Deel 5: Belangrijke momenten uit het bestaan van de KRI het jaar 1993 de KRI en de erkenning van de staat Israël Toen de vervangingstheologie aan kracht verloor, kwamen er nieuwe visies op het Jodendom. soms waren dat projecties van maatschappijkritische idealen. Pro gressieve christenen verwarden oprechte interesse in het Jodendom wel eens met het gevoel, gezamenlijk op te marcheren in een ‘Joods­Christelijke’ cultuur. Ook antisemitisme kwam voor in linkse kringen. Wat de Joden werkelijk bezighield, werd maar zelden verstaan. Kort na het overlijden van Toon Ramselaar in 1981 deed rabbijn Awraham soetendorp een oproep aan het Vaticaan en aan alle Nederlandse katholieken. Hij vroeg hen om in de geest van Ramselaar de staat Israël te erkennen, de vervangingstheologie af te zweren en de dialoog Jodendom-christendom te richten op samenwerking aan een leefbare samenleving – tikkoen olam. Herman Verbeek, theoloog, PPR-voorman en voorzitter van Stichting Joodse synagoge in Groningen, antwoordde dat de kerk inderdaad moest terugkeren naar het christendom van vóór de Romeinse institutionalisering. Jezus, de ‘dissidente rabbi uit het Noorden’, moest worden teruggegeven aan het Joodse volk. De Joden gaf hij echter ook Jezus’ kritiek te overdenken op de verstarde Joodse gezags­ verhoudingen van zijn tijd. Marcel Poorthuis en Theo Salemink noemen zijn reactie in hun boek Een donkere spiegel typerend voor toenmalige ‘Joods­christelijke’ kringen. Verbeek erkende wel de Joodse oorsprong van het christendom, maar zag deze vooral als exponent van zijn eigen strijd tegen maatschappelijke verstarring. Staatsvorming paste niet zozeer binnen zijn kader. Mogelijk negeerde hij daarom Soetendorps oproep tot erkenning van Israël. De KRI verstond die oproep wel. Ramselaar had altijd gepleit voor volledige erkenning. Zijn opvolger, Jozef Keet, antwoordde Soetendorp dat het Vaticaan deze zo snel mogelijk zou moeten doorvoeren. Ook vroeg hij in zijn reactie alle Nederlandse katholieken, de vervangingstheologie definitief op te geven. ANTISEMITISME VAN LINKS Poorthuis en Salemink gaan er niet van uit dat Verbeek het slecht bedoelde. Er zijn van Nederlandse linkse groeperingen begin jaren ‘80 echter ook ronduit antisemitische uit­ spraken bekend. Toen Israël in de jaren ’70 twee oorlogen won, keerden sommige leden van de vredesbeweging Pax Christi tegen ‘sacralisering’ van de staat Israël. Ze publi ceerden begin jaren ’80 in het katholieke tijdschrift De Bazuin een reeks artikelen. Redacteur Lambert van Gelder citeerde daarin een zekere Shahak, die meende dan vijandschap tegenover niet-Joden typerend was voor het orthodoxe Jodendom en voor het Zionisme. Lucas Grollenberg stelde dat de aanval op Libanon de uitvoering was van een ‘oud Zionistisch plan’. Ze haalden negen christelijke theologen over een open brief in de Bazuin te ondertekenen, waarin de nieuwe theologische belangstelling voor Israël werd afgedaan als naïef en ‘geboren uit een te laat schuldgevoel over de shoah’ en waarin theologen werden gemaand op te komen voor de ware slachtoffers, de Palestijnen. Arie Kuiper, hoofdredacteur van de tijd en lid van de KRI, reageerde furieus. De stichting Bestrijding Antsemitisme (STIBA) diende een aanklacht in tegen De Bazuin. Er kwam een rechtszaak. Karel Derksen, voorzitter van de redactie van De Bazuin, vergeleek de kwestie met het verzet van progressieve katholieken tegen dogmatisch katholicisme. Mogelijk vertrouwde hij erop dat een progressieve instelling antisemi 1 tisme a priori uitsloot. De rechter zag dit anders. Derksen en Van Gelder werden beide veroordeeld, doch in hoger beroep vrijgesproken. Grollenberg stond niet terecht, wegens gebrek aan bewijs. INTUSSEN IN ROME Toen paus Johannes Paulus II Nederland in 1985 bezocht en Joodse delegaties wilde ontmoeten, benoemden vertegenwoordigers van Joodse kerkgenootschappen nogmaals waar het hen om ging: de jure erkenning van Israël door het Vaticaan en verantwoording van de rol van paus Pius XII tegenover de Sjoah. Het pauzeboek liep uit op een fiasco. De paus zette zijn kennismaking met het Jodendom echter voort. In andere landen had hij wel ontmoetingen met Joodse groeperingen, wat in Israël werden gewaardeerd. In maart 1986 bezocht de paus de belangrijkste synagoge in Rome om er te bidden. Het was voor zover bekend de eerste maal dat een paus een Joods gebedshuis betrad. Zes jaar later, op 29 juli 1992, werd een bilaterale permanente werkgroep opgericht om de voorwaarden voor diplomatieke betrekkingen tussen Israël en het Vaticaan vast te stellen. Op 24 oktober van dat jaar bezocht de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, Sjimon Peres, de paus in Rome en nodigde hem uit naar Israël te komen. De paus accepteerde de uitnodiging. Een jaar later volgde een bezoek van de Israëlische rabbijn Yisrael Lau, hoofd van de geloofsgemeenschap van Asjkenazim aan het Vaticaan – de eerste officiële ontmoeting tussen de roomse kerkvorst en een Joodse religieuze leider. Op 30 december 1993 ondertekenden de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, Jossi Beilin, en zijn Vaticaanse ambtgenoot Claudio Celli een verdrag waarin de landen elkaar wederzijds erkenden en de basis legden voor onderlinge diplomatieke betrekkingen. Hiermee erkende het Vaticaan de jure de Israëlische soevereiniteit over het deel van het Heilige Land binnen de Israëlische grenzen van voor 1967. REACTIES IN NEDERLAND In Nederland reageerde niet iedereen positief. Pax Christi was diep verdeeld. Een minderheid, onder leiding van Pieter rookmaaker, vond dat de Katholieke Kerk moreel aan het Jodendom verplicht was om de staat Israël te erkennen. De groep binnen de organisatie die zich afzette tegen het Zionisme, omdat dit een vorm van imperialisme zou zijn, groeide echter. De Nederlandse Joodse gemeenschappen reageerden voorzichtig. tijdens een persconferentie in januari 1994 verklaarden de voorzitters van de drie grootste Joodse kerkgenootschappen, dr. ir. E.M. Wikler, dr. J.Z. Baruch en prof. dr. C.L. Davidson, dat de erkenning een belangrijke bijdrage was tot een goede verstandhouding en misschien ook het helaas nog altijd wereldwijde antisemitisme kon helpen tegengaan. Maar waarom had het zo lang moeten duren? Definitieve verzoening kon dit gebaar nog niet zijn, aldus Wikler, maar het was wel een historisch moment. ‘Als de Paus nu naar Nederland zou komen, hadden we hem willen ontmoeten,’ zei Baruch. Mirjam Visser, de journalist die namens het Nieuw Israëlisch Weekblad aanwezig was, merkte op dat één groep in ieder geval erg blij was. Dat was de KrI. Ze rapporteerde dat de raad zich als participant in het OJEC al in de jaren ’80 had uitgesproken voor erkenning van Israël als land van het Joodse volk, en jarenlang achter de schermen voor die erkenning had gevochten samen met verschillende partijen van Joodse zijde. De bisschoppen stelden mgr. A.H. van Luyn s.d.b., bisschop van rotterdam, in 1994 aan als bisschop-referent van het Jodendom. De KrI werd via het secretariaat van de Bisschoppenconferentie benoemd tot officiële adviserende instantie voor deze portefeuille. 2 EILANDJES VAN BEGRIP EN SAMENWERKING Kort na de ondertekening, in januari 1994, kondigde het Vaticaan aan in juni een ambassade te willen openen in Jaffa. Al in april zouden beide staten ambassadeurs uitwisselen. In Israël had rabbijn Shalom Lipschitz, directeur van de ultra-orthodoxe anti­zendingsorganisatie Vad Le’achiem, bezwaren tegen de overeenkomst. Hij vreesde dat katholieken nu misschien actief hun geloof zouden gaan uitdragen in Israël en pleitte voor anti-bekeringswetten. Jossi Beilin wilde echter geen institutionalisering van wantrouwen, al was het maar omdat er ook positieve contacten met katholieken waren geweest. ‘Achter het akkoord liggen duizenden jaren geschiedenis van haat, vrees en onwetendheid met een paar eilandjes van begrip en samenwerking,’ verklaarde hij. De KRI mocht zichzelf misschien beschouwen als zo’n eilandje. ALETTE WARRINGA Op basis van Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Een donkere spiegel (Nijmegen: Walburg Pers, 2006), 706-713, en Mirjam Visser, ‘Akkoord Vaticaan-Israël in Nederland goed ontvangen’ Trouw, 7 januari 1994, 3. 3