke beslissingen een professionele, vakmatige inbreng hebben. Voorbeelden van tactische vragen bij HRM: Hoe ziet het kennispotentieel er momenteel uit? Kan het kennispotentieel opgekrikt worden? Op welke termijn kan een verandering in het kennispotentieel gerealiseerd worden? Visies op personeelsmanagement Er zijn verschillende visies op HRM en dit verklaart meteen waarom mensen met verschillende opleidingen (vooral uit de humane wetenschappen) actief zijn in een personeelsfunctie. De meesten komen uit de economie, gevolgd door sociologie, secundair onderwijs en paramedische opleidingen. De sterke aanwezigheid van de economen wijst op een toenemend belang van de bedrijfseconomische visie en de verstrengeling van HR met ondernemingsbeleid. De psychologen vinden we hier niet in terug omdat die vaak geen managersfunctie hebben, maar eerder een gespecialiseerde operationele functie. De drie dominante visies op personeelsmanagement zijn: Bedrijfseconomische visie: organiseren is het combineren van middelen om bepaalde doelen te bereiken. Menselijk kapitaal is één van die middelen die op een adequate manier verworven en ingezet moeten worden, waarmee bedoeld wordt dat de kwaliteiten van arbeidskrachten constant beheerd, gestuurd en ontwikkeld moeten worden. HRM zal vanuit deze visie beoordeeld worden op effectiviteit en efficiëntie. Sociaal-psychologische en sociologische visie: organisaties zijn samenwerkingsverbanden tussen mensen. Naast hun arbeidskracht brengen WNS ook hun persoonlijke eigenschappen in. Hierdoor moeten ‘human resources’ veel minder als ‘middel’ worden aanzien dan andere hulpbronnen omdat WNS eigen behoeften en verwachtingen hebben (ontplooiing vinden in hun werk, aardige collega’s, deel uitmaken van een groep). Personeelsmanagement wordt in dit perspectief beschreven als ‘het proces van de afstemming tussen inividu en organisatie’ en zal beoordeeld worden op de kwaliteit van deze afstemming 2 Politieke visie: de leden van een organisatie moeten worden gezien als belanghebbenden. Ze hebben veelal samen met de anderen belang bij een bepaalde verdeling van de lusten en de lasten in de organisatie. Het zullen vooral de vertegenwoordigende organen (ondernemingsraad) zijn, die HRM vanuit deze visie zullen beoordelen. Uit onderzoek blijkt dat verschillende groepen in een bedrijf verschillend aankijken tegen HRM: o Managers: Zij vinden de personeeladministratie (operationele taak) de belangrijkste taak van de HR-afdeling. Die moet snel en juist uitgevoerd worden. Hiernaast vinden zij dat de HR-afdeling moet zorgen voor een juiste individuele personeelsbegeleiding. Managers beoordelen hun HR)afdeling aan de hand van de personeelskosten o Medewerkers: Zij willen dat de HR-manager duidelijk maakt waar zij aan toe zijn. o HR functionarissen: Zij vinden het vooral belangrijk dat ze gestructureerde ontwikkelingsinstrumenten kunnen aanbieden (beoordelingssystemen ontwikkelen, functioneringsgesprekken, opleidingstrajecten) 3 DEEL 1 HRM: ANDERS DAN GEWOON PERSONEELSBELEID Inleiding Er bestaat een verschil tussen ‘het oude’ personeelsbeleid en ‘het nieuwe’ HRM, zowel in jargon als in uitoefening. Waar men bij personeelsbeleid spreekt van werknemers (WNS), personeelsmanagers, selectiespecialisten en loonadministratie, spreekt men bij HRM van medewerkers of human capital, HR managers, recruitmentmanagers of staffing officers en compensation and benefits. 1. Naoorlogs personeelsbeleid Het personeelsbeleid van de jaren ’60, ’70 en ’80 kan beschreven worden aan de hand van volgende 3 kenmerken: 1. Een ondergeschikte positie De uitbouw van het personeelsbeleid kreeg een bescheiden plaats in het totale beleid omdat er teveel andere dringende opdrachten waren. Deze ondergeschikte positie is het gevolg van de verspreiding van Tayloristische organisatieprincipes. Deze Tayloristische organisatieprincipes zijn beter bekend als ‘scientific management’. Taylor leefde in een wereld waar de arbeiders de controle (kennis en kunde) hadden over het productieproces. Hij wou overgaan naar een wereld waar de organisatie niet langer afhankelijk was van de arbeiders en dit door 4 principes: Verticale arbeidsdeling: de scheiding tussen het uitvoerend werk (doen) en het controlerende, regulerende werk (denken). Hierdoor moesten de productieprocessen beter gepland worden en de arbeid beter beheersd worden. Bv. de arbeiders hielden zich niet bezig met productieontwerp, kwaliteitscontrole of werkvoorbereiding. Horizontale arbeidsdeling: door complexe taken op te splitsen in kortcyclische deeltaken. Elke WN had dan één deeltaak. Dit was niet enkel het geval op de werkvloer, maar ook bij de delegatie (logistiek, kwaliteitscontrole) ervan. Tijd- en bewegingsstudie: er moest ‘one best way’ bestaan. WNS moesten bepaalde normen en procedures volgen die het beste resultaat leverden. Prestatieloon: productiviteit en loon waren afhankelijk van elkaar (meer produceren stond gelijk aan meer verdienen). De invoer van het Taylorisme leidde tot het verlies van vakmanschap, een vermindering van de zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de arbeiders (‘het bedrijf denkt voor u’), routine voor arbeiders, weinig motivatie en een steeds meer opgedreven werktempo. Voor personeelsontwikkeling en loopbaanplanning was er geen plaats. Het waren de ingenieurs die zich bezig hielden met het beleid ten aanzien van arbeidsinhoud en prodcutie- en arbeidsorganisatie. De personeelsmanager speelde hierbij geen rol, hij moets alleen optreden bij problemen. 4 2. Gecentraliseerd personeelsbeleid Tijdens het Taylorisme gebeuren er twee dingen Er ontstaan grote gespecialiseerde afdelingen van personeelbeleid. De personeelsafdeling is strak gescheiden van alle andere departementen en sterk geformaliseerd (regels en procedures). Elke medewerker van dit departement specialiseerde zich in één taak zoals werving, selectie, functiebeschrijving, beoordeling, beloning,... De selectiemethoden evolueren dankzij de verwetenschappelijking van de bedrijfsvoering (bv. Gebruik van de psychotechniek). Deze evolutie is belangrijk voor ‘the right man on the right place’ te vinden om specifieke werkmethoden uit te voeren tegen het juiste loon. 3. Isolement van de personeelsfunctie Enerzijds was het ‘oude personeesbeleid’ geïsoleerd. Elke personeelsfunctionaris (die één taak op zich nam) schreef bepaalde procedures en regels uit die door alle afdelingen van het bedrijf gevolgd moesten worden. Dit was niet ideaal, want elke afdeling had zijn eigen cultuur en dus ook nood aan eigen personeelsmanagement. Anderzijds was het ‘oude personeelsbeleid’ reactief. Het bluste de brandjes van de problemen die ontstonden door het rationaliseringsproces. Zij hadden de taak om de WNS aan te passen aan de technologische en organisatorische eisen. Het beleid proberen af te stemmen op de WNS was ondenkbaar. 2. De voedingsbodem van HRM De naoorlogse bedrijven waren echter te duur, te traag, te weinig innovatie en te bureaucratisch om een antwoord te bieden op de veranderingen die deze tijd plaatsvonden. Bedrijven moesten vernieuwd worden en HRM ontstond. Deze vernieuwing kende 5 kenmerken: Innovatieve bedrijven: We gaan van veel en goedkoop produceren (efficiente firma) naar kwaliteit en korte termijn leverig (kwalteitsfirma en flexibele firma). Doordat er op maat van de klant geproduceerd wordt, is er permanente innovatie (innovatieve firma). Vermindering verticale arbeidsdeling: Een flexibele firma heeft nood aan een ‘platte structuur’ zonder teveel hiërachie. Een hierarchische structuur is complex, waardoor er sneller storingen zullen zijn. De vele verschillende gespecialiseerde planningsfuncties van het ‘oude personeelsbeleid’ moeten gereduceerd worden omdat dit enerzijd leidt tot hoge kosten en anderzijds negatief is voor de kwaliteit (pas kwaliteitscontrole op einde van proces en niet al eens door de productiemanager). Verbetering besturingsvermogen: de beslissingsbevoegdheden worden gedecentraliseerd en er wordt veel gebruik gemaakt van zelfsturing en minicompanies (zelfstandige teams). WNS zijn human resources: WNS worden gezien als waardevol in de onderneming en daar moet in worden geïnvesteerd. Verzakeling van personeelsbeleid: De personeelsafdeling is in het ‘oude personeelsbeleid’ te veel bezig met de bewaking van groepsbelangen of individuele belangen en te weinig met de belangen van de business. Daarom moeten sommige belangrijke arbeidsrelaties worden opgewaardeerd en andere relaties worden gemarginaliseerd. Hierdoor ontstaat er ook differentiatie (voltijds, deeltijds, tijdelijke krachten, interim, flexibele arbeidstijden,...). 5 3. Kenmerken van HRM De vier vereisten van HRM: 1. Strategisch: HRM dient om ‘human capital’ te leveren en te ontwikkelen om zo een bedrijf competitiever te maken, om zo effectief mogelijk te werken en om business strategiën succesvol uit te voeren. De meeste HR managers zien hun job ook zo. 2. Isolement: Omdat markten en strategieën niet stabiel zijn moet HRM zich steeds kunnen aanpassen aan een veranderende omgeving = veranderingsmanagement of ‘change management’. HRM moet: Veranderingen ondersteunen in ruimere organisatie Permanent aanpassen, bijsturen en reactiveren van het hele HR-systeem Flexibel zijn op verschillende niveaus (HR-beleid, procedures en praktijken, dagelijkse operationele dienstverlening tav interne klanten) 3. Doelmatig/efficiënt: Strategisch georiënteerde HR-systemen kosten echter geld, dus moet er een zeker kostenbewust zijn (doelmatigheid) zijn. Dit gebeurt niet door willekeurig HR staffuncties af te bouwen, maar wel door te handelen en te denken in termen van prioriteiten: welke HR-bijdragen kunnen de komende periode een verschil maken? 4. Klantgericht: Het nieuwe mag niet in de plaats van het gangbare komen: een belangrijke functie van HRM blijft om een kwaliteitsvolle dienstverlening te bieden aan managers en WNS. HRM moet er blijven voor zorgen dat interne klanten niet te lang op antwoorden op hun vragen moeten wachten en moet belang hechten aan empathie, snelheid en punctualiteit. De zes kenmerken van HRM: Deze kenmerken onderscheiden HRM van het tradintionele personeelsbeleid. Enerzijds is er het algemene idee dat je moet investeren in WNS, anderszijds is er ook de idee dat de verschillen in waarde tussen WNS zichtbaar gemaakt moeten worden (= vernieuwing en verzakelijking) 1. Kenmerk 1: Menselijk kapitaal als een bron van opbrengsten. Model van Delery & Shaw WN = human resource: Synoniemen voor human resource zijn human asset of human capital en dit is het voornaamste kapitaal voor de onderneming. In het oude personeelsbeleid wordt personeel eerder als een kostenpost gezien, terwijl in HRM het personeel een bron van opbrengsten is. Hierin moet geïnvesteerd worden en hiermee moet zorgvuldig worden omgesprongen. Dit zal leiden tot rendement en effectiviteit. Zo wordt de mate waarin men WNS optimaal kan motiveren en hun bekwaamheid weet te benutten een kritische succesfactor = strikte zakelijke argumenten (geen humanistische argumenten). Kenmerk uitgewerkt aan de hand van een model van HRM of een visie op HRM: HET MODEL VAN DELEREY EN SHAW 6 Hoe kan HRM bijdragen aan de verbetering van de bedrijfsprestaties of de creatie van competitief voordeel? Schema: Ability, Motivation en Opportunity zijn de drie types van HRpraktijken die belangrijk zijn. Stap 1: HR-praktijken kunnen bijdragen tot meer competente WNS (competenties), die gemotiveerd (motivatie) zijn om die competenties te gebruiken en die actief zijn in een werksysteem dat hen toelaat hun talent en motivatie aan te wenden voor het realiseren van doelen die voor de onderneming van belang zijn (empowerment). Competenties, motivatie en empowerment zijn elk van evenwaardig belang. Elke HRM-praktijk kan verschillende uitkomsten aansturen en verschillende HRM-praktijken kunnen op éénzelfde uitkomst inwerken: Selectie, opleiding en beloning hebben invloed op competenties = zorgen voor de juiste kennis, vaardigheden en attitudes. Selectie, opleiding, beoordeling, job design en beloning hebben invloed op motivatie = zetten WNS aan tot een gewenst gedrag of gewenste prestatie. Job design en beoordeling hebben invloed op empowerment = verstreken de inspraak van WNS. Stap 2: de interactie van competenties, motivatie en empowerment heeft invloed op de operationele prestaties. In dit model is dat de productiviteit, maar in de praktijk kan dat eveneens doorlooptijd, uitvalpercentage, leverbetrouwbaarheid,... zijn. Stap 3: tenslotte zal een verbetering van de operationele prestatie een verhoging van de financiële prestatie tot gevolg hebben. Welke concrete praktijken nodig zijn in een specifieke bedrijfscontext om competenties, motivatie en empowerment aan te sturen is afhankelijk van de strategie, omdat verschillende strategieën leiden tot verschillend rolgedrag van de WNS (verschillende competenties van de WNS,verschillende niveaus van motivatie enverschillende gradaties van empowerment). Verticale fit = wanneer een onderneming erin slaagt om de strategische keuze, het voor de realisatie van die keuze gewenste gedrag en het management van dat gedrag logisch in mekaars verlengde te ontwikkelen. Dit kan met behulp van de plannings- en controlecyclus (kenmerk 2). 7 2. Kenmerk 2: Verbondenheid met de ondernemingsstrategie. De plannings- en controlecyclus als voorbeeld. Verbondenheid met de ondernemingsstrategie: HRM is proactief en zal door de ontwikkeling en aansturing van het personeel mee de bedrijfsstrategie proberen realiseren. HRM ziet zich als een integraal bestanddeel van het strategische ondernemingsbeleid. De personeelsveantwoordelijke moet dus inspraak hebben in het strategische beleid van de onderneming = een strategische visie op HRM, wat impiceert: HRM is de hefboom voor de realisatie van nieuwe strategische opties door nieuwe competenties te realiseren, WNSgedrag af te richten op nieuwe strategie, ... Bij elke strategische keuze worden de gevolgen voor het personeel en de organisatie ingeschat en wordt rekening gehouden met de aanwezige kenmerken en competenties van het personeel (bepalen mee de slaagkans van de strategie) HRM moet ook toegevoegde waarde aan de onderneming brengen (door aan bovenstaande vereisten (4) te voldoen) Kenmerk uitgewerkt aan de hand van een model van HRM of een visie op HRM: DE PLANNINGS- EN CONTROLECYCLUS (Kluytlans & Leijten) (voorbeeld) Dit is een manier om personeelsmanagement te integreren in het totale beleid. De hoofdverantwoordelijkheid van het topmanagement is de kwaliteit van strategische keuzes, maar toch moeten op dit niveau ook personeelsvraagstukken worden behandeld. Omdat goede interne verhoudingen een belangrijke concurrentiefactor vormen, is intensieve participatie van WNS in het proces van strategieontwikkeling zeer verstandig. Meestal is dit een vorm van institutionele participatie = WNS die deelnemen aan de besluitvorming door vertegenwoordiging (bv. Ondernemingsraad.) Het planningsdeel: o Fase 1: hier worden uit de strategie de doelen en de aandachtsgebieden voor HRM afgeleid. De personeelsmanager zoekt uit wat de doelen van de onderneming zijn in de nabije toekomst en bepaalt hieruit de kritische succesfactoren en beleidsthema’s voor het HRM. 8 o Belangrijk: Bij de start van de planning dient een evaluatiemoment plaats te vinden waar staffunctionarissen, lijnmanagers, personeelsverantwoordelijken en vertegenwoordigers van de medezeggenschapsorganen (bv.ondernemingsraad) verbeteringspunten op het personeelsmanagement kunnen benoemen. Fase 2: personeelsmanagement werkt de gekozen thema’s verder uit door: Position paper: geeft aan waar de onderneming nu staat Concrete taakstellingen voor HRM uitwerken: bv. Het absenteïsme bestrijden Het controledeel: Hierin worden: o Meetbare ‘targets’ aan de taakstellingen worden gegeven, ook wel ken- en stuurgetallen genoemd. o De activiteiten die nodig zijn om de targets te behalen uitgewerkt. o Monitoringssystemen opgezet om de voortgang van verbeteringen op te volgen en te signaleren. o Overeenkomsten en verschillen tussen voorgenomen taakstellingen en gerealiseerd beleid gesignaleerd op basis van HR-informatiesystemen (om ken- en stuurgetallen gemakkelijk te genereren) = toetsing. De resultaten worden gepresenteerd door een managementrapportage elk kwartaal. Belangrijk: Hier wordt duidelijk dat de macht van het getal de HR-wereld is binnengedrongen. Er moet cijfermatig gewerkt worden, veel gemeten worden en door die metingen de toegevoegde waarde evalueren. Dit alles is gebaseerd op de theorie van ‘meten is weten’. Wat gemeten wordt, wordt opgemerkt, wat opgemerkt wordt, kan bijgestuurd worden? Nochthans is er heelwat skeptisme, kouwatervrees of zelfs cijferfobie tegenover de menging van het getal in de HR-wereld. 3 families van metingen (om te weten wat en hoe iets gemeten moet worden en of het HR-beleid goed is): Impactmetingen: Leiden veranderingen in de kwalitiet en inzet van menselijk kapitaal (veranderingen in competenties, motivatie en empowerment) tot veranderingen in bedrijfsresultaten? Effectiviteitsmetingen (doeltreffendheid): Hebben de ingezette HR-praktijken effectief positief effect op de motivatie, empowerment en competenties? Doen de instrumenten wat ze moeten doen? Efficiëntiemetingen (doelmatigheid): realiseren we ons doel met een zo verantwoord en gering mogelijke middelen- en tijdsinvestering? Dit wordt vaak bekeken aan de hand van inputoutputratio’s (bv. Kost per aanwerving). Pas op, deze metingen mogen niet alleen gebeuren want streven sowieso een maximale reductie van de arbeidskost na wat tot goedkope, maar niet altijd waardevolle keuzes kan leiden. + tevredenheid met de HR-processen (bv. Vriendelijkheid van HR-medewerkers, betrouwebaarheid van de geleverde diensten) en algemene personeelstevredenheid: hier wordt niet de reeële, maar de gepercipieerde effectiviteit gemeten. Hiermee is weinig fout, maar er kunnen zich twee problemen stellen: o Algemene personeelstevredenheid zegt weinig over doeltreffendheid of impact van HR. 9 o In hoeverre kan HR verantwoordelijk gesteld worden voor de algemene personeelstevredenheid (waarschijnlijk wordt tevredenheid meer beïnvloed door de algemene resultaten van de onderneming dan de relatie met hun overste). 3. Kenmerk 3: Een uitbreiding van de rollen die HR moet vervullen. Het model van Ulrich. HR verantwoordelijken zijn nu veel meer dan enkel ‘administratief specialisten’. Ze moeten ook strategische partners zijn (mee strategie vorm geven), change agents zijn (veranderingsprocessen implementeren en begeleiden en employee champions zijn (betrokkenheid en bekwaamheid van WNS kunnen garanderen). Integratie in het lijnmanagement: Lijnmanagers spelen een belangrijke rol in de nieuwe HR-visie. Een lijnmanager is iemand die verantwoordelijk is voor het reilen en zeilen van een bepaalde afdeling (bv. Logistiek, marketing,...). Hij/zij moet naast zijn operationele taken u ook zijn verantwoordelijkheid opnemen bij selectie, retentie, moticatie, beoordeling,... van zijn eigen medewerkers = People managers zijn. Hiernaast moet er steeds beter moet samengewerkt worden met het topmanagement waardoor een gestandardiseerd, gecentraliseerd personeelsbeleid met een aparte personeelsdienst achterhaald is. De HR-medewerker wordt de coach van de lijnmanager op verschillende domeinen (en bijvoorbeeld niet alleen gespecialiseerd in loon). Gevolg: HR-mederwerkers werken ‘op maat’ per lijnmanager en werkt generalistisch in plaats van specialistisch Kenmerk uitgewerkt aan de hand van een model van HRM of een visie op HRM: HET MODEL VAN ULRICH Ulrich zegt dat er naast de klassieke rolen van een HR-manager ook nieuwe rollen bijkomen en verduidelijkt dit aan de hand van een assenstelsel met de focus op de verticale as en de activiteiten op de horizontale as. Daaruit onstaan vier nieuwe rollen: Strategische focus 1 4 Processen Mensen 2 3 Operationele focus 1. Strategische partner Bijdrage: helpen bij uitwerken strategieën, mee afvragen hoe de strategie in praktijk kan worden omgezet en HR-praktijken uitwerken die de strategie helpen realiseren Activiteit: HR-strategie en bedrijfsstrategie op elkaar afstemmen door de ondernemingsstrategie te vertalen in HR-prioriteiten Hoe? Met een organisatie-analyse 10 Deze rol krijgt veel aandacht in de literatuur de laatste tijd waardoor de operationele rol van een HR-manager onterecht wat verwaterd. 2. Administratief expert Bijdrage: efficiënte administratie uitbouwen Activiteit: re-engineering van processen. De HR-professional moet ervoor zorgen dat de operationele HR-processen (werving, beloning, training,...) op een correcte en efficiente manier gebeuren = zowel oog voor kostenbeheersing als kwaliteitsverbetering. Hoe? o Maximale efficientie van eigen HR-processen: door informatietechnologie werving en selectie sneller en goedkoper laten verlopen of door loonadministratie out te sourcen. o Werven, trainen en belonen van bekwame manager die de efficiëntie en de productiviteit van een onderneming verhogen en in staat zijn om HR-processen in hun eigen team toe te passen. o Volgens Ulrich mag deze rol niet ondergeschikt zijn. 3. Verdediger van de WN (employee champion) Bijdrage: betrokkenheid en bekwaamheid van de WNS verhogen. Activiteit: het menselijk kapitaal mee te ontwikkelen. Hoe? De focus niet alleen leggen op de onderneming, maar ook aandacht hebben voor de noden van de WNS , naar hen luisteren en hen de nodige middelen ter beschikking stellen. 4. Change-agent Bijdrage: Nieuwe organisatievormen mee uitbouwen, veranderingsprocessen helpen implementeren en identificeren, veranderingsbewkaamheid genereren. Activiteit: transformatie managen en zorgen vor de nodige capaciteiten voor verandering. HR-managers moeten problemen zien, ze in de juiste context plaatsen, actieplannen opstellen, vertrouwensrelaties uitbouwen en problemen oplossen. Voorbeeld: Bij een fusie moet de HR-manager vertellen welke conflicten er kunnen ontstaan tussen bedrijfsculturen en oplossingen bieden. Ze moeten ervoor zorgen dat de WNS zich kunnen vinden en zich verbonden voelen in het nieuwe bedrijf. Het model kent echter enkele paradoxen: De rollen ‘strategische partner’ en ‘verdediger van de medewerkers’ zijn moeilijk te verzoenen: ben je teveel bezig met topmanagement dan vervreemd je van je medewerkers en wordt je aanzien als verrader, ben je teveel met je medewerkers bezig dan word je niet meer serieus genomen door het topmanagement. De rollen ‘administratief expert’ en ‘change angent’ zijn moielijk te verzoenen: als administratief expert volg je vaak strakke procedures, als change agent heb je meer oog voor flexibiliteit. 11 Hoe strategisch is HRM in Vlaanderen? Personeelsdienst: o Bij 26% van de ondernemingen met meer dan 10 WNS. o 2/3e van de organisaties zonders personeelsdienst hebben wel iemand in dienst die personeelsverantwoordelijke is. o Bij de ondernemingen met minder dan 10 WNS heeft slechts 27% een personeelsverantwoordelijke. Aan/afwezigheid van HR-verantwoordelijken in directiecomité: o Bij 63% van de organisaties met personeelsdienst zit HR mee aan tafel bij belangrijke bestuursorganen, in de andere gevallen kijken ze machteloos toe. o De meerderheid heeft inspraakbevoegdheid, de minderheid enkel adviesbevoegdheid als HR mee aan tafel zit. o Ook als niet mee wordt gezeteld in het directiecomité krijgt de HRverantwoordelijke toch minstens een adviesfunctie. Het is een ruwe indicator, maar enige toegang tot het topmanagement is toch noodzakelijk voor strategische betrokkenheid. 4. Kenmerk 4: Een nieuwe taakverdeling binnen de HR-community: HRM without HR managers? De strategische visie op HRM zorgt ervoor dat de beleidsbepaling niet bij enkele geïsoleerde specialisten zit. De verantwoordelijkheid van het strategisch personeelsbeleid ligt bij het topmanagement en de uitvoering (tactisch en operationeel) is voor het lijnmanagement. De gespecialiseerde deskundigen van de personeeldienst bieden ondersteuning en advies aan de topmanagers en lijnmanagers. PROBLEEM: Een HR manager moet niet enkel specialist zijn in personeelszaken, maar moet kennis hebben van verschillende disciplines. In de praktijk is vaak te zien dat bij concrete problemen een HR manager ook te abstract en te theoretisch gaat denken en te weinig rekening houdt met de concrete behoeften van de mensen. Kenmerk uitgewerkt aan de hand van een model van HRM of een visie op HRM: HRM ZONDER HR MANAGERS HR is niet enkel de verantwoordelijkheid van HR-professionals, maar eveneens alle andere stakeholders in de onderneming (top- en lijnmanagement, medewerkers, externe consultants,...). Het HR-departement draagt wel de eindverantwoordelijkheid = shared responsibility. Zo krijgen we het model van Ulrich samen met wie hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid draagt per rol: 12 We zien drie belangrijke trends: 1. Toenemend belang van technologie (bv. HR information systems (HRIS)) Als ondersteuning van ‘de administratief expert’: bv. Medewerkers die zelf op hun personeelsoverzicht basisgegevens invoeren, elektronsich vakantiedagen aanvragen, onkosten indienen,... Als ondersteuning van ‘de strategische planner’: bv. Snel ken- en stuurgetallen genereren. 2. Internalisering of HR-delegatie: toenemend belang van de lijnmanager in HR Er is een zeer belangrijke rol weggelegd voor het lijnmanagement bij het managen van medewerkers. WNS zullen individuele zorgen en klachten melden aan hun directe leidinggevende en niet aan de HR-professional. De trend is echter niet nieuw, lijnmanagers hebben al altijd enige verantwoordelijkheid gehad voor ‘people management’ omdat management gedefinieerd wordt als ‘getting things done through people’. Door de tendens van zelfsturing en werken in teams vervullen ook de medewerkers zelf de rol van het managen van medewerkers. Teamwork vraagt specifiek naar bepaalde HRgerelateerde taken zoals advies bij selectie nieuwe teamleden, coaching, ... Debat: o Aan de ene kant hebben we auteurs die vinden dat alle HR-activiteiten het lijnmanagement toebehoren. o Aan de andere kant hebben we auteurs die vinden dat het lijnmanagement niet capabel is om een goed HR-beleid te voeren omdat hun prioriteiten ergens anders liggen. o In realiteit zien we geen van beide uitersten, maar zijn er partnerships tussen HR-professionals en lijnmanagers met een optomale taakverdeling. Een optimale taakverdeling op verschillende domeinen: 13 Selectie: de personeelsdienst voorspelt, de lijn beslist. Ontslag: hierdoor krijgt de HR-dienst de naam van ‘zwarte piet’. Hoewel de lijn beslist over ontslag, heeft HR de leuke taak om dit mee te delen aan de WN. Beoordeling: o De HR-dienst ontwikkelt een beoordelingsinstrument (bv.lijst met beoordelingscriteria) en de beoordelingsprocedures (bv. Wie beoordeelt? Hoeveel beoordelen?) en komt tussen bij klachtenbehandeling. o De lijn zal de beoordelingsprocedures uitvoeren en beslissen over de negatieve/positieve gevolgen van een beoordeling. Opleiding: hier speelt de lijn een grotere rol: o HR dienst stelt een opleidingsplan op o De lijn spoort de opleidingsbehoeften op en beoordeeld de opleidingseffecten Conclusie: het HR-management heeft vaak een ondersteunende, ontwikkelende en adviserende rol Pas op: naast lijnmanagement, directie en personeelsmanagement kunnen ook nog andere actoren een taak op zich nemen (bv. Overkoepelende organisaties) Kritieken op HR: Te weinig voeling met de werkvloer: ze baseren zich teveel op algemene principes en procedures en te weinig op de specifieke behoeften van interne klanten. HR-professionelen weten hoe iets moet of kan, maar slagen er niet in dit te implementeren Ze krijgen hun beleid niet geïmplementeerd omdat ze steeds wachten op de nieuwe modegril. HR is te traag in zijn acties en reacties. Elk initiatief moet gehoord worden door de vakbond, de top, de spelregels en de traditie. spanningen tussen lijn en personeelsdienst blijven en dat zal zo blijven, tenzij aan volgende twee voorwaarden wordt voldaan: Mensenmanagement moet opgewaardeerd worden tot topprioriteit, terwijl dit nu vaak een ondergeschikte positie krijgt bij het lijnmanagement. De redenen hiervoor zijn dat ze geen druk voelen om hier veel rekening mee te houden vanuit de onderneming en ze te weinig tijd hebben om hiermee bezig te zijn (te veel taken en te grote span of control). Lijnmanagers moeten voldoende competenties hebben en ondersteuning krijgen om HRvraagstukken te kunnen oplossen. Dit is nu niet het geval: ofwel hebben ze te weinig zelfvertrouwen, ofwel zijn ze niet geinteresseerd, ofwel denken ze dat met ervaring, gezond verstand en common sense het wel vanzelf zal gaan. Opleidingen worden zelden gevolgg, terwijl HR zeker niet iets is dat iedereen kan. 3. Externalisering: het inkopen van HR-diensten (outsourcing) Make-optie: personeelsbeleid binnen de onderneming ontwikkelen. Buy-optie: personeelsbeleid op de markt inkopen (bv. Selectie overlaten aan selectiebureaus of salarisadministratie laten doen door sociale secretariaten. Substitution-based outsourcing: vervanging van een interne naar een externe activiteit. 14 Abstention-based outsourcing: de onderneming koopt een goed of dienst voor HR aan zonder dat die in het verleden door de onderneming zelf werd uitgevoerd. HRM is één van de activiteiten in ondernemingen die het meest wordt uitbesteed. Meestal gaat het hier om HRpraktijken die administratief en transactioneel zijn en geen kerncompetenties binnen de organisatie ondersteunen (loonadministratie). Toch worden meer strategische praktijken ook uitbesteed (opleidingen die specifieke toegevoegde waarde moeten genereren). We spreken alleen van een uitbesteden als de organisatie zelf WEL de capaciteit heeft om de activiteit zelf uit te voeren, anders noemen we het gewoon een aankoop. Er moet aan externalisering met andere woorden een ‘make-or-buy beslissing’ voorafgaan’ Top drie uitbesteedde praktijken: loonadministratie, opleiding WNS en uitzendarbeid Twee soorten redenen van uitbestedingen: vroeger werd vooral omwille van operationele drijfveren uitbesteed, nu omwille van strategische drijfveren. Operationele: hebben betrekking op het het verhogen van de doeltreffendheid en/of doelmatigheid in de werking van de organisatie o Operationele kosten reduceren: externe leverancier kan genieten van schaalvoordelen. o De vereiste middelen zijn niet intern beschikbaar: intern zouden er grote investeringen in tijd en middelen nodig zijn om efficient de activiteit te kunnen uitvoeren o De activiteit is moeilijk te managen: interne problemen voorkomen Strategische: hebben te maken met het versterken van de kerncompetenties op LT. o Bedrijven moeten zich focussen op (kern)activiteiten die op LT een competitief voordeel kunnen opleveren en moeten perifere activiteiten met een lage toegevoegde waarde uitbesteden. o Versterking van het innovatievermogen: leveranciers beperken zich doorgaan op slechts 1 (of weinig) activiteiten, waardoor ze zich specialiseren en unieke expertise opbouwen wat kan leiden tot innovatie o Risicospreiding: ondernemingen kunnen voordeel halen uit de investeringen en innovaties van de leverancier zonder dat ze zelf grote kapitaalinvesteringen moeten doen o Vergroting financiële flexibiliteit: vaste kosten worden vervangen door variabale kosten waardoor een onderneming flexibel kan reageren op verandering o Gespecialiseerde kennis is intern niet aanwezig: kennis = waarde Externalisering en internalisering: naar een HRM without HR managers of HR-anorexia? De vrees voor de uitholling van het domein van de HR-manager bestaat. Zo zegt Kanter dat HR zal verdwijnen als bedrijfsafdeling omdat de taken elders (uitbesteding, door lijnmanagers) of op een andere manier (HRIS) zullen worden doorgevoerd. De negatieve effecten zijn echter zo groot, dat deze evolutie niet zal plaatsvinden: Lijnmanagers komen teveel onder tijdsdruk (zeker zonder de ondersteunende rol van een HRprofessional). Decentralisatie leidt tot een duplicatie van de personeelsactiviteiten. De evolutie van externalisering en internaliseren leidt echter ook tot nieuwe mogelijkheden. HR kan zo meer strategisch worden. Doordat men zich enkel bezig houdt met de strategisch relevante zaken (kerncompetenties) kan HR een meer proactieve en strategische rol spelen. In ondernemingen waar 15 HR erkend wordt als strategische partner is er binnen de HR-afdeling minder vrees voor de impact van uitbestedingen. Er bestaat dus samenhang tussen de sterke focus op strategische verankering van HRM en de graad van uitbesteding. 5. Kenmerk 5: Aandacht voor interne consistentie. Het Michigan Model. HR-managers moeten samenhang tussen de verschillende beslissingen en instrumenten van het personeelsmanagement bewaken en ontwikkelen. Bv. een bedrijf dat zijn concurrentiestrategie baseert op lage kostprijs moet een ander beleid voeren op het gebied van beloning, werving en selectie dan een bedrijf dat een innovatieve strategie nastreeft? Kenmerk uitgewerkt aan de hand van een model van HRM of een visie op HRM: HET MICHIGANMODEL OF HET MATCHING MODEL Twee centrale principes: WNS moeten beheerd worden zoals resources in een onderneming: zo voordelig mogelijk inhalen en zo verregaand mogelijk onwtikkelen en uitputten Managen van mensen moet consistent zijn aan de eisen die aan de organisatie worden gesteld: kwalitatief en efficiënt. Dit kan alleen als er een goede match is tussen HR-strategie en businessstrategie. Schuler en Jackson welke HR-praktijken bepaalde ondernemingsstrategiën kunnen ondersteunen. Bv. met de innovatiestrategie: organisatieleden moeten creatief zijn, een LT perspectief voor ogen houden, aandacht hebben voor proces en resultaten,... Om dit gedrag aan te scherpen kunnen volgende HR-praktijken helpen: Functies ontwerpen waar er veel interactie is tussen groepen en individuen. Prestatiebeoordeling gebruiken die groepsprestaties aanmoedigd. Beloningssysteem gebruiken dat gebaseerd is op interne rechtvaardigheid en niet op marktwaarde van de medewerkers. Nadruk leggen op breed loopbaanpad. Naast de afstemming met de strategie is ook de afstemming tussen de verschillende HR-activiteiten onderling van belang in dit model: Instroom/selectie: alle activiteiten moeten gericht zijn op het afstemmen van de menselijke kwaliteiten op de taken binnen de onderneming. Beloning: er moet een koppeling bestaan tussen beloning en prestatie. Ontwikkeling: alle activiteiten moeten gericht zijn om individuenuit te rusten met de kennis en vaardigheden om hun functie goed te kunnen uitvoeren. Beoordeling: deze activiteiten moeten een bijdrage leveren aan: o De beloning: beloning is gebaseerd op een objectief beoordelingssysteem. o Selectie: selectie steunt op een beoordeling van menselijke kwaliteiten. o Ontwikkeling: beoordelingsgegevens vormen een basis voor de ontwikkeling van het personeel. 16 6. Kenmerk 6: Integratie werknemersbelang en ondernemingsbelang. Het Harvard-model De doelen en de belangen van de WNS moeten congruent zijn met de doelen en de belangen van de onderneming. Dit wil zeggen dat er een ‘match’ moet bestaan tussen de houdingen en de aspiraties van de WNS en de bedrijfscultuur. Labour relations-versie van HRM : sterk gericht op het realiseren van een optimale betrokkenheid van medewerkers in de organisatie. Dit kan doordat er geen tegenstellingen bestaan tussen managers en personeel, maar dat er een harmonieuze arbeidsrelatie moet zijn. Harde versie van HRM: de behandeling van de WNS moet hun feitelijke waarde zo goed mogelijk weerspiegelen. Dit kan door differentiatie in arbeidsrelaties en het koppelen van beloningen aan prestaties Zachte versie van HRM: succes van bedrijven wordt bepaald door kwaliteit van personeel. Dit kan door constante ontwikkeling van de kwaliteite. Kenmerk uitgewerkt aan de hand van een model van HRM of een visie op HRM: HET HARVARDMODEL In dit model wordt HRM beschreven als ‘alle managementbeslissingen en acties die de aard van de relatie tussen de organisatie en de WNS beïnvloeden’. Het model richt zich niet op de mens als ‘resource’ (Michigan-Model), maar op de mens als ‘human’. Waar in het Michigan-model vooral geredeneerd wordt vanuit de onderneminsstrategie, wordt in het Harvard-model de nadruk gelegd op de bijdrage en de rol van de WNS. Het model erkent dat het management in een onderneming de bovenhand heeft, maar dat er ook rekening moet gehouden worden met anders stakeholders (aandeelhouders, vakbond, overheid, WNS). Dit model heeft met het Michigan-model gemeen dat HRM afgestemd moet worden op de bedrijfsstrategie. HRM heeft nood aan een algemene visie, opgesteld door de general manager, die vertelt op welke wijze ze hun WNS willen betrekken bij en ontwikkelen in de organisatie. 4 aandachtsvelden van personeelsmanagement (op deze velden moet de onderneming een cosistente visie ontwikkelen): Employee influence/werknemersinvloed: De creatie van belangenovereenstemming tussen leiding en WNS is afhankelijk van de hoeveelheid invloed die WNS hebben in een onderneming. Er wordt hier niet gedacht aan medezeggenschap in de raad van bestuur, wel aan invloed van WNS op de werkvloer, tijdens de uitvoering van hun taken Work systems/arbeidssystemen: Personeelsmanagers moeten functies en taken (arbeidsorganisatie) ontwikkelen waar de evenwaardig rekening wordt gehouden met de doelen en belangen van de leiding als met de van de WNS. Dit bepaalt of de WNS hun bekwaamheden volledig kunnen benutten en of ze zich betrokken voelen. ‘High commitment work systems’ (zelfsturende teams, kwaliteitskringen, verbeterteams,...) stimuleren dit. HR-flows/ in-, door- en uitstroom personeel: activiteiten als selectie, opleiding en ontslag moeten consistent gebeuren. De praktijken die ontwikkeld worden moeten zowel afgestemd zijn op de strategie van de organisatie als op de belangen van de WNS. Rewards/beloningssystemen: een beloningssysteem moet duidelijk stellen welk soort gedrag het management van WNS verwacht. Bij opstelling van een beloningssysteem moet eveneens 17 rekening gehouden worden met de verwachtingen van de WNS, de organisatiestrategie en de andere HRM-instrumenten. Het Harvard-model ziet er als volgt uit: HR-beleid op 4 domeinen heeft l invloed op KTeffecten(commitment, congruentie, competentie en kosteneffectriviteit). De resultaten op deze vier aspecten hebben uiteindelijk invloed op LT (individueel welzijn, effectiviteit organisatie en maatschappelijk welzijn) 4. HR Competenties In wat voorafgaat zien we dat waar HR vroeger vooral een administratieve rol had, nu ook een strategische rol heeft. Het gaat niet om een rolvervanging, eerder om een roluitbreiding en zelfs een rolambiguïteit. De trendy kijk om HRM zorgt voor een aantal nieuwe HR-competenties. De modellen die deze competenties schetsen bouwen meestal voort op het model van Ulrich (HR moet waarde creeëren door zich te profileren als partner van het lijnmanagement). 1. Competentiemodellen Dit model heft 5 categorieën van HR competenties: Kennis van business (businessknowledge): HR managers moeten de business door en door kennen om een rol te kunnen spelen in het bedrijf (kennis van visie en strategie, kennis van financieel management, kennis van productieproces en kennis van functioneren organisatie). Kunnen leveren van effectieve HR-diensten (HR-delivery): HR-managers moeten in staat zijn om effectieve en consistente HRM-praktijken en procedures te ontwikkelen op 4 domeinen: o Bemensen (instrumenten voor personeelsplanning, selectie, werving, promotie). o Ontwikkelen (organiseren en implementeren van opleidingsprogramma’s). o Organisatiestructuur (steun bieden bij herontwerp van de organsatie) o Beoordeling en beloning (onwterpen en implementeren van beoordelings- en beloningssystemen) Kunnen leveren van strategische bijdragen (strategic contribution): om zijn rol als strategisch partner te vervullen moet de HR manager betrokken zijn bij het strategisch management. Hiervoor heeft hij kennis nodig van business en van de bedrijfscultuur en moet hij vaardigheden hebben om aan strategiebepaling te doen, om veranderingen te begeleiden 18 (leiderschapsvaardigheden, probleemoplossing, creativiteit, communicatie) en moet hij voldoende voeling hebben met de markt. Persoonlijke geloofwaardigheid (personal credibility): tegenover andere HR-managers, lijnmanagers, WNS en hun vertegenwoordigers. Dit doen ze door persoonlijke relaties op te bouwenn de waarden van de organisatie uit te dragen en door zowel in goede al in slechte omstandigheden te handelen. Beheersen van technologie (HR-technology): HR-managers moeten kunnen werken met technolgie, want dit is een bijzonder handig hulpmiddel. Ze moeten welke systemen er zijn en hoe deze systemen ingezet moeten worden om maximale ondersteuning te bieden. Het is niet één persoon die alle competenties beschikt, maar wel de HR-community (verschillende personen) 2. Retoriek versus Realiteit De architect (HR-manager) VS de eigenaar (bedrijf) en bouwheer (lijnmanager). De HR-manager moet in zijn rol als strategisch parnter vooral steun bieden aan de lijnmanager en het topmanagement en ontdekken wat zij nodig hebben om hun doelen te realiseren. Mee de strategie bepalen komt voor hem niet op de eerste plaats. Onderzoek wees uit dat top- en lijnmanagers de effectiviteit en de waarde en effictiviteit van een HR-manager hoger inschatten wanneer die zijn rol van strategic partner op zich neemt. In realiteit merken we echter dat HR-managers het moeilijk hebben om deze rol goed te realiseren (zowel in kleine als top bedrijven) en zich vooral blijven richten op de operantionele domeinen, zeg maar het dagelijkse personeelsbeheer. Huselid, Jackson en Schuler maken een onderscheid tussen: Technische activiteiten: de eerder traditionele praktijken van HRM. HRM is hier erg sterk in omdat er al heel veel gezamelijke kennis en visies zijn waar op terug gevallen kan worden bij de uitoefening ervan Strategische activiteiten: de recentere innovaties in HRM. Hierover bestaan nog geen verwachtingen van stakeholders. Wat niet verwacht wordt (geen druk), zal ook niet gedaan worden. Er bestaan eveneens nog niet veel gezamelijk inzichten of kennis (geen specifieke richtlijnen, criteria of procedures) over waardoor het moeilijk wordt om dit op een goede manier uit te voeren. Belangrijk: doordat deze initiatieven moeilijk na te bootsen zijn door de concurrent, kunnen ze wel tot een competitief voordeel leiden. 19 DEEL 2 PERSONEELSPLANNING Inleiding Elke organisatie heeft drie hoofdstormen: instroom, doorstroom en uitstroom. Om deze stromen te kunnen sturen, moeten toekomstige stromen ook voorspeld kunnen worden = centrale opdracht bij personeelsplanning of hrm-planning; hier wordt een voorspelling gemaakt van de toekomstige personeelsbehoeften. Personeelsplanning hangt nauw samen met thema’s als werving en selectie. De omvang van de personeelsbehoefte hangt samen met de wervings- en selectie-inspanningen. En omgekeerd: een goed wervings- en selectieproces begint bij de analyse van het strategisch beleid en de verdere ontwikkeling van de organisatie. 1. Personeelsplanning, een omschrijving Vacatures ontstaan op 2 manieren: nieuwe vacatures door uitbreiding of wanneer WNS de organisatie verlaten (=turnover, uitstroom of verloop), uitbreidingsvacatures. De andere soort zijn vervanginsvacatures, ze kunnen ontstaan door internet mobiliteit of doorstroom. 1. Kwantiteit, kwaliteit en flexibiliteit Personeelsplanning = voorbereiden, vormgeven en implementeren van strategisch beleid rond instroom, doorstroom en uitstroom van personeel. Doel = doeltreffende allocatie van arbeid tot stand brengen. Doel wordt gerealiseerd door 4 componenten: Inzicht krijgen in relatie tussen personeelsbehoefte en personeelsbeschikbaarheid Personeelsbezettingsproblemen signaleren en in kaart brengen. Scenario’s ontwikkelen voor oplossen van bezettingsproblemen = personeelsstromen op die manier sturen dat in de toekomst het evenwicht tussen vraag en arbeid behouden blijft. Beleidskader creeren om organisatiedoelstellingen te laten aansluiten op behoeften van individuele WN. Personeelsplanning start bij strategische besluitvorming. Hierbij zijn 3 vragen belangrijk: Wat zijn hoofddoelstellingen organisatie? Wat zijn belangrijkste producten of diensten en markten? Wat zijn vooruitzichten voor komende jaren? Er wordt gebruikt gemaakt van SWOT-analyses om een strategische koers te bepalen. Bij deze koers moet de vraag naar toekomstige personeelsbehoefte gesteld worden en of het beschikbare personeelsbestand groot genoeg is en voldoende gekwalificeerd. Laatste jaren is er meer aandacht voor personeelsplanning, door verschillende storingen op de afzetmarkten is het voor bedrijven belangrijk om constant te vernieuwen en te heroriënteren, 20 daardoor neemt het belang van strategische besluitvorming toe dwz: een goede koers zoeken en deze voortdurend aanpassen. Door deze turbulenties ligt focus bij personeelsplanning niet enkel meer op kwantitatieve, maar ook op kwalitatieve en flexibiliteitsvraagstukken. Voldoende kwantiteit: op elk moment moet het juiste aantal arbeidskrachten aanwezig zijn. Voldoende kwaliteit: de aanwezige arbeidskrachten moeten beschikken over de jusite kwalificaties en voldoende opgeleid zijn. Voldoende flexibiliteit: ontwikkelen van een voldoende flexibel personeelsbestand. De organisatie met op elk moment het beschikbare arbeidsvolume kunnen aanpassen aan schommelingen van personeelsbehoefte (=aandacht voor problemen van overcapaciteit en onderbezetting) 2. Personeelsplanning procesmatig bekeken Standaardpersoneelsplannigsproces planningsfase. heeft 3 fasen: onderzoeksfase, voorspellingsfase en 1. Onderzoeksfase: analyse van huidige personeelsbezetting en haar mogelijke beperkingen. Zijn vraag en aanbod voldoende afgestemd op elkaar? 2. Voorspellingsfase: hier wordt de planningshorizon bepaald (=hoever men vooruit wil plannen; kt, mlt en lt). Ook personeelsbehoefte trachten bepalen (=voorspelling van toekomstige vraag naar arbeid). Men probeert ook de personeelsbeschikbaarheid te voorspellen (=voorspelling interne beschikbare aanbod). Tot slot wil men de verwachte discrepanties tussen vraag en aanbod in kaart brengen. Als deze overeen komen is dit een ‘fit’. Als er personeelsbehoefte wordt voorspeld met uitdunning intern beschikbare personeelsaanbod is dit een ‘mismatch’. 3. Planningsfase: Als er in de voorspellingsfase een discrepantie tussen vraag en aanbod bestaat, dan moet er actie ondernomen worden om deze te voorkomen of weg te werken. Obv deze plannen en simulaties probeert men uit te maken of een bepaald plan toelaat op de voorspelde discrepanties te voorkomen. Dit wordt ook de terugkoppelingsfase genoemd. Mogelijke plannen: a. Bezettingsplan: ideaal geformuleerde omvang en kwaliteit van personeelsformatie bij gegeven toekomstig takenpakket. b. Organisatieontwikkelingsen werkstructureringsplan: noodzakelijke aanpassingen vd arbeidsorganisatie en functie-inhouden aan mogelijkheden beschikbare personeel c. Promotie- en overplaatsingsplan: steunt op resultaten van personeelsplanning, prestatiebeoordelingen en belangstellingsregistratie bij aanwezige personeel. d. Vormings- en opleidingsplan: sturen kwalitatieve discrepatiens tussen vraag en aanbod. e. Wervingsplan: om eventuele kwantitatieve en kwalitatieve tekorten te corrigeren f. Afvloeiingsplan: om bv. sterke daling personeels behoefte te kunnen opvangen 21 2. Voorspellen van de personeelsbehoefte Welke factoren hebben een invloed op de personeelsbehoefte of de toekomstige vraag naar arbeid binnen een bedrijf? Vooral veranderingen in bedrijfsstrategie kunnen sterke impact hebben op personeelsbehoefte. Bij uitstippeling bedrijfsstrategie, vooral analyse van externe kansen en bedreigingen en hoe de organisatie zich hier best naar positioneert. Reorganisatieplannen kunnen zorgen voor een toe- of afname van de personeelsbehoefte. Ze kunnen een impact hebben op de kwalitatieve behoeften. Bijvoorbeeld in de banksector: integratie van back-office functies in de front-office organisatie zorgde voor een toename aan personeel met diploma van minstens hoger onderwijs. Personeelsbehoefte verandert niet alleen ten gevolge van strategische heroriëntatie, evoluties in afzet van producten en diensten bepalen ook sterk de benodigde personeelsaantallen. Zo kunnen marktontwikkelingen, conjunctuurschommelingen of veranderingen in de rentestand een impact hebben op de personeelsbehoefte. Ook product- en procesinnovaties leiden tot een wijziging in kwalitatieve samenstelling van de personeelsformatie (bv. automatisering). Procesinnovaties kunnen ook kwantitatieve personeelsbehoefte veranderen (bv. verbetering van technologieën kan zorgen dat sommige personeelsleden overbodig worden, ook al stijden afzet en totale productievolume). Procesinnovaties kunnen gepaard gaan met stijgende arbeidsproductiviteit, waardoor eenzelfde volume producten en diensten geleverd kan worden met minder arbeidskrachten ~ jobless growth: groei die niet gepaard gaat met toename aantal WNS of zelfs gepaard gaat met verlies van aantal WNS. 3. Voorspellen van de personeelsbeschikbaarheid De evolutie van personeelsbeschikbaarheid moet in kaart worden gebracht, dit door middel van huidig personeelsbestand in kaart te brengen: evolutie van verloop, internet mutaties, etc. 1. Bestanden & Stromen Wanneer personeelsbeschikbaarheid in kaart wordt gebracht, deelt men de organisatie in in relevante bestanden. Dit zijn homogene groepen waarvoor een voorspelling van het toekomstige aanbod moet opgemaakt worden. Afdelingen: elke afdeling=een bestand, namelijk een ‘resource centre’ waar de personeelssamenstelling op termijn kan veranderen. Kwalificatiegroepen: Indeling van het totale personeelsbestand in groepen van WNS met dezelfde kwalificaties bv. ingenieurs, chemici,... Potentieelgroepen: Het aanwezige personeel kan ingdeeld worden in groepen met een gelijkaardig potentieel voor promotie naar topniveau’s. Hiërarchische niveau’s: De analyse van personeelsbeschikbaarheid kan ook per hiërarchisch niveau gebeuren. Op die manier kan men zin op welke niveau’s in de toekomst discrepanties ontstaan tussen de behoefte en de beschikbaarheid aan personeel. 22 De verwachte stromen tussen deze bestanden worden, na de aflijning in kaart gebracht. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen interne mobiliteit (=stromen tussen de bestanden die in kaart gebracht zijn) en externe mobiliteit (=verloop of uitstroom uit de organisatie). De meeste planningsmodellen starten met analyse van deze mobiliteiten in het verleden, er wordt nagegaan of er stromen zijn die in de toekomst zullen aangehouden worden. Als men deze heeft blootgelegd, kan men trachten extrapolaties naar de toekomst te maken. Resultaat van deze analyse is een manpower map. Zulke map geeft indicaties over de omvang en de locatie van verlies aan arbeidskracht. HRIS (Human Resource Information Systems) zijn IT-gebaseerde toepassingen waarmee het HRmanagment kennis en gegevens over de medewerkers op een systematische wijze kan opslaan, bewaren en weergeven. Elke organisatie beslist welke gegeven ze bijhouden en op welke manier ze dit doen. De registratie van informatie is vanzelfsprekend maar nuttig als ze ook gebruikt wordt om beslissingen te nemen. Vandaag spreekt men meer van e-HRM dan van HRIS. De doelstellingen van e-HRM zijn(1) de administratieve werkbelasting van de HRafdelingen reduceren; (2) het lijnmanagement beter in staat stellen tot het nemen van verantwoordelijkheid voor HRM; (3)de doeltreffendheid van HRinstrumenten vergrotenen tegelijk kosten reduceren; (4) de uitbouw van employee self service systemen die 24h op 24h consulteerbaar zijn, zowel van thuis als op het werk. 2. Turnoveranalyse In elke analyse van personeelsbeschikbaarheid staat een turnover analyse centraal (=analyse van het verloop of de uitstroom uit de organisatie). Deze analyse leidt tot een verlies van arbeidskrachten, dat moet worden opgevangen worden door extra aanwervingen. 1. Types van verloop Turnover of uitstroom kan individueel of collectief gebeuren. Er is ook een verschil tussen gedwongen ontslag (kan door verbreking contract, van (on)bepaalde duur door de werkgever (=WG) of door het niet verlengen van tijdelijk contract), vrijwillig vertrek (=incidenteel verloop, de individuele verknemer kiest er vrijwillig voor om zijn loopbaan stop te zetten of verder te zetten bij een andere w erkgever) en natuurlijk verloop (uitstroom ten gevolge van ziekte, invaliditeit, overlijden, pensionering en vrijwillig vervroegde uittreding).Een derde onderscheid wordt enkel bij vrijwillig verloop gemaakt tussen funcioneel (=vrijwillig vertrek van WNS waarvan de talenten bijvoorbeeld overbodig zijn geworden) en dysfunctioneel verloop (=vrijwillig verloop van waardevolle medewerkers dat door de organisatie niet gewenst is ). Globaal wordt verloop bepaald door: de omvang van het verloop (massale uitstroom of gespreid vertrek), de kwaliteit van de WNS (opleiding, ervaring, prestaties), de economische situatie van de onderneming en de arbeidsmarktpositie van de onderneming. Misverstand: een laag verloop is goed voor bedrijven. Waar in vele gevallen, maar er is een ondergrens aan verloop. Bij volledige afwezigheid van verloop komt er geen nieuw bloed; personeelswissels zijn nodig om de verstarring te kunnen doorbreken. 2. Berekening van verloop Kennis van toekomstige verloopfrequentie is belangrijk voor bedrijven, de omvang geeft indicaties van de toekomstige verliezen en dus van de vermindering in personeelsbeschikbaarheid. Drie 23 soorten analyses: de algemene turnover, hierbij wordt nagegaan hoeveel mensen voor een bepaalde periode de organisatie hebben verlaten of ze nu vervangen zijn of niet. De cohort turnover analysis is de trapsgewijze vermindering van de numerieke sterkte van cohorte of lichting arbeidskrachten. Tot slot is er een derde type van maatstaven, met name de survival rates, hierbij wordt voor een groep WNS die in een bepaalde periode aangeworden zijn, nagegaan hoeveel er bij de organisatie gebleven zijn na x-aantal maanden of jaren dienst. Zulke analyses leert een bedrijf dat men een belangrijk deel van de instroom relatief snel kan verliezen, tenzij men acties start om factoren die wastage veroorzaken weg te werken. 3. Bedrijfsdemografie Als we toekomstige personeelsbeschikbaarheid bestuderen, moet er naast de evolutie van het verloop, ook de leeftijdsopbouw en de verwachte veranderingen in die leeftijdsopbouw in kaart gebracht worden. 1. Analyse Op MLT en op LT kunnen processen van ontgroening(=weinig instroom van jong, fris bloed) en vergrijzing (weegt op de loonskosten en vertaalt zich op termijn in massale pensionering dus in bedrijfservaring, unieke kennis,...) in een bedrijf voor ernstige problemen zorgen. Een evenwichtige leeftijdsverdeling is dus belangrijk, het evenwicht moet dan ook regelmatig onderzocht worden dmv bedrijfsdemografische analyse. Deze analyse start bij de vraag naar de meest productieve leeftijden, productiviteitsanalyses kunnen sterk verschillen naargelang de functies die WNS uitvoeren (arbeidsfuncties: 25-40 jaar; bedienden: 30-45 jaar; academische en onderzoeksfuncties: 35-50 jaar). Vanuit organisatorisch en economisch standpunt belangrijk een qua leeftijd gedifferentieerd personeelsbestand te hebben dat een brede basis heeft in de meest productieve leeftijdsfasen. 2. Leeftijdsbewust personeelsbeleid Vormgeving van het personeelsmanagement binnen de bedrijfsmuren beïnvloedt de vedeling van kansen over diverse groepen in de maatschappij. Bedrijven kunnen een zodanige bedrijfsdemografie nastreven dat de kansen van bepaalde groepen op de arbeidsmarkt er sterk op achteruitgaan. België kampt zelfs al met een ‘eindeloopbaanproblematiek’. Vlaanderen wordt gekenmerkt door een late intrede op en een vervroegde uittrede uit de arbeidsmarkt. Er is hier sprake van een samengedrukte loopbaan, met als één van de belangrijkste problemen: lage werkzaamheidsgraad van ouderen, 55+. Onder andere erg soepele vervroegde uitstapregelingen hebben dit in de hand gewerkt. Federale regering heeft het Generatiepact uitgewerkt in 2005 als antwoord op de problematiek. Hierin zijn een aantal maatregelen uitgewerkt: versterking van twerkstellingskansen van jongeren, sensibilisering rond belang van ‘langer werken’, versterking van het leeftijdsbewust personeelsbeleid, verhoging van de investering in opleiding, versterking van begeleiding van WNS bij herstructurering, verruiming van het gebruik van tewerkstellingscellen gericht op herplaatsing van WNS bij herstructurering, financiële aanmoediging van langer werken, optrekken van de leeftijd voor conventioneel brugpensioen, financiële aanmoediging van werkhervatting. 24 Op gebied van HRM kunnen bedrijven hun steentje bijdragen door meer oog te hebben voor de uitbouw van een leeftijdsbewust personeelsbeleid. Dit zou moeten gebeuren door het sturen van zowel instroom, doorstroom als uitstroom. Oud=out, karikaturale weergave van het gangbare discours over het einde van de loopbaan. Een job verliezen of verlaten eens men de 50 of zelfs 45 voorbij is, lijkt onherroepelijk het vervroegd einde van de loopbaan in te luiden. De overheid tracht het tij te keren door aanwerving van oudere werkzoekenden te stimuleren bij de bedrijven. Het gros van de aanwervingen situeert zich bij de twintigers, ergens de dertig voorbij dalen de aandelen vrij drastisch. Toch is er nog een lichtpuntje, ongeveer 15% van alle aanwervingen had namelijk betrekking op 45+, het aandeel van de 55+ is echter gering. Jongeren worden meestal aangenomen met contracten van bepaalde duur. Dertigers en veertigers worden dan weer meestal aangenomen met contracten van onbepaalde duur, een sterker gevoel van zekerheid over de waarde van de kandidaat draagt hiertoe bij. Bijoudere categorieën wordt de aanwerving met contracten van bepaalde duur weer dominant, dit komt door de grotere onzekerheid over de blijvende inzetbaarheid van oudere kandidaten. 4. De relatie tussen personeelsplanning, werving & selectie Als er zich een discrepantie voordoet tussen personeelsbehoefte en personeelsbeschikbaarheid, moeten in de planningsfase acties gepland worden om deze weg te werken. 1. Make or buy? De wervingsstrategie is de meest gebruikelijke, wordt ook wel eens de buy-optie genoemd, dit impliceert dat in geval van een vacature deze onmiddellijk opgevuld wordt met een externe kandidaat inkopen van nieuw personeel. Er bestaat ook de make-optie of de opleidingsstrategie; als er hogerop plaatsen vrijkomen, worden ze in de eerste plaats via interne promotie of overplaatsing opgevuld. Interne kandidaten worden opgeleid om vacatures met hogere postities op te vullen. De organisatie maakt dus zijn eigen vervangers. Deze stratgie leidt ook tot externe werving, de vacatures van de mensen die promotie maken komen immers leeg te staan. Zo ontstaat een vacancy chain (=als vacatures met interne kandidaten worden opgevolgd, zal op het laagste niveau toch nog extern gerecruteerd moeten worden). Make en buy kunnen met elkaar in concurrentie staan. Bij analyse van de kosten en baten van de opleidingsstrategie moet rekening gehouden worden met de terugverdienperiode, aangezien opleiding pas na bepaalde tijd positieve effecten oplevert en op moment van investering weinig baten toont. Ook gaat de opleidingsinvestering verloren als WNS naar een andere WG trekken. Een derde alternatief is de werkstructureringsstrategie, deze houdt in dat de discrepantie tussen vraag en aanbod weggewerkt wordt door arbeidsorganisatie of inzet van technologieën te veranderen. Op die manier vrijgekomen posities trachten weg te werken door takenpakket te verdelen over andere functies of weg te automatiseren. Dit kan leiden tot stijging van de productiviteit, maar ook tot een verhoogde werkdruk. 25 2. Arbeidsmarktscanning Wanneer personeelsbehoefte de personeelsbeschikbaarheid overstijgt en het bedrijf deze ‘mismatch’ wil wegwerken adhv buy-optie, stelt zich belangrijke vraag of externe arbeidsmarkt voldoende mogelijkheden biedt voor externe werving. Onderzoek van mogelijkheden op externe markt = arbeidsmarktscanning. Structuur externe arbeidsmarkt: de markt is niet homogeen, maar gesegmenteerd in deelmarkten, niet elke deelmarkt bevat relevant aanbod voor het bedrijf. Geografische structuur van relevante deelmarkten: geografische studie is belangrijk bij bepaling lokale arbeidsmarkt voor het bedrijf. Er zijn verschillende factoren samen die de afstand bepalen die een individu wil afleggen en bepalen (bv. beloning, contracten, transport). Omvang van relevante deelmarkten: de vraag naar omvang van de voor het bedrijf relevante deelmarkten. Vooral gekeken naar omvang van totale actieve werkzoekende bevolking. Dynamiek op relevante deelmarkten: over de toekomstige opvang van de relevante deelmarkten leert men vooral iets wanneer men ook dynamiek van die arbeidsmarkt in de scanningsoefening betrekt. Kijken naar evolutie van intrede (schoolvelaters) en herintrede (bv. na loopbaanonderbreking) op de arbeidsmarkt. Uittrede moet ook gevolgd worden. Prijszetting op de relevante deelmarkten: Dmv wage surveys kan men indicatie krijgen van marktlonen op de voor het bedrijf relevante deelmarkten. Bij krapte op de arbeidsmarkt: prijszetting vergelijken met lonen vanandere spelers op dezelfde deelmarkt. Actieve arbeidsmarktscanning = belangrijk voor bedrijven die hoog verloop optekenen. Wanneer de productie van een bedrijf veel volumeschommelingen kent en deze fluctuaties zich vertalen in een sterk wisselende personeelsbehoefte, is de afhankelijkheid van de externe arbeidsmarkt groot. Dit is zo als er bij elke stijging in productievolumes extra WNS op tijdelijke basis moeten worden aangeworven. Bij een daling in volume gaan de meester organisaties niet direct over tot ontslag overbodige WNS om daarna opnieuw andere WNS te zoeken wanneer de conjunctuur beter wordt. (1) Er zijn tal van juridische beperkingen op gedwongen verloop. (2) ‘Hire-and-fire’ beleid leidt tot stelselmatig verlies van vaardigheden. (3) Hoog gedwongen verloop levert organisaties vaak een slecht imago op. (4) Boemerangeffect = wanneer het ontslagbeleid leidt tot hoger gevoel van jobonzekerheid bij de blijvers. (5) Deze strategie leidt op termijn uit in schaarsteproblemen, wanneer WNS bij een laagconjunctuur ontslagen worden zich op andere sectoren richten. (6) Toekomstige aanwervings- en opledingskosten kunnen een veelvoed zijn an de kosten van het behoud van tijdelijk overtollig personeel. Twee strategieën worden gecombineerd: Bij conuncturele onvoorspelbare voorspellingen, moet men aan ‘Labour boarding’ doen = oppotten van personeel. Bij systematische, voorspelbare volumeschommelingen moet men gebruik maken van contractuele flexibiliteit, men dankt dus geen vast personeel af wanneer productievolumes dalen, maar trekt wel tijdelijk personeel aan om de pieken op te vangen. Actieve arbeidsmarktscanning ook van belang wanneer er grote competitie is op de arbeidsmarkt. Er zijn vier situaties te onderscheiden: 1. Groeiende onderneming op een groeiende markt: Als de arbeidsmarkt krap is kan dit leiden tot personeelsvoorzieningsprolemen = bedrijven die onvoldoende kandidaten vinden die 26 qua profiel bij vacante funties passen. Vacatures waarvoor men geen geschikte kandidaten vindt = knelpuntvacatures. VDAB stelt jaarlijks lijst van knelpuntberoepen op. In 2005 telde ze 193 knelpuntberoepen van de 884 beroepen op de lijst. Knelpuntkarakter van een beroep kan verschillende oorzaken hebben: (1) Het wordt niet meer aangeleerd. (2) Te weinig uitstroom naar bepaalde studierichtingen. (3) Er is een tekort aan arbeidskrachten voor een bepaald beroep. (4) Deeltijdswerkenden zijn niet beschikbaar voor een voltijdse job. (5) Er zijn voldoende werkzoekenden, maar tekort aan vakbekwame. (6) Er zijn voldoende werkzoekenden, maar tekort aan mensen met ervaring of bijkomende specifieke kennis of met bepaalde eigenschappen. (7) De beroepen zijn onaantrekkelijk door laag loon, ongezond of zwaar werk, veel stress, ongunstige tijdsregeling,... Om personeelsvoorzieningsproblemen te vermijden kan een bedrijf drie strategieën volgen: de behoudstrategie (=die WNS die men al heeft, trachten te behouden). De concurrentiestrategie (=concurrentie aangaan met andere groeibedrijven), maar er is geen eenduidig recept dat een organisatie toelaat concurrentie op de arbeidsmarkt te winnen. Door de wensen en behoeften van de doelgroep te onderzoeken en bedrijfimago in de markt met dat van andere concurenten te vergelijken, jobmarketingmix samenstellen die bij organisatie past en antwoord geeft op behoeften van de doelgroep en een mogelijk concurrentievoordeel oplevert. De doelgroepvergrotingsstrategie, men vergroot het aanbod op de externe arbeidsmarkt door criteria voor aanwerving en selectie te versoepelen. Deze strateie verhoogt wel het risico op kwalificatieproblemen, wanneer aangeworven WNS niet voldoende uitgerust blijken voor de beroepspraktijk. 2. Krimpende onderneming op groeiende markt: Deze situatie levert meestal weinig problemen op en bedrijven zijn minder afhankelijk van actieve scanning. Overtollige WNS kunnen in de groeibedrijven in de sector aan de slag. Deze bedrijven kennen toch ok soms problemen van perosneelsbeschikbaarheid; als een bedrijf krimpt en de andere groeien kan een vrijwillig verloop van personeel dysfunctioneel hoog worden en er sprake zijn van een leegloop, vooral onder hooggeschoolde gespecialiseerde WNS. 3. Groeiende onderneming op krimpende arbeidsmarkt: Deze bedrijven zijn niet erg afhankelijk van actieve scanning, toenemende personeelsbehoeften kunnen immers tegemoet gekomen worden door ervaren WNS die elders afvloeien over te nemen. Bedrijven moeten goede contacten onderhouden met concurrerende, krimpende bedrijven uit dezelfde sector. 4. Krimpende onderneming op krimpende markt: Hier zijn geen wervings-, maar afvloeiingsproblemen. WNS die overtollig worden, hebben ook in andere bedrijven weinig perspectief. Belangrijk om tewerkstellingsperspectieven voor overtollig personeel te zoeken. 5. De krimpende onderneming: downsizing als planningsvraagstuk Er zijn verschillende herstructureringen en processen van downsizing, hierover bestaat uitgebreide literatuur. Toch tien ‘fouten’ die frequent voorkomen bij herstructurering: 27 1. Niet in staat zijn om KT en LT doelen te verduidelijken: topmanagement meot er in slagen op heldere wijze aan WNS en stakeholders te verduidelijken hoe personeelsvermindering past in Ltstrategie en waarom ze noodzakelijk is. 2. Downsizing als eerste en niet als laatste reactie: een downsizing starten omdat concurrenten dat doen, maw cloonen, is geen goed idee. Er zijn voldoende alternatieve manieren om kosten te besparen (uitstellen nieuwe aanwervingen, benefits reduceren, promoties bevriezen,...). 3. Niet-selectief downsizen: Vaak worden weinig specifieke criteria gehanteerd om te bepalen wie blijft en wie vertrekt. Bv. Last-in-first-out, iedereen boven een bepaalde leeftijd, idereen onder been bepaald hiërarchisch niveau of sterk snoeien in het aantal middel managers. Cruciale vraag zou moeten zijn: ‘zijn alle departementen en alle WNS even waardevol voor de organisatie?’. Werkenmers die hoge prestaties optekenen en moeilijk vervangbaar zijn, zijn de ‘stars’ van de organisatie. 4. Niet ingrijpen in de wijze waarop het werk uitgevoerd wordt: Sommige bedrijven denken dat ze op dezelfde manier producten kunnen blijven maken en diensten leveren zoals het geval was voor de downsizing. Slagen er niet in om over te stappen van de ‘oude’ naar de ‘nieuwe’ manier van werken. Dus, hetzelfde volume wordt op de schouders an minder mensen geladen = ‘koppensneller’ strategie die zelden tot LT prestatieverbeteringen leidt. 5. WNS niet betrekken in het herstructureringsproces: WNS worden zelden betrokken in herstructureringsproces, resultaat hiervan is dat ze zich vaak machteloos en hulpeloos voelen dat de onzekerheid de sfeer verziekt. 6. Geen eerlijke en open communicatie: als men niet op regelmatige basis een stand van zaken vrijgeeft, groeit het gevoel van onzekerheid. Open en eerlijke communicatie is cruciaal met het oog op creëren van voldoende vertrouwen. 7. Ongepaste behandeling van degenen die hun job verliezen: Ontslagen WNS die niet met het nodige respect worden behandeld, vaak ontbreekt training aan leidinggevend personeel over hoe men kan omgaan met emotionele situaties. Andere fout is het gebrek aan begeleiding van de vertrekkende WN (financieel, outplacement,...) In HRM niet enkel belangrijk omvang van verloop te kennen, maar ook te voorspellen en onder controle te houden. Ook ‘kwaliteit’ van uitstroomprocedures moet verzorgd worden. Er is daarom laatste jaren meer aandacht voor ‘outplacement’ of uitwerving. Een outplacement kantoor begeleidt de betreffende WN voor rekening van de WG die zich van zin WN wil ontdoen, maar de scheiding wil verzachten door zijn wedertewerkstelling te bevorderen. De dienstverlening van het bureau bestaat meestal uit drie onderdelen: emotionele ondersteuning van de ontslagen WN, logistieke ondersteuning bij zoken naar nieuw werk en persoonlijke ondersteuning door een consulent. Sinds 2002 hebben 45+ recht op outplacement. 8. Ongepaste behandeling van de ‘survivors’: Downsizing vaak een serieuze impact op de survivors, ze worden risico-avers en gaan zich meer toeleggen op het veilig stellen van hun eigen loopbaan en minder op een degelijke uitvoering van de job. De blijvers lijden onder een verhoogd niveau van stress, burnout, onzekerheid over hun rol in de organisatie en vooral een gevoel van verraad. 28 Ontslagbegeleiding is niet alleen belangrijk uit zorg voor de wijkers, maar ook voor de blijvers. Het ‘lay-off survivor syndroom’ is een syndroom dat wordt gekenmerkt door angst en onzekerheid, verraad, wantrouwen, frustratie en boosheid, droefheid en schuldgevoel. Deze gevoelens kunnen leiden tot verminderde risicobereidheid. Ook de productiviteit en betrokkenheid bij organisatie kunnen hieronder leiden. Clean kills is een onomwonden manier om het belang van een zorgvuldige aanpak van ontslag te bepleiten, met aandacht voor outplacement. 9. Het effect op andere stakeholders verwaarlozen: Er zijn niet alleen slachtoffers en overlevers, ook het effect op het imago bij klanten, de buurtgemeenschap, aandeelhouders etc moet in het oog gehouden worden. Er moet hiervoor een gerichte communicatiestrategie uitgewerkt worden. 10. De resultaten vergeten te evalueren: Herstructurering is voor weinige bedrijven een eenmalige gebeurtenis, gebrek aan evaluatie vergroot alleen de kans op het maken van dezelfde fouten. 6. Flexibiliteit creëren in de personeelsvoorziening Zoals reeds gezegd moet een moderne personeelsplanning drie doelstellingen realiseren: voorizen in voldoende kwantiteit, kwaliteit en flexibiliteit. 1. Groeiende aandacht voor flexibiliteit Tot de jaren ’70 was alles redelijk rustig binnen organisaties en afzetmarkten, personeelsbehoefte kon makkelijk op voorhand voorzien worden. Er was de ‘seller’s market’, dwz dat de behoefte van de zijde van de consumenten zo groot was dat wat men produceerde ook verkocht werd. De enige voorwaarde: een redelijke prijs. Het accent lag op efficiëntie: tegen een zo laag mogelijke prijs een redelijk goed product maken, dit werd gerealiseerd door het maken van één enkel product of beperkt aantal productvarianten op grote schaal. Door schaalvoordelen worden de kosten per eenheid product gedrukt. In jaren ’70 langzame verandering van het karakter van de afzetmarkten, de kwaliteit van het product werd belangrijk en ook de duurzaamheid, klantvriendelijkheid,... In de jaren ’80 dringt de klant nog dieper de organisatie binnen. De producten moeten vanaf nu ook worden aangepast naar zijn wensen, maatwerk wordt belangrijk. De seller’s market evolueert in een ‘buyer’s market’: de klant bepaalt nu wat er geproduceerd moet worden, hierdoor komen massa- en voorraadproductie sterk onder druk. Qua personeel was er ook een flexibiliteitsvraagstuk: hoe kan klantgericht en op maat ingespeeld worden op wisselende eisen van klanten? Een onderneming wordt flexibel genoemd als ze in staat is te voldoen aan een vraag naar wisselende hoeveelheden en wisselende soorten en varianten van producten. Personeelsflexibiliteit kan op verschillende manieren gerealiseerd worden: Functionele flexibiliteit: dit houdt in dat WNS vlot van activiteiten en taken kunnen veranderen om zo tegemoet te komen aan veranderingen in de werklast. Multi-inzetbaarheid en polyvalentie dragen bij tot functionele flexibiliteit. Numerieke flexibiliteit: houdt in dat het aantal arbeidsuren kan vermeerderd of verminderd worden naar aanleiding van veranderingen in vraag en arbeid, kan gebeuren op twee manieren. 29 (1) De temporele variant: vaste WNS op sommige tijdstippen meer uren en op andere minder uren laten presteren. (2) Contractuele variant: pieken in aantal te presteren arbeidsuren realiseren door op tijdelijke basis extra arbeidskrachten in te huren. Financiële flexibiliteit: verwijst naar de mogelijkheid om arbeidskosten aan te passen aan situatie van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Bv. evolutie van een uniform, gestandaardiseerd loon naar meer geïndividualiseerd prestatieloon. 2. Contractuele flexibiliteit Hier wordt de personeelsbeschikbaarheid aangepast aan schommelingen in de personeelsbehoefte door op tijdelijke basis WNS van buiten de organisatie aan te trekken. Er kan nog een onderscheid gemaakt worden tussen aantrekken van externe arbeidskrachten via intermediair (bv. via uitzendkantoor) en direct aantrekken van externe arbeiskrachten zonder intermediair. Verschillende arbeidsvormen waarmee contractuele flexibiliteit kan ingebouwd worden: Arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur of voor bepaald werk: WN krijg een overeenkomst voor een van tevorgen vastgelegde termijn of omschreven opdracht. Uitzendarbeid: Dit is tijdelijk werk uitgevoerd door een WN, de uitzendkracht, voor rekening van een WG, het uitzendbureau, bij een derde, de gebruikende onderneming. Arbeidspool: Meerdere WGS kunnen zich aansluiten bij een ‘pool’ en ze kunnen dan op tijdelijke basis WNS uit de pool inlenen. De WNS kunnen in vaste dienst zijn van de pool, maar er zijn ook vormen waar de poel slechts bemiddelaar is. Collegiaal inlenen: Hier leent een organisatie die behoefte heeft aan een tijdelijke extra arbeidskraht, deze in bij een collega-organisatie. Seizoenarbeid: Arbeid in een bedrijf dat slechts in een bepaald seizoen of seizoenen functioneert (bv. fruitpluk,...) Flexibele arbeidsrelaties: contracten waarbij geen zekerheid geboden wordt over de arbeidsduur per periode, noch over spreiding van arbeidsuren of werktijstippen. Meestal is dit oproeparbeid. Overeenkomsten van bepaalde duur, uitzendarbei, flexibele arbeidsrelaties worden ook wel omschreven als ‘precaire’ arbeidsvormen. Deze zijn namelijk in alle situaties slechts tijdelijk van aard en bieden geen werkzekerheid. 3. Temporele flexibiliteit Dit is wanneer het arbeidsvolume van het vaste personeel kan worden aangeapst. Het gaat hier om mogelijke variatie van duur van de arbeidsprestatie en het tijdstip waarop arbeid wordt verricht. Overwerk: Dit is een veel gebruikt instrument als zich incidentele pieken in personeelsbehoefte voordoen. Wanneer het een structureel karakter krijgt, ontstaan er knelpunten voor WG en WNS. Flexibele jaarroosters: De arbeidstijd van de WNS wordt op jaarbasis bepaald. De feitelijke arbeidstijd in een periode wordt ingevuld afhankelijk van de pieken en dalen in personeelsbehoefte. Deeltijdarbeid: Dit is betaalde arbeid, die regelmatig wordt verricht met een arbeidsduur die korter is dan gebruikelijk voor voltijds werkenden. Vaste deeltijdarbied biedt even weinig flexibiliteit voor de organisatie als reguliere voltijdse banen. Daarom gaat voorkeur uit naar variabele deeltijdarbeid. 30 Variabele werktijden: Binnen afgesproken marges kan de WG de tijdstippen waarop gewerkt wordt laten variëren. Ploegenarbeid: Het ‘vaste’ ploegensysteem biedt in de meeste gevallen geen flexibiliteit in de zin van het variëren van de personeelsbeschikbaarheid, wel het geval als het aantal ploegen, de omvang van de ploegen en de inzetbaarheid van de ploegenwerkers gevarieerd kunnen worden. Tijdelijke werkloosheid: Typisch Belgisch stelsel warbij arbeiders tijdelijk op non-actief worden gesteld in ruil voor een werkloosheidsuitkering. Tijdelijk werkloze = WN wiens arbeidsprestaties tijdelijk verminderd of geschorst zijn, maar die met een WG door een arbeidsovereenkomst verbonden blijft. Er wordt gesproken van een flexibele tijdsorde onder invloed van een ruimere verspreiding van variabele deeltijdarbeid, structurele overuren, flexibele jaarroosters en variabele werktijden. Doel? Over- of onderbezetting van de productiecapaciteit te voorkomen. Deze zorg leidde voor optimale capaciteitsbenutting leidde de afelopen tien jaar tot een aantal ingrijpende wijzigingen in gebruik van arbeids- en bedrijfstijden: aantal verschillende tijdpatronen waarin gewerkt wordt is toegenomen; in minder patronen wordt gesteund op vaste werktijden per dag en per week; in steeds meer patronen wordt de werktijd over langere perioden berekend Dit gaat in vele gevallen gepaard met ontkoppeling van bedrijfstijd en arbeidstijd. De arbeidstijd staat voor tijd gedurende de WNS in loondienst arbeid verrichten, de bedrijfstijd is de tijd waarin een bedrijf of afdeling ‘productief’ is = ‘operating hours’. 4. Flexibiliteitsstrategieën De keuzes die een organisatie maakt tav fexibiliteit dienen een geïntegreerd onderdeel te vormen van totale beleid en strategie van de organisatie. (1) Keuze voor een bepaalde afzetmarkt en het producten- of dienstenpakket waarmee het actief wil zijn (hierbij horen vragen als: hoe leverbetrouwbaar wil ik zijn? Hoe snel wil ik leveren?...). (2) De benodigde flexibiliteit wordt ook bepaald door de invloed die de organisatie kan uitoefenen op haar afnemers en hun afnamepatroon (=outputzijde) en door de mogelijkheden en beperkingen die er bestaan op het terrein van toeleveranciers (=inputzijde). Na het maken van deze strategische keuzes en de inventarisatie van fluctuatiepatronen, is bekend in welke mate de organisatie intern flexibel zal moeten zijn. Eerste wat moet gebeuren is keuze van capaciteitsnievau. Op de grafiek wordt aangetoond dat éénzelfde patroon van schommelingen in capaciteits- of personeelsbehoefte beantwoord kan worden adhv verschillende stratgegieën. Naarmate de spreiding van de gevraagde capaciteit groter is, zal de keuze van een goed doordachte strategie belangrijker worden. Grafiek: Vier flexibiliteitsstrategieën 31 1. De maximumstrategie: bij deze strategie wordt de vaste eigen capaciteit van personeel en apparatuur afgestemd op het niveau van de maximaal te verwachten vraag. Voordelen: benodigde kennis en ervaring onder eigen personeel is aanwezig; kwaliteitsgarantie; geen strategische kennis via ingehuurd personeel of uitbesteding aan een loonproducent naar deren; men beschikt altijd over voldoende kwaliteit en kwantiteit. Nadelen: hoge vaste kosten op vlak van apparatuur; mensen en voorraden terwijl het onzeker is of er genoeg inkomsten zullen zijn; probleem van onderbenutting van beschikbare personeels en productiecapaciteit. Wel mogelijk om tijdelijk vast, overtollig personeel in te zetten voor bv. onderhoudstaken of lopende innovatieprojecten (=labour hoarding). 2. De minimumstrategie: bestaat uit werken met een vaste eigen capaciteit van personeel en apparatuur die afgestemd is op de minimale vraag. Als er grotere vraag is dan personeelscapaciteit toelaat, opvullen met bv. overwerk, inzetten extra tijdelijke krachten, inhuren uitzendkrachten of uitbesteden orders. Jaren ’80 en ’90: bedrijven leggen meer accent op kostenbeheersing met gelijktijdige vergroting van flexibiliteit. Flexible firm = afgeslankte organisaties die door concentratie op kernactiveiten zijn ontstaan met een binnenste kern van medewerkers en daaromheen personeel en organisaties die op tijdelijke basis worden ingezet. Voordelen: laag niveau van vaste kosten mbt eigen personeel, eigen apparatuur en eigen voorraden; extra te maken kosten worden beter overwogen op moment dat ze echt uitgegeen moeten worden. Nadelen: strategische en specifieke kennis over organisatie en van producen of diensen kan makkelijk bij concurrent terecht komen; kwaliteit van product of diens kan variabel zijn door wisselende kennis- en ervaringsniveau’s; levertijd en leverbetrouwbaarheid worden kwetsbaar door onzekerheid over de beschikbaarheid en benodigde capaciteit op het juiste tijdstip. Gevolg: voor elke klus die meer dan het minimum vergt, dient er additionele capaciteit gezocht en aangetrokken te worden. 3. De gemiddelde-strategie en de modusstrategie De gemiddelde-strategie kiest voor productiecapaciteit die qua kwaliteit en volume ligt op het gemiddelde vraagniveau over de te beschouwen periode. Hierbij kan men zowel te maken krijgen met vraagstuk van onderbenutting van beschikbare personeelscapaciteit, als met een te grote vraag in verhouding tot de personeelscapaciteit. De modusstrategie richt zich op de naar verwachting meest gevraagde capaciteit. Kiezen voor de modus als eigen ‘vast’ capaciteitsniveau kan interessant zijn als elke afwijking tov deze strategie erg duur is. 7. Checklist voor langetermijn personeelsplanning Checklist die organisaties kunnen hanteren bij het uitwerken van hun langetermijn personeelsplanning (zie pagina 102 tem 104). 1. Onderzoeksfase: studie van de huidige perosneelsbezetting a. Kwantitatief (per bestand) b. Kwalitatief (per bestand) 2. Voorspellingsfase: voorspelling van vraag en aanbod 32 a. Verwachtingen betreffende personeelsbehoefte als functie van veranderingen in bedrijfsplannen en –beleid. b. Prognose van de personeelsbehoefte c. Verwachtingen betreffende personeelsbeschikbaarheid als functie van interne ontwikkelingen d. Prognose van personeelsbeschikbaarheid 3. Planningsfase: plannen opstellen om discrepanties weg te werken a. Confronteren van opgestelde prognoses b. Opstellen van een actieplan c. Bijstellen actieplan obv studie ontwikkelingen op externe arbeidsmarkt d. Controle van actieplan vanuit financiële invalshoek 33 DEEL 3 WERVING VAN PERSONEEL Inleiding “Personeelsselectie is het geheel van activiteiten dat een organisatie ontplooit rond de keuze van perosneel”. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen twee stappen: ingangsselectie (aannemen of niet aannemen) en de allocatiebeslissing (krijgt de aangeworven kandidaat functie A of B toegewezen?). Centrale probleem waar men bij selectie antwoord op probeert te geven = onzekerheid over kwalificaties van de kandidaten, de onzekerheid reduceren is de centrale taak van een goede selecteur. De kwaliteit van de personeelsselectie is niet alleen afhankelijk van de degelijkheid van de voorspelling en de validiteit van de gebruikte selectietechnieken, maar ook van de doeltreffendheid van de wervings- en sollicitatiefasen die aan de selectie vooraf gaan. 1. Werving, een omschrijving Werving en selectie wordt vaak met elkaar verward, het zijn beiden onmisbare stappen bij proberen in te vullen van vacantie posities. Werving gaat voor selectie, het is een soort voortraject. Werving is het geheel van activiteiten gericht op gegadigden te doen solliciteren voor bepaalde functies in de organisatie. Selectie is uitkiezen van de geschikte personen uit de pool van kandidaten die tijdens de wervingsfase zijn aangetrokken. Selecteren is keuzes maken, waarbij men voorspellingen doet over het toekomstige werkgedrag van kandidaten. Een verkeerde werving kan bij de eigenlijke selectie niet meer gecorigeerd worden. Een gerichte werving is ook belangrijk in functie van een efficiënt verloop van de selectie. Zowel werving als selectie vinden basis in functieanalyse, deze is belangrijk om te achterhalen welke functie-eisen toekomstige kandidaten minimaal moeten beantwoorden. De functieanalyse is de basis voor het ‘profiel’ of de persoonsspecificatie. Dit profiel is een nauwkeurig omschrijving van de kwalificaties die de toekomstige medewerker moet bezitten om optimaal te kunnen functioneren. Elk wervingsproces heeft vier belangrijke stappen: (1) omschrijving van de doelgroep, welke groepen komen in aanmerking voor de vacature? (2) Localisatie van de doelgroep: waar kan de doelgroep exact gevonden worden? (3) Opstellen van de boodschap = een vacaturebericht waarin duidelijke omschrijving van de vacature is opgenomen. (4) Verspreiding van de boodschap via het daartoe meest geschikte medium, keuze van het medium is afhankelijk van de kosten per werving. 2. Interne versus externe werving De eerste vraag bij een vacature: intern of extern opvullen? Als er systematisch voorrang wordt gegeven aan interne werving ontstaat een sterk gesloten interne arbeidsmarkt, waar alleen onderaan de hiërarchische ladder extern gerecruteerd worden, posities hoger op de ladder worden opgevuld met interne kandidaten. Een interne arbeidsmarkt kan gedefinieerd worden als een stelsel van arbeidsplaatsen waarvoor geldt: 34 De allocatie van arbeidskrachten en prijsvorming aan één bestuurlijk regime onderworpen zijn. Gerangschikt in hiërarchische structuren Opvulling van vacatures interne doorstroming is belangrijker dan externe recrutering Beloningsverhoudingen tussen de functies aan directe prijsconcurrentie door buitenstaanders zijn onttrokken Vooral grote bedrijven hebben interne arbeidsmarkten. Interne werving brengt een vacancy chain met zich mee, dit is een cascadesysteem waarbij op lagere niveaus mensen worden geworden om nieuwe leemten op hogere niveau’s te vullen. Dit leidt meestal tot externe werving op lagere niveau’s. Voorang aan interne werving kan tal van voordelen hebben voor bedrijven: Lagere kosten van bij externe werving Wervings- en plaatsingsprocedure kan sneller afgehandeld worden Personen die solliciteren zijn bekend, wat screening vereenvoudigd. Zo krijgt de organisatie de tijd om haar leden over een langere periode te testen en hun kwalificaties makkelijker inschatten. Veel informatie over arbeidsverleden van de personen en zijn daardoor minder afhankelijk van klassieke instrumentarium van selectietechnieken. Grote vertrouwdheid van de WN met de organisatiecultuur Interne werving heeft een motiverende werking, het vooruitzicht van een interne loopbaan zal enkel motiverend werken wanneer de gehanteerde criteria voldoende transparant zijn en de arbeidskrachten de indruk hebben dat selectiebeslissingen adh objectieve maatstaven genomen worden. Er zijn ook een aantal mogelijke nadelen verbonden aan interne werving: Interne werving verloopt minder geformaliseerd, interne kanaleven worden aangewend waardoor informatie zeer selectief wordt verspreid of meer informatie aan de ene en minder aan de andere kandidaat wordt verstrekt. Ook maken steeds meer bedrijven gebruik van assessment centers om interne kandidaten te screenen op hun doorgroeipotentieel. Frustratiegevoelens en ongezonde competitiedrang tussen WNS. Dit kan bereidheid tot coöperatie ondermijnen, verder wordt ook gewezen dat systematische interne werving op termijn leidt tot inteelt en bedrijfsblindheid. Te weinig vers bloed vertaalt zich in te weinig nieuwe ideeën. Peter Principle: bij interne loopbanen valt op dat sommige WNS doorschuiven naar steeds hogere functies, tot ze op een positie terecht komen die ze niet aankunnen. 3. Het wervingskanaal of ‘medium’ WGSs en WNS beschikke beiden over verschillende wervingskanalen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele kanalen. Formele kanalen zijn bv. advertenties, uitzendkantoren, publieke bemiddelingsdiensten zoals VDAB en wervings- en selectiebureaus. Ze zijn formeel omdat ze de WG de mogelijkheid geven de vacature openlijk bekend te maken, iedere kandidaat krijgt de kans om te solliciteren. Informele kanalen zijn bv. het eigen personeel, externe relaties van de WG, spontane sollicitaties en zoeken via schoelen of opleidingsinstanties. Kanalen analyseren en vergelijken obv drie indicatoren: 35 Het marktbereik: welke kanalen worden meer en welke minder gebruikt om personeel te zoeken? Het marktbereik geeft voor een wervingskanaal aan hoe vaak het ingezet wordt bij de zoektocht naar geschikte kandidaten. Het marktaandeel: een bedrijf kan gelijktijdig twee kanalen gebruiken. Eén van de kanalen zal uiteindelijk de aangenomen kandidaat opleveren, dit komt het marktaandeel van dat kanaal ten goede, het geeft weer in hoeveel gevallen een bepaald kanaal uiteindelijk de aangenamen kandidaat oplevert. De vervullingsquote: deze quote doet een uitspraak over de effectiviteit van een wervingskanaal. Het bekijkt de verhouding van het marktaandeel op het marktbereik. Een kanaal dat vaak wordt ingezet en dus een hoog marktbereik heeft, maar zelden een aannamekanaal is, kent een lage vervullingsquoate, maw geringe effectiviteit. In termen van marktbereik zijn advertenties veruit belangrijkste wervingskanaal. In termen van marktaandeel scoren advertenties ook het hoogst. Als we de vervullingsquote bekijken, dan zien we dat de twee meest effectieve wervingskanalen die van spontane sollicitaties zijn en die van advertenties. 1. Formele wervingskanalen Vijf verschillende formele wervingskanalen. 1. Advertenties: WGS kunnen hun vacatures bekend maken via de media, kandidaten reageren dan door bij het bedrijf te solliciteren. Vaak gebruikt kanaal met groot marktbereik en hoge vervullingsquote. 2. Uitzendkantoren: WGS doen een beroep op uitzendkantoren wanneer ze vacatures hebben, kandidaten werken dan eerst tijdelijk als uitzendkracht voor het bedrijf. De WG stelt de uitzendkrachten echter tewerk met de uitdrukkelijke bedoeling om hen nadien in dienst te nemen. Voordeel: bedrijf heeft zeer snel beschikking over de nieuwe medewerker zonder advertentiekosten. 3. Publieke bemiddelingsdiensten (VDAB, BGDA, Forem): Elke regio in Beglië heeft een officiële instantie waar WGS verplicht hun vacatures moeten melden. Voor Vlaanderen is dit de VDAB. Toch heeft dit niet zo een groot marktbereik en een gering marktaandeel. 4. Wervings- en selectiebureaus: Vacatures bekend maken bij selectiebureau’s, headhunters, outplacementkantoren, adviesbureaus. Ze zoeken voor een WG naar een geschikte kandidaat voor één bepaalde vacature. Gering marktaandeel, matige vervullingsquote. In het algemeen zijn deze bureau’s voor werving en selectie door hun grote ervaring in staat om goede adviezen te geven. Bijzondere categorie van private wervingsbureau’s = executive search bureaus of headhunters. Ze zijn een gespecialiseerd bureaudat een vacature op topniveau en/of voor een specialist grondig bestudeert en na duidelijke afweging van voor- en nadelen tegenover andere wervingskanalen de arbeidsmarkt op een grondige manier onderzoekt naar kandidaten die passend profiel hebben. Gerespecteerde headhunters hanteren een aantal deontologische normen: onder geen beding benaderen ze vroegere reeds geplaatste kandidaten, werven minstens twee jaar na de laatste opdracht niet bij een vroegere opdrachtgever, ze laten zich niet in met outplacement,... 36 5. Internet: Dit wordt alsmaar een belangrijkere rol op de vacaturemarkt, er moet een onderscheid gemaakt worden tussen aanbieden van jobs op eigen websites en het gebruik van jobsites. On-line rekruteren wordt steeds meer als afzonderlijk wervingskanaal beschouwd. Internet wordt vaak als extra dienst aangeboden door traditionele wervingskanalen, waardoor het slechts in beperkte mate als een apart wervingskanaal kan beschouwd worden. Het is een apart wervingskanaal in de mte dat een bedrijf deze dienstverlening als core business aanbiedt aan bedrijven en dit niet doet via klassieke media. 2. Informele wervingskanalen Vier informele wervingskanalen: 1. Eigen personeel: WGS kunnen vacatures bekend maken bij personeel dat in het bedrijf werkt. Personeel maakt dan vacature bekend bij familie, kennissen,... Het gaat niet om interne vacatures, personeel wordt enkel als ‘medium’ gebruikt = employee referral. Sommige bedrijven geven referral bonuses aan personeelsleden die nieuwe WNS binnen brengen. In tijden van grote personeelsschaarste blijkt deze werving een welkome oplossing te bieden. Kan worden gebruikt wanneer een bedrijf zijn huidige bedrijfscultuur wil continueren en WNS van ‘eenzelfde type’ wil aantrekken. WNS dragen in hun contact met kennissen immers vaak stukjes organisatiekennis of –cultuur over. Een nadeel: weinig diversiteit binnen personeelsbeleid. 2. Externe relaties van de WG: WGS kunnen hun vacatures verder bekend maken aan hun eigen familie of kennissen of aan andere relaties die WG heeft: klanten, toeleverancies, onderaannemers, etc. 3. Spontane sollicitatie: Wergevers krijgen regelmatig brieven of bezoek van kandidaten die spontaan solliciteren bij een bedrijf. Heel wat WGS leggen een wervingsreserve aan van deze kandidaten. Hieruit wordt pas geput als zich effectief vacatures aanbieden. Dit is een goedkoop en snel kanaal en spontaan solliciteren wijst op een teken van motivatie om bij de betreffende WG te starten. 4. Scholen & opleidingsniveau’s: Scholen kunnen als wervingskanaal voor WGS dienen, er wordt dan gericht op de afgestudeerden van een bepaalde richting om nieuw personeel te zoeken = campus recruitment. Er kan ook gebruik gemaakt worden van samenwerking met scholen voor de organisatie van stages, die later opstap naar een job kunnen vormen. Er zijn ook opledingsinstanties uit het naschoolse opleidingscircuit waar kandidaten gezocht kunnen worden. 4. Interne versus externe werving Onderscheid tussen pre-hire en post-hire effectiveness. Hoge pre-hire effectiveness betekent dat een kanaal bv. met succes het beoogde aantal kandidaten oplevert, een beoogde diversiteitsgraad realiseert of veel kandidaten aanlevert met competenties die overeenstemmen met het vooropgestelde profiel. Marktbereik, marktaandeel en vervullingsquote zijn pre-hire succesindicatoren. Een hoge post-hire effectiveness betekent dat een kanaal er in slaagt WNS aan te leveren die na aanstelling hoog scoren in termen van bv. productiviteit, arbeidstevredenheid of loyaliteit. Weten relatief weinig over gebruik van specifieke wervingskanalen en de omvang en samenstelling van uiteindelijke kandidatenpool. Post-hire effecten zijn beter gedocumenteerd. Onderzoek wordt hoofdzakelijk door twee hypothesen aangestuurd: (1) realistic information 37 hypothesis = kandidaten die via bepaalde kanalen aangetrokken worden meer accurate informatie hebben over de jobinhoud. Bv. kandidaten aangebracht door eigen personeel. (2) De individual difference hypothesis = verschillende soorten kanalen brengen kandidaten met andere kenmerken aan, wat op zich kan vertalen in verschillende prestatieniveau’s, arbeidstevredenheid of vrijwillig verloop na aanwerving. 5. Belangrijke wetgeving voor werving & selectie Belangrijkste wetten en besluiten in België zijn: Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen: discriminatie obv geslacht is verboden. Het is met betrekking tot de toegang tot het arbeidsproces verboden om te verwijzen naar het geslacht van de WN in de advertenties of elementen in de advertentie op te nemen die zelfs zonder te verwijzen naar het geslacht toch kunnen leiden tot discriminatie. Uitzonderingen = beroepen die wegens hun aard enkel door een man of vrouw kunnen uitgevoerd worden bv. model, zanger, danser, acteur,... Wet van racisme en xenofobie: Bij arbeidsbemiddeling en in de tekst van de advertenties zijn discriminerende elementen obv ras, afstemming, huidskleur en nationaliteit niet toegelaten. De CAO over de rechten en plichten van de WN: Belangrijke bepalingen zijn dat de kosten van de selectieonderzoeken voor rekening van de WG zijn en dat de WG op verzoek van de kandidaat een attest moet overhandigen met de vermelding van de datum en het uur van het bezoek en de reden waarom hij niet is aangeworden. Enkel wanneer het werk of de functie bepaalde kenmerken vereisen, kan op grond van deze elementen een onderschei worden gemaakt. Een andere belangrijke bepaling is dat alle gegevens vertoruwelijk moeten worden behandeld. Privacy-wet geeft kandidaten het recht om hun gegevens die zijn opgeslagen in data-bestanden in te zien. De organisaties die een databestand aanmaken, moeten de betrokken personen hiervan op de hoogte stellen. De privacy-wet: Deze wet geeft de kandidaat het recht om op zijn verzoek en op elk ogenblik een uittreksel te vragen van de gegevens die over hem in databestanden zijn opgenomen en deze eventueel te laten wijzigen. Het Vlaams taaldecreet: Eerst verbood het Vlaams taaldecreet om in Vlaanderen advertenties te publiceren in een andere taal, deze bepaling is door het arbitragehof vernietigd. De programmawet = leeftijdsgrens: Sinds 1998 kan een WG geen kandidaat meer afwijzen op grond van een te lage of te hoge leeftijd. De wet verbiedt expliciete of impliciete verwijzing naar een leeftijdsgrens. 38 DEEL 4 SELECTIE VAN PERSONEEL Inleiding Wanneer? WNS vervangen, behoefte aan nieuw type WN, uitbreiding organisatie… ° vacatures waarvoor sollicitanten zich kunnen aanbieden Doel? Uit deze kandidaten kiezen. Klassieke selectieaanpak: zoeken naar meest geschikte kandidaat = die best past bij uitvoerings-, resultaats- of persoonseisen. >< vandaag: kandidaat met de hoogste utiliteit voor organisatie in totaliteit = die niet alleen geschikt is voor vacante job, maar ook in bedrijscultuur en bedrijfsdemografisch beleid inpast, LT belangen van organisatie deelt, in aanmerking komt voor loopbaantrajecten etc. Minder klemtoon op ‘person-job fit’, meer op ‘person-organization fit’ Hier overzicht van selectiemethoden of operationele predictoren om geschiktheid en/of utiliteit van kandidaten te onderzoeken. Niet allen hoge voorspellende waarde: vb. op basis van persoonlijkheidsvragenlijst niet mogelijk verregaande uitspraken te doen, toch beter dan op basis van gevoel of loting kiezen. Algemeen: hoe hoger voorspellende waarde selectiemethode, hoe groter rendement selectieinspanningen. Procedure: Kleinere ondernemingen: selectie op ad hoc basis (kennissen aanspreken, advertentie in locale krant, slechts enkele kandidaten, snelle keuze, weinig diepgaande functieanalyse… Andere: geformaliseerde procedure, duidelijke rolverdeling, hulpmiddelen, gebruik van functieanalyse (belangrijk bij bepalen selectiecriteria en –methoden) 1. Functieanalyse Hoeksteen van bijna alle andere technieken in HRM, belangrijke stap in voorbereiding van selectie, nl. selectie tracht WNS met gewenste kwaliteiten/ gepaste kwalificaties uit te kiezen. Kwalificaties = geheel van kennis, vaardigheden, attitudes, interesses, persoonskenmerken etc. dat persoon in staat stelt bepaalde arbeidsprestaties te leveren. Kennis: informatie die kandidaat heeft over specifiek inhoudelijk domein (Bv. kennis van een chirurg over de spieren) Vaardigheden of skills: feitelijke bekwaamheid om bepaalde fysieke of mentale taken uit te voeren. (Bv. vaardigheid van tandarts om een tand te vullen) Persoonskenmerken (vb. algemene intelligentie, flexibiliteit, assertiviteit…) Functieanalyse= het op systematische wijze verzamelen van gegevens over en het beschrijven van de inhoud van de functie en de eisen die de vervulling ervan met zich meebrengen m.a.w. achterhalen welk gedrag gesteld moet worden, welke resultaten gehaald moeten worden in bepaalde functie. Doel? Achterhalen aan welke functie-eisen (= kenmerken en kwalificaties (kennis, vaardigheden en attitudes) die vereist zijn om het voor een goede functie-uitvoering vereiste gedrag te stellen of voor de functie belangrijke resultaten te halen) toekomstige kandidaten minimaal moeten beantwoorden 39 DUS: Functieanalyse: om voor de jobuitvoering vereiste kwalificaties te detecteren. Selectie: nagaan of de door kandidaten aangeboden kwalificaties overeenkomen met deze vereiste kwalificaties. 1. Beschrijving Proces Functieanalyse: meerdere stappen: 1. Functieanalyse = systematische beschrijving van de werkinhoud van de (vacante) functie; zicht krijgen op de taken van de fuctien en de resultaten die moeten worden behaald + eerste reflectie over eisen gesteld aan uitvoerders van zulke functie. 2. Resultaat functieanalyse = Functiebeschrijving = opsomming van de opdrachten, taken en de verantwoordelijkheden inherent aan de functie. ! Fbeschrijving bevat een beschrijving van de functie, niet van de uitvoerder! Vb. p. 128-129 3. Omzetting functiebeschrijving in een profiel of Persoonsspecificatie = opsomming van kwalificaties die kandidaat moet bezitten om beschreven functie te vervullen (vereiste kwalificaties) Vb. verkoper: klantgeoriënteerd, empathie, initiatief, technische expertise… Deze persoonsspecificatie vormt de basis voor wervingsproces, nl. bij opstellen vacaturebericht. 4. Bepaling van de predictoren op basis van de persoonsspecificatie Conceptuele predictor = variabele die individuele kenmerken of individueel arbeidsgedrag beschrijft en waarvan men aanneemt dat hij predictieve waarde heeft voor de functievervulling Operationele predictor = selectiemiddel dat men hanteert om die voorspelling effectief tot een goed einde te brengen (vb. assessement center) In de praktijk gaat men ervan uit dat deze predictoren een hogere validiteit bezitten. Opeenvolgende stappen van het functieanalyseproces ook te omschrijven als: Opsommen: inventariseren van taken en verantwoordelijkheden eigen aan bepaalde functie in organisatie Omschrijven: identificeren van de te meten kwalificaties (waarover kandidaat moet beschikken) Operationaliseren: vertalen van de kwalificaties vb. in concreet waarneembaar gedrag op basis waarvan vb. simulaties kunnen worden ontwikkeld. Uit deze stappen blijkt dat de inhoud van functiebeschrijving sterke invloed kan hebben op keuze van selectiemiddelen of operationele predictoren. Bijgevolg is deze keuze gemakkelijker naarmate functiebeschrijving en persoonsspecificatie meer in detail zijn uitgewerkt. Maar: ook het omgekeerde is mogelijk: keuze van selectiemiddel bepaalt inhoud van functieanalyseproces. Vb. arbeidsproef, waarbij nabootsing van de arbeidssituatie, kan slechts plaatsvinden als voldoende informatie beschikbaar over de wijze waarop taken moeten worden uitgevoerd. Functieanalyse moet dus zeer gedetailleerd gebeuren >< selectie op basis van psychologische test: functieanalyse kan achterwege blijven. 40 2. Voorwaarden voor een adequate functieanalyse Twee voorwaarden voor goede functieanalyse: Relevantie: f.analyse moet voor de selectiepraktijk relevante informatie opleveren Volledigheid: f.analyse moet volledig zijn. Dit kan men nastreven door 4 vragen te overlopen: 1. Wat moet de functiehouder doen (taken)? 2. Waarom worden de diverse taken uitgevoerd (doel)? Deze vraag wordt gesteld om te vermijden dat irrelevante informatie wordt opgenomen en het algemene doel van de functie in de organisatie voor ogen wordt gehouden. 3. Hoe wordt de taak volbracht (materiële en immateriële middelen)? 4. Waar gebeurt het werk (is mobiliteit nodig in het werk?)? Belangrijke vraag bij functieanalyse: niveau waarop functie-inhoud beschreven en geanalyseerd wordt. Mogelijkheden: Functie: Men beperkt zich tot een globaal beeld van de taken en opdrachten van de functiehouder. Dit niveau is te algemeen voor selectiedoeleinden. Opdrachten: Beschrijving van wat moet gedaan worden in de functie (de areas of performance). Past eerder in een performantiegedreven management (bijvoorbeeld bij prestatiebeoordeling) dan in selectieproces, dat eerder kwalificatiegedreven is. Taken: Opdrachten bestaan uit een verzameling taken die sterk met elkaar samenhangen. Door beschrijving van deze taken worden procedures, technieken en methoden duidelijk die noodzakelijk voor het naar behoren uitvoeren van een bepaalde activiteit. Bv. het verwerken van inkomende post = taak 1) sorteren van de post per geadresseerde, taak post verdelen over de verschillende bakjes, taak 3) post van de chef openen… Dit niveau van samenstellende taken is in de meeste selectieprocessen het meest geschikt. Probleem bij beschrijving van taken: hoeveel en welke taken onderscheiden? Met oog op selectie: voorkeur voor zodanige indeling dat werk binnen één taak min of meer homogeen is in termen van vereiste psychische en fysieke kenmerken. Bewegingen: Taken kunnen beschreven worden in termen van samenstellende handelingen en zelfs bewegingen nl. welke bewegingen moet functievervuller maken bij uitvoering van de taken. Bv. post van de chef openen (p. 131). Voor de selectiepraktijk is dit niveau te detaillistisch. 3. Methoden voor dataverzameling Opmerking: men kan zich bij elk van deze methoden baseren op bestaande documenten en functiebeschrijvingen. Bv. informatie uit beoordelingsformulieren, handleidingen met procedures, functiebeschrijvingen uit de vakliteratuur. MAAR: deze informatie kan louter gebruikt worden als inspiratiebron. Men moet deze namelijk aanpassen aan organisatie en werksituatie. 1. Dagboekmethode: Functieuitvoerders krijgen dagboek waarin ze noteren welke taken ze uitvoeren, welke instrumeren of materialen ze daarbij gebruiken enz. Beperkingen: Moeilijk te controleren of dagboek wel wordt bijgehouden Probleem van gebrekkige standaardisering wanneer uitvoerders andere detailniveaus gebruiken bij beschrijven. 41 Probleem van sociale wenselijkheid door verleiding eigen functie als belangrijker te omschrijven dan ze werkelijk is. Dit probleem stelt zich zeker wanneer men weet dat functiebeschrijvingen niet alleen voor voorbereiding van selectie, maar ook voor beloningsbeleid worden gebruikt. 2. Interview: Meest gehanteerde methode. Bij functieanalyse wordt niet altijd functiehouder geïnterviewd. Vaak ook collega’s, hiërarchisch meerderen, klanten etc. Thema’s: plaats van de functie in de organisatie, missie en doelstellingen van de functie, kritieke incidenten, taken en verantwoordelijkheden, relaties met andere functies, aard en inhoud van de beslissingen in deze functie. Voordeel: veel informatie Beperkingen: Kwaliteit sterk afhankelijk van mate waarin functieanalyst techniek van het interviewen onder de knie heeft (verdergaan op oppervlakkige antwoorden van functieuitvoerders, die ontstaan omdat zij zo vertrouwd zijn met de functie). Tijdrovend, duur en arbeidsintensief Oplossing: groeps- of panelinterviews waarin uitvoerders van dezelfde functie samengebracht (probleem: individuele variatie wordt afgevlakt) 3. Observatie: Functieanalyst observeert arbeidshandelingen van één of meerdere uitvoerders en probeert zich in de situatie in te leven om specifieke functie-eisen te leren kennen. Voordelen: Vooral nuttig als aanvulling op het interview, aangezien het toelaat het kader te vatten waarin geïnterviewde uitspraken doet. Goede methode om enkele negatieve functieaspecten en kritieke incidenten te achterhalen die in interviews niet aan bod komen Geschikt als voorbereiding van simulaties die eerder ‘bedrijfsspecifieke’ work samples zijn (vb. arbeidsproef) Beperkingen: Onmogelijk alle verrichtingen die tot functie behoren zelf te observeren (vb functie met onregelmatige cyclus waarbij bep taken niet elke dag voorkomen) Aanwezigheid van observator kan werk interfereren (oplss: gebruik van videomateriaal) Meeste functies bevatten elementen die alleen door functieuitvoerder worden arvaren en niet voor observatie openstaan (vb denkverrichtingen) GEVOLG: naarmate functieniveau hoger, meer nadruk op interview en minder op directe waarneming. 4. Vragenlijsten: Meestal semi-gestructureerde vragenlijsten, waarin gevraagd wordt met in eigen woorden gegevens over functie weer te geven. Gestructureerde vragenlijsten werken met geprecodeerde antwoordcategorieën. Voordelen: gemakkelijk statistisch te verwerken Nadelen: complexe constructie, vermijden ambigue vragen Checklists zijn opgebouwd uit een reeks dichotome items (taak komt voor/niet voor) met betrekking tot activiteiten of aspecten van de functie. Men zal ook vaak moeten aangeven in welke frequentie de taken voorkomen, hoe lang ze duren of belangrijkheid. Voordelen: snel door vele uitvoerders in te vullen 42 5. Expertsystemen: Bouwt verder op vragenlijsten. Bekend voorbeeld: ‘Competentie Analyse Instrument’ van Quintessence Consulting: 180 vragen die 36 competenties meten. Vragen zijn gericht op taken en situaties, niet op competenties. Expertsysteem verwerkt de antwoorden in verband met ‘gewenst gedrag in reële situaties’ naar vereiste competenties of kwalificaties. 4. Van functiebeschrijving naar persoonspecificatie Overstap functiebeschrijving – persoonsspecificatie= vertalen taken en verantwoordelijkheden (functiebeschrijving) naar vereiste kwalificaties (persoonsspecificatie). Vereiste kwalificaties = kenmerken die bij een persoon nodig zijn om de functie zo goed mogelijk uit te oefenen. Deze kenmerken bepalen waar potentiële functieuitvoerders moeten worden gezocht (werving) en welke vereisten geëvalueerd moeten worden (conceptuele predictoren die getest worden in selectie). Deze vereiste kwalificaties kunnen betrekking hebben op: - De te behalen resultaten - De uitvoering van werk - De persoon van de functievervuller 1. Eisen met betrekking tot de resultaten: Voor bepaalde functies is het behalen van kwantificeerbare resultaten belangrijk. Vb. verkoopcijfers voor verkopers. Het behalen van die resultaten is voor zulke functies een vereiste kwalificatie. In dat geval dient men zich in de functiebeschrijving te focussen op gedetailleerde omschrijving van de te behalen resultaten, zal het kunnen ‘realiseren van deze kwantitatieve resultaatsmaaten’ opgenomen worden in de persoonsspecificatie en getest worden in de selectiefase. Beperkingen: Resultaatseisen zijn moeilijk te operationaliseren voor functies die geen tastbaar resultaat opleveren vb. voor functies in welzijns- of gezondheidssector Resultaatsbeoordeling bij entree-selectie is enkele mogelijk als men gebruik maakt van arbeidsproeven of betrouwbare informatie kan verkrijgen over vergelijkbare arbeidsprestaties in het verleden. 2. Eisen met betrekking tot de uitvoering: Voor andere functies is het kennen en beheersen van een bepaalde uitvoeringswijze of procedure belangrijker. Vb. koks die bepaalde uniforme bereidingsvoorschriften moeten volgen. In dat geval wordt bij functie-analyse nagegaan welke handelingen of werkmethode gebruikt moeten worden, tijdens selectie gaat men in interviews of met arbeidsproeven na in welke mate de uitvoeringspatronen worden beheerst door de participanten. Beperkingen: Uitvoeringseisen slechts te gebruiken bij jobs gekenmerkt door ‘one best way of doing things’. Van zodra er sprake is van equifinaliteit (= er zijn meerdere wegen om hetzelfde resultaat te bereiken) kan men beter gebruik maken van resultaatseisen bij selectie. 43 3. Eisen met betrekking tot de persoon: Men maakt gebruik van eisen met betrekking tot de persoon van de functievervuller. Vier types van kenmerken: a. Biografische kenmerken = Kenmerken met betrekking tot de levensloop van individuen Vb. leeftijd, geografische of culturele achtergrond, sekse, vrijetijdsbesteding… b. Dispositionele kenmerken of eigenschappen = kenmerken die deels teruggevoerd kunnen worden op ‘aanleg’. Het gaat over: persoonlijkheidstrekken (stressbestendigheid, emotionele zelfcontrole, flexibiliteit of coöperativiteit) en intellectuele capaciteiten (ruimtelijk inzicht, redeneren…) Deze kenmerken kunnen van belang zijn bij selectie, bijvoorbeeld wanneer bepaalde kennis en kunde voor een job belangrijk is, maar het bedrijf zelf niet de middelen heeft om deze via bedrijfsopleiding bij te brengen. c. Habituele kenmerken = kenmerken verworven onder invloed van de omgeving, meer bepaald van leerprocessen, oefening of gewenning. Bv. vaardigheden, attitudes, ervaringen, gewoonten. d. Motivationele kenmerken Motivatie= korter of langer aanhoudende gesteldheid van een persoon die aanleiding geeft tot een bepaald activiteitsniveau en een specifieke handelingsgerichtheid. Bv. aspiratieniveau of prestatiemotivatie Motivationele kenmerken zijn populair, omdat prestatiegemotiveerde mensen meer uitdagende doelen vooropstellen en meer overtuigd zijn dat hun individuele actie een verschil maakt. OPMERKING: deze categorieën zijn moeilijk af te bakenen. Iemands prestatiemotivatie kan bijvoorbeeld zo stabiel zijn dat het eerder een dispositioneel kenmerk blijkt. Het kan echter ook worden aangescherpt door opleiding en op die manier eerder een habitueel kenmerk uitmaken. Noodzakelijke stabiliteitsvoorwaarden voor het gebruik van deze kenmerken bij selectie: Het is belangrijk dat kenmerken stabiel zijn, vooreerst in de tijd, maar ook in verschillende situaties (= transsituationele constantie). Biografische en dispositionele kenmerken voldoen aan deze voorwaarden. Motivationele kenmerken testen is moeilijk, omdat ze niet stabiel zijn. Ze variëren ten eerste in de tijd. De voorspellende waarde van een hoge motivatie is bijgevolg klein, aangezien de meetwaarden bij selectie veel hoger kunnen zijn dan wanneer de persoon aan het werk gaat. Bovendien is prestatiemotivatie afhankelijk van het type werk en de mate waarin dit overeenkomt met gestelde verwachtingen. Het kenmerk is dus ook niet transsituationeel. Habituele kenmerken zijn ook niet stabiel. Vb. 2 weken na de examens ken je nog slechts de helft van je cursus. 5. Van functieanalyse naar eisen Functieanalyse stelt ons in staat te bepalen welke resultaats-, uitvoerings- en persoonseisen belangrijk zijn voor accurate functie-uitoefening. Vertaling van functie-inhoud naar resultaat- en uitvoeringseisen verloopt meestal probleemloos. Om die reden kunnen ze rechtstreeks worden 44 opgenomen in persoonsspecificatie. Het afleiden van persoonseisen uit functiebeschrijving lijkt vaak problematischer. In dit geval wordt in de selectiepraktijk vaak geattribueerd. Persoonseisen worden met andere woorden niet rechtstreeks afgeleid uit functiebeschrijving, maar toegewezen aan functieuitvoerders als verklaring voor hun gedrag. De selectieverantwoordelijke of functieanalyst maakt hierbij vaak attributiefouten, met name hij ontwikkelt ‘oorzaak-gevolg’-relaties die weinig relevant zijn voor de realiteit. Ze overschatten bovendien vaak de relevantie van die individuele kenmerken als voorwaarde voor goed functioneren. In de literatuur circuleren tenslotte enkele schema’s om op eenvoudige manier tot een persoonsspecificatie te komen. Voorbeeld in het boek: het zevenpuntenplan van Rodger p. 138 6. Alternatieven voor de klassieke functieanalyse De functie-inhoud van medewerkers kan snel veranderen. Drie tendensen werken dit in de hand: Onder invloed van bijvoorbeeld kortere levenscyclus van producten en diensten worden sneller nieuwe taken toegevoegd of oude onttrokken aan de functies. Er wordt steeds meer geëxperimenteerd met zelfsturende teams, m.n. teams zonder vaste functiestructuur, waarbij de structuur wordt aangepast aan de behoeften van het moment. Men spreekt hier van ‘flexibel in te vullen rollen’ ipv functies. In vele organisaties wordt gewerkt met taakroulatie, waarbij een medewerker niet één functie bezet, maar op verschillende momenten ook andere functies bekleedt. Twee implicaties voor selectieproces: Testen op flexibiliteit en veranderingsbereidheid wordt belangrijker. Organisaties moeten onder druk van de markt voortuderend innoveren. Deze invloed van de turbulente markt is ook voelbaar in de functie van medewerkers. Functieanalyse als methode voor het voorbereiden van selectie boet aan relevantie in. Als functies voortdurend veranderen is het niet verstandig om zich bij selectie te baseren op wat momenteel vereist is in een functie. Een aantal methoden zijn ontworpen om hierop in te spelen. Ze zorgen ervoor dat diepgaande functieanalyse +- overbodig wordt en onmiddellijk informatie verzameld wordt voor persoonsspecificatie. 1. Vergelijken van goede en slechte medewerkers: Groepsdiscussies of individuele interviews met deelnemers vertrouwd met de positie die vacant is, worden gebruikt om goede en slechte medewerkers in een bepaald functiedomein of een bepaalde rol te identificeren en hun functioneren in de organisatie te vergelijken. Stap 1: Namen noteren van best performers in dit domein/deze rol = mensen die ze terug zouden aanwerven en van mensen die niet voldoen = zij die ze niet opnieuw zouden aanwerven. Stap 2: Voor deze personen aangeven wat (gedrags- of persoonseigenschappen) hen zo efficiënt en succesvol/ weinig succesvol maakt. Stap 3: tabel met twee kolommen: één met alle mislukkingen, één met alle successen. Hoe nauwkeuriger de eigenschappen die slechte en excellente medewerkers gemeen zouden hebben, beschreven worden, des te gemakkelijkers ze te testen zijn in selectiefase. 45 2. Kritieke incidentenmethode: Aan groep experten of medewerkers vertrouwt met vacante positie of rol wordt gevraagd een aantal incidenten te beschrijven die essentieel zijn voor het slagen of mislukken in dit domein. Dit op basis van actuele, significante voorbeelden van efficiënt en inefficiënt gedrag. Elk incident bevat een volledige situatiebeschrijving, met informatie over het specifieke incident, de omstandigheden waaronder het gedrag werd gesteld, de acties ondernomen naar aanleiding van het incident en de resultaten van de acties. Via rubricering in een aantal hoofdcategorieën tracht men vervolgens te komen tot gedragsdimensies die dienen als uitgangspunt voor het vaststellen van resultaats-, uitvoerings- en persoonseisen. Nadeel van deze methode als voorbereiding op selectie: het levert geen volledig beeld van de vacante functie, wel een bespreking van de extremen. OPMERKING: De methode wordt vooral toegepast voor functies waarvoor cognitieve en besluitvormingsvaardigheden alsook attitudes belangrijk zijn. Zulke kenmerken zijn nl. moeilijk met traditionele methoden te achterhalen. 3. Exitgesprekken = gesprek met een vertrekkende medewerker. Doel? Zicht krijgen op factoren die geleid hebben tot vertrek (retrospectief) Herstructurering van HRM: hoog personeelsverloop kan indicatie zijn van problemen in de organisatie die WNS wegjagen = pushfactoren die aanzetten tot verloop (vb. te weinig promotiekansen, ondermaatse arbeidsvoorwaarden…) (toekomstgericht) Selectiecriteria voor de opvolger bijstellen, nl. vertrekker dan kritieke incidenten aanduiden en een overzichtgeven van resultaats-, uitvoerings- en persoonseisen Vorm? Geleid door personeelsmanager Semi-gestructureerd interview nl. standaardvragen en mogelijkheid tot uitdiepen, weglaten, toevoegen. 2. Selectie: twee visies op het voorspellen van arbeidsgedrag Voorspellen = centrale activiteit bij selectie = het afleiden van verwachtingen over het toekomstig arbeidsgedrag of resultaten daarvan uit gegevens over actuele kenmerken van kandidaten, over hun gedrag en resultaten. Conceptuele predictoren = variabelen die actuele kenmerken van kandidaten of hun arbeidsgedrag beschrijven (vb. intelligentie, kennis of vaardigheid, persoonlijkheidskenmerken, interesses…) en waarvan men aanneemt dat ze predictieve waarde hebben voor latere functievervulling. Twee beginselen voor het voorspellen van toekomstig arbeidsgedrag: De sign- of eigenschapsbenadering De sample- of gedragsgeneralisatiebenadering 46 1. Sign Veronderstelling: tussen eigenschappen van mensen en hun gedrag bestaat een wetmatige relatie. Zijn deze relaties of wetten gekend, dan moet je in selectie slechts de eigenschappen van kandidaten ‘meten’ om later gedrag te voorspellen. Schema: Sign Redenering: Er bestaat een gedragswet W die stelt dat voor een bepaalde verzameling van personen een relatie bestaat tussen persoonlijkheidskenmerk A en gedrag E. Tijdens selectie stelt men vast dat kandidaat die tot de verzameling hoort over kenmerk A beschikt, dus men concludeert dat deze kandidaat later in de job gedrag E zal vertonen. Problemen met de sign-benadering: De beschikbare gedragswetten zijn niet voldoende sluitend. De relaties tussen de conceptuele predictoren (kenmerken van kandidaten) en criteria (te vertonen gedrag in de job) zijn namelijk eerder probabilistisch dan deterministisch. Op basis van de predictorscore van een kandidaat kan je dus slechts met een bepaalde waarschijnlijkheid uitspraak doen of zijn criteriumscore. De kenmerken van de kandidaten kunnen niet rechtstreeks worden waargenomen. Persoonlijkheidskenmerken worden bijvoorbeeld gemeten mbv bepaalde tests. Bijgevolg wordt kenmerk A niet rechtstreeks waargenomen, daar het tot uitdrukking komt via observeerbaar kenmerk a, zoals gemeten met een test. Bv. score op intelligentietest (kenmerk a) is min of meer valide afspiegeling van de reële intelligentie (A); extraversie (kenmerk A) wordt gemeten via persoonlijkheidsvragenlijsten (a). Centrale vraag: is ‘kenmerk zoals gemeten’ (a) met een operationele predictor een duidelijke afspiegeling van het ‘kenmerk zoals bedoeld’ (A), nl. de conceptuele predictor? Conceptuele predictor = kenmerk dat men wil meten en dat men predictieve waarde toeschrijft Operationele predictor = feitelijke meting die leidt tot een bepaalde waarneming van het kenmerk dat men wil meten. OPMERKING: Stelt men de verkeerde vragen in een test, zal de inhoud van wat gemeten wordt, afwijken van wat men wil meten (= gebrekkige begripsvaliditeit). 47 2. Sample Schema: sample Veronderstelling: als een persoon zich op gelegenheid G1 gedrag E vertoont, zal hij zich bij alle andere gelegenheden GI ook zo gedragen Principes: Statistische generalisatie Gedragsgeneralisatie: Uit gedrag zoals geobserveerd in een bepaalde steekproef of situatie wordt gegeneraliseerd naar gedrag in een populatie. Toepassing op selectie: Job of functie = populatie van situaties, welke situaties tot deze populatie behoren, wordt achterhaald met functieanalyse. Elke situatie kan geoperationaliseerd worden als opgave of taak. Selectie = uit de populatie van opgaven een steekproef trekken (meestal arbeidsproef) en op basis van waarneming van deze uitvoering wordt voorspelling gedaan over gedrag in de populatie van opgaven (de functie). Probleem met de sample-benadering: o Gebrekkige begripsvaliditeit: Meet de gekozen ‘operationele predictor’ (de arbeidsproef) effectief het gedrag zoals bedoeld? Indien het te meten gedrag namelijk in verkeerde opgaven wordt geoperationaliseerd, zal de inhoud van het wargenomen gedrag afwijken van de gedragseisen die men eigenlijk wil meten. o Probleem wanneer de steekproef van opgaven niet deugd, de trekking niet representatief is = een gebrekkige inhoudsvaliditeit (niet-representatieve steekproef). 3. Een vergelijking Uitgangspunten: Sign: relatie tussen een duurzaam kenmerk van een persoon (wat iemand heeft) en zijn gedrag (wat iemand doet) Sample: relatie tussen gedrag (wat iemand doet in vb. een arbeidsproef) en gedrag (wat iemand doet in latere functie). Voordeel van sample benadering: afstand tussen inhoud van selectietests en de reële jobinhoud is veel korter, wat zou leiden tot betere voorspellingen, dus sample-methoden hebben hogere voorspellende waarde of predictieve validiteit. 48 Predictieve validiteit = het positieve verband tussen de resultaten op de selectieproef en prestaties later in de job; wordt onderzocht via correlaties nl. relatie tussen testscore en prestatie in de functie. Probleem voor kleine organisaties: niet kennis van zaken en middelen om dit systematisch te doen. Tabel p. 146: Operationele predictoren gestoeld op sample-principe versus op sign-principe, eerste hebben meer predictieve validiteit. 4. Een toepassing op het selectie-interview Meest gekende en meest toegepaste operationele predictor. Verschillende varianten: Gestructureerd versus ongestructureerd: Gestructureerd: Op voorhand onderwerpen vastgelegd zodat alle conceptuele predictoren voldoende bevraagd worden. Voordeel: hogere validiteit en betrouwbaarheid Nadelen: o Onnatuurlijk, waardoor bij de geïnterviewde een gebrek aan vertrouwen kan ontstaan en hij/zij minder geneigd zal zijn informatie prijs te geven o Ongestructureerd interview biedt meer kansen tot observatie Eén versus meerdere interviewers o Eén-op-één-interview o Tandeminterview = één sollicitant, twee interviewers Komt vaak voor, vb. uitgevoerd door afdelingschef en medewerker van personeelsdienst o Panelinterview = één sollicitant, meer dan twee interviewers Men opteert best voor oneven aantal interviewers, om problemen bij stemmen te vermijden o Serie-interview Office visit = opeenvolgende gestructureerde interviews met verschillende interviewers, georganiseerd aan het einde van het selectieproces. Er wordt hier aandacht besteed aan de formalisering van het besluitvormingsproces. Kandidaten worden geselecteerd volgens vaste regels, na eerste selectie wordt een kandidaat door de procedureleider voorgesteld voor een office visit (Meer uitleg boek p. 147). Sign versus sample: Bij het interviewen kunnen twee sporen worden gevolgd: sign of sample. Op basis van selectie-interview wordt het verschil hier verduidelijkt. 1. Interviewen volgens de sign-benadering Reacties van kandidaten op vragen of non-verbaal gedrag tijdens interview worden opgevat als teken of ‘sign’ dat kandidaat al dan niet over een bepaald persoonlijkheidskenmerk beschikt en zich daardoor op een bepaalde wijze zal gedragen. 49 Bv. als kandidaat nerveus is tijdens gesprek, wordt dit als teken gezien van nervositeit als persoonlijkheidskenmerk, waaruit wordt geconcludeerd dat de kandidaat zich analoog zal gedragen tijdens uitvoering van het werk. Rapportage: ingewikkelde beschrijvingen van eigenschappen (scores op bepaalde persoonlijkheidsdimensies) die de kandidaat vastpinnen op een gedetailleerd psychologisch profiel. Men beoordeelt niet specifieke gedrag, wel observeerbare gedrag als de buitenkant van een onzichtbare trek, die veel gedrag verklaart. De mens wordt beschouwd als iets meetbaar, mechanistisch en dus voorspelbaar. Beperkingen: o Selectie-interview is een specifieke situatie die meestal weinig vergelijkbaar is met werksituatie, dat iemand nerveus is hangt meer af van de situatie dan van persoonlijkheid. o De waarneming en interpretatie van het non-verbaal gedrag is subjectief Lage correlatie tussen interviewgedrag en latere werkgedrag. 2. Interviewen volgens de sample-benadering Eenvoudiger dan de sign-benadering. Twee bekende voorbeelden: Situationeel interview : sollicitanten krijgen een praktijksituatie voorgelegd, waarbij hen wordt gevraagd hoe ze zouden handelen. Selectie van situaties obv kritieke incidentenmethode: situaties die cruciaal voor bepaalde functie en waarbij duidelijk kan worden aangewezen welke handelingswijze goed of niet. Belangrijk: voorgelegde situatie moet rechtstreeks verband houden met functie, m.n. een sample zijn van de functie Vraaggesprek over het verleden: Centrale idee: niet de motivatie, interesses of meningen van kandidaat hebben hoogste predictieve waarde voor toekomstig gedrag, wel gedrag uit het verleden. Hoe groter overeenkomst tussen ervaringen en verwachtingen, hoe groter kans op succes. Verschil met situationeel interview: niet gevraagd wat men zou doen in bepaalde situatie, wel wat men heeft gedaan. Voorspellingen niet langer op basis van psychologische theoriëen, wel door de ontleding van relevante ervaringen. Behavior-oriented interviewing: zoeken naar gedetailleerde ervaringen van de kandidaat die samenhangen met de uit de functie afgeleide vereiste criteria en analyse hiervan. Er zijn drie stappen: 1. Wij-fase Kandidaat mag voor interview of tijdens pauze nadenken over criteria die aan bod komen en over voorbeelden om zijn ervaringen te illustreren. Selecteur bespreekt de context van de specifieke ervaring, vraagt naar de omstandigheden waarin de kandidaat ervaring heeft opgedaan. Mag zowel beroepservaring zijn als voorbeelden uit vrije tijd, studietijd… Opvallend: kandidaten drukken zich in deze fase vooral in wij- of andere onpersoonlijke vormen uit. 50 2. Ik-fase Selecteur onderzoekt de rol van de kandidaat in gegeven voorbeeld, m.n. waaruit zijn opdracht bestond, welke zijn persoonlijke bijdrage was. Hij wil de kandidaat op ik ipv wij-niveau laten praten. 3. Reflectie- of duofase Selecteur en kandidaat nemen samen afstand van de manier waarop de kandidaat taken heeft vervuld om de gemaakte vorderingen, aangebrachte (pogingen tot) correcties en prestaties/competenties in kaart te brengen. Niet alleen wordt gekeken naar de bijdrage van de kandidaat, maar ook naar wat de kandidaat uit zijn aanpak heeft geleerd, waardoor men ook inzicht krijgt in leervermogen kandidaat. (Voorbeeld in boek p. 152; Voorbeeld verschil sign & sample in het boek p. 150) 4. Welke test wanneer gebruiken? Voor keuze van selectiemiddelen voor beoordelen van kandidaten moet je rekening houden met: Aantal sollicitanten Kostprijs van de methode Psychometrische kwaliteit van de tests Moment waarop een bepaalde methode best wordt ingezet Tabel met overzicht in het boek op p. 154 Smith & Hunter: overzicht van de validiteit van selectiemethoden Assumptie S & H: prestatieniveaus van individuen zijn normaal verdeeld. Simulaties om variabiliteit in prestaties te onderzoeken. In beide simulaties zijn deze erg groot. Om die reden benadrukken ze het belang van het gebruik van selectietechnieken met hoge voorspellende waarde. Namelijk: indien toekomstig prestatieniveau succesvol voorspeld kan worden, zal dit zich op lange termijn (gezien de omvang van prestatieverschillen) vertalen in betere financiële prestaties. Rangschikking van selectietechnieken volgens voorspellende kracht over prestaties in jobuitvoering: voorbeeld in boek p. 156 Toelichting selectietechnieken Test van jobkennis: test waarbij jobgerelateerde kennis (inhoudelijke kennis van het domein) aan de hand van inhoudelijke vragen wordt getest Behavioral consistency: Assumptie: prestatie in het verleden is beste predictor voor deze in de toekomst. 1st interviews met leidinggevenden om dimensies af te leiden die goede en minder goede presteerders onderscheiden, 2de aan kandidaten vragen voor elke dimensie voorval uit verleden aan te halen om te bewijzen dat ze hierop hoog scoren, 3de deze antwoorden scoren Testen van integriteit (vooral VS): Poging tot inschatten van de kans dat een kandidaat in de toekomst buiten de lijntjes zal kleuren = indicatie van betrouwbaarheid, emotionele stabiliteit en inschikkelijkheid Assessement center: verschillende praktische proeven, tests en interviews waarbij kandidaten worden geobserveerd en geëvalueerd. 51 Biografische data: ervaringen in het (familiaal) verleden: in vroegere functies, op school, hobbies… Test van consciëntieusheid: test om doelmatigheid, ordelijkheid, betrouwbaarheid, ambitie, zelfdiscipline en bedachtzaamheid van kandidaat in te schatten. Interpretatie van de ranking Toppers in de ranking van Smith & Hunter (hoogste voorspellende kracht): arbeidsproef en simulatieoefeningen, en hiermee verwant proefperiode en assessementcenter 4 x sample: gaan uit van relatie tussen prestatie tijdens simulatie of in het verleden en toekomstige jobprestatie. Intelligentietest of integriteitstest 2x sign: éénmaal hypothetische relatie tussen bepaalde eigenschap en bepaald gedrag empirisch ondersteund, kan deze eigenschap beschouwd worden als ‘sign’ dat men in staat is gewenste gedrag te vertonen. Meer duidelijkheid over voorspellende waarde van jobervaring, aantal jaren opleiding, interesses en leeftijd: geregeld hiernaar gepeild, toch weinig voorspellende kracht! Ook grafologie en handschriftanalyse lage validiteit, maar in Wallonië wel veel gebruikt. Nuance indeling in valide versus minder valide methoden Validiteit is deels situatieafhankelijk: Het is niet omdat je bepaalde techniek in bepaalde situatie gebruikt, dat ze in het algemeen meer valide is dan een andere. In die situatie is ze meer valide dan de andere. Indeling van interviewtechnieken bij minder valide methoden is nogal onvoorzichtig. Gestructureerde interviews krijgen hogere validiteitsscores dan ongestructureerde en panelinterviews zijn minder valide dan serie-interviews. Voorspellende kracht van minder valide technieken kan oplopen als ze gecombineerd gebruikt worden. Combinatie van intelligentietest en test van consciëntieusheid is meer valide dan een combinatie van intelligentietest en assessement center of biografische data. Deze laatste technieken zijn in se meer valide, maar aanvullend op een intelligentietest hebben ze minder toegevoegde waarde. Predictieve validiteit staat niet altijd garant voor doeltreffendheid. Voorbeeld in boek over de proefperiode p. 157 Validiteit is slechts één criterium bij de keuze van selectietechnieken. Belang van: o Betrouwbaarheid: het gebruik van een techniek moet bij opeenvolgende selecties consistente resultaten opleveren. Vb. altijd dezelfde score op intelligentietest. Over het algemeen zijn predictief valide technieken altijd betrouwbaar, maar hetzelfde geldt niet omgekeerd. o Veralgemeenbaarheid: is een techniek waarvan bewezen is dat ze valide en betrouwbaar is in een bepaalde context dat ook in een andere situatie? o Efficiëntie: de keuze tussen twee min of meer even valide en betrouwbare technieken gaat meestal in het voordeel van de minst tijdrovende of de goedkoopste. o Nut of utility: toekomstige kosten en baten van verschillende selectiemethoden worden vergeleken. Dit nut wordt mee bepaald door de variabiliteit in jobprestaties van kandidaten en de selectieratio (knelpuntvacatures met weinig kandidaten versus veel kandidaten). 52 5. Een overzicht van operationele predictoren Hier worden de voornaamste andere selectiemiddelen of predictoren besproken (eerder al interview besproken). 1. Sollicitatieformulier Eerste schifting bijna altijd obv sollicitatiebrief, cv en/of sollicitatieformulier. Sollicitatieformulieren belangrijk wanneer aantal kandidaten groter dan aantal gesprekken dat men wil voeren. Screening beperkt tot harde criteria: opleiding, aantal jaren werkervaring, eerder uitgeoefende functies… Voorkomen onvolledige informatie: zelf uitwerken formulier door organisatie. 2. Biografische gegevens Doorsnee sollicitatieformulier bevat biodata nl. leeftijd, hobby’s, opleiding… In selectiefase kan men biografische vragenlijsten gebruiken om deze biodata meer in detail te verzamelen. Deze gaan verder dan ‘harde’ demografische gegevens en zijn erop gericht kandidaten zichzelf te laten beschrijven itv ervaringen, houdingen of om demonstraties te geven van persoonlijkheid, persoonlijke beleving, ervaringen en meningen. Vragen variëren van feitelijke controleerdbare onderwerpen naar meer subjectieve, minder controleerbare onderwerpen. Daarnaast kan de lijst een vraag bevatten mbt een gesimuleerde situatie waarop de kandidaat zijn reactie beschrijft. Nadelen: Samenstelling vraagt veel werk, tijd en financiering. Hierdoor is het minder bruikbaar voor kleine ondernemeningen of knelpuntvacatures. Eeste twee groepen medewerkers identificeren binnen organisatie (succesvol versus niet succesvol), 2e proefonderzoek: aan deze groepen worden proefvragenlijsten voorgelegd om vast te stellen welke vragen discrimineren tussen deze twee groepen (alleen deze worden opgenomen), 3e antwoordpatroon van succesvolle groep als norm, 4e antwoordpatroon kandidaat vergelijken met normgroep om te voorspellen of kandidaat succesvolle medewerker wordt. Niet elke vraag is valide voor iedere functie. Sommige vragen zijn goede predictoren voor iedere functie, andere hebben een functiespecifieke validiteit. De vragenlijst wordt gepercipieërd als conservatief. Zittende medewerkers worden als maatgevend beschouwd voor de toekomst. Bovendien risico dat bestaande maatschappelijke discriminaties automatisch in instrument worden ingebouwd en vragen hebben soms teveel betrekking op persoonlijke zaken die geen verband houden met job. Biografische vragenlijsten vaak als bedreiging ervaren. 3. Psychologische test De psychologische test is een systematisch onderzoek van een gedeelte van het gedrag mbv speciaal geselecteerde vragen of opgaven, met de bedoeling zicht te krijgen in een bepaald kenmerk van de onderzochten in vergelijking met anderen. Het staat vaak centraal in selectieprocedures. Toch in praktijk aan veel kritiek onderhevig: Van kandidaten: onduidelijk waarom bepaalde tests worden toegepast en vragen over geheimhouding van vertrouwelijke gegevens 53 Van professionals: validiteit en betrouwbaarheid? Leveren deze tests op wat ze beogen, m.n. correcte gedragsvoorspelling? Tests leveren nooit voorspelling van gedrag op, wel relatieve kwantificering van bepaald aspect, van waaruit men toekomstig gedrag tracht te voorspellen. Beter: beschouw psychologische tests als hulpmiddelen in selectiepraktijk. Verschillende technieken: 1. Projectieve en expressieve tests Discussie over zin en onzin psychologische tests rond jaren 70 doordat fenomenologisch getint selectieonderzoek werd bekritiseerd. Dit onderzoek pretendeerde dat het mogelijk is ‘het wezen’ van de kandidaat vast te stellen. Om na te gaan wat voor persoon de kandidaat is, maakt men gebruik van projectieve en expressieve tests. Bekend voorbeeld projectieve test: inktvlekkentest van Rorschach: kandidaten moeten inktvlekken duiden waaruit men conclusies trekt over persoonlijkheid. Voorbeeld expressieve test: ‘teken-een-boom’ test: tekening die kandidaat maakt wordt gezien als uiting van karakter. Nadelen: interpretatieproblemen zowel bij interpretatie door kandidaten, als door psycholoog. Methoden zijn moeilijk controleerbaar en staan open voor allerlei toevallige invloeden. Interpretaties van de kandidaten zijn niet te controleren op juistheid minder gebruikt! 2. Intelligentietest Deze test wordt veel gebruikt. Twee soorten: Algemene intelligentietest: tests die iemands vermogen tot abstract denken en redeneren onderzoekt. Richten zich op verbale en non-verbale kwaliteiten. Tests voor speciale vermogens: meting van sterkte of zwakte op specifiek gebied, vb. verbaal vermogen, ruimtelijk inzicht… 3. Persoonlijkheidstest Dit zijn vragenlijsten om een indruk te krijgen van iemands persoonlijkheid. Voorbeelden: Occupational Personality Questionnaire : biedt een persoonlijkheidsprofiel op basis van 90 combinaties van 4 statements. Kandidaat moet aanduiden wat minst/meest bij zijn persoon past. Test zoekt informatie op 3 domeinen, samen goed voor 30 verschillende persoonlijkheidsdimensies: o Relaties met mensen o Denkstijl o Gevoelens en emoties Interpretatie van scores leidt tot persoonlijkheidsprofiel (= iemands typische of geprefereerde stijl van gedragen, denken en voelen). o The Big Five : meet 5 volgens onderzoek kritieke persoonlijkheidsfactoren: extraversion (extraversie), agreeableness (aangenaamheid), conscientiousness (gewetensvolheid), emotional stability (emotionele stabiliteit), openness to experience (openheid). o Myers-Briggs Type Indicator : meet type of social interaction: extrovert – introvert 54 preference for gathering data: sensing – intuitive preference for decision making: feeling – thinking style of decision making: perceptive – judgemental 4. Eindoordeel Vooral laatste decennium veel inspanningen om kwaliteit van tests te verbeteren. Qua predictieve waarde worden verschillende psychologische tests momenteel tot betere methode gerekend, maar slechts wanneer deze aan volgende voorwaarden voldoen: Standaardisatie: test moet voor iedereen gelijk zijn (instructie, afname, verwerking) Normering: individueel testresultaat moet kunnen vergeleken worden met normresultaten normgroep Objectiviteit: testresultaat mag niet beïnvloed worden door de situatie waarin testafname Betrouwbaarheid: testresultaten moeten nauwkeurig en consistent zijn Validiteit: tests moeten meten wat ze beogen te meten Variantie: spreiding in testresultaten moet weerspiegeling zijn van werkelijke prestatieverschillen tussen personen. Kritiek op psychologische tests Faking: Verwachting dat kandidaat in selectiesituatie zo goed mogelijke indruk tracht te maken en daarom in sociaal wenselijke antwoorden vervalt. Probleem vooral in persoonlijkheidstests. Oplossing: in de test sociale wenselijkheidsschaal opnemen. Gebrek aan openheid: Kandidaten klagen over gebrek hieraan in verband met doel van de tests en de wijze waarop interpretatie plaats vindt. Oplossing: voorlichting, begeleiding en nazorg vb. geef kandidaten bij uitnodiging een brochure. OPMERKING: veel is afhankelijk van plaats van psychologische test in selectieprocedure. Meeste procedures: trechtermodel. In elke selectiefase vallen kandidaten af: eerste selectie op basis van brieven en cv’s, na 1 à 2 gesprekken nog 2 à 3 kandidaten over. Voor leidinggevende en specialistische functies in deze fase vaak advies gewonnen: men heeft al vertrouwen in 1 à 2 kandidaten en wint aanvullende expertise obv deze tests. Dit is ok: aantal kandidaten met psychologische tests geconfronteerd is klein en methode gebruikt als toetssteen. 4. Arbeidsproef Inzicht in schoolse vaardigheden: psychologische tests beschikbaar. Beeld van de mate waarin iemand voldoet aan de eisen van bepaalde functie: deze tests aangevuld met tests die persoonlijkheidskenmerken als belangstelling en aspiraties meten. Kritiek: voorspellingen op basis hiervan zijn abstract en hypothetisch Alternatief: gedragsproeven 1. Types gedragsproeven Typologie van Robertson & Kandola: ‘Paper and pencil’-tests ter vaststelling van functiegerelateerde kennis: testen kennis van kandidaat over bepaalde functie praktische functiekennis als voorspeller van latere arbeidsprestaties. 55 Arbeidsproeven: tests als afspiegeling van de feitelijke werktaken. Kandidaten moeten fysieke handelingen uitvoeren. Proeven die capaciteiten op vlak van individuele besluitvorming toetsen. Kandidaten moeten in proefsetting beslissing nemen die overeenstemmen met werkelijke beslissingen in de functie. (Situationele test) Groepsdiscussies en besluitvorming: proeven waarbij twee of meer kandidaten discussiëren over onderwerpen en hun prestaties worden geëvalueerd, vnl. gebruikt voor functies waarbij individuele bijdrage binnen groep succes determineert. (Situationele test) 2. De arbeidsproef Poging één of enkele aspecten van de functie na te bootsen. Uitvoering van arbeidsproef als voorbeeldgedrag waarmee men toekomstig functioneren kan voorspellen predictor is realistische sample van arbeidsgedrag waarmee toekomstig arbeidsgedrag wordt voorspeld. 3. Werkwijze Uitleg aan kandidaat over de taken. Observatie van de uitvoering door assessor, die functie zelf beoefend of er kennis van heeft, en evaluatie obv gestandaardiseerde lijst. Besluit over geschiktheid kandidaat voor functie. 4. Sterkten en zwakten van de arbeidsproef Sterkten: Arbeidsproef lijkt capaciteiten van kandidaten exact te meten. Leervermogen van kandidaten kan worden vastgesteld. Arbeidsproef levert indicatie van behoefte aan aanvullende training. Hoge gezichtsvaliditeit: kandidaten reageren positief omdat ze merken dat een grote overeenkomst bestaat tussen de proef en het werk dat ze moeten doen. Zwakten: Moeilijk steekproef te trekken voor functies waarin veel deeltaken Moeilijk om alle facetten van een functie in de proef op te nemen. Arbeidsproef weerspiegelt meestal slechts instrumentele dimensie van de functie. Afnemen en ontwikkelen van zulke proef is vaak duur en tijdrovend. 5. Situationele tests Doel? Analytisch en/of oplossingsvermogen van kandidaten vaststellen, alsook mondelinge communicatie en overredingskracht meten. Wanneer? Hogere functies Sample: keuze gemaakt uit taakelementen van functie die uitgewerkt worden in een proef Verschil met arbeidsproef: situationele tests eerder bedoeld voor functies waarin diagnostische en verbale vaardigheden belangrijk, waarvoor succescriteria moeilijk te achterhalen of die organisatiespecifiek (ook hier lange ontwikkelingstijd). 56 1. Individuele situationele besluitvormingsoefeningen In-basket test: Simulatie van meer complexe administratieve taken en beslissingen zoals vb. stafmedewerkers of managers ze ervaren. Bekendste, ook frequent ingebouwd in assessment center. Aan de sollicitant wordt niet gevraagd te vertellen wat hij zou doen, wel opgedragen zich in de rol te plaatsen en daadwerkelijk probleemoplossend te reageren. Alle acties moeten in logboek en afspraken in een agenda genoteerd worden. Verschillende assessoren scoren resultaten en verwerken observaties van de proef. Daarna: gestructureerd interview met sollicitant (focused interview) om inzicht te verwerven in waarom en hoe van de acties. Bv. de manier waarop iemand post verwerkt, geeft beoordelaar inzicht in bepaalde administratieve vaardigheden en managementkwaliteiten. Oplossing van probleemsituaties Schets van probleem op het niveau van interpersoonlijke relaties, dat in organisatie kan voorkomen. Kandidaat dient gestelde probleem op te lossen door bepaalde acties te ondernemen (schriftelijk of mondeling). Oplossing geeft indicatie van verbale mogelijkheden kandidaat en persoonlijkheidstrekken. Frequent: probleemsituaties zijn morele dilemma’s: aan kandidaat wordt gevraagd wat ze moreel gezien zouden (moeten) doen en waarom bepaalde zienswijze of gedrag goed of verkeerd is. Bespreking van deze problemen biedt inzicht in persoonlijke opvattingen, normen en waarden kandidaat. Kan ook in groep waardoor ook inzicht in groepsparticipatie en bijdrage aan groepsdynamiek, maar probleem hier: neiging tot sociaal-wenselijk antwoorden. 2. Collectieve situationele besluitvormingsoefeningen Verschillende manieren: wel of geen voorzitter aangewezen, met of zonder toegewezen standpunten, wel of geen rollenspel. Leaderless group discussion : groepsdiscussie zonder leider om groepsgedrag en –functioneren te bestuderen. 4 à 8 deelnemers die binnen bepaalde tijd tot groepsconsensus moeten komen over gegeven probleem. Discussie weinig vooraf gestructureerd. Belang van samenwerking. Mogelijkheden? Managementvaardigheden in face-to-face interacties evalueren. Evaluatie: o Kwaliteit van opinies en argumenten, maar ook het overtuigen en sturen van beslissing zodat aanvaardbare oplossing voor alle groepsleden wordt bereikt. o Afhankelijk van functievereisten. Maquette-test (variant op LGD): Kandidaat krijgt bestemmingsplan van terrein en materiaal. Groep krijgt opdracht ‘samen’ de ideale stad te bouwen. Mogelijkheden? Groepsinteractie observeren, inzoomen op individuele eigenschappen. o Rollenspel: Met situatieschets wordt probleem aangekaart. Elke kandidaat krijgt een rol die hij, na korte voorbereiding, dient te spelen. o Managementspel: Vooral in opleidingsprogramma’s vaak gebruikt. Groep kandidaten moet samen probleem oplossen. Vergt vaak zowel verbale communicatie als fysiek gedrag en soms ook arbeidsverdeling vereist. Kunnen simulatievorm aannemen, wanneer ze aansluiten op praktijksituaties en dus nog dichter aansluiten bij sample-benadering. 57 Mogelijkheden? (Lacunes in) managementvaardigheden opsporen. 3. Focused interview (interview bij situationele proeven) = gestructureerd interview dat volgt op situationele test met als uitgangspunt de observaties van de test Doel? Controleren van observaties en aanvullende (biografische) informatie. Informatie over kandidaat uit proefsituatie (vb.observatie tijdens LGD of in-basket) vormt basis voor hypothese over gedrag van persoon die uitgangspunt zijn voor constructie van focused interview. Interview tracht deze hypothesen te verfiëren. Middel? Reflexieve vragen aansluitend bij proefsituatie en perceptie, interpretatie en oplossing van gedragsproef door kandidaat. 6. De assessment center-methode Felst bediscussieerd. Combinatie van eerder besproken operationele predictoren. In steeds meer organisaties, zowel voor selectie, als promotie en potentieelinschatting door hoge voorspellende waarde. 1. Een omschrijving = een gestandaardiseerde beoordeling van het gedrag op basis van meervoudige inputs waarbij gebruik gemaakt wordt van meerdere getrainde observatoren en meervoudige technieken. Elementen: Meerdere assessement-technieken: tenminste 1 simulatietechniek (sample), maar meestal voornamelijk zulke technieken, waarbij gedragsobservatie centraal. Meerdere assessoren: beoordelaars getraind voor de beoordeling van verschillende oefeningen. Assessoren moeten informatie verzamelen met het oog op één ‘executive decision’ : het doel is overeenstemming te bereiken over de kandidaat. Duidelijke scheiding door de assessoren tussen observatie en evaluatie van gedrag. Dimensies voor evaluatie afgeleid uit functie-analyse (conceptuele predictoren). Bijgevolg zijn de situaties waarmee de kandidaat wordt geconfronteerd relevant voor de functie. Hele groepen van kandidaten doorlopen éénzelfde assessement center. Laatste punt heeft voordeel: verschillende individuen kunnen in groepssituaties psychologisch onderzocht (vb. door LGD of rollenspel). Het bereiken van consensus (3e punt) is cruciaal in assessement center. Hierin schuilt verschil met psychologische tests: Bij afname van deze laatste ontbreekt discussie. Eindoordeel wordt bekomen op basis van vergelijking individuele versus normscore. Bij een assessement center wordt veel tijd besteed aan diepgaande discussie tussen assessoren. 2. Procedure Geen eenvoudige methode: veel voorbereiding en feilloze organisatie noodzakelijk. Opbouw in 4 fasen. 1. Fase 1: Inventarisatie Voor opzetten assessement center: informatie verzamelen om volgende vragen te beantwoorden: 58 Doel? Doelgroep waarnaar men zich richt? (om welke functies gaat het?) Inhoud van de betreffende functie? (welke criteria onderkennen?) Afhankelijk van het doel zal inhoud van het assessement center verschillen. Verschillende doelen mogelijk: selectie, identificatie van potentieel, opsporen van opleidingsbehoeften (detectieinstrument), evalueren van prestaties of management development. Doelgroep: assessement center vooral voor meer complexe functies. Assessement center betere methode naarmate hogere: Behoefte aan inzet van totale persoon Complexiteit van de taken Toepassingsgebied assessement centers sterk verruimd: meest frequent voor leidinggevende, management en commerciële functies, maar ook voor o.a. planners, coördinatoren, secretaresses… Inhoud assessement center: belang van precieze functiebeschrijving en persoonsspecificatie. Deze liggen aan de basis van de keuze van geschikte technieken (operationele predictoren) en de opstelling van relevante gedragsdimensies voor beoordeling kandidaten (conceptuele predictoren). AS tracht namelijk gedrag te beoordelen adhv gedragscriteria die aansluiten bij dimensies die belangrijk voor de job. Keuze van dimensies: 5 per test. Keuze van tests die deze dimensies dekken. Tabel in het boek p. 175: relatie tussen assessement-center tests en bepaalde gedragscriteria. 2. Fase 2: Operationalisering Verzamelen van middelen die nodig voor uitvoering assessement center: Beoordelaars Kandidaten Tests en oefeningen a. Selectie en training van de beoordelaars Belang van kwaliteit van assessoren, zij moeten de kandidaten observeren. Wie? Psychologen werkzaam op personeelsdienst, personeelsleden van organisatie hoger in hiërarchie, externe adviseurs. OPMERKINGEN: o Professionele psychologen = GEEN vereiste, nl. hebben niet altijd voldoende kennis over in te vullen functie en daaraan gekoppelde persoonsspecificatie. o Personeelsleden: praktijkexperten en zorgen voor betrokkenheid organisatie bij assessement center o Goede mix, beste resultaat. Voorbereiden van assessoren? Training noodzakelijk, maar niet duidelijk wat hierin moet worden beklemtoond. Vaardigheden waarop training moet worden gericht volgens Thornton & Byham: o Kunnen begrijpen van organisatiecultuur o Kunnen observeren tijdens oefeningen o Kunnen categoriseren van gedrag volgens aangeboden dimensies o Kunnen verwerken van info uit verschillende oefeningen o Kunnen komen tot één globale evaluatie van persoon 59 b. Selectie en instructie van de kandidaten Beperkt aantal deelnemers (4 à 8) Voorselectie: o Via algemene factoren (opleiding, leeftijd, huidige functie…) o Screening obv vb. selectie-interview Extra functie van zulke interviews: zorgen voor homogeniteit binnen groep kandidaten. Grote verschillen tussen deelnemers kunnen namelijk zorgen voor vertekende resultaten. Bv. dominante deelnemer kan bijdrage van andere groepsleden drukken zodat hun leiderschapsmogelijkheden niet tot uiting komen. Instructies aan kandidaten: o Beklemtonen dat geen directe concurrentie tussen kandidaten. o Inlichtingen over inhoud en doelstellingen assessement center. o Informatie over manier waarop informatie wordt verwerkt en vertrouwelijkheid. c. Selectie van tests en oefeningen Keuze afhankelijk van doelstellingen en gedragsdimensies waarover men informatie wil, alsook nauw verbonden met resultaten functieanalyse. Keuze op basis van volgende vragen: o Relatie tussen oefeningen of tests en functie? Representeren oefeningen de activiteiten in functie-uitvoering? o Hoeveel relevante gedragsdimensies kunnen worden geobserveerd tijdens oef? o Hoe gemakkelijk laten oefeningen observatie van die dimensies toe? o Efficiëntie van de oefeningen: brengen ze veel info op tov kosten itv tijd en middelen? o Hoe valide zijn de oefeningen en tests? Relevantie van de oefeningen voor bestudeerde gedragsdimensies belangrijk, maar ook: o Beschikbare tijd o Beschikbaarheid getrainde observatoren o Bijkomende doelen waarvoor ass.center kan worden gebruikt o … Altijd minimaal één sample-techniek (al zijn de meeste technieken die hier gebruikt sample-techn), maar ook sign-technieken mogelijk. Klassiekers: in-basket test, leaderless group discussion. Ook: interviewsimulaties, situationele tests. Drie frequent gehanteerde situationele tests: o Analyse-oefeningen: analyseren en interpreteren van (al dan niet realistische) probleemsituaties waarbij kandidaten binnen bepaalde tijd oplossingen moeten geven en deze voor groep beoordelaars moeten presenteren. Kandidaat kan ook gevraagd worden taken over collega’s te verdelen. Nadruk ligt op analyse probleem, maar ook manier waarop kandidaat met collega’s omgaat kan worden geobserveerd. o Fact-finding: Kandidaat moet op basis van summiere beschrijving van probleem oplossing aangeven. Hij heeft de mogelijkheid aanvullende informatie te vragen 60 o bij bepaalde mensen. Analyse van: hoe en bij wie hij informatie vergaart, hoe hij probleem analyseert, op basis waarvan hij het oplost en hoe hij dit presenteert. Kooi: handelingsproef in groep. Vier kandidaten krijgen opdracht kooi te bouwen waarvoor ze over houten stokken en verbindingsstukken beschikken die slechts op 1 manier in elkaar passen. Analyse van individuele handelingsprocessen en interacties tussen groepsleden. Variant: iets te weten komen over frustratietolerantie van de kandidaten door ‘mol’ in de groep te steken die groepsproces bemoeilijkt. 3. Fase 3: Uitvoering Grote groep en groot programma: organisatie en planning belangrijk! Observatie en gedetailleerde beschrijving van gedrag (van 1 of 2 kandidaten) door assessoren en classificatie ervan in gedragsdimensies obv scores. 4. Fase 4: Eindevaluatie Na scoren op gedragsdimensies: discussie tussen verschillende assessoren om tot gezamenlijk eindoordeel/consensus over sterkten en zwakten van elke kandidaat en vaak ook globale eindscore betreffende hun geschiktheid voor de functie te komen. OPMERKING: eindscore dus GEEN gemiddelde van alle individuele scores, noch is score op één dimensie gemiddelde van afzonderlijke scores door assessoren. Voordelen samenbrengen van opinies verschillende assessoren over verschillende oefeningen: Grotere kans op valide en betrouwbare oordelen. Assessoren moeten waarderingen motiveren kwaliteitsbewaking van beoordelingsproces. Sociale functie van de discussie: meer commitment door assessoren aan uitgediscussieerde eindscore, dan aan uitkomst van optelsom. Uitbrengen eindoordeel en feedback naar kandidaten. 61 DEEL 5 BEOORDELING VAN HET PERSONEEL 1. Inleiding Definitie personeelsbeoordeling = een activiteit die erop gericht is om via menselijk oordeel tot waarderende uitspraken te komen over de kenmerken, het gedrag of de resultaten van een medewerker in een organisatie. Op basis van dat oordeel kunnen maatregelen worden getroffen ten aanzien van de WN, de inhoud van zijn functie, de wijze van begeleiding,... Het beoordelen van WNS gebeurt steeds meer in grote en kleine ondernemingen op een systematische wijze (bv. Op vaste tijdstippen). Hiervoor zijn verschillende redenen: De WN kan te weten komen of zijn werk wordt gewaardeerd De WN krijgt zicht in de redenen waarom de chef vindt dat het werk niet goed verloopt De WN krijgt tijdens een feedbackmoment de kans om te praten over bepaalde werkaspecten Men krijgt inzicht in de loopbaanwensen of wens tot promotie van een idividu Men krijgt inzicht in de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de huidige arbeidsorganisatie Beoordelingsmomenten dienen als input voor andere HR domeinen (welke opleidingsbehoeften zijn er?) De beoordeling gebeurt meestal aande hand van een beoordelingssysteem dat bestaat uit: Een procedure die gevolgd moet worden (op welk moment? Welke formulieren?wie?) Een instrument, meestal een lijst van beoordelingscriteria 2. Doelen van personeelsbeoordeling Beoordeling vindt plaats in ondernemingen omwille van veel verschillende doelen. Deze doelen kunnen herleid worden tot 3 hoofddoelen. Elk hoofddoel heeft zijn eigen beoordelingsvorm: Het formuleren van oordelen ten behoeve van beslissingen op het terrein van personeelsbeheer = prestatiebeoordeling Het bevorderen van het functioneren in de arbeidssituatie = functioneringsbeoordeling Het bepalen van de toekomstmogelijkheden = potentieelbeoordeling 1. Prestatiebeoordeling Hiermee wordt onderzocht of een WN er in geslaagd is in de voorbije periode (half jaar, kwartaal) zijn taak te volbrengen en vooropgestelde prestatiedoelen te volbrengen. De nadruk ligt op het resultaat, niet op de concrete werkwijze. Men stelt zich de vraag of de beoordeelde de relatie tussen zijn middelen en zijn te bereiken doelen heeft geoptimaliseerd? Op basis van dit soort beoordeling kunnen beslissingen genomen worden in het kader van personeelsbeheer zoals het wel of niet toekennen van een prestatiebeloning, een salarisstijging, een 62 promotie, een vast contract,... . Uit een veelheid aan informatie moet dus één globaal oordeel volgen. Het accent ligt op de positieve kanten. Belangrijk: de gevolgen van een beslissing kunnen soms zwaar zijn en daarom moet er bij prestatiebeoordeling vooral rekening gehouden worden met betrouwbaarheid van de prestatiemeting (bv. In een meetbare vorm) 2. Functioneringsbeoordeling Functioneringsbeoordeling wordt aangewend om het functioneren en het werkgedrag in de werksituatie te verbeteren, bij te sturen, te stimuleren en te ontwikkelen. Men onderzoekt hoe goed de WN zijn taken vervult, wat de sterke en zwakke punten in het functioneren zijn, of de competenties van de WN moeten worden ontwikkeld, of de jobinhoud aangepast moet worden, of de direct leidinggevende de WN voldoende stimuleert,.... De beoording gaat over een voorbije periode, maar er wordt ook gerefereerd naar de periode die volgt. Er komen zowel positieve als negatieve aspecten aan bod. Voor deze vorm van beoordeling is meer gedetailleerde informatie nodig Belangrijk: Feedback naar de beoordeelde speelt bij deze vorm van beoordeling een belangrijke rol. De WN moet weten wat het oordeel is over zijn functioneren in zijn huidige functie om het functioneren in de toekomst te optimaliseren.De inzichtelijkheid van de beoordeling is van groot belang. De beoordeling zal slecht een richtlijn voor de toekomst zijn als de WN het oordeel begrijpt. 3. Potentieelbeoordeling Hier wordt de beoordeling gebruikt om de toekomstige loopbaanmogelijkheden van een WN binnen een organisatie te bepalen. Potentieelbeoordeling moet toekomstige prestaties of toekomstig functioneren voorspellen. Meestal kijkt men hier of iemand klaar is voor een hogere functie. Het functioneren binnen de huidige job is geen goede voorspeller. Men zal eerder naar iemand zijn competenties, persoonseigenschappen, ambities en loopbaanaspiraties moeten kijken (bv. Heeft hij/zij leidinggevende capaciteiten). Deze vorm van beoordeling wordt meestal gekaderd in een systeem van loopbaanbegeleiding. Loopbaanbegeleiding is een instrument om mensen te helpen om sterk te staan op de nieuwe arbeidsmarkt. Enkele kenmerken van die nieuwe arbeidsmarkt: De baan voor het leven bestaat niet meer (meerdere WGS in u carrière) Onderbrekingen in de loopbaan komen meer en meer voor (zorg voor kinderen) Het bestaan van uitgroeibanen en deeltijds werk (flexibele loopbanen) 63 4. Samengevat Prestatie wordt Resultaten Wat behandeld? Gezichtspunten? Orëntatie Accent kwaliteit Functioneren Werkgedrag Potentieel Persoonlijkheideigenschappen en competenties Predictieve aspecten Relatie doel- Kwalitatieve aspecten middelen Voorbije periode Verleden en nabije Toekomst toekomst Positieve Postitieve en negatieve Verwachte groei aspecten aspecten Globaliteit, Feedback, specificiteit, Predictieve validiteit objectiviteit inzichtelijkheid voor betrokkene 5. De dubbelrol van beoordelingen Elk beoordelingsdoel heeft nood aan zijn eigen instrumenten, procedures en tijdstippen. Prestatiebeoordeling, functioneringsbeoordeling, potentieelbeoordling mogen daarom niet samen gebeuren. De vormen van beoordeling en de doelen van beoordeling moeten omwille van conflict en vervlechting strikt gescheiden worden. In de praktijk is dit vaak niet het geval Voorbeelden Het zou niet juist zijn als de verwachte groei (potentieel) het huidige salaris mee zou bepalen (prestatie) of als intelligentie (potentieel) een onderwerp van discussie over het werk zou worde(functioneren) Een WN zou geen eerlijke feedback kunnen geven (wat is fout gelopen) als daarmee zijn prestatie ook wordt beoordeeld 3. Kwaliteitscriteria voor beoordelingssystemen Een beoordelingsproces moet aan een aantal strikte voorwaarden voldoen om effectief te werken. 1. Systeemtechnische of psychometrische criteria Begripsvaliditeit: meet de gehanteerde schaal het te beoordelen kenmerk? De vraag naar de begripsvaliditeit kan empirisch onderzocht worden. De validiteit is hoger wanneer de beoordeling hoger correleert met andere indicatoren van hetzelfde gedrag/dezelfde prestatie (convergente validiteit) of wanneer de beoordeling lager correleert met indexen van gedragsaspecten waarvan verwacht wordt dat ze geen verband houden met het te beoordelen kenmerk. (discriminante validiteit) Als je bij voorbeeld wil weten of iemand kwaliteitsgericht werkt is het aantal foutieve stukken een valide parameter, maar het aantal stuk per tijdsmeting niat-valide. Betrouwbaarheid: komen we bij herhaling van de meting tot hetzelfde resultaat? Is er consistentie in het oordeel bij gebruik door verschillende beoordelaars? 64 Relevantie: Worden de elementen van het gedrag beoordeeld die moeten beoordeeld worden? Een relevant systeem is niet: o Deficiënt (wanneer niet alle belangrijke elementen van het gedrag aan bod komen) o Excessivistisch (wanneer in de beoordeling apsecten aan bod komen die er niet toe doen) 2. Gebruikscriteria Acceptatiegraad: de mate waarin het instrument en de procedure aanvaardbaar zijn voor zowel beoordeelde als beoordeelaar Doorzichtigheid/transparantie: mate waarin zowel voor de beoordeelde als voor de beoordelaar de relatie tussen prestatie en de beoordeling doorzichtig is Informatiewaarde: de beoordeling moet goede en relevante informatie opleveren ter beoordeling van de gestelde hoofddoelen 4. Beoordelingstendenties Personeelsbeoordeling is een gevoelige zaak (zeker bij negatieve beoordeling) en daardoor durven er bij beoordelaar wel eens psychologische mechanismen in werking treden die de objectiviteit en de rechtvaardigheid van de beoordeling geen recht doen. Die problemen ontstaat doordat de beoordelingsmethode gebrek heeft aan enkele cruciale gebruikscriteria en systeemtechnische criteria of doordat de organisatorische of sociale randvoorwaarden ongunstig zijn waarbinnen het beoordelingssyteem plaatsvindt. Maar, zelfs als aan alle criteria voldaan is, kan men nog niet vermijden dat er enige subjectiviteit in de beoordeling zit. De meest voorkomende beoordelingstendenties (beoordelingsverstoringen) zijn: Stereotypering: op basis van opgedane ervaring worden aan leden van dezelfde groepen bepaalde eigenschappen toegekend. De beroodeelaar heeft te weinig oog voor de specifieke kenmerken van de beoordeelde en beoordeelt te veel op kenmerken eigen aan de stereotype groep Projectie: eigen karakteristieken worden aan aanderen toegeschreven. Het beeld dat men daardoor van iemand heeft kan veel te laken hebben met eigen emoties, eigen waarden, eigen behoeften en eigen verwachtingen Halofouten: de beoordeelaar beoordeelt iemand op verschillende dimensies, maar geeft de persoon een vergelijkbare score op elke dimensie. De beoordelaar kan iemand negatieve kanten en positieve kanten moeilijk van elkaar onderscheiden. ‘Hij scoort goed op dimensie 1, dus hij zal ook wel op dimensie 2 goed scoren’ Fouten uit mildheid/strengheid: Hierdoor wordt er te weinig onderscheid gemaakt tussen mensen die goed en mensen die slecht presteren. Dit komt vaak voor wanneer collega’s in vergelijkbare functies elkaar moeten beoordelen. o Mildheidsfout: iedereen een hoge score geven o Strengheidsfout: iedereen een relatief lage score geven Centrale tendenties: managers delen iedereen rond het gemiddelde in, waardoor lijkt dat er geen mensen uitermate goed of uitermate slecht presteren. Hierdoor verliest de schaal haar differentiërende karakter doordat slecht een klein deel van de beoordelingsschaal wordt gebruikt Groepstendentie: Dit komt voor wanneer een individu die tot één groep behoort een individu die tot een andere groep onnauwkeurig gaat beoordelen? Zo hebben leidinggevenden vaak een 65 gemeenschappelijk beeld over ondergeschikten. Groepstendenties ontstaan wanneer dat gedeelde beeld de beoordeling van iedere afzonderlijke ondergeschikte beïnvloedt. Recentheidsfout : De beoordelaar laat zich bij zijn beoordeling teveel leiden door recente gebeurtenissen. 5. Soorten beoordelingsmethoden Het is voor een beoordelaar in grote en complexe organisaties moeilijk om slechts via ervaring en waarneming het potentieel en de actuele prestaties van het personeel te beoordelen. Het gebruik van een instrument zorgt ervoor dat beoordeling meetbaar, vergelijkbaar, onpersoonlijk en formeel wordt. Er bestaan twee grote groepen beoordelingsmethoden: 1. Vergelijkende methoden (ranking): Met dit soort methode kan aangegeven worden of iemand beter is dan een andere op een bepaalde dimensie, maar niet hoeveel beter hij of zij is of ofdat hij/zij goed genoeg is Rangschikking o Wat? Men kent een rang van beste tot slechste op elke prestatie die er gemeten wordt o Voordelen? Eenvoudig o Nadelen? De betrouwebaarheid en validiteit dalen wanneer het aantal beoordelingen toeneemt, alleen mogelijk voor soortgelijke functies te beoordelen (dus niet mogelijk in kleine ondernemingen), lage acceptatie en veel weerstand, geen info voor feedback Paarsgewijze vergelijking o Wat? Variant op rangschikking. Men vergelijkt de prestatie van elke WN met die van elke andere WN en komt daarna tot een uiteindelijke rangschikking. (men vergelijkt Jan met piet, Jan met An, Jan met tom, daarna Piet met An, Piet met tem en An met Tom) o Voordelen? Eenvoudig, betrouwbaar en valide, verplicht om positie in te nemen o Nadelen? Tijdrovend, geen info voor feedback en coaching, alleen mogelijk voor soortgelijke functies Gedwongen verdeling (=forced choice) o Wat? Men gaat uit van een normaalverdeling waardoor er bijvoorbeeld 5 prestatiecategorieën ontstaan (zeer goed 10%, goed 20%, voldoende 40%, matig 20%, slecht 10%) en waarna elke beoordelaar een bepaald aantal WN aan een categorie moet toewijzen. Hierdoor kan niet iedereen als uitstekend of gemiddeld worden beoordeeld. o Voordelen? Beperkt budget, handig voor te bepalen wie wel/niet bonus krijgt o Nadelen? Niet goed als iedereen ongeveer gelijk presteert, alleen bij soortgelijke functies, niet voor kleine groepen, niet verfijnd, veel druk bij WNS, geen info voor feedback en coaching, WNS zullen ongeveer in dezelfde categorie blijven zitten (want die dat het goed en uitstekend doen zullen gemotiveerd zijn om het goed te blijven doen, waardoor er geen nieuwe plaatsen in de categorie vrij komen). 66 2. Absolute methoden (rating) Met dit soort methode worden nauwkeurige standaarden van de meting aangegeven. Systemen gebaseerd op objectieve gegevens: o Wat? Tot deze categorie behoren de systemen die gericht zijn op kwantificeerbare resultaten. Denk maar aan het aantal stuks, de omzet, de kosten-baten (directe output gegevens) of meer objectieve gegevens die functioneren als index van gedrag zoals verloop of absenteïsme. o Voordelen? De gemeten indicatoren sluiten direct aan bij de organisatiedoelen o Nadelen? Relevantie. Het systeem is zowel deficiënt (vele organisatiedoelen zijn niet in objectieve gegevens te reflecteren) als excessief (de objectieve maten weerspiegelen vaak niet het gedrag van de WN, maar vaak andere factoren en omstandigheden die helemaal buiten de invloedsfeer van de WN liggen Waarderingssystemen (voorbeeld blz. 193) o Wat? Er wordt een lijst gemaakt van een aantal verschillende dimensies waarvan verwacht wordt dat ze te maken hebben met een goede prestatie van de WN is zijn functie. De WN zou op alle dimensies goed moeten scoren. Aan de hand van chalen wordt daarna een score toegekend op elke dimensie. Er bestaan verschillende varianten afhankelijk van Aantal Schaalposities (vijfpuntenschaal) Precieze omschrijvingen (ver onder gem, onder gem, gemiddeld,boven gem, ver boven gem) Aantal schalen (samenwerking, kwaliteit werk, kwantiteit werk). Per schaal wordt er dan beoordeeld aan de hand van dezelfde puntenschaal) Weging (de ene schaal weegt zwaarder door dan de andere) o Voordelen? Gebruiksgemak, tijdsefficiënt o Nadelen? Willekeur in de criteria, geen omschrijving van criteria, vatbaar voor allerlei beoordelingstendenties, deficiënt en excessief (de criteria worden gebruikt voor alle functies binnen een onderneming, terwijl er per functie toch wel een andere invulling is o Zowel voordeel als nadeel. De criteria zijn vrij algemeen, waardoor de methode gebruikt kan worden voor meerdere functies, maar niet bruikbaar is voor functie-analyse en jobvergelijking In gedrag verankerde waarderingsschalen (BARS) (voorbeeld blz 196) o Wat? BARS verhelpen de systeemtechnische bezwaren die waarderingsschalen hebben. Stap 1: De procedure start met een zorgvuldige verzameling van beschrijvingen van waargenomen gedrag of prestaties bij de uitoefening van de functie door de HR-manager met behulp van de kritische incidentenmethode (alle buitengewoon goede en buitengewoon slechte prestaties worden genoteerd). Stap 2: elke gedragswijze wordt geëvalueerd om vast te stellen in hoeverre het een goede of slechte prestatie weergeeft Stap 3: er wordt een beoordelingsschaal ontwikkeld (die geeft duidelijk weer welk gedrag een score ‘9’ oplevert) 67 o o Voordelen: precieze niveau-aanduiding wat goed is voor evaluatie en vergelijking, werkt perfect bij functioneringsbeoordeling en prestatiebeoordeling, leidt tot weinig beoordelingsfouten Nadelen: tijdrovend, strikt functiegebonden Keuzesystemen (voorbeeld in het boek p. 197) o Wat? Beschrijvende deel: De beoordeling gebeurt aan de hand van een vragenlijst waarop beweringen staan die het gedrag van een WN binnen een functie beschrijven. Alle vragen vormen samen bepaalde gedragskenmerken. De beoordelaar zal aangeven in hoeverre zij/hij vindt dat de uitspraken toepasselijk zijn op de beoordeelde. Evaluerende deel: een onafhankelijke instantie zet het werk van de beoordelaar om in een score of een oordeel o Voordelen? De feitelijke waardering gebeurt door een onafhankelijk persoon die enkel rekening houdt met relevante zaken, objectieve beoordeling, detailinformatie, ideaal als voorbereiding van een functioneringsgesprek o Nadelen? Geen o Belangrijk: op voorhand moet worden vastgelegd welke gedragskenmerken in een functie relevant zijn en welke concrete gedragingen een goede operationalisering vormen van dit algemene gedragskenmerk. Management by objectives (MBO) o Wat? MBO staat voor management op basis van doelen. Deze beoordelingsmethode is het meest gekoppeld aan de middelen-doelketen. (doel onderneming – doel manager – doel unit (taakgerelateerd) – doel medewerker). De MBO-methode zorgt ervoor dat er een grote vrijheid is om naar eigen goeddunken te handelen. Elk individu werkt afzonderlijk een aantal op maat gesneden doelen af, waardoor hij/zij ondertussen bezig is met hoger gelegen doelen te bereiken. Wanneer één WN met een andere vergeleken wordt, is het belangrijk dat rekening wordt gehouden met het gemak waarmee doelen bereikt kunnen worden. (als de ene WN ‘moeilijkere’ doelen moet bereiken dan de andere, dan is vergelijking niet mogelijk). De beoordeling gebeurt bij deze methode aan de hand van een gesprek waarbij enerzijds samen de vooropgestelde doelen geanalyseerd worden (waarom is het doel wel/ niet bereikt?) en er anderzijds samen nieuwe doelen voor de volgende periode worden gesteld. o Voordelen? Grote motiverende kracht . Deze motivatie komt volgen Drucker omdat de betrokkenheid van de WN groot is en volgens Locke omdat er gespecificeerde doelen gesteld worden. o Nadelen? Geen Logboek met kritische incidenten o Wat? Leidinggevenden nemen in een logboek kritische gebeurtenissen op rond het gedrag van elke ondergschikte die leiden tot ongewoon succes of ongewone mislukking. Dit kan bijvoorbeeld wekelijks gebeuren op verschillende dimensies. Soms kan men zich focussen op de frequentie waarmee die incidenten zich voordoen. Welke incidenten cruciaal zijn wordt op voorhand door empirisch onderzoek vastgelegd. 68 o o Voordelen? Ideaal als voorbereiding op een functioneringsgesprek en goed om ontwikkeling van WNS te sturen dankzij de veelheid aan informatie,kan gecombineerd worden met andere methoden Nadelen? Het is een kwalitatieve beoordelingstechniek waardoor het minder geschikt is voor prestatiebeoordeling 6. Wie oordeelt? De multi-rater systemen, ook bekend als 360° feedback zijn tegenwoordig populair. De beoordeling van een WN gebeurt hierdoor door verschillende personen (verschillende referentiepunten zoals directe medewerkers, leidinggevende, zelfbeoordeling, indirecte collega’s,... . Daarna wordt een geaggregeerde score van alle beoordelingen gemaakt. Voordelen: Blinde vlekken van het functioneren worden uitgeklaard en de verschillen tussen hoe de beoordeelde zichzelf ziet en hoe anderen hem/haar zien kunnen een bron van motivatie opleveren. De 360° feedback methode is uiteraard handig voor inhoudelijke feedback. Nadelen: Er zal vaak een slechte correlatie zijn tussen de zelfbeoordeling en de externe beoordeling en er kunnen eveneens grote verschillen zitten in de verschillende externe evaluaties. De 360° feedback methode wordt best niet gebruikt bij prestatiebeoordeling 7. Beoordelingspraktijken verbeteren: adviezen Bepaal eerst de doelen Start met een omgevingsanalyse Betrokkenheid van alle partijen is belangrijk Train beoordelaars Beoordelen alleen is niet voldoende Schep duidelijkheid over de precieze prestaties die van medewerkers worden verwacht Niet teveel beoordelingen per beoordelaar Zorg ervoor dat de dimensies en standaarden duidelijk zijn en dat er weinig overlap is tussen de standaarden en ze zo volledig mogelijk zijn Vermijd problemen van deficiëntie en excessiviteit Vermijd termen die iedere beoordelaar anders interpreteerd Kies een beoordelingssysteem dat past bij de soort prestatie die verlangd wordt De WN moet de beoordelingscriteria duidelijk begrijpen De beoordelingsdimensies moeten gebaseerd worden op en ondersteund worden door waarneembaar gedrag Bouw een beroepsmechanisme in voor het geval dat beoordeelde en beoordelaar van elkaar verschillen 69 DEEL 6 BELONING VAN PERSONEEL 1. Terminologie Loon/salaris = de bezoldiging vooor arbeid die gepresteerd wordt in een dienstverband bij een WG. Er is een duidelijk verschil in loon en inkomen. Het inkomen van iemand bestaat naast loon ook nog uit sociale uitkeringen, pensioen, kindergeld (afhankelijk van de gezinssituatie) en wordt beïnvloed door belastingen. Brutoloon = loon voor normale prestaties of loon voor het aantal gewerkte dagen (of het loon dat men blijft door betalen bij ziekte of vakantie). Hierbij komen ook nog eens de overuren, premies, bonussen, commissies,... . De totale loonkost (brutoloon) voor de WG bestaat uit dit loon samen met de RSZ-bijdrage aan de sociale zekerheid. Bruto belastbaar loon = De brutoloon vermindert met de RSZ-bijdrage voor WGS. Op dit bedrag betaalt de WN bedrijfsvoorheffing (voorafbetaling van de persoonlijke belastingen). De hoogte van deze bedrijfsvoorheffing is afhankelijk van de gezinssituatie. Het nettoloon = brutoloon - RSZ-bijdrage - bedrijfsvoorheffing. Extra of indirecte voordelen= deze voordelen vullen het loon aan. Ze zijn de laatste jaren erg populair waardoor er ook een veelheid aan mogelijkheden bestaat. Deze zijn zowel voor WG als voor WN interessant omdat die minder of niet belast worden. Voorbeelden hiervan zijn maaltijdcheques en een bedrijfswagen. 2. Vormen van beloning Loonsystemen kunnen door middel van volgende 4 criteria van elkaar onderscheiden worden: 1. De grondslag Functiebeloning: beloningsverschillen worden gelegitimeerd door verschillen in complexiteit, verantwoordelijkheidsniveau, autonomie,... in verschillende functies Competentiebeloning: de karakteristieken van de functiehouders bepalen de hoogte van het loon. Wanneer WNS extra competenties of vaardigheden verwerven, zal hun loon de hoogte in gaan. Prestatiebeloning: de prestatie, de resultaten, de gerealiseerde bijdrage van de WN bepalen de loonhoogte. Meestal is het hier zo dat voor prestaties die een bepaalde norm of standaard overschrijden, een bonus of premie wordt betaald. (kan zowel over individuele - als over groepsprestaties gaan) 2. De omkeerbaarheid Vast: eens toegekend kan het loon niet meer gewijzigd worden (onomkeerbaarheid. Dit is typisch bij functiebeoordeling. Het loon zal hier enkel omhoog gaan wanneer er sprake is van promotie 70 Variabel: een variabel loon is wel omkeerbaar. Het variabel deel zal toegekend worden wanneer een bepaald prestatieniveau behaald wordt. Het variabel loon moet in elke referentieperiode terug verdiend worden. Belangrijk: variabel loon is niet synomiem voor prestatiebeloning. Een prestatie kan ook beloond worden met een vast loon, wanneer bijvoorbeeld een uitmuntende prestatie zorgt voor een salarissprong die blijvend is. Dit is onomkeerbaar, ookal blijven de goede prestaties in de toekomst niet aangehouden Flexibel: de WN heeft hier keuzevrijheid bij de samenstelling van zijn loon. De WN krijgt de kans om een deel van zjin arbeidsvoorwaarden flexibel te besteden aan bepaalde korven. Voorbeelden hiervan zijn extra vakantiedagen kopen, investeren in verzekeringen, sparen voor educatief verlof,... 3. Het niveau Individuele niveau: de loonshoogte wordt bepaald op basis van individuele functies, prestaties of competenties en vaardigheden Collectieve niveau: collectieve prestaties vormen de grondslag voor de bepaling van het loon. (prestatiebeloning). Voorbeelden hiervan zijn een teambeloning, een productiviteitstoerekening of een winstdeling. Een teambeloning kan zowel aan een groep toegewezen worden (extra budget voor aankoop werkmiddelen ) als individueel worden toegewezen (verdeeld over de teamleden) 4. Het gehanteerde meetsysteem Deze indeling heeft enkel betrekking op prestatiebeloning. Direct: de hoogte van het loon wordt vastgesteld op vooraf bepaalde vaste, gemeten normen. Bij een stukloon zal per stuk zoveel loon uitgekeerd worden Indirect: bij zulke systemen komen één of meerdere tussenpersonen aan te pas die de prestaties trachten te beoordelen 3. Functieloon Verschillend functies verschillen in meerdere opzichten van elkaar. Deze verschillen legitimeren de verschillen in loonshoogte. Stap 1: Om te weten welke functies meer loon ‘verdienen’ dan andere functies wordt er een functierangorde opgesteld dankzij een functiewaarderingsmethode (eerst wordt de functieinhoud beschreven, vervolgens wordt de functie-inhoud geanalyseerd en wordt de zwaarte van de functie geëvalueerd en tenslotte worden de functies afhankelijk van hun zwaarte gerangschikt). Stap 2: Na de functiewaardering en functierangschikking vindt de functieclassificatie plaats waar de functies in klassen worden gegroepeerd. Stap 3: er wordt een loonlijn over de klassen geconstrueerd, waardoor er loonklassen ontstaan. Elke loonklasse wordt afgebakend door een minimum- en een maximumfunctieloon. De reële loonhoogte van de WN bevindt zich dan ergens tussen dit minimum en maximum afhankelijk van leeftijd, ancienniteit en/of prestaties. 71 1. Kritieken op functieloon Vastheid o Hierdoor ontstaat een gebrek aan motivatie doordat vastheid zich vaak vertaald in voorspelbaarheid. Voorstanders weerleggen deze kritiek omdat elke functie een bepaalde normprestatie van de WN verwacht. Wanneer de WN die norm lange tijd niet haalt, zal die niet straffeloos zijn functie kunnen blijven uitoefenen. (anders is er iets mis met het totale HRM) o Hierdoor zullen WGS niet snel geneigd zijn extra werkkrachten aan te nemen met een vast contract. De salariskosten zullen door anciënniteit later de hoogte in gaan en de enige manier om in laagconjunctuur de loonkosten te drukken, zal ontslag zijn. Dit is bijvoorbeeld niet het geval bij winstparticipatie Rigiditeit o Het functieloon wordt nog teveel vastgelegd zonder enig functiewaarderingssysteem, waardoor loonsverschillen met de natte vinger uitgwerket worden. o Wanneer er wel een waarderingssysteem gehanteerd wordt, is dit vaal zo complex dat het functieloon ook rigide wordt. De functiebeschrijving gebeurt bijvoorbeeld zo gedetailleerd dat de kern verloren gaat en dat de beschrijvingen niet snel worden herzien. WNS gaan zich vastpinnen op die functiebeschrijvingen en wanneer een taak niet binnen die beschrijving past, zullen ze die niet aannemen of uitvoeren (‘ik word daar niet voor betaald’), tenzij mits een loonsverhoging. We noemen dit de puntenverzamelingsmentaliteit. o Belangrijk: deze kritieken zijn terecht, maar: ze houden we te weinig rekening met de evolutie van de functie waarderingsmethoden van de laatste jaren. De vermelde problemen zijn vaak niet het rechtstreeks gevolg van de functie waarderingsmethode zelf, maar zijn eerder te wijten aan progressie, spreiding en overlap van de loonhiërarchie. - Progressie: verschil tussen de maximumfunctielonen van opeenvolgende klassen - Overlap: mate waarin twee opeenvolgende klassen elkaar overlappen. - Spreiding: verschil tussen het minimum- en maximumloon in een bepaalde loonklasse. Vooral oragisaties die opteren voor een loonshiërarchie met een grote progressie, kleine overlap en beperkte spreiding kunnen in de problemen komen. Collectieve karakter Een loongebouw dat steunt op functieloon laat weinig differentiatie toe. WNS die (ongeveer) dezelfde functie uitvoeren, moeten sowieso hetzelfde loon krijgen, ongeacht hun verschillen in prestaties of competenties. Daar de moderne samenleving gekenmerkt wordt door individualisme, stijgt de vraag naar een op maat gesneden beloningspakket per WN (prestatiebeloning). Toch zijn er zeker ook kritieken op prestatiebeloning. Zo deze vorm van belonen de creativiteit en de intrinsieke interesse in jobinhoud uithollen. 72 Enkele statistieken Het functieloon blijft in Vlaanderen sterk domionant (2/3 van alle WNS). Het vast functieloon is het sterkst aanwezig in de overheids- en non profit sector en het minste aanwezig in de dienstensector. In alle sectoren hebben vooral WNS met administratieve of uitvoerende taken een functieloon. Managers zullen sneller op een andere manier beloond worden. Jobs in het onderwijs en opleiding, in lokale en provinciale besturen en in de socio-culturele sector zullen het meeste een vast functieloon krijgen (meer dan 90% van de WNS). Jobs in de bank en verzekeringen, in de telecommunicatie en in de farmaceutische industrie zullen sneller prestatiebeloning genieten (nog niet 50% van de WNS heeft een vast functieloon). 2. Het automatisme van de anciënniteit Wanneer een personeelslid ingeschaald is op een salarisniveau overeenkomstig met zijn functie, zal er elk jaar nog eens automatisch een verhoging op dit loon plaatsvinden ten gevolge van anciënniteit. Dit is zeker van toepassing bij bedienden (zowel in de dienstensector, de industriële sector (kaderfuncties) als de overheidssector). De kritiek is of dit een accurate vorm van erkenning voor toegenomen kennis, ervaring of bedrijfstrouw is. Uiteindelijk wordt iedereen ouder. Op basis van deze kritiek zal de prestatiebeoordeling stillaan ook in de anciënniteitsopbouw binnendringen (vooral bij managementfuncties in alle sectoren). WNS krijgen bouwen hun anciënniteit niet automatisch op, maar slechts wanneer ze een aantal jaren na elkaar een goede prestatie neerzetten. Merk op dat dit een voorbeeld is van onomkeerbare prestatiebeloning. 4. Prestatiebeloning uitvergroot Er bestaan verschillende visies op prestatiebeoordeling. Langs de ene kant heb je de auteurs die stellen dat prestatiebeloning niet kan werken op LT. Prestatiebeloning zou slechts tot een tijdelijke gedragsverandering leiden. Deze manier van belonen zou KT prestaties motiveren, waardoor andere doelen van de organisatie tegenwerkt kunnen worden (bv. Innovatie, risico’s durven nemen, meer maar lagere kwaliteit,...). Langs de andere kant heb je het optimistische perspectief gebaseerd op de leertheorie die stelt dat de beloning van gewenst gedrag de kans op herhaling van dat gedrag zal verhogen. De waarheid zal waarschijnlijk ergens tussenin liggen. Auteurs die de middenpositie innemen erkennen dat prestatiebeloning een motivator kan zijn voor gedragsverandering en prestatie, maar zeggen ook dat dit niet de enige of sterkste motivator is. Feedback is bijvoorbeeld een effectievere motivator. Zij geven eveneens aan dat managers de voorrang gaan geven aan niet-financiële ‘reinforcers’/versterkers als die hetzelfde effect bekomen. Tenslotte waarschuwen ze dat eens je die versterker weer afzet de motivatie ook duidelijk zal zien slinken tot onder het niveau voor de beloning. Er wordt in het debat van prestatiebeoordeling vaak vergeten dat verschillende vormen van prestatiebeoordeling leiden tot verschillende effecten. Verschillen in het soort beloning (stukloon, winstdeling, commissieloon,...), de hoogte van de premies, de frequentie ervan,... leveren allemaal 73 andere effecten op. Er zijn vier vormen van prestatiebeloning: merit pay, commissie- en stukloon, occasionele bonus en winstseling. Stukloon, merit pay en winstdeling hebben een structureel karakter. Zij worden systematisch in het loon verrekend (elke maand, per trimester of jaarlijk). De bonussen wordt occasioneel toegekend, bijvoorbeeld wanneer er uitzonderlijk gepresteerd wordt. Enkele statitistieken Merit pay en bonus komen het meeste voor De prestatiebeloningtechnieken worden zelden in combinatie gebruikt Het prestatieloon is vooral in de US sterk verspreid 1. Stukloon, commissieloon, tariefloon Al deze vormen zijn direct, individueel en variabel. Stukgeld: Het loon van de WN is volledig afhankelijk van zijn prestaties, er bestaat geen functieloongarantie. Hij krijgt een vooraf bepaald ‘loon’ per stuk. Stukloon: Bij deze vorm bestaat wel functieloongarantie of worden er minimum en maximugrenzen aan het stukgeld gesteld. Commissieloon: Dit is een variant voor stukloon die in de commerciële wereld bestaat. Er is opkomst van een variant op dit commissieloon waar de commissie niet alleen bepaald wordt op basis van het aantal verkochte stuks, maar ook op basis van de klanttevredenheid. Stukloon, stukgeld en commissieloon leveren voornamelijk positieve effecten op individuele prestaties op. Er bestaan maar weinig negatieve resultaten op onderzoek hiernaar, waarschijnlijk doordat deze manieren van belonen eenvoudig en doorzichtig zijn. Stukloon en zijn varianten leveren eveneens positief effect op voor de bedrijfsresultaten. Dit komt doordat WNS die weinig stukloon hebben, het bedrijf snel zelf zullen verlaten (selectie-effect). Tariefloon: hier wordt een prestatiecomponent uitgekeerd wanneer een vooraf bepaalde norm met betrekking op het werkritme wordt overschreden. Multifactorbeloning: de beloning zal er pas komen wanneer er gelijktijdig verschillende prestaties worden behaald (zuinig zijn met grondstoffen EN kwantiteit EN kwaliteit EN...). Deze vorm wordt vaak gebruikt als beloningsvorm op collectief niveau. 2. Merit pay De prestaties van de WN worden door een tussenpersoon (meestal de directe chef) beoordeeld. Op basis van deze evaluatie of ‘merit rating’ wordt een beloning toegekend. De tussenpersoon houdt rekening met verschillende aspecten zoals kwaliteit, initiatief, betrouwbaarheid,... . Deze beloningsvorm is indirect en direct. Deze manier van beloning kan vast zijn (wanneer de jaarlijkse merit zich vertaald in een onomkeerbare loonsverhoging) of variabel. Deze beloningsvorm is vooral verspreid in de dienstensector en dan vooral op senior- of middlemanagement niveau. In de meeste ondernemingen worden de prestaties op alle niveaus formeel geëvalueerd door middel van een beoordelingssysteem, maar dit uit zich zeker niet altijd in een variabele prestatiebeloning (bij management wel, bij uitvoerende jobs niet) 74 De meeste kritieken op deze beloningsvorm hebben betrekking op de kwaliteit van een ‘merit rating’, aan de kwaliteit van de beoordeling die eraan vooraf gaat. Bij zo een beoordeling wordt vastgelegd in welke mate een WN heeft voldaan aan vooraf bepaalde criteria zoals inventiviteit, verantwoordelijkheid, betrouwbaarheid,... Deze criteria zijn echter moeilijk operationaliseerbaar, moeilijk meetbaar en willekeurig gekozen (zijn de criteria relevant?). De politieke dimensie speelt eveneens bij bij zulke beoordelingen. Managers moeten na een beoordeling nog samen kunnen werken met hun WNS waardoor een beoordeling vaak wat wordt afgezwakt. Dit zorgt niet alleen voor minder conflicten, maar motiveert de WNS ook sterker (positieve beoordeling wakkert de motivatie aan), zorgt ervoor dat WNS minder leuke maatregelen accepteren, zorgt ervoor dat WNS zwijgen over problemen,... . Soms worden beoordelingen ook aangescherpt om echt te laten voelen dat iets niet kan of om de WN te duwen richting ontslag. Deze self-serving bias komt de validiteit niet ten goede. De beoordelingen gebeuren vervolgens vaak jaarlijks. Dit is een te groot interval, waardoor de feedbackfunctie wordt ondermijnd. De beoordelaar zal zo minder aandacht hechten aan gebeurtenissen die in het begin van het jaar plaatsvonden waardoor de premie geen juiste weergave is. De leidinggevenden moeten bij de beoordeling en de financiële vertaling ervan rekening houden met een bepaald budget dat ze kunnen omzetten in premies. Daardoor kunnen ze het zich niet permitteren om heel veel WNS ‘zeer goed’ te beoordelen. (bijvoorbeeld bij de gedwongen verdeling) De premiehoogte is daarnaast niet enkel afhankelijk van de eigen inspanningen en prestaties van de WN, maar ook van die van andere collega’s. Jij kan pas zeer goed zijn als je beter bent dan iemand anders 5. Voorwaarden voor effectieve prestatiebeloning In dit deel wordt gekeken wat de relatie is tussen beloning en motivatie/prestatie. In sommige litertauur domineert de stelling dat pay for performance de productiviteit van de HR opkrikt, maar in andere literatuur stelt men dat prestatiebeloning geen invloed heeft op de motivatie om gedrag te veranderen. Kwaliteit van de jobinhoud en de groei- en leermogelijkheden doen dit volgens de laatste groep auteurs wel. Herzberg heeft een interessante theorie, namelijk de tweefactorentheorie. Deze theorie zegt dat werkinhoudelijke kenmerken, de intrinsieke kenmerken, de satisfiers kunnen leiden tot tevredenheid, maar gebrek aan zulke kenmerken zullen niet leiden tot minder tevredenheid over de job. Het ontbreken van werkomgevingsaspecten, de extrinsieke kenmerken kan wel tot dissatisfactie (minder tevredenheid) leiden, maar een verhoging van deze kenmerken zal een WN niet meer tevreden maken. Voorbeelden van deze extrinsieke kenmerken zijn beloning, zekerheid, beleid, leiding en intermenselijke relaties. Beloning zou dus geen factor zijn die leidt tot motivatie of prestatie. Onderzoek wijst echter uit dat beloning zowel met satisfactie (wanneer dit een blijk is van erkenning) als met disatisfactie (wanneer bijvoorbeeld het systeem van belonen onfair is) geconnecteerd wordt. 75 Studies wijzen uit dat prestatiebeloning alleen positief effect kan hebben op prestatie en motivatie wanneer bepaalde condities vervuld zijn. De condities kunnen worden aangescherpt door twee theorieën: 1. Expectancy theory (verwachting, instrumentaliteit, belang) (Vroom) Deze theorie stelt dat mensen kiezen voor het gedrag dat hen het meeste nut oplevert. Prestatiebeloning zal volgens deze theorie leiden tot motivatie wanneer aan drie voorwaarden voldaan is: WNS moeten verwachten dat een verhoogde inspanning leidt tot een verhoogde werkprestatie. Dit is niet vanzelfsprekend. Een WN in teamverband kan bijvoorbeeld denken dat zijn prestatie de groepsprestatie weinig zal bijbrengen of WNS kunnen denken dat hun prestaties toch niet opgemerkt worden door de leiding. WNS moeten verwachten dat het leveren van een goede prestatie hen iets opbrengt. Deze opbrengst moet aantrekkelijk zijn voor de WN. Als de opbrengst een WN de naam van uitslover opbrengt, zal hij dit niet aantrekkelijk vinden. Toegepast op beloning zal beloning enkel leiden tot motivatie wanneer WNS aanvaarden dat hun beloning afhangt van hun prestaties, wanneer WNS zelf invloed hebben op hun werkprestaties en wanneer de relatie tussen prestatie en beloning duideijk is Lawler stelt dat een bepaalde beloning maar belang zal hebben voor de WN wanneer hij deze beloning ziet als een middel om bepaalde doelen te realiseren en de WN die doelen ook belangrijk vindt. De beloning moet dus een hoge instrumentaliteit hebben. Een WN kan erkennen dat beloning ervoor kan zorgen dat een bepaald doel kan verwezenlijkt worden, maar zolang hij dit doel zelf niet wil bereiken zal het geen motivator zijn. 2. Agency theory (motivatie en risicoverdeling) (Perrow) Het uitgangspunt van deze theorie is dat zowel WGS als WNS streven naar nutsmaximalisatie. Voor de WG wil dit winstmaximalisatie zeggen en voor de WN een zo hoog mogelijk loon tegen zo weinig mogelijk inspanningen. Beiden kunnen hun nut maximaliseren door een optimale beloningsstructuur. Deze theorie stelt ook dat beloning een risicoverdelingsfunctie (Bij een vaste beloning draagt de WG het risico, bij een variable beloning de WN) en een selectiefunctie (Sommige mensen voelen zich meer aangetrokken tot een gekozen beloningssysteem dan anderen) heeft. Volgens de agency theoru zullen 4 factoren bepalen of er voor een vast of variabel beloningssysteem gekozen wordt:, De relatie tussen inspanning en resultaat, de mate waarin partijen bereid zijn risico te nemen, de mate waarin partijen kunnen beschikken over informatie over de geleverde inzet, en de gerealiseerde resultaten Wanneer het arbeidsgedrag in een job voorspelbaar is, zal eerder gekozen worden voor een vaste beloning. Wanneer de voorspelbaarheid gering is zal voor een variabele beloning worden gekozen 76 Beide theorieën hebben gemeen dat prestaties meetbaar moeten zijn en de prestatiebeloning geaccepteerd moet worden door de WNS wanneer de invoering van prestatiebeloning succesvol moet zijn. 3. Acceptatie & meetbaarheid Acceptatiegraad: Deze conditie blijkt in de praktijk de belangrijkste, zowel bij individuele als bij collectieve beloning en zowel bij prestatieloon als bij functieloon. Onderzoek geeft bijvoorbeeld aan dat betrokkenheid bij het opstellen van een beloningssysteem meer effect heeft op de productiviteit- of kwaliteitsverbetering dan de hoogte van een premie. Meetbaarheid: o Definiering van ‘een normale prestatie’: Men moet een norm vastleggen die het prestatieniveau weersiegelt dat onder gewone omstandigheden door een geschikt personeelslid bij een normale inzet moet worden gerealiseerd. Dit vereist een goed arbeidskundig onderzoek. Het loopt bij deze normering in de praktijk geregeld mis. Zo durven bedrijven de normen soms niet strenger maken wanneer de prestaties geregeld beter zijn en zijn normen vaak verouderd. o Meetbaarheid van de prestatie: de prestatie kan duidelijk omlijnd zijn dan nog kan het moeilijk zijn om de prestatie op een valide en betrouwbare manier te meten. Men heeft nood aan een objectieve methode om prestaties te registreren. Bij automatisering zal dit dus ontzettend moeilijk zijn dat de operator amper moet tussenkomen Naast de acceptatiegraag en de meetbaarheid moeten er nog drie voorwaarden vervuld zijn wil prestatiebeloning succesvol zijn: De WN moet in staat zijn de te leveren prestatie te beïnvloeden. Wanneer iemand binnen een productietijd met een vaste cyclustijd staat is individuele prestatiebeoordeling zinloos of iemand kan minder presteren door de fout zijn van de machine of andere bottlenecks,... Prestaties moeten individueel toewijsbaar zijn: WNS kunnen zo afhankelijk zijn van de andere leden van een team of van andere afdelingen dat enkel beloning van winstdeling of teambeloning in aanmerking kan komen De prestatiebeloningswijze moet afgestemd zijn op de onderneming, het proces of het team zijn kritieke succesfactoren. Enkel de relevante prestaties die bijdragen tot de doelen waarom een groep of afdeling in het leven is geroepen kunnen beloond worden. 6. Functies van beloninssytemen Beloningssystemen kunnen naast prestatiebevorderingen nog andere doelen/effecten nastreven. 1. Verleiden, aantrekken, behouden Beloning is een gevolg van economische ruil: de WN levert arbeid in ruil voor een vergoeding. Die vergoeding hangt af van de waarde van de arbeid op dat moment. Wanneer er een tekort is aan arbeid, vergroot de waarde en zal het loon van een WN moeten stijgen. Bedrijven kunnen bij krapte op de arbeidsmarkt drie strategieën volgen. Doelgroepvergrotingstrategie: het vooropgestelde profiel wordt verbreed (een niet informaticus kan dan een informaticajob bekleden). 77 Concurrentiestrategie: men stelt betere arbeidsvoorwaarden of een aantrekkelijkere jobinhoud dan de concurrentie. Behoudstrategie: je probeert de kwaliteit die je hebt te behouden. In elke van de strategieën kan beloning een belangrijke rol spelen. Bij de eerste twee strategieën wordt het loonpakket zo opgebouwd dat het bedrijf ‘the place to be’ lijkt. Zo zijn cafetariaplannen (zelf u eigen beloningpakket samenstellen) en een hoog functieloon aantrekkelijk. In de derde strategie zal men een aantrekkelijk loon aanbieden zodat het bedrijf ‘the place to stay’ blijft. Winstverdeling via aandelen of opties is voor deze strategie een goede beloningsvorm omdat ze een co-eigenaarschap creeëren die zorgen voor binding met de onderneming 2. Leren en sturen Beloningssystemen moeten nieuw arbeidsgedrag. De prestatiebeloning is een eerste goede optie hiervoor. Beloning van het gewenste gedrag zorgt volgens de leertheorie namelijk voor herhaling van dat gedrag. Daardoor is het ideaal om mensen in de goede richting te sturen. Ten tweede stimuleert men met competentiebeloning een gewenst gedrag. Wanneer de competenties of vaardigheden van een WN toenemen, stijgt zijn loon. Het kan gaan om een permanente loonsstijging of een éénmalige bonus. Er zijn twee soorten competentiebeloningen: Skill pay: WNS worden betaald overeenkomstig de vaardigheden die ze demonsteren. Competency pay: de kennis of meer abstractere competenties worden beloond. 3. Andere functies Functiebeloning houdt rekening met inconveniënten door in het systeem zaken als zwaarte van het werk, gevaren, prestaties op onregelmatige uren,... op te nemen. Hierdoor kunnen we stellen dat een functieloon tracht te compenseren voor ongemakken. Een beloningssysteem kan trachten om conflicten te vermijden of op te lossen. Teambeloning kan een soort eendracht teweeg brengen binnen de leden van het team. 78 DEEL 7 DE INVLOED VAN HRM OP DE BEDRIJFSPRESTATIES: DE QUEESTE NAAR DE HEILIGE GRAAL 1. Maakt investeren in HRM een verschil? Centrale vraag is of HRM ook effectief leidt tot betere bedrijfsprestaties, wat lijkt bevestigd te worden. Vooral bedrijven waarin WNS beschouwd worden als menselijk kapitaal leveren in latere instantie een economisch terugverdieneffect op. Hierna zou kunnen geconcludeerd worden dat de meeste bedrijven dan ook effectief in HR investeren, maar empirisch onderzoek ontkent dit. Ondanks onderzoek dat het effect op de bedrijfsprestaties bevestigde, zijn er nog bedrijven die niet geloven in het terugverdieneffect, of die maar halvelings de HR-praktijken toepassen, en geen volledig systeem uitbouwen. In Vlaanderen werd het kennisniveau van HR-managers nooit gemeten, maar in de Verenigde Staten werd daar al uitgebreid onderzoek naar gedaan, en die resultaten laten weinig goeds verhopen. Zo oordeelden de meeste ondervraagden dat participatie in de besluitvorming belangrijker is dan goalsetting, terwijl andere analyses duidelijk aantonen dat goal-setting wel degelijk stabiele positieve effecten heeft, alwaar directe participatie variabele effecten teweegbrengt. Een andere tegenstelling is dat de meeste HR professionals akkoord gingen met de stelling dat ze WNS lagere scores toedienen dan ze objectief verdienen. Ook deze stelling staat lijnrecht tegenover het feit dat mildheidsfouten veel vaker voorkomen, dan het onderbeoordelen van WNS. De centrale vraag is dus hoe het niveau van HR en de HR-managers kan opgekrikt worden. Gevallenstudies geven een misleidende indruk, omdat ze de indruk geven om meteen ook oplossingen aan te dragen, terwijl dit zeer zelden effectief zo is (Afstand-probleem). Vakbladen zijn een andere mogelijkheid, maar ook die zullen vooral springen op de hypes van het moment, en het doornemen van dergelijke vakbladen neemt tijd in beslag, tijd die velen er niet aan willen besteden (Tijd-probleem). Als voornaamste uitweg wordt academische literatuur voorgedragen, en het fundamentele onderzoek al binnenbrengen op de schoolbanken, zodat iedereen er al vroeg mee vertrouwd is. Voorts is er nog het probleem dat professionals wel op de hoogte kunnen zijn van onderzoeksbevindingen, maar die daarom nog niet altijd implementeren in hun bezigheden. In plaats van een knowing-gap kan men veeleer spreken van een knowing-doing gap. 2. HRM & bedrijfsprestaties Voordat we aandringen om de kenniskloof te dichten, moeten we wel eerst bewijs vinden voor het waardegenererend effect van sommige HR-praktijken. Er is al weinig onderzoek naar gedaan, en de uiteindelijke bevindingen bleken ook niet helemaal consistent. Het probleem is vooral dat het moeilijk om te meten is OF er wel een effect is. Het is namelijk moeilijk om de ganse oorzakelijke keten tussen HRM en de bedrijfsprestaties bloot te leggen. Er werd onderzoek gedaan naar de Vlaamse KMO’s en de invloed van HRM op hun bedrijfsprestaties (zie figuur 20, p. 235). 79 HRM-intensiteit en productiviteit: Sterke positieve relatie. Voor de meting van HRM intensiteit werden zes domeinen onderzocht (selectie, loopbaanmanagement, opleiding, WNparticipatie, beloning en performance management). Hoe hoger de score, hoe meer praktijken het bedrijf invoerde, en hoe intensiever ze bezig zijn met HR. Voor de productiviteit wordt de toegevoegde waarde (revenue – externe kosten) per gepresteerd uur bekeken. Na onderzoek wordt bevestigd dat de uitbouw van de HR-divisie een hoger niveau van competentie, motivatie en empowerment teweegbrengt, waardoor de productiviteit kan opgedreven worden. Productiviteit en personeelskosten/toegevoegde waarde: Aangezien de personeelskosten bij een bepaald aantal gepresteerde uren gelijkblijven, zal bij een stijging van de productiviteit het aandeel vd personeelskosten in de toegevoegde waarde dalen. PK/TW, liquiditeit, solvabiliteit en rendabiliteit: Hoe lager het aandeel van de perseoneelskosten, hoe meer ruimte er is voor een versterking van de rendabiliteit, liquiditeit en solvabiliteit. HRM en PK/TW: Hoe meer HR-praktijken ingevoerd worden, hoe groter het aandeel van de personeelskosten in de toegevoegde waarde => kostenverhogende werking van HRM, aangezien een intensief HRM zowel directe als indirecte kosten met zich meebrengt (direct: prestatiebeloning, indirect: bijscholing betalen). Interpretatie is dan dat de kostenverhogingen die de uitbouw van HRM met zich meebrengt grotendeels terugverdiend worden door de positieve impact ervan op de productiviteit. HRM en rendabiliteit: Directe relatie hiertussen. Ook op andere manieren dan via de verhoogde productivitieit heeft HRM invloed op de rendabiliteit, zoals bvb het innovatieritme, of de kwaliteit van de producten of diensten. Uit verdere analyses blijkt dat het totale effect vd HRM-intensiteit op de rendabiliteit van de onderneming beiden positief en sterk is, afgaande op de directe en indirecte effecten. Conclusie: Bij elke eenheid stijging op de HRM-schaal, stijgt de totale rendabiliteit met ongeveer 10%. Deze analyse leert ons dat een intensief uitgebouwd HRM-systeem effectief meerwaarde kan genereren. Het effect is voldoende sterk om de kostenverhogingen te compenseren, bovendien stijgt hiermee ook de rendabiliteit van de onderneming, en levert het een positieve bijdrage aan de algemene werkosmtandigheden (conflicten, sociaal klimaat,…). Twee kritieken hierop: TIJD: Een effect op de bedrijfsprestaties zal sowieso maar op de langere termijn zijn, terwijl de kosten wel dienen gemaakt te worden op korte termijn. In voornoemde Amerikaanse empirische studies werd geen time lag ingebouwd (gebeurde wel in het onderzoek naar Vlaamse KMO’s; waar men de bedrijfsprestaties pas het jaar later als uitgangspunt nam). CAUSALITEIT: Kip of het ei. Is het niet zo dat sterk presterende bedrijven ook meer ruimte krijgen om te beginnen in mensen te investeren (reversed causality). Om dit probleem aan te pakken werd ook gekeken naar bedrijfsprestaties uit het verleden. Als je het time-lag invoegt in de KMO-studie, is er effectief een betere prestatie merkbaar in het jaar en de jaren na de investering in een hogere HRM-intensiteit. 80 3. Back to Basics Onderzoek naar de relatie tussen HRM en prestaties kan ingedeeld worden op twee assen: Eerste as: onderzoek naar effect één HR-praktijk vs. onderzoek naar bundel van meerdere HRpraktijken. Tweede as: Relatie tussen één of meerdere HR-praktijken bestuderen op het niveau van de individuele WN of op het organisatorisch- of bedrijfsniveau. Onderzoek naar individuele praktijken op individuele niveau kent de langste traditie, met centrale vraag of en hoe een individuele techniek de individuele prestaties, arbeidstevredenheid op betrokkenheid bevordert. Dit onderzoek is minder ontwikkeld op organisatieniveau, waar wordt gekeken naar het effect van één HR-praktijk op bedrijfsprestaties. Hierin wordt niet de variantie tussen individuen verklaard, maar wel deze tussen organisaties, maar deze onderzoekslijn is slechts minimaal ontwikkeld, evenals het onderzoek van meerdere praktijken op individueel niveau, waar slechts één onderzoek van belang werd gevoerd ‘het belang van HRM als psychological contract maker’, waarbij aandacht wordt besteed aan de wijze waarop HRpraktijken de perceptie van rechten en plichten in de arbeidsrelatie beïnvloeden. Er is echter maar een onderzoek dominant de laatste jaren, en dat is het meerdere praktijkenonderzoek op organisatieniveau, wat de naam High Performance Work System meekrijgt. Het Vlaams KMO-onderzoek is een goed voorbeeld van dit soort onderzoek, waar men ervan uitgaat dat individuele praktijken elkaar kunnen versterken, tegenwerken of substitueren. Daarom is het nuttig om de meerdere praktijken tegelijk te bekijken. Het grootste probleem hier is dat niet echt geweten is welke combinaties leiden tot een HPWS, maar er is een consensus dat competentie, motivatie en empowerment hier wellicht toch het belangrijskte zijn. Er blijft echter veel tegenspraak: zo wordt een variabele beloning nu eens beschouwd als onbetwistbaar deelelement van de HPWS, en wordt dan weer eens als volledig irrelevant afgedaan. 4. Dodelijke combinaties, krachtige connecties Als de HRpraktijken moeten gecombineerd worden tot één HPWS, moet de interne consistentie bewaard blijven; door sterke connecties op te sporen, en dodelijke combinaties te vermijden. 1+1=0 : Deadly combination 1+1=1: Substituten. 1+1=2: Zuiver additief 1+1=3: Sterke ruilrelatie op poten gezet. Dit puzzelwerk is belangrijk voor de zogenaamde horizontal fit, wat betekent dat er gewerkt moet worden aan de implementatie van intern consistente bundels van HR-praktijken. Het uiteindelijke doel is uiteindelijk de krachtige connecties te verankeren, en de dodelijke combinaties te vermijden. 81 5. Het belang van Human Capital Onderscheid maken tussen human capital advantage, human process advantage en human resource advantage. Human capital advantage: zuivere meerwaarde van de mensen; hun kennis, vaardigheden en gedrevenheid. Resultaat zal steeds het gevolg zijn van de intrinsieke kwaliteit van de WNS. Human resource advantage: product van human capital en human process advantage. Multiplicatoreffect: indien één van beide factoren (HCA of HPA) klein is, zal de door HR gerealiseerde meerwaarde eveneens minimal zijn. 6. Duale Theorieën Het probleem is hier dat HRM als één groot blok wordt benaderd, en er geen onderscheid gemaakt wordt tussen personeelscategorieen. Men gaat er dus van uit dat één optimale HRstructuur werkt voor alle groepen medewerkers, waarmee de functiedifferentiatie in bedrijven wordt genegeerd. Zo dient er bvb onderscheid gemaakt te worden in de manier waarop gemotiveerd wordt, en welke types van competenties nodig zijn. Daarnaast is er ook nog het onderscheid tussen de strategic work force, en de ‘aanhangsels’, waarbij respectievelijk veel en weinig aandacht wordt besteed aan hun verdere ontwikkeling. Het personeelsbestand wordt opgedeeld in dimensies waarde (hoog/laag) en uniciteit (hoog/laag). Menselijk kapitaal heeft bv. een hoge waarde, als het in grote mate kan bijdragen aan het vergroten van consumer value. Die waarde is niet statisch, want kan veranderen door technologische vooruitgang, of strategische heroriëntatie. Menselijk kapitaal is uniek als de aangeboden competenties schaars zijn op de arbeidsmarkt, maar kan ook een gevolg zijn van hoe de organisatie zelf de aangeboden competenties verder ontwikkelt. Vermoedelijk zullen de high-commitment HR systems veel frequenter ingezet worden voor menselijk kapitaal dat en waardevol en uniek is. De opdracht voor HR hier is om maximale betrokkenheid en retentie te creeren, en het terugverdieneffect te maximaliseren. Dit kan uitmonden in een hogere prioriteit voor opleiding en belonginssystemen. In het laag/laag-kwadrant vinden we meer op controle gerichte HR-systemen, die zich ervan verzekeren dat medewerkers zich aan de prestatiestandaarden houden, en hun contractsvoorwaarden naleven. Voortgaand op deze verschillen in waarde/uniciteit leidde dit tot de ‘dual theory of HRM and business performance’, waarbij gepleit wordt om HR-uitgaven voor de kerngroep te beschouwen als een investering, gericht op het verder maximaliseren van hun toegevoegde waarde. 7. Minder universeel, minder contingent Universalistisch perpectief: sommige HRpraktijken werken beter dan andere, en alle organisaties hebben er belang bij om deze best practices te implementeren. Contingentieperspectief: Bedrijven kunnen kiezen uit een gevarieerd aanbod van HRpraktijken, waarbij de keuze wordt bepaald door de strategische koers van het bedrijf. De selectie van HRpraktijken wordt hier bepaald door de strategie van een organisatie. 82 Vertical fit als een organisatie erin slaagt om de strategische keuze, het gewenste gedrag en het management van dat gedrag op één lijn te krijgen. Empirisch lijken beide perspectieven gelijk te halen, afhankelijk van het niveau waarop gemeten wordt (algemene beleidsopties of specifieke managementpraktijken). Onderscheid tussen universalisme en contingentie kan ook temporeel opgevat worden. Misschien is het wel zo dat de invoering van best pracitces waarde toevoegen, maar kan het ook iets in beweging zetten, waardoor er continu bijkomende additionele effecten aan toegevoegd worden. Bij een universalistisch onderzoek wordt vaak een bedrijf met best practice-implementatie vergeleken met bedrijven waar dit volledig ontbreekt. Het is echter niet ondenkbaar dat er een evengroot prestatieverschil is met bedrijven die een vertical fit gerealiseerd hebben. Of dezelfde toegepaste praktijken ook succesvol zijn in combinatie met elke ondernemingsstrategie werd niet onderzocht, omwille van meerdere redenen. Zo zitten kleine organisaties nog in de startup fase, en gaat er bij weinigen veel aandacht uit naar strategische planning en passen hun planning voortdurend nog aan. 8. Laten drijven door de Drivers Strategiekaarten van de bedrijven hanteren: a. Welke strategische doelen of resultaten zijn cruciaal? b. Wat zijn de drijfkrachten achter die doelen? c. Hoe dienen WN zich te gedragen? d. Zorgt het bestaande HR-systeem voor dit gedrag? e. Wat moet er nog veranderd worden? Deze HRscorecard is eigenlijk het meetsysteem dat moet toelaten om de impact van het HRsysteem op de bedrijfsresultaten aan te tonen. Die scorecard zal aantonen welke indicatoren moeten opgevolgd worden, en geeft een overzicht van de parameters en de te hanteren ken- en stuurgetallen. Sterkte van scorecards: helpen om schakel tussen HRM en bedrijfsprestaties bloot te leggen. Kan dienst doen als conceptueel model. Het helpt de HRprofessionals bij de selectie van de juiste ken- en stuurgetallen. Drie aspecten van kennismanagement: Kenniscreatie: bv. kiezen voor predictoren die creativiteit opsporen, motiveren van WNS tot permanente procesanalyse en verbetering. Kennistransfer: Bemoeilijkt in HRsystemen die gericht zijn op individuele prestatiemaximalisatie. Kan verholpen worden door WNS gericht op te leiden. Kennisintegratie: lessen trekken uit het verleden. Informatie over succesvolle probleemoplossingen toevoegen aan kennisdatabanken. 83 9. Kapitaal, proces of praktijk? Configuratieperspectief won meer en meer aan belang. Vertical fit wordt belangrijker. Erkenning dat de ontwikkeling van een intern consistente HRM voor elke organisatie apart is. Meeste varianten van het configuratieperspectief sluiten aan bij de ‘resource based view of the firm’, waarbij het bestaan van moeilijk te imiteren hulpbronnen of attributen beschouwd worden als competitief voordeel. Het is voor rivalen moeilijker om te ontdekken welke waarde op welke wijze wordt toegevoegd door die human resources. Het komt er dus op aan om de HR-bundel zo complex mogelijk te maken, door: Causale ambiguïteit: lastig om zicht te krijgen op de wijze waarop HRpraktijken effecten genereren in een complex bedrijfssysteem. Padafhankelijkheid: HR-systemen zijn meestal over een erg lange epriode opgebouwd, en daardoor verankerd in de geschiedenis van de organisatie. Nuanceert het strategisch belang van de HRpraktijken die in dit boek voorkwamen. Die waren makkelijk imiteerbaar en zelfs substitueerbaar, met een grote visibiliteit. Human capital advantage: aanwerven van mensen met waardevolle impliciete kennis, vaardigheden en attitudes. Daarom is het belangrijk om selectiecriteria te hanteren met een hoge voorspellende waarde. Human process advantage: Manifesteert zich meer op het niveau van de werkprocessen en mechanismen van interne communicatie en coördinatie. Het zijn die processen die de pool van menselijk talent kunnen optillen tot het niveau van een complexe en moeilijk te imiteren structuur. Human resource advantage: product van HCA en HPA. HR-praktijken spleen cruciale rol bij opbouw van beide voordelen, en de realisatie van hun product. De HR-praktijken kunnen dan wel geimiteerd worden, maar niet de configuratie waarin ze zich bevinden. Daardoor falen ook de overnames van ganse HR-divisies: a. Het begrip van het sociale systeem is verspreid over de verschillende lagen in het bedrijf. b. Eenzelfde aanpak in verschillende sociale systemen kan ook andere effecten genereren. 10. Proces of inhoud? Probleem van het knowing-doing gap: verschillende WNSgroepen interpreteren eenzelfde HRMboodschap gans anders. HRM moet er dus op letten dat de variatie in betekenisgeving binnen de perken gehouden wordt. Metakenmerken van sterke HR-systemen: Visibiliteit: HR kan maar krachtige signalen afgeven die op consistente wijze geïnterpreteerd worden door WNS, als die praktijken voldoende zichtbaar zijn. Probleem bij bv. evaluatiecriteria die nauwelijks gekend zijn bij het personeel. WNS onderschatten de geldwaarde van minder goed gekende voordelen, wat op termijn het rendement ondermijnt. 84 Verstaanbaarheid: HR-praktijken zijn vaak te complex of te weinig transparant. Als de communicatie te complex is, kan er ook niet van verwacht worden dat er gezag van uitgaat. Autoriteit: Lancering van nieuwe HR-initiatieven moet met autoriteit gepaard gaan. De impliciet aanwezige gedragsnormen zijn niet uit zichzelf effectief, en er is dus een autoriteit nodig om die af te dwingen. De zichtbare steun van het management kan hierbij van onschatbare waarde zijn. Relevantie: HRpraktijken zijn pas relevant als ze er ook in slagen om de individuele doelen in overeenstemming te brengen met de organisatiedoelen (doelcongruentie). Dit heeft namelijk gunstige effecten voor zowel individueel gedrag, als voor het functioneren van de organisatie als geheel. Instrumentaliteit: Lage instrumentaliteit: Zwakke oorzaak-gevolg relatie. Zwakke versterking van het gewenste gedrag, wat leidt tot een low-impact HRpraktijk. Een hoge instrumentaltieit kan maar bereikt worden als beloningen/sancties rechtstreeks aan gedragingen gekoppeld wordt, en dit op consistente wijze. Validiteit: Er moet een duidelijke consistentie zijn tussen wat HR beoogt, en wat er feitelijk gebeurt. Er moet een transfer zijn van wat HR beoogt, en hetgeen op de werkplek effectief wordt toegepast. Als dit niet zo is, dan is de validiteit van de HR-interventie ondermaats, wat ook meteen de autoriteit zal ondermijnen. Consistentie: Een HRsysteem kan maar krachtig werken als alle uitgezonden signalen een zeker stabiliteit en compatibiliteit vertonen. Dit sluit enigszins aan bij het nastreven van krachtige connecties, en het vermijden van dodelijke combinaties. Overeenkomst: Medewerkers moeten het gevoel hebben dat de HRbesluitvormers een consensus hebben over het nut en de exacte bedoeling van HRmaatregelen. Er mag geen gevoel van onenigheid ontstaan. Rechtvaardigheid: HR moet scoren op verdelende, procedurele en interactionele rechtvaardigheid. De gepercipieerde rechtvaardigheid heeft een invloed op de aanvaarding van die praktijken en op hu doeltreffendheid. Conclusie: De impact van HR schuilt meer in voornoemde aspecten, dan in de concrete inhoud van het syseem. Het is belangrijk om te weten hoe de WNS HRM aanvaarden als rechtvaardig, consistent, legitiem en instrumenteel. 85