Kernmomenten uit de geschiedenis van de Katholieke Raad voor

advertisement
KRI in de jaren ’80
Deel 4: Nederlandse Joden en het Pausbezoek. De
innerlijke schoonheid van een mislukking
In dit vierde deel van de serie Momentopnamen uit de geschiedenis van de KRI gaan we terug naar 1984
en 1985, toen het bezoek van paus Johannes Paulus II aan Nederland werd voorbereid. De paus wilde
tijdens dat bezoek Joodse organisaties leren kennen. In andere landen waren zulke ontmoetingen
vruchtbaar gebleken, maar in Nederland liep het mis. De discussies die tot de mislukking leidden
onthulden echter wezenlijke kwesties. In die zin was het pausbezoek voor de KRI een prachtige
mislukking.
Paus Johannes Paulus II heeft zich ingezet voor een echte dialoog met de Joodse wereld,
lang vóór hij in 1993 met een bezoek aan Israël het land de jure erkende. Tijdens zijn
reizen heeft hij vaak contact gezocht met Joodse kringen. Toen in het voorjaar van 1984
bekend werd dat hij dit ook wenste te doen in Nederland, vroeg de KRI informeel aan
het Nederlands Israëlietisch Kerkgenootschap (NIK) en het Verbond van Liberaal
Religieuze Joden in Nederland of zij eventueel op zo’n uitnodiging zouden ingaan. Beide
organisaties reageerden welwillend.
Het pausbezoek was gepland van 11 tot 16 mei 1985. De Stichting Pausbezoek
bracht eind juni 1984 een officieus programma uit, waarop de ontmoeting alvast was
aangegeven. Wat daarop gebeurde, had niemand van de organisatoren voorzien.
EISEN VAN ERKENNING
Vanuit Joodse zijde volgden felle reacties. Die zomer publiceerde de journalist Herman
Bleich tweemaal een kritisch stuk tegen de ontmoeting, in het Nieuw Israëitisch
Weekblad (NIW) en in Trouw. Hij verwoordde twee problemen die de gemoederen sterk
bezighielden. Ten eerste had Rome de staat Israël nooit de jure erkend. Ten tweede had
ze nooit een openlijke verklaring gegeven naar de Joodse wereld over de rol van de kerk
en haar theologie op eeuwenlange Jodenvervolgingen, met name die tijdens de Tweede
Wereldoorlog. De artikelen maakten een stroom reacties los bij lezers. Uit ingezonden
brieven bleek een breed gevoeld wantrouwen tegen het pausbezoek, zowel bij Joden als
bij progressieve katholieken.
In Rome was kardinaal Willebrands geschokt door Bleichs artikel. Hij meende dat
de tweede eis - verantwoording voor de jodenvervolgingen - kritiek inhield op paus Pius
XII, zoals die ook eerder was geuit in de jaren ’60 in een toneelstuk van Hochhuth. Deze
gebeurtenis had de Kerk destijds in diskrediet gebracht in Joodse kringen. Willebrands
verweet Bleich onkunde over de ware historische toedracht. Juist in Nederland hadden
katholieken de Joden gesteund, stelde hij, mede dankzij moedige inzet van aartsbisschop
De Jong. Hij mandateerde de KRI om een antwoord te formuleren op de
beschuldigingen.
Binnen het NIK en het Verbond van Liberaal Religieuze Joden in Nederland
ontstonden twijfels. Men vroeg advies aan het World Jewish congress en later was er
contact met Shimon Peres, premier van Israël. Zowel hij als het WJC raadde de
Nederlandse Joden aan, de uitnodiging aan te nemen. Weigering zou niet in het belang
zijn van Israël en zou ook onhoffelijk zijn. Bovendien waren zulke ontmoetingen ook in
andere landen bevredigend verlopen.
Er speelden destijds echter nog meer kwesties waardoor de Nederlandse Joden
bedenkingen hadden kunnen krijgen, zoals toenadering tussen de Raad van Kerken en
PLO. Deze had ertoe geleid dat het opperrabbinaat in Den Haag had
1
opgeroepen tot tijdelijke verbreking van contact met alle christelijke kerken. Het NIK en
het Verbond van Liberaal Religieuze Joden in Nederland bleven desondanks positief
gestemd over het pausbezoek. J. Sanders, secretaris van de Centrale Commissie van het
NIK, stelde tegenover zijn achterban dat Vaticanum II, vooral Nostra aetate, veel
veranderingen ten goede hadden gebracht en dat paus Johannes Paulus II zich actief
inzette voor verbeteringen van de relaties. Dit nam de onrust echter niet weg. Het ging
voor veel Joden om specifieke kwesties, die daarmee niet waren weggenomen: de
erkenning van Israël en een verklaring van de rol van de kerk bij de vervolgingen.
NEGEN VRAGEN EN VERLANGENS
Op 20 september 1984 legden de Joodse organisaties negen ‘vragen en verlangens’ voor
aan de KRI, in verband met een eventuele ontmoeting met de paus. Later zou E.M.
Wikler, voorzitter van het NIK, zeggen dat hij heimelijk hoopte dat de katholieken
vanwege deze lastige punten zouden afzien van de ontmoeting. Het betrof een erkenning
van de staat Israël door het Vaticaan; de wens dat de dialoog met de paus zou kunnen
worden gevoerd zonder censuur vooraf; dat de ontmoeting zou plaatshebben op
een voor Joodse Nederlanders betekenisvolle plaats, bijvoorbeeld Westerbork of de
Hollandse Schouwburg; dat de samenstelling van de Joodse delegatie vrij zou zijn; dat
de media vrij mochten worden geïnformeerd; de vraag hoe men de paus moest
aanspreken (‘heilige vader’ lag bijvoorbeeld gevoelig); dat toespraken niet vooraf werden
gecensureerd; dat vooraf informatie zou worden gegeven aan België; en tenslotte de
vraag of er begrip was voor eventueel afslaan van de uitnodiging.
Toen Willebrands hiervan hoorde, bood hij aan persoonlijk naar Nederland te
komen. Op 9 december 1984 vond een ontmoeting plaats tussen zware delegaties. Aan
beide zijden waren de verwachtingen hooggespannen Willebrands bleek de negen wensen
en vragen (door sommigen inmiddels ‘voorwaarden’ genoemd) niet te hebben ontvangen.
Dat gaf verwarring, vooral aan Joodse zijde. Het gesprek verliep voor de Joodse
delegaties weinig bevredigend, ook al waren er hoopgevende berichten inzake mogelijke
erkenning van Israël. Het Nieuw Israëlitisch Weekblad reageerde cynisch. Er vonden
stemmingen plaats binnen de besturen over de eventuele ontmoeting. Bij het NIK was
het aantal tegenstemmers elf, het aantal voorstemmers twaalf.
De stroom van afkeurende brieven aan Joodse media hield ondertussen aan. Dat
premier Peres en het WJC de ontmoeting ondersteunden, maakte weinig indruk. Veel
Nederlandse Joden waren het vertrouwen in de katholieke kerk kwijt en weigerden
bovendien aan de leibanden van het internationale Jodendom te lopen. Als de paus het
vertrouwen wilde herstellen, moest hij concrete daden stellen, vonden ze. Inmiddels
naderde het pausbezoek met rasse schreden.
ONDERHANDELINGEN MISLUKT
Op 31 januari 1985 was kardinaal Simonis terug uit Rome, na een gesprek met
Willebrands. Hij sprak opnieuw met de Joodse delegaties. Het was een constructief
gesprek, waarbij men overeenkwam dat erkenning van Israël de facto voldoende zou zijn.
Over de rol van de Kerk bij de vervolgingen ontspon zich een inhoudelijke dialoog. De
Joodse delegaties gaven aan dat een schuldbekentenis niet vereist was, wel een duidelijke
uitspraak over het optreden van de kerk.
Op 15 februari schreven J. Keet en M. Poorthuis, respectievelijk voorzitter en
secretaris van de KRI, een brief aan Willebrands die was bedoeld als bijdrage aan de
inhoudelijke discussie. Ze erkenden dat de pijn om het leed van de concentratiekampen
nooit helemaal zou genezen. Wel memoreerden ze het optreden van kardinaal De Jong,
en initiatieven vanuit het Vaticaan om Joden te redden. Willebrands nam de suggesties in
deze brief echter niet over. Op 6 maart schreef hij kardinaal Simonis. Hij stelde voor dat
2
de paus de de facto erkenning van de staat Israël, zoals die in Redemptionis anno was
opgenomen, zou herhalen, evenals de passage tegen discriminatie uit Nostra aetate. Over
Pius XII zou echter niet worden gediscussieerd. Toen Simonis deze brief twee weken
later, op 22 maart, aan de Joodse delegaties voorlegde, voelden zij dit laatste punt als
afwijzing. De ontmoeting werd afgezegd, overigens in vriendschappelijke stemming.
PERSOONlIJKE VERANTWOORdElIJKHEID OF COLLECTIEVE SCHULD?
Een achterliggend probleem met verstrekkende gevolgen, was het begrip schuld. De
katholieke kerk heeft langdurig vastgehouden aan de Substitutietheologie en aan nog
ernstiger vormen van religieus antisemitisme. Was dit de schuld van de Kerk als instituut
en van bepaalde aspecten van haar theologie, of betrof de schuldvraag alleen leden van
de Kerk?
De historicus Van Schaik legde tijdens de laatste ontmoeting op 22 maart een
opvallende discussie vast tussen kardinaal Simonis en Marcel Poorthuis, secretaris van de
KRI. Aan de orde was de vraag, of de kerk eigenlijk wel in staat was om schuld te
bekennen voor het antisemitisme. Simonis zei hierop: ‘Schuld is altijd schuld van een
persoon. Als zodanig kan een schuldbelijdenis door mensen die zelf geen persoonlijke
schuld dragen, geen betekenis hebben en kan ook ‘de kerk’ geen schuld hebben.’ Dit
getuigde van een essentialistische visie, waarin de Kerk als mystiek lichaam van Christus
niet kan zondigen, maar haar leden wel.
Poorthuis reageerde door te stellen dat schuld weliswaar persoonlijk was, maar
dat het staan in een traditie ook een bijzondere verantwoordelijkheid voor die traditie
impliceerde. Al was een katholiek dan niet zelf verantwoordelijk voor wat in het verleden
was aangericht, hij was wel verantwoordelijk voor het verleden voor zover dat nog steeds
het heden bepaalde. Het ging hier dus om een bijzondere verantwoordelijkheid, die
onder meer betekende: het bestrijden van anti-Joodse thema’s in de theologie. Deze
verantwoordelijkheid kon niet ‘weg-geïndividualiseerd’ worden.
Deze visie kon nieuwe generaties in beweging brengen, die de oorlog en de
periode daarvoor niet hadden meegemaakt. Schuld daaraan kon hun niet worden
aangerekend, maar wel rustte op hen de taak de negatieve effecten ervan te elimineren en
zo de weg te bereiden voor een vernieuwde dialoog.
Wie dit direct aanvoelde, was rabbijn Awraham Soetendorp. Hij reageerde naar
aanleiding van de persconferentie op 22 maart als volgt: ‘Beter dan te vragen naar
collectieve schuld van de Kerk, is het te formuleren of erkend kan worden dat er sprake
is van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de katholieke kerk voor de
Jodenvervolging.’ Hij zei getroffen te zijn door de gedachte dat ook een generatie
christenen van na de oorlog, zich bewust kon zijn van een gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid voor de Jodenvervolging. Dat was dus meer dan individuele
verantwoordelijkheid voor wat iemand zelf heeft aangericht. Dit gaf hem hoop voor de
toekomst.
Kardinaal Simonis’ klassieke essentialisme had op 22 maart gezorgd voor een
definitieve mislukking, maar opende in reactie ook wegen naar nieuwe, meer vruchtbare
verhoudingen. In zijn terugblik, achttien jaar na deze gebeurtenissen, vermoedde
Poorthuis dat dit essentialisme was ontleend aan Willebrands, die ooit toegaf emotioneel
te zijn geraakt door mogelijke kritiek op paus Pius XII als ‘hoofd’ van het mystieke
lichaam van Christus. Discussie over Pius XII was echter niet wat de Joodse organisaties
vroegen. Zij wilden een heldere reactie, maar geen persoonlijke beschuldiging. De
gesprekken tussen Joden en katholieke kerk in Nederland werd door deze episode niet
afgebroken; eerder werden de contacten naderhand hechter. Marcel Poorthuis werd een
van de belangrijkste promotors van de dialoog tussen Joden en katholieken in Nederland.
In april 2011 werd hij hoogleraar Interreligieuze Dialoog aan de Universiteit van Tilburg.
3
Hij is bovendien voorzitter van de Stichting Pardes, die kennis over de Joodse taal en
cultuur bevordert in en buiten Joodse kring.
‘IK GA DOOR MET ZEGENEN’
Het pausbezoek aan Nederland werd voor de organisatoren een ware nachtmerrie.
Straten en pleinen bleven leeg, media reageerden spottend, Hedwig Wasser bekritiseerde
de kerk en de paus kreeg dagenlang hetzelfde te eten. Maar wie er ook in de grond wilde
wegzinken van gêne, niet de paus. Hij glimlachte, zwaaide en hield zijn redevoeringen
alsof er niets aan de hand was. ‘Continuo benedicere,’ zei hij vriendelijk tegen de
asgrauwe bisschop naast hem, op weg naar alweer een leeg stadion, ‘ik ga door met
zegenen’. Zijn mislukte bezoek had voor het contact tussen Joden en katholieken echter
nieuwe mogelijkheden geopend voor dialoog. In die zin was het inderdaad een zegen.
Het zou nog acht jaar duren voor de paus de staat Israël de jure zou erkennen, en nog
vijftien jaar voor hij bij de Klaagmuur rekenschap zou geven van de schuld van de kerk
aan het leed van de Joden in tweeduizend jaar. In tussentijd bleef de KRI vanuit
Nederland betrokken. In het volgende nummer richten we ons op 1995, toen de
bisschoppen een opvallende verklaring uitbrachten.
ALETTE WARRINGA, op basis van: Marcel Poorthuis en Theo Salemink, ‘Het
pausbezoek in 1985 en de Nederlandse Joden,’ Tijdschrift voor Theologie 43
(2003), 140-165.
4
Download