Beleidsregel 1 - Universiteit Leiden

advertisement
ARBOBESLUIT
AFDELING 9 ZWANGERE WERKNEMERS EN WERKNEMERS
TIJDENS DE LACTATIE
Artikel 1.40 Definitie
In deze afdeling wordt verstaan onder richtlijn: Richtlijn nr. 92/85/EEG van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 betreffende maatregelen ter bevordering
van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de
zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PbEG L 348).
Artikel 1.41 Risico-inventarisatie en -evaluatie
Indien in een bedrijf of inrichting een zwangere werknemer of een werknemer tijdens de
lactatie werkzaam is of pleegt te zijn, wordt in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in
artikel 5 van de wet, in het bijzonder aandacht besteed aan de niet-limitatieve lijst van
agentia, procédés en arbeidsomstandigheden, opgenomen in bijlage I bij de richtlijn.
Artikel 1.42 Organisatie van de arbeid
1.
Onverminderd artikel 4:5 van de Arbeidstijdenwet, organiseert de werkgever de arbeid
van een zwangere werknemer en een werknemer tijdens de lactatie zodanig, richt de
arbeidsplaats zodanig in, past een zodanige productie- en werkmethode toe en laat
zodanige arbeidsmiddelen gebruiken, dat de arbeid voor die werknemer geen gevaren
met zich kan brengen voor haar veiligheid en gezondheid en geen terugslag kan
veroorzaken op de zwangerschap of lactatie.
2.
Indien nakoming van het eerste lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt door een
tijdelijke aanpassing van de arbeid of door een tijdelijke aanpassing van de arbeids- en
rusttijden voorkomen dat gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de zwangere
werknemer en de werknemer tijdens de lactatie wordt veroorzaakt, en wordt
voorkomen dat een terugslag kan worden veroorzaakt op de zwangerschap of lactatie.
3.
Indien nakoming van het tweede lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt aan de
zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie tijdelijk andere arbeid
gegeven.
4.
Indien nakoming van het derde lid redelijkerwijs niet mogelijk is, worden de zwangere
werknemer en de werknemer tijdens de lactatie tijdelijk vrijgesteld van het verrichten
van arbeid.
HOOFDSTUK 1 BELEIDSREGELS
ARBEIDSOMSTANDIGHEDENWET
Beleidsregel 8
Voorlichting en onderricht aan zwangere werknemers en
werknemers tijdens lactatie
Grondslag: Arbowet artikel 8, juncto Arbobesluit.
1.
2.
De verplichting van de werkgever om er voor te zorgen dat een werknemer doeltreffend
wordt voorgelicht en dat aan werknemers doeltreffend onderricht wordt verstrekt houdt
mede in dat specifieke voorlichting en onderricht wordt gegeven aan zwangere
werknemers en werknemers tijdens lactatie.
De werkgever geeft een zwangere werknemer voorlichting over de risico’s van haar
werk voor haarzelf en haar (ongeboren) kind en de genomen maatregelen om deze
risico’s te voorkomen. Bij deze voorlichting wordt ook aandacht besteed aan de
rustruimte binnen het bedrijf. Deze voorlichting vindt plaats binnen twee weken nadat
de zwangere werknemer aan de werkgever gemeld heeft zwanger te zijn.
3.
Tevens geeft de werkgever voorlichting aan de werknemer vóór het bevallingsverlof
over de risico’s van het werk voor de pas bevallen werknemer en de genomen
maatregelen om deze risico’s te voorkomen. Deze voorlichting betreft ook informatie
inzake risico’s van het werk voor kwaliteit en kwantiteit van de borstvoeding en de
genomen maatregelen om deze risico’s te voorkomen.
Beleidsregel 1.42
Organisatie van de arbeid van zwangere werknemers en
werknemers tijdens de lactatie
Grondslag: Arbobesluit artikel 1.42.
1.
2.
3.
De verplichting van de werkgever om de arbeid van een zwangere werknemer en
werknemer tijdens lactatie zodanig te organiseren dat de arbeid voor die werknemer
geen gevaren met zich kan brengen voor haar veiligheid en gezondheid en geen
terugslag kan veroorzaken op de zwangerschap of lactatie, houdt ten minste in dat:
a.
de zwangere werknemer bij de arbeid niet wordt blootgesteld aan
lichaamstrillingen of schokken met een versnelling van meer dan 0,25 m/s 2;
b.
de zwangere werknemer bij de arbeid niet wordt blootgesteld aan equivalente
geluidsniveaus boven de 80 dB(A) en piekgeluiden boven 200 Pa;
c.
de zwangere werknemer niet wordt blootgesteld aan klimaatomstandigheden,
die kunnen worden beschouwd als onbehaaglijk;
d.
de noodzaak tot bukken, hurken of knielen bij de arbeid voor de zwangere
werknemer zoveel mogelijk wordt voorkomen. In de laatste drie maanden mogen
zwangere werknemers niet worden verplicht dagelijks meer dan eenmaal per uur
te hurken, knielen, bukken of staande voetpedalen te bedienen;
e.
de noodzaak tot handmatig tillen van gewichten bij de arbeid door de zwangere
of pas bevallen werknemer tot drie maanden na de bevalling zoveel mogelijk
wordt beperkt en, als er toch handmatig gewichten getild worden:
1º
het in één handeling te tillen gewicht gedurende de gehele zwangerschap
en de periode tot drie maanden na de bevalling minder dan 10 kilogram
bedraagt,
2º
vanaf de twintigste week van de zwangerschap gewichten van meer dan 5
kilogram niet meer dan 10 keer per dag worden getild,
3º
vanaf de dertigste week van de zwangerschap gewichten van meer dan 5
kilogram niet meer dan 5 keer per dag worden getild;
f.
de zwangere werknemer of werknemer tijdens lactatie bij de arbeid niet wordt
blootgesteld aan stoffen, die de gezondheid van henzelf en/of hun (ongeboren)
kind kunnen schaden;
g.
de zwangere werknemer niet wordt verplicht om in direct contact te komen met
een ultrasonore trillingsbron. Voor ultrasonore luchttrillingen met frequenties
boven 20 kHz geldt als voorlopige grenswaarde 110 dB(A) per tertsband;
Klimaatomstandigheden worden beschouwd als onbehaaglijk als bedoeld in het eerste
lid, onder c, wanneer het predicted percentage of dissatisfied (PPD) bepaald op basis
van NEN-EN-ISO 7730:1996 “Gematigde thermische binnenomstandigheden.
Bepalingen van de PMV- en de PPD-waarde en specificaties van de voorwaarden voor
thermische behaaglijkheid”, meer bedraagt dan 20%.
Tot de stoffen bedoeld in het eerste lid, onder f, worden in elk geval gerekend:
a.
stoffen die de gezondheid schade kunnen toebrengen via een zogenaamd
genotoxisch werkingsmechanisme en die via de moeder het ongeboren kind of
de zuigeling kunnen bereiken, waaronder alle mutagene en vrijwel alle
kankerverwekkende stoffen;
b.
stoffen die, via een niet-genotoxisch werkingsmechanisme door blootstelling van
de moeder de gezondheid van het ongeboren kind of de zuigeling kunnen
schaden.
II TOELICHTING PER BELEIDSREGEL
HOOFDSTUK 1 BELEIDSREGELS
ARBEIDSOMSTANDIGHEDENWET
Beleidsregel 8 Arbowet
Artikel 8 van de Arbowet verplicht de werkgever tot voorlichting en onderricht over
arbeidsomstandigheden. De voorlichting moet zo dikwijls als dit noodzakelijk is, worden
herhaald. In de invulling van de wettelijke bepalingen voor zwangere werknemers en
werknemers tijdens lactatie (= het geven van borstvoeding) is niet gekozen voor het
verbieden van bepaalde werkzaamheden. In plaats daarvan is gesteld dat de werknemer ‘niet
verplicht kan worden tot’ een aantal met name genoemde werkzaamheden en/of
werkomstandigheden. Om een zwangere werknemer in staat te stellen te beoordelen of zij
het verantwoord vindt onder bepaalde omstandigheden te werken, moet zij goed weten wat
de gevaren van die omstandigheden zijn in haar positie. Daartoe moet zij voorgelicht worden.
De voorlichting dient de volgende onderwerpen te bevatten (voor zover van toepassing):
fysieke belasting, geluid, trillingen, klimaat, werken onder overdruk, straling (ioniserende en
niet-ioniserende), biologische agentia, chemische agentia, psychische belasting, werk- en
rusttijden.
Let wel: deze voorlichting dient dus naast de gebruikelijke voorlichting gegeven te worden, die
op grond van artikel 8 aan alle werknemers wordt gegeven.
Eén van de te nemen maatregelen om een zwangere werknemer in staat te stellen zo lang
mogelijk te blijven werken is de verplichte rustruimte (artikel 3.48 Arbobesluit). De zwangere
werknemer moet over de plaats en het gebruik van de rustruimte voorgelicht worden.
De invulling van de wettelijke bepalingen (Arbobesluit hoofdstuk 1, afdeling 9, alsmede
artikelen 4.108, 4.109 en 6.29) is soms verschillend voor zwangere werknemers en voor
werknemers tijdens lactatie. Daarom is het nodig de voorlichting te herhalen vlak vóór de
werknemer met bevallingsverlof gaat. Het is verstandig hierbij ook de afspraken over het
eventueel borstvoeding geven van het kind dan wel kolven op het werk te betrekken, die
gemaakt moeten worden op grond van de Arbeidstijdenwet.
HOOFDSTUK 2 BELEIDSREGELS
ARBEIDSOMSTANDIGHEDENBESLUIT
Paragraaf 1 Hoofdstuk 1 Definities en toepassingsgebied
Beleidsregel 1.42 Arbobesluit
In deze beleidsregel wordt voor een beperkt aantal agentia invulling gegeven aan artikel 1.42
van het Arbobesluit. Op basis van artikel 8 van de Arbowet is een beleidsregel gemaakt
waarin de voorlichting aan zwangere werknemers wordt uitgelegd.
In de brochure “Veilig en gezond werken tijdens de zwangerschap en na de bevalling” van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn de wettelijke regels ten aanzien van
zwangerschap en arbeid op een rij gezet. Ook is over dit onderwerp een Arbo-Informatieblad
(AI-12) “Zwangerschap en Arbeid”, uitgebracht door de Sdu, Den Haag.
Trillingen (eerste lid, onder a). Uit onderzoek is gebleken, dat blootstelling aan trillingen
gezondheidsschade kan veroorzaken bij de zwangere werknemer en/of haar ongeboren kind.
Dit geldt met name voor trillingen die op het gehele lichaam inwerken, zoals in voertuigen. Dit
soort trillingen wordt aangeduid met de term ‘lichaams-trillingen’. Een groter risico bestaat op
vroeg- en doodgeboortes. Verder bestaat voor de zwangere werknemer een vergroot risico
op rugklachten als gevolg van blootstelling aan lichaamstrillingen.
Geluid (eerste lid, onder b). Gehoorschade bij het ongeboren kind kan voorkomen bij
expositie aan equivalente geluidsniveaus boven de 80 dB(A). Ook lichamelijke stressreacties
van de zwangere werknemer op teveel geluid kunnen schade veroorzaken bij het kind. Ook
piekgeluiden kunnen schade bij het ongeboren kind veroorzaken.
Klimaat (eerste lid, onder c en tweede lid). Zwangere werknemers hebben eerder last van
niet-optimale klimaatomstandigheden. Voor de hete klimaatomstandigheden geldt dit met
name wanneer er ook een hoge luchtvochtigheid heerst en/of een grote lichamelijke
inspanning door de werknemer moet worden verricht. Daarom dienen zwangere werknemers
alleen onder gematigde klimaatomstandigheden te werken. Zie voor een korte beschrijving
van de NEN-EN-ISO 7730 de toelichting bij beleidsregel 6.1, “Binnen- en buitenklimaat”.
Fysieke belasting (eerste lid, onder d en e). Tijdens en na de zwangerschap treden
veranderingen op in houding en conditie. Dit leidt tot vermindering van belastbaarheid. Om
geen verhoogd risico op gezondheidsschade te lopen worden de gestelde grenzen voldoende
geacht. Hurken, bukken en knielen wordt voor zwangere werknemers vooral in de laatste drie
maanden van de zwangerschap een probleem.
Naast tillen zijn ook andere vormen van fysieke belasting mogelijk een probleem voor een
zwangere werknemer, zoals bijvoorbeeld duwen/trekken of veel trappenlopen; over deze
onderwerpen is niet genoeg bekend om hier normen voor op te stellen, maar uiteraard moet
indien de zwangere werknemer aangeeft problemen te krijgen hier wel een oplossing voor
gevonden worden.
Chemische agentia (eerste lid, onder f, en derde lid). Ter bescherming van het ongeboren
kind of de zuigeling is het van belang om zwangere en lacterende vrouwen niet te laten
werken met stoffen die onder de gegeven werkomstandigheden schade aan de ongeboren
vrucht of de zuigeling kunnen veroorzaken.
Dit geldt allereerst voor schadelijke stoffen waarvoor in principe geen veilig
blootstellingsniveau kan worden vastgesteld en die via de moeder de vrucht kunnen bereiken
of in moedermelk terecht kunnen komen. Elke blootstelling aan dergelijke stoffen brengt
immers een zeker risico met zich mee, ook voor het ongeboren kind of de zuigeling. Deze
stoffen zijn in de beleidsregel omschreven als stoffen met een zogenaamd “genotoxisch
werkingsmechanisme”. Het betreft alle mutagene en vrijwel alle kankerverwekkende stoffen.
Als kankerverwekkende stoffen worden beschouwd de stoffen zoals omschreven in artikel
4.11, onder b, van het Arbobesluit.
Als mutagene stoffen worden beschouwd de stoffen welke voldoen aan de toxicologische
criteria vermeld in annex VI bij richtlijn nr. 67/548/EEG (PbEG L196), gewijzigd bij richtlijn nr.
93/21/EEG (PbEG L110), voor toekenning van de gevaarszin R46. Voor stoffen met een
dergelijk werkingsmechanisme kan zoals gezegd in principe geen veilig blootstellingsniveau
worden vastgesteld. Een zwangere of zogende werknemer mag volgens deze beleidsregel
dus niet werken in werksituaties die (mogelijk) blootstelling aan een dergelijke stof kunnen
betekenen.
Daarnaast zijn er stoffen waarvan is vastgesteld dat ze bij blootstelling van de moeder
schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van het ongeboren kind of de zuigeling, maar
waarbij er niet sprake is van een genotoxisch werkingsmechanisme. Als stoffen met een nietgenotoxisch werkingsmechanisme die het ongeboren kind of de zuigeling door blootstelling
van de moeder kunnen schaden moeten worden beschouwd: stoffen die voldoen aan de
toxicologische criteria vermeld in annex VI van richtlijn nr. 67/548/EEG (PbEG L196) voor
toekenning van de gevaarszin R61 of R64. Voor dergelijke stoffen kan in principe wel een
veilig blootstellingsniveau worden vastgesteld. Volgens deze beleidsregel mogen zwangere of
zogende werknemers niet met dergelijke stoffen werken, tenzij kan worden aangetoond dat
het veilige blootstellingsniveau niet wordt overschreden. Er wordt vanuit gegaan dat dit alleen
het geval is als uit een betrouwbare beoordeling blijkt dat het blootstellingsniveau van de
zwangere of zogende onder de voor die stof vastgestelde wettelijke grenswaarde blijft. Een
dergelijke beoordeling dient op grond van artikel 4.2 van het Arbobesluit plaats te vinden in
het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, en moet aan bepaalde voorwaarden
voldoen. In beleidsregel 4.2 -1 is vastgelegd wat onder een betrouwbare beoordeling van de
blootstelling aan stoffen wordt verstaan.
Ultrageluid (eerste lid onder g.) De effecten van blootstelling aan ultrageluid zijn nog niet
altijd duidelijk. Aangetoond is wel dat er bij direct contact met een ultrasonore trillingsbron
(met hoog-energetisch ultrageluid) weefselbeschadiging kan ontstaan. Daarom wordt
aangegeven dat de zwangere werknemer niet verplicht kan worden om in direct contact te
komen met een ultrasonore trillingsbron. Voor ultrasonore luchttrillingen wordt een voorlopige
grenswaarde geadviseerd.
Download