muze Driemaandelijks MAART 2010 13 het medisch magazine van het UZ Brussel a Them Radiotherapie 6 18 22 Radiotherapie in het UZ Brussel anno 2010 Behandeling van de patiënt: de praktische aanpak De rol van het wetenschappelijk onderzoek Kantoor van Afgifte: Brussel X • Erkenningsnummer P2 06218 ord o Voorw Geen Engels, geen Vrijheid? Onze communicatieverantwoordelijke suggereerde mij dat mijn Woord Vooraf best eens wat ‘stout’ mag zijn. Welaan dan. In mei 1856 werd aan de ULB onder de naam ‘Nederduitsch Taalminnend Genootschap Schild en Vriend’ de eerste Vlaamse studentenkring opgericht (’t Zal Wel Gaan). Op 16 december 1880 werd dan de Vlaamschen Studentenkring van Brussel opgericht . Het was deze kring die voor het eerst de spreuk ‘Geen Taal Geen Vrijheid’ gebruikte, thans het motto van het Brussels Studentengenootschap, het overkoepelend studentenorgaan aan de VUB. De emancipatie die het Nederlands in België als onderwijstaal heeft doen erkennen, ligt velen van ons nog vers in het geheugen; de permanente spanningen tussen de twee grote taalgemeenschappen in ons land blijven bovendien onder- en bovenhuids aanwezig. Daar waar tot de eerste helft van de vorige eeuw (en na het Latijn) het Frans nog als cultuurtaal werd beschouwd, maken we nu een nieuwe evolutie mee: het Engels geldt méér en méér als ‘lingua franca’ in het hoger onderwijs. Volgens een recent Nederlands rapport* bieden steeds meer universiteiten in niet-Engelstalige landen in Europa onderwijs in het Engels aan. Nederland is de onbetwiste leider op dat gebied, gevolgd door alle Scandinavische landen. Voor het onderzoek zijn alle officiële instellingen (ongeveer 2.200) in 27 niet-Engelstalige Europese landen onderzocht. In de afgelopen vijf jaar is het aantal Engelstalige programma’s ongeveer verdrievoudigd tot ongeveer 2.400 in heel Europa. Het grootste deel van de Engelstalige programma’s - ongeveer 80% - wordt op masterniveau aangeboden. In veel studierichtingen is het in 2010 niet meer mogelijk aan een Nederlandse universiteit in het Nederlands af te studeren. Enkele universiteiten zijn wat de latere studiejaren betreft al volledig op Engels overgeschakeld. Nochtans verschilt de wetgeving betreffende het taalgebruik in Vlaanderen en Nederland niet eens zo veel, het maatschappelijk draagvlak wel. Wet en decreet wijzen het Nederlands zowel in Nederland als in Vlaanderen ondubbelzinnig aan als de taal van het hoger onderwijs. Wet en praktijk verschillen echter aanzienlijk. De Nederlandse wet op het hoger en wetenschappelijk onderwijs bepaalt dat “Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands”. Die taalclausule noemt daarna drie specifieke gevallen waarin van deze algemene regel mag worden afgeweken. Het Vlaamse decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs van 2003 bepaalt: “§1. De onderwijstaal in hogescholen en universiteiten is het Nederlands”. Op die algemene regel zijn, net als in Nederland, uitzonderingen mogelijk. De wetgevers die dit niet lang geleden besloten, hebben vooral in Nederland gedoogd dat de universitaire besturen de uitzonderingen op de algemene regel tot norm hebben verklaard, terwijl dit in Vlaanderen (begrijpelijkerwijs) veel gevoeliger ligt. Nochtans is ‘kennis’ de enige grondstof die Vlaanderen rijk is, en de Vlaamse regering benadrukt duidelijk het belang van de innovatieve kennismaatschappij. Kunnen we dit nog in het Nederlands? In de frequente contacten die ik heb met buitenlandse ziekenhuizen en universiteiten, wordt steevast gepeild naar de mogelijkheid tot uitwisseling van studenten en fellows; op enkele uitzonderlijke Engelstalige programma’s na, moet ik hen steevast ontgoochelen. Voor Chinezen, Indiërs, Jordaniërs, enzovoort, is de horde van het Nederlands te hoog. Dus trekken ze maar naar Nederland, of Scandinavië, als ze al niet naar Canada, UK of de USA verhuizen. In de Amerikaanse universitaire ziekenhuizen en labo’s zijn meer dan de helft van de (briljante) studenten, fellows en professoren van buitenlandse origine. Broeinesten van interculturele uitwisseling, innovatie en kennis. In De Standaard van 3 februari las ik dat de Vaste Commissie voor Taaltoezicht de Engelstalige benamingen van de departementen van de Provinciale Hogeschool Limburg onwettig heeft verklaard. “Vlaanderen blijft aldus onbekend en onbemind bij buitenlandse studenten”, zo meldt de Directeur. Wat moeten we hiermee? Vasthouden aan ons (historisch perfect begrijpelijk en verdedigbaar) Vlaams taalpurisme, en het risico lopen in deze geglobaliseerde kennisomgeving de boot te missen? Of Nederland en Scandinavië volgen, en voor meer dan de helft overschakelen op het Engels op masterniveau en grote groepen buitenlandse brains aantrekken? Of doen we zoals de Franstalige Université Catholique de Louvain, en geven we sommige masteropleidingen in twee keuzetalen? Ik ken het antwoord op deze vraag niet. Maar ze moet gesteld, en dringend beantwoord worden. Welke politicus durft? Prof. Marc Noppen Gedelegeerd Bestuurder * Het Engels als voertaal aan onze universiteiten? Rapport door Albert Oosterhof voor de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen – Nederland, 2008 Radiotherapie in het UZ Brussel anno 2010 6 In dit nummer PAGINA 4 Hoe ontstond de dienst radiotherapie? PAGINA 6 Radiotherapie in het UZ Brussel anno 2010 PAGINA 8 Oncologisch zorgtraject vraagt om een multidisciplinaire benadering PAGINA 10 Rol van de sociaal verpleegkundige PAGINA 12 Het oncologisch centrum doet een beroep op vrijwilligers PAGINA 13 10 De diëtiste vangt voedingsproblemen op PAGINA 14 Rol van de sociaal verpleegkundige Psychologische begeleiding op maat van de patiënt PAGINA 15 22 Het belang van het wetenschappelijk onderzoek Support team UZ Brussel is uitgegroeid tot netwerk PAGINA 17 Een eigen ingenieursploeg PAGINA 18 Behandeling van de patiënt: de praktische aanpak PAGINA 22 Het belang van het wetenschappelijk onderzoek PAGINA 24 De samenwerking UZ Brussel - ASZ 24 De samenwerking UZ Brussel - ASZ PAGINA 26 Even samenvatten … PAGINA 28 Klinisch en academisch nieuws 3 radiotherapie radiotherapie? radiotherapie radiotherapie Hoe ontstond de dienst In 1994 waren de raadplegingen een stuk omvangrijker, was ook de dagkliniek gerealiseerd en was er een 2de bunker in gebruik (om redenen van stralingsbescherming moet een lineaire versneller geïsoleerd opgesteld worden en deze behandelingsruimte wordt daarom toepasselijk ‘bunker’ genoemd). Er was dan ook reeds een 3de lineaire versneller in huis met online beeldverwerking en door onze ingenieurs geïmplementeerde tafelbesturing om positioneel het doelvolume te corrigeren. In mei 1984 werd de dienst radiotherapie opgestart. Weliswaar was er reeds een raadpleging sinds de beginperiode van het ziekenhuis in 1977, maar tot 1984 werden de patiënten voor de bestraling doorMeerdere primeurs verwezen naar het Bordetinsti- De dienst radiotherapie nam in 1995 als tuut. Vandaag staat de dienst reeds eerste in Europa de intensiteit gemoduleerde techniek (IMRT) klinisch in gebruik. 25 jaar garant voor innovatie en Hiermee konden o.a. patiënten met hoofdkwaliteitsstreven met een toppositie halsaandoeningen behandeld worden zonder dat de speekselklierfunctie in het geinzake hoge precisiebestraling. Gezien de financiële situatie gebeurde de opstart met 1 lineaire versneller en een ‘geërfde’ telecobaltmachine. Alles werd toegespitst op kwaliteit en al vlug werden meer en meer patiënten van andere ziekenhuizen doorverwezen en werd reeds in 1987 de kaap van 700 patiënten bereikt. Bij de keuze van het tweede radiotherapietoestel werd de grondslag gelegd om ‘image guided radiotherapy’ (IGRT) te implementeren in de dagelijkse praktijk (1989). Deze aanpak bracht mee dat de precisie van de dagelijkse behandelingen beter werd, met minder bijwerkingen en betere overleving van de patiënten als gevolg. De daaropvolgende jaren kende de dienst een gestage uitbreiding op alle vlakken. 4 drang kwam op latere termijn. In 2000 werd het Novalissysteem (radioshaped beam) opgestart, opnieuw een primeur voor Europa. Dit toestel maakte het mogelijk millimeterprecisiebestraling uit te voeren bij cerebrale aandoeningen en onregelmatige vormen in een korte tijdsspanne te bestralen in tegenstelling tot de gamma knife wat tot dan toe beschouwd werd als de standaard behandeling. De positionering werd radiologisch tri-dimensioneel gereconstrueerd en automatisch bijgestuurd na detectie en berekening van kleine foutjes in de locatie. In 2005 werd de Tomotherapie aangeschaft (tweede in Europa): standaard gebouwd op een CT principe en drie-dimensioneel positionering op millimeterniveau. Gezien er meer van deze toepassingen werden vooropgesteld om de bijwerkingen bij de patiënten haast naar nul te herleiden, werden 2 bunkers gebouwd. Het tweede Tomotoestel werd 1 jaar later geïmplementeerd. Deze techniek wordt nu dan ook in de routine toegepast. Al deze technieken werden telkens ontwikkeld met een industriële partner. Tientallen publicaties bewijzen de kwaliteit van de techniek en de mogelijkheden ervan, alsook de verbetering van de resultaten bij de patiënten. Recent hebben we dankzij de Herculesstichting het Verosysteem kunnen integreren, weerom een primeur maar ditmaal op wereldniveau (serienummer 1). Het laat ons toe om bewegende tumoren online te behandelen zonder tijdverlies en uiteraard met millimeterprecisie. “Eind 2009 werd het Verosysteem geïntegreerd, een wereldprimeur.” Bovendien is de dienst radiotherapie een satelliet aan het uitbouwen op de campus Aalst van het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis (ASZ), waarmee reeds 20 jaar een samenwerking bestaat op oncologisch vlak. Op deze wijze wordt de kwalitatieve en innoverende rol van de dienst ook uitgedragen om het beste te geven aan wie het toekomt: de patiënten. vroeger nu De dienst radiotherapie vroeger en nu: 25 jaar innovatie en kwaliteitsstreven 5 muze Radiotherapie in het UZ Brussel anno 2010 In de nabije toekomst wordt er een toename van het aantal kankerpatiënten verwacht van ongeveer 2,5% op jaarbasis, hetgeen kadert in de vergrijzing van onze bevolking. Meer dan de helft van deze patiënten zullen gedurende hun ziektegeschiedenis behandeld worden met radiotherapie. Chirurgie en radiotherapie vormen de hoekstenen van de lokale behandeling van kanker, chemotherapie van de systemische behandeling. Radiotherapie wordt vaak gebruikt in combinatie met chirurgie, om de lokale controle te verbeteren of om minder agressieve heelkunde toe te laten. Bij een vroegtijdig borstkliercarcinoom zijn de resultaten van borstsparende heelkunde gevolgd door bestraling vergelijkbaar met mastectomie. Bij het locoregionaal gevorderd borstklier- of rectumcarcinoom verbeteren respectievelijk post- en preoperatieve radiotherapie de lokale controle en overleving. Radiotherapie wordt gebruikt als primaire behandeling bij bijv. prostaatkanker en hoofd-en-hals tumoren. Een bestraling van strottehoofdkanker is veel minder mutulerend dan een laryngec- 6 tomie en resulteert in een vergelijkbare ziektecontrole, te meer daar heelkunde in reserve gehouden wordt. Radiotherapie wordt ook vaak gebruikt in palliatieve context. Het is een efficiënte behandeling van metastatische botpijn en kan neurologische complicaties van hersenmetastasen vermijden. Radiotherapie wordt meer en meer gebruikt in combinatie met chemotherapie, bijv. bij lokaal gevorderde rectumkanker, longkanker, hoofd-en halskanker en bij maligne hersentumoren. De idee is dat de synergetische effecten van chemo- en radiotherapie meer uitgesproken zijn ter Radiotherapie is samen met chirurgie de hoeksteen van de lokale kankerbehandeling. verhoogt niet enkel de genezingskans, maar verbetert ook de levenskwaliteit en verminderen de kosten die gepaard gaan met de opvang van neveneffecten. Therapeutische index verbeteren Een eerste strategie bestaat erin om door moderne bestralingstechnieken conformele dosisdistributies rondom tumoren te creëren en door beeldgeleide positionering de veiligheidsmarges te minimaliseren. De dienst radiotherapie van het UZ Brussel heeft diverse systemen van conformele en beeldgeleide radiotherapie ontwikkeld zoals Novalis en Tomotherapie. Dankzij de internationale faam van de dienst wordt nu ook het Verosysteem klinisch geïmplementeerd, dat tumor tracking – ‘straal volgt tumor’ – toelaat: een wereldprimeur. Door deze evoluties breiden de indicaties van radiotherapie uit. Bestraling wordt geëvalueerd als alternatief voor chirurgie bij lokale longtumoren (T1-2, N0) en als onderdeel van de multimodale aanpak van diverse metastatische tumoren. Een andere strategie die geëvalueerd wordt in het radiobiologisch laboratorium van de dienst, is het specifiek targetten van het tumoraal micromilieu door hypoxie selectieve geneesmiddelen. hoogte van tumoren dan ter hoogte van gezonde organen. Radiotherapie is een efficiënte anti-tumorale behandeling, maar tumoriciede dosissen zijn toxisch voor de gezonde weefsels rondom de tumor. Hierdoor is het vaak onmogelijk om curatieve dosissen af te leveren en veroorzaakt radiotherapie zijn gevreesde neveneffecten, zoals bv. diarree en darmkrampen (enteritis) bij abdominale bestralingen en droge mond (xerostomie) bij de behandeling van hoofd-en-hals tumoren. De dienst radiotherapie van het UZ Brussel heeft een aantal strategieën ontwikkeld om de therapeutische index (anti-tumorale effecten of neveneffecten) te verbeteren. Hierdoor De rol van de radiotherapeut is de laatste decennia sterk geëvolueerd. Hij neemt deel aan de multidisciplinaire aanpak van oncologische patiënten, schrijft de bestralingstechniek en dosis voor en volgt de patiënt tijdens en na zijn behandeling. De moderne radiotherapietechnieken vereisen een grondige kennis van de radioanatomie omdat de doelvolumes en risicoorganen pixel-per-pixel gedefinieerd moeten worden. Voor de beoordeling van de behandelingsplanningen/ berekeningen is een grondige kennis van fysica en radiobiologie vereist. Momenteel werken er 10 radiotherapeuten in het UZ Brussel. 7 muze radiotherapie Oncologisch zorgtraject vraagt om een multidisciplinaire benadering Een goede onderlinge communicatie optimaliseert de samenwerking tussen de betrokken specialismen. De interactie tussen de specialismen die een rol spelen doorheen het zorgtraject wordt steeds intenser en complexer. Door goede taakafspraken, duidelijke organisatorische afspraken met aandacht voor een goede onderlinge com- Multidisciplinair samenmunicatie wordt de samen- gestelde richtlijnen voor werking tussen de verschil- diagnostiek, behandeling en opvolging lende betrokken specialismen Een belangrijk onderdeel van kwaliteitsgeoptimaliseerd. Doelstelling van deze multidisciplinaire benadering is de zorg voor de patiënt zo efficiënt en kwalitatief mogelijk te organiseren. Diagnose 8 Therapie zorg is het werken met multidisciplinair opgestelde richtlijnen. In het UZ Brussel werden multidisciplinaire tumorwerkgroepen opgericht die als taak hebben de richtlijnen voor diagnostiek, behandeling en opvolging van patiënten met kanker in hun domein te ontwikkelen, op regelmatige basis up te daten en de toepassing Heelkunde en/of (adjuvante) radiotherapie en/of (adjuvante) systemische therapie en/of supportieve zorg ervan in de dagelijkse praktijk na te gaan. De richtlijnen van het UZ Brussel zijn beschikbaar op de website van het oncologisch centrum (http://www.uzbrussel. be/u/view/nl/172051-Richtlijnen.html of via www.oncologischcentrum.be en doorklikken naar ‘oncologische zorgprogramma’s’ en ‘richtlijnen’). Multidisciplinair oncologisch consult Na de diagnosestelling d.m.v. beeldvormende technieken en histologisch onder- Ontslag Opvolging MOC vergadering - oncologie Iedere vrijdag om 16 uur Coördinator: prof. Guy Storme MOC vergadering - senologie Iedere donderdag om 11 uur Coördinator: prof. Jan Lamote MOC vergadering - schildklier Iedere donderdag om 11.30 uur Coördinator: prof. Jan Lamote MOC vergadering - pneumologie Om de 2 weken, dinsdag om 17 uur Coördinator: dr. Marc Meysman MOC vergadering - hematologie Iedere woensdag om 9 uur Coördinator: prof. Rik Schots MOC vergadering - pediatrie Maandelijks, vrijdag om 11.30 uur Coördinator: prof. An Van Damme MOC vergadering - melanoom Om de 2 weken, woensdag om 13.45 uur Coördinator: prof. Diane Roseeuw MOC vergadering - KNO Om de 2 weken, donderdag om 13.30 uur Coördinator: prof. Olaf Michel MOC vergadering - gynaecologie Iedere woensdag om 13.30 uur Coördinator: dr. Philippe De Sutter MOC vergadering - neuro-oncologie Iedere donderdag om 8.30 uur zoek wordt een behandelingsplan voor de patiënt voorgesteld. In het UZ Brussel wordt dit behandelingsplan besproken in een zogenaamd ‘multidisciplinair oncologisch consult (MOC)’. Dat is een overleg tussen specialisten uit verschillende disciplines. Bij dit overleg zijn minstens de orgaanspecialist, chirurg, radiotherapeut, medisch oncoloog betrokken en vaak ook de diagnostische specialiteiten. Samen staan zij in voor het voorstellen van de meest aangewezen behandeling in een specifieke situatie. Ook de huisarts kan het multidisciplinair oncologisch consult bijwonen. Dit is immers voorzien in het Koninklijk Besluit van 21 maart 2003 dat de normen bepaalt waaraan het zorgprogramma oncologie moet voldoen om erkend te worden. Het Start radiotherapie Coördinator: prof. Bart Neyns multidisciplinair overleg wordt van overheidswege gestimuleerd d.m.v. een financiële vergoeding voor de deelnemers aan het consult en de wettelijke verplichting om een verslag van de bespreking in het medisch dossier op te nemen. Het MOC- gen. Dit kan gebeuren via het telefoonnummer 02 477 61 45 (Sven D’haese) of 02 477 61 46 (Marleen Van Roy). Momenteel worden reeds 10 MOC’s georganiseerd (zie kader). Uitbreiding naar andere disciplines wordt bekeken. Zorgtraject radiotherapie “Ook de huisarts kan het Indien wordt beslist dat een patiënt een multidisciplinair oncologisch radiotherapeutische behandeling moet ondergaan, wordt het zorgtraject radioconsult bijwonen.” besluit wordt via Medibridge elektronisch verzonden naar de huisarts. Huisartsen kunnen ook patiënten aanmelden voor de verschillende MOC-besprekin- therapie opgestart. Ook dit wordt gekenmerkt door duidelijke organisatorische afspraken tussen alle betrokkenen (zie voorstelling van het team: radiotherapeut, beeldvormende specialiteiten, fysicus, verpleegkundige, sociaal verpleegkundige, diëtiste, psychologe, … ). MOC Consultatie radiotherapeut Voorbereidende onderzoeken Simulatie Planning Consult sociaal verpleegkundige Consult diëtiste Consult psycholoog Einde radiotherapie Opvolging of verdere therapie 9 muze radiotherapie Rol van de sociaal verpleegkundige De sociaal verpleegkundige maakt de patiënt wegwijs inzake administratie en begeleiding. Op de dienst radiotherapie zijn 1,40 voltijds equivalent sociaal verpleegkundigen werkzaam. Een aanwinst van 40% sinds januari 2009 dankzij het Nationaal Kankerplan van minister Onkelinx waarbinnen meer aandacht wordt geschonken aan psychosociale steun voor oncologische patiënten. Iedere radiotherapiepatiënt krijgt aan het begin van zijn behandeling een vaste afspraak bij de sociaal verpleegkundige. Afhankelijk van de noodzaak kunnen in de loop van de behandeling nog meer contacten worden voorzien. Wat doet de sociaal verpleegkundige? Er wordt aangepaste informatie verstrekt over de ziekte en de behandeling en nagegaan of de patiënt medisch voldoende 10 op de hoogte is en indien nodig wordt er doorverwezen naar de arts. De mogelijke bijwerkingen van de bestraling worden overlopen. De sociaal verpleegkundige informeert ook over hulpmiddelen en voorzieningen (o.m. bij borstamputatie, stoma, laryngectomie, haaruitval,…) en over sociale voordelen (gespreksgroepen, cursussen, onco-revalidatie, schoonheidsverzorgingsen vermoeidheidssessies,…). Wanneer patiënten niet meer kunnen genezen, is de informatie toegespitst op het levenseinde en wat daaraan vooraf kan gaan: inschakelen van een palliatief thuisbegeleidingsteam waarbij een goede samenwerking met de huisarts cruciaal is. Ook het voorstellen van palliatieve eenheden en het recht op euthanasie komen aan bod. Patiënten worden administratief wegwijs gemaakt bij o.a. aanvragen voor sociale voorzieningen (invaliditeitsaanvraag bij FOD Sociale Zaken, Fonds voor Beroepsziekten, OCMW,…), een aangifte voor arbeidsongeschiktheid, attesten verzekering, attesten vervoer, borstprothese, pruik, kinesitherapie, oproep van adviserend geneesheer, betalingen op termijn, ... ­ ­ muze radiotherapie Er wordt ook materiële hulp geregeld, zoals thuiszorg (het organiseren van thuisverpleging, poetshulp, familiale hulp, bejaardenhulp, warme maaltijden, medisch uitleenmateriaal, palliatieve thuiszorg, ziekenoppas,…) en oplossingen bij vervoerproblemen, d.w.z. de dagelijkse heen en terugreizen verzekeren voor personen die dit niet zelf of met de hulp van hun omgeving kunnen. Verdere begeleiding? Patiënten en familie in crisissituatie worden door de sociaal verpleegkundige opgevangen, waarbij ruimte wordt gelaten voor de ontlading van emoties zoals boosheid, angst, verdriet, pijn, wanhoop, eenzaamheid. Ook wordt de waarheidsvraag bespreekbaar gesteld. Bespreekbaarheid betekent communicatie en dit creëert de gelegenheid om gevoelens te structureren en nieuwe houvasten te zoeken. Er wordt hulp geboden bij verliesverwerking: fysisch (borstamputatie, stoma, extreme vermoeidheid…), maar ook verlies van relaties, verlies van eigenwaarde door het niet meer kunnen functioneren zoals voorheen, materiële en financiële achteruitgang door verlies van arbeid, verlies van leven in sommige gevallen. “Bespreekbaarheid betekent communicatie” Interactionele begeleiding is voorzien. Dit is o.m. het geval bij moeizame communicatie: personen met hechte relaties willen mekaar vaak sparen en vermijden bepaalde gespreksonderwerpen zoals die over angst voor de toekomst. Bij prik- kelbaar en/of agressief patiëntengedrag wordt getracht te achterhalen wat aan de grond ligt van dit gedrag zodat dit beter begrepen wordt. Bij ‘veranderde’ relaties bekijkt de sociaal verpleegkundige welke taakverschuivingen mogelijk zijn en bij toenemende afhankelijkheid op welke manier de grenzen kunnen worden verlegd. Daarnaast is er ook aandacht voor familie en, in het bijzonder, de kinderen. Eventuele doorverwijzing naar en samenwerking met een psycholoog of psychiater is hier ook aan de orde. Bij problematische thuissituaties binnen een gezin kan er eveneens een samenwerking komen met externe hulpverleningsdiensten: jeugdrechtbank, centrum voor leerlingbegeleiding, school, huisarts, ander ziekenhuis, sociale diensten van mutualiteit of OCMW. Casus Dhr. X gaat op jaarlijkse controle bij zijn huisarts waarbij een bloedanalyse gebeurt. De PSA-waarden blijken te hoog en zijn huisarts verwijst hem daarom door naar een uroloog. Deze oordeelt dat een echografie van de prostaat vereist is. Op de dienst urologie gebeurt dit samen met een biopsie van een verdacht letsel. Na bespreking van de resultaten van het biopt met gespecialiseerde chirurgen, medisch oncologen en radiotherapeuten wordt besloten dat dhr. X radiotherapie nodig heeft voor de behandeling van zijn gediagnosticeerd prostaatcarcinoom. Dhr. X komt een eerste maal bij de radiotherapeut op consultatie, gevolgd door een gesprek met de hoofdverpleegkundige. Hij krijgt informatie over wat zo’n behandeling inhoudt en wat de voordelen en de te verwachten resultaten zijn. Dhr. X kan in de loop van de veertien dagen die daarop volgen een brief van de afdeling verwachten. Deze brief bevat een overzicht van de data en de uren waarop hij in het ziekenhuis wordt verwacht. De huisarts en/of verwijzend specialist krijgen een brief (al dan niet elektronisch) met vermelding van de start van de behandeling. Tijdens de therapie kan dhr. X met medische vragen of problemen steeds terecht bij de ‘linac-arts’ (linac=lineaire versneller). Deze laatste is elke dag beschikbaar voor iedere patiënt in behandeling. De arts kan ook ingeschakeld worden op vraag van het paramedisch personeel van de afdeling. Ook op de laatste dag van de radiotherapeutische behandeling wordt dhr. X opgevangen door de arts. De behandeling wordt afgerond en dhr. X krijgt langs het secretariaat een afspraak voor een eerste controle follow-up, ongeveer één maand later. Een medisch certificaat voor de terugbetaling van zijn verplaatsingsonkosten wordt meegegeven. Dhr. X kan nog steeds terecht bij onze totale equipe met vragen of problemen. De huisarts/specialist wordt gebrieft over het einde van de behandeling. 11 muze radiotherapie Het oncologisch centrum doet een beroep op vrijwilligers Het onthaal op de radiotherapieafdeling wordt deels verzorgd door een equipe van vrijwilligers. Een divers samengestelde en geëngageerde groep van overwegend dames (25 tegenover 2 heren) staat o.a. in voor de begeleiding van patiënten naar een andere afdeling in het ziekenhuis. Het helpen bij de inschrijving voor hospitalisatie, koffie aanbieden, een praatje,…, behoren ook tot hun takenpakket. Een vrijwilliger op radiotherapie dient over een gezonde dosis empathisch vermogen te beschikken. Vaak is het contact laagdrempelig en vangen zij signalen op waarbij doorverwijzen naar de specifieke verantwoordelijke op de afdeling een logisch gevolg is. Dit kan op medisch, financieel, psychisch of sociaal vlak zijn. Kandidaten voor dit vrijwilligerswerk kunnen zich melden bij hoofdverpleegkundige Myriam Spinnoy op 02 477 54 70 12 muze radiotherapie Tijdens de eerste week van de bestraling krijgt de patiënt, bij wie voedingsproblemen worden verwacht, een afspraak bij de diëtiste. Slikmoeilijkheden en diarree zijn klachten die afhankelijk van het bestraalde gebied, na drie weken bestraling kunnen voorkomen. Ook misselijkheid, braken, verminderde eetlust en een gewichtsdaling zijn veel voorkomende problemen. Soms schrikt de patiënt wel even, als hij op zijn afsprakenblad ziet dat hij een afspraak heeft bij de diëtiste. Maar algauw is hij gerustgesteld. Het gaat immers in eerste instantie om een ondersteunend gesprek, waarin nuttige tips worden meegegeven om de meeste nevenwerkingen te beperken. Martine Blomme, oncologisch diëtiste, is te bereiken op het nummer 02 476 34 99 De diëtiste vangt voedingsproblemen op Tijdens de consultatie wordt de patiënt gewogen, de BMI bepaald en een korte voedingsanamnese afgenomen. Dit alles om een idee te krijgen van zijn voedingstoestand. Meestal wordt gestart met een preventief voedingsadvies. De bedoeling hiervan is vooral trachten de patiënt in een goede voedingstoestand te houden. Waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op het gewicht handhaven en nevenwerkingen van de therapie onder controle houden. Bij een gewichtsdaling krijgt de patiënt echter advies om zijn voeding energierijk te maken. Weerstand helpen vergroten Een goede voeding bij kanker is een voeding met voldoende energie, voldoende voedingsstoffen voor het bereiken of handhaven van een goed lichaamsgewicht, en een zo goed mogelijke conditie. Hoe beter de patiënt zich voelt, hoe beter hij kan functioneren in het dagelijks leven en hoe groter de weerstand is. Hierdoor treden er minder infecties op en zijn de duur en ernst van de bijwerkingen van de radiotherapie beperkter. Het gebeurt ook wel dat we patiënten zien die sterk afgevallen zijn, en helemaal geen zin hebben in eten. Ook bij deze patiënten zullen we trachten hun voedingstoestand te verbeteren met extra energierijke producten. Soms klagen patiënten ook over een toenemende moeheid of angst, factoren die eveneens een grote invloed hebben op de eetlust. Vaak is het geen gemakkelijke klus, maar door een aanmoedigend woordje en enkele praktische tips kan soms heel wat worden bereikt en ontglipt de patiënt nog net aan een ziekenhuisopname of sondevoeding. De firma’s die energierijke drankjes leveren voor onze gehospitaliseerde patiënten, bieden ons ook gratis staaltjes aan om op de consultatie met onze patiënten mee te geven. Zo kunnen ze smaakjes proeven en hoeven ze er niet voor te betalen. Op die manier vinden ze er wel eentje die ze lusten om zch beter te voelen. Dankzij de goede samenwerking met het verplegend personeel is het voor de diëtiste ook gemakkelijk om de patiënt tijdens zijn radiotherapie verder op te volgen. Van zodra zich een probleem stelt, wordt zij hiervan op de hoogte gebracht en wordt de patiënt naar haar doorverwezen. 13 muze radiotherapie Psychologische begeleiding op maat van patiënt De psychologen die op radiotherapie ingezet worden, maken deel uit van het psychosociaal support team van het oncologisch centrum: Catherine Baillon, Sabien Bauwens, Eveline Clemmen, Frank Van der Elst en Vicky Van de Velde Een raadpleging kan op vraag van de patiënt en/of zijn familie of op doorverwijzing van zorgverleners intern (artsen, verpleegkundigen radiotherapie) of extern (huisarts, thuisverpleging,…) Te bereiken via 02 477 48 84 Kankerpatiënten (en hun omgeving) kunnen bij de psycholoog terecht voor de begeleiding bij psychische noden die het gevolg zijn van de diagnose of hun ziekte of behandeling, maar ook voor emotionele noden die reeds voordien bestonden en die door de diagnose, ziekte of behandeling problematisch(er) zijn geworden. Gedurende het gehele ziekteproces kan de patiënt geconfronteerd worden met emotioneel stresserende situaties zoals fysieke last, uitputtende behandelingen, veranderingen in uiterlijk, maar ook met verlieservaringen zoals verlies van gezondheid, autonomie, rol in het gezin, sociale contacten, carrière en status, toekomstplannen, zingeving en niet in het minst het verlies van controle op het eigen leven. Het voortdurende mentale aanpassingsproces kan leiden tot een emotionele uitputting en een vermindering van mentale weerbaarheid, vaak gepaard gaande met tekenen van ernstige ontreddering, die qua aard en intensiteit erg kunnen verschillen van persoon tot persoon. Dit kan gaan van normale gevoelens van kwetsbaarheid, droefheid en angst tot meer ernstige problematiek zoals depressie, angststoornis, paniek, sociale isolatie of existentiële en spirituele crisis. 14 Hulp op maat van de patiënt De psychologische begeleiding kan op elk moment in het ziekte- en behandelingstraject opgestart worden. Vaak is er een verhoogde nood bij de patiënt op scharniermomenten. Dat kan zijn bij slecht nieuwsgesprekken (bv. na de mededeling van de diagnose), voor en na een heelkundige ingreep, bij de start van radiotherapie en/of chemotherapie of een andere behandeling, na het afronden van de curatieve behandeling (‘zwart gat’) of in de palliatieve of terminale fase. De interventies van de psycholoog zulllen zo veel mogelijk gebeuren op maat van de patiënt en zijn familie en zullen dus afhangen van de individuele psychosociale noden. Deze kunnen o.a. inhouden: het aanbieden van informatie en psycho-educatie, het geven van advies, het aanleren van relaxatietechnieken, het optimaliseren van emotionele ondersteuning, psychotherapeutische interventies, bemiddeling en belangenbehartiging, enz. muze radiotherapie Support team UZ Brussel is uitgegroeid tot netwerk Het supportief dagcentrum TOPAZ in Wemmel vervult een brugfunctie tussen de ziekenhuizen en de thuiszorg. Het is bekend dat ernstig, ongeneeslijk zieke patiënten het liefst thuis verzorgd worden en indien mogelijk tot het einde toe. De rol van de huisarts is hierbij dus uiterst belangrijk. In realiteit sterft echter meer dan de helft van alle Belgen in het ziekenhuis. Hierdoor werd in het UZ Brussel de noodzaak aangevoeld om intramuraal een ondersteunend team te hebben voor deze ongeneeslijke patiënten. Dit ‘support team’ werd reeds in 1991 opgericht binnen de schoot van de dienst radiotherapie, maar biedt al jaren advies bij àlle ongeneeslijke patiënten in het UZ Brussel. Daarom werd van bij het begin duidelijk geopteerd voor de benaming ‘support team’ i.p.v. ‘palliatief support team’. De connotatie ‘palliatief’ wordt immers nog te veel verengd tot ‘terminaal’ en ‘sterven’ terwijl àlle ernstig, ongeneeslijke patiënten baat kunnen hebben bij een dergelijke bijkomende ondersteuning. Bovendien zal dit support team ook faciliteren bij ontslag en kan het door de huisarts aangesproken worden bij opname van een ongeneeslijke patiënt. Ondersteuning optimaliseren Leden van het support team zijn eveneens verantwoordelijk en intensief betrokken bij het netwerk palliatieve zorg Brussel-Halle-Vilvoorde en haar thuisbegeleidingsequipe OMEGA. Op deze wijze tracht de ‘supportieve zorg’ van het UZ Brussel nutteloze hospitalisaties tot een minimum te herleiden. In dezelfde geest werd door dit team het supportief dagcentrum TOPAZ in 1997 15 HET SUPPORTIEF & PALLIATIEF NETWERK ROND HET UZ BRUSSEL Verantwoordelijke: prof. Wim Distelmans Support team UZ Brussel (02 477 48 84) raadpleging (02 477 60 40) Artsen: Wim Distelmans, Mia Voordeckers, Maridi Aerts, Patrick Lacor Psychologen: Sabien Bauwens, Catherine Baillon, Vicky Van de Velde, Eveline Clemmen, Frank Van der Elst Sociaal verpleegkundigen: An Snauwaert, Magrit De Maegd Supportief dagcentrum TOPAZ (02 456 82 02), J. Vander Vekenstraat 158, 1780 Wemmel Netwerk Palliatieve Zorg Brussel-Halle-Vilvoorde (02 456 82 07), J. Vander Vekenstraat 158, 1780 Wemmel OMEGA palliatieve thuisequipe (02 456 82 03), J. Vander Vekenstraat 158, 1780 Wemmel LEIFlijn (078 15 11 55), J. Vander Vekenstraat 158, 1780 Wemmel LEIFartsen (02 456 82 15), J. Vander Vekenstraat 158, 1780 Wemmel te Wemmel opgericht als een brugfunctie tussen de omliggende ziekenhuizen en de thuiszorg. Ernstig ongeneeslijke patiënten kunnen hier gedurende de dag terecht en slapen ’s avonds in hun eigen bed. Tijdens hun dagverblijf wordt tevens supportieve zorg gegeven (bloedtransfusies, ascitespuncties, …) – indien gewenst ook door de huisarts - waardoor men minder of helemaal niet meer naar het ziekenhuis moet. Tenslotte nam het support team UZ Brussel in 2003 het initiatief om het LevensEinde Informatie Forum (LEIF) op te richten. De bedoeling was om (LEIF)artsen en andere zorgverleners te trainen in alle mogelijke beslissingen bij het levenseinde (inclusief euthanasie). LEIFartsen kunnen 16 dus ook als de verplichte tweede arts bij een euthanasie-verzoek geraadpleegd worden. Er werd te Wemmel ook een telefonische hulplijn (LEIFlijn) rond het levenseinde opgericht en een informatieve brochure (LEIFblad) uitgegeven. Het support team UZ Brussel bestaat uit artsen, (sociaal) verpleegkundigen en psychologen en geeft advies bij alle ernstig ongeneeslijke patiënten i.v.m. pijn- en symptomen, psychosociale behoeften en spirituele nood. Er is ook een raadpleging ‘supportieve zorg’ in het oncologisch centrum van het UZ Brussel. Een eigen ingenieursploeg muze radiotherapie Het UZ Brussel is veruit het enige ziekenhuis in België dat beschikt over een eigen serviceteam binnen de dienst radiotherapie. Dit staat in voor preventief onderhoud, kwaliteitscontrole en interventies op de verschillende lineaire versnellers. Daarnaast zet het team ook nieuwe projecten op die zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de bestralingen garanderen. Een eigen team heeft als groot voordeel dat de interventies veel sneller gebeuren, wat dan weer de mogelijke onderbrekingen tijdens de behandeling minimaliseert. Bovendien beschikken we over een aanzienlijke stock aan wisselstukken wat de snelheid van reparaties nog eens verhoogt en de ‘breakdown’ tijd gevoelig reduceert. De breakdown wordt gedefinieerd als een percentage ‘niet-gebruik van een toestel voor patiëntenbestralingen t.g.v. technische problemen’ en wordt per jaar berekend. Voor 2009 waren deze percentages respectievelijk 0,1%, 0,0%,0.8%,3,0% en 1,8%. Ons machinepark bestaat uit 5 bestralingstoestellen, een brachytherapie toestel, een simulator en recentelijk 2 nieuwe versnellers in het ASZ Aalst (satelliet). Deze toestellen zijn zo gekozen dat er praktisch altijd een compatibel toestel voorhanden is. Bij problemen of upgrades op een bepaald toestel zullen de bestralingssessies niet onderbroken worden en Een vast serviceteam binnen de dienst garandeert minimale onderbrekingen. kan er verder behandeld worden op een ander gelijkaardig toestel. De complexiteit van het nieuwere type versneller zoals de VERO, de Tomotherapie en Elekta is zo groot geworden dat deze toestellen niet meer te vergelijken zijn met de klassieke versnellers van een paar jaar geleden. Bijna alle nieuwere types hebben Image Guidance aan boord zoals ingebouwde CT of cone beam CT . Dit houdt dus ook in dat er sneller problemen kunnen opduiken. Al onze ingenieurs hebben een adequate opleiding genoten bij de verschillende fabrikanten van deze toestellen waardoor ze gecertificeerd zijn. Door de introductie van het Verosysteem en het oprichten van de satelliet in Aalst hebben wij onze ploeg versterkt van 3 naar 5 ingenieurs. 17 muze radiotherapie Behandeling van de patiënt: de praktische aanpak Lokaliseren // simuleren Vooraleer men de patiënt met een conventioneel bestralingstoestel, ‘lineaire versneller’, kan bestralen, moet men de plaats waar de tumor zich bevindt, onder doorlichting opzoeken, of m.a.w. lokaliseren. Nadien wordt er een behandelingsplan gemaakt, ook wel planning genoemd (zie verder in de tekst). Gebaseerd op de gegevens van de lokalisatie en het behandelingsplan, worden de bestralingsvelden onder doorlichting opgezocht en op de patiënt aangeduid, of m.a.w. gesimuleerd. Een bestralingsveld is een afgebakend gebied van het lichaam dat bestraald wordt. Het lokaliseren en simuleren gebeurt door middel van een Röntgen toestel: de simulator. Dit toestel beschikt over dezelfde fysische (mechanische) mogelijkheden als deze van een conventionele lineaire versneller. Indien de bestralingstechniek en de tumorlokalisatie vooraf zijn geweten (bv. bij een borstbestraling), kunnen het lokaliseren van het doelvolume en het simuleren van de uiteindelijke bestralingsvelden in één keer gebeuren. 18 muze radiotherapie Voor de meeste indicaties wordt het behandelingsplan dan nadien uitgevoerd. Voor de behandelingen op het TomoTherapy toestel of met het Novalis system hoeven patiënten echter niet meer gesimuleerd te worden. Ze krijgen wel een afspraak op de radiotherapiedienst voor een gesprek met de radiotherapiearts en eventueel om de bestralingshouding te bepalen op de simulator of op het bestralingstoestel. Afhankelijk van de bestralingsregio zal de houding van de patiënt verschillen. Zo worden bijvoorbeeld bij de behandeling van longtumoren, de armen boven het hoofd gelegd om toe te laten de tumor vanuit verschillende invalshoeken te bestralen zonder het gezond weefsel van de armen te belasten. Bij hoofd of hoofd - hals bestralingen zal men gebruik maken van thermoplastisch materiaal om het hoofd en eventueel de schouders te fixeren. Dit is nodig om steeds dezelfde houding te reproduceren en onvrijwillige bewegingen tijdens de behandeling tegen te gaan. Alle relevante gegevens met betrekking tot de radiotherapeutische behandeling (diagnose, doses, behandelingschema, toestelparameters, houding van de patiënt e.d.) worden verzameld en genoteerd in een patiëntgebonden bestralingsdossier. Behandelingsplan Dit behandelingsplan wordt berekend aan de hand van CT - beelden van de regio waar het doelvolume zich bevindt. Tijdens het optimalisatieproces zal men ervoor zorgen dat het doelvolume een precieze homogene dosis bevat en het omringende gezonde weefsel zo weinig mogelijk bestraald zal worden. Bestraling De meeste behandelingen duren ongeveer 10 minuten, maar de tijdsduur van meer complexe bestralingen kan zelfs meer dan 30 minuten bedragen. Om de verdeling van de bestralingsdosis in de patiënt te optimaliseren, wordt er een behandelingsplan gemaakt. 19 muze radiotherapie Toestellen Lineaire versnellers generen fotonenbundels met een energie die, afhankelijk van het type toestel, kan variëren tussen de 4 MV (megavolt) en 25 MV. Deze fotonenbundels ontstaan nadat in de versnellerbuis van het toestel elektronenbundels werden versneld en op een trefplaatje (zwaar metaal) zijn gebotst. Bij de meeste toestellen kan men het trefplaatje wegschuiven waardoor de elektronenbundels met verschillende hoge energieën MeV (megaelektronvolt) kunnen worden gebruikt voor meer oppervlakkige bestralingen. Positionering Op het conventionele bestralingstoestel zorgen de verpleegkundigen ervoor dat de patiënt in de juiste bestralingshouding ligt en precies wordt gepositioneerd. Een lichtveld komende vanuit het bestralingstoestel wordt op de huid of op het fixatiemateriaal geprojecteerd en zijn vorm moet precies binnen de aangeduide veldgrenzen vallen. Men zorgt er ook voor, dat de dunne laserbundels corresponderen met de externe markeringen. Nadat de patiënt precies is gepositioneerd verlaten de verpleegkundigen de behandelingsruimte en kan men met de bestraling starten. Controle In het begin en indien nodig tijdens de bestralingsreeks controleert men, via radiografieën of met behulp van het Electronic Portal Imaging Device, de positionering van de patiënt, de veldparameters, de toestelparameters en de afscherming van het gezond weefsel. Deze radiografieën worden nadien vergeleken met de radiografieën die gemaakt 20 zijn tijdens de simulatieprocedure of met de digitaal gereconstrueerde radiografie (DRR), dit is een overzichtsbeeld gemaakt van de CT data van het behandelingsplan. EPID: dit is een elektronisch systeem dat na een korte bestralingstijd al een beeld vormt van de bestralingsbundel. Het verkregen beeld kan men, door middel van verschillende technieken, voor de start van de volledige bestraling al beoordelen en zo eventueel correcties van de positionering uitvoeren. Het beeld kan ook worden opgeslagen en na de bestraling worden beoordeeld. muze radiotherapie Met het Novalis system wordt op een klein doelvolume, vaak een hoge dosis toegediend. Dit kan, afhankelijk van de indicatie, in één of meerdere malen gebeuren. Behandeling van de patiënt: de praktische aanpak Recente ontwikkelingen Het maken van kilovolt of megavolt CT beelden met het bestralingstoestel is een van de recentste ontwikkelingen in de radiotherapie. Het laat ons toe om niet alleen de bestralingspositie van de patiënt te controleren, maar ook aan te passen vóór de start van de bestraling. Het TomoTherapy toestel is een lineaire versneller waarbij men voor elke bestraling, van het te bestralen gebied megavolt CT beelden kan genereren. Tomo fusie VOOR Door de inwendige structuren op deze beelden te laten overeenstemmen met deze op de kilovolt CT beelden van het behandelingsplan, verkrijgt men de precieze bestralingspositie. Deze precieze bestralingspositie is nodig o.a. omwille van het sterk dosisverval tussen de zieke en gezonde weefsels die men verkrijgt bij de IMRT (intensity - modulated radiotherapy) behandelingen op het TomoTherapy toestel. CT beelden, gemaakt net voor bestraling, maken het ook mogelijk om inwendige of uitwendige veranderingen in de loop van de behandelingsreeks te beoordelen en de nodige maatregelen te treffen. Omwille van deze redenen is het eveneens belangrijk, dat men de bestralingshouding van de patiënt dagelijks controleert en corrigeert. Telkens voor de bestraling zal men 2 röntgenopnames maken van de patiënt in bestralingspositie. Door een automatische of manuele fusie van deze beelden met de DRR beelden van het behandelingsplan en dit op basis van botstucturen of eventueel geïmplanteerde merkers, kan men de bestralingspositie precies bepalen. Via het Exac Trac systeem zal men de tafel automatisch sturen waardoor men de patiënt in de correcte bestralingspositie brengt. Dank zij de Robotics Tilt Module™ kan men ook de rotaties rond de sagitale as, de frontale as en de transversale as van de patiënt corrigeren. Het corrigeren van deze rotaties van de patiënt door middel van de tafelbewegingen is een recente ontwikkeling in de radiotherapie en daardoor nog maar weinig van toepassing op de meeste lineaire versnellers. Tomo fusie NA 21 muze radiotherapie Het belang van het wetenschappelijk onderzoek Het huidige onderzoek legt zich toe op het controleren van tumorbewegingen. Het UZ Brussel heeft een ruime internationale erkenning in de radiotherapie met als voornaamste kenmerk het klinisch implementeren van innovatieve technieken in het belang van de patiënt. Het streefdoel van de dienst is nieuwe ontwikkelingen op een veilige en gevalideerde wijze zo snel mogelijk aan te bieden aan de patiënt: integratie van conforme bestralingstechnieken (het ‘sculpteren van de dosis’ meer bepaald met intensity-modulated radiation therapy en stereotactic body radiotherapy) in combinatie met positionele 22 nauwkeurigheid (met name image-guided radiation therapy of IGRT). De verwezenlijkingen rond IGRT situeren zich voornamelijk rond het beheersen van tumorlokalisatie tijdens de behandeling, rekening houdende met onzekerheden in dagelijkse patiëntenpositionering en interne beweging van tumoren. Dit werk heeft aanleiding gegeven tot een publicatie in het internationale vakschrift NATURE Reviews Cancer en de dienst vormt de basis voor een jaarlijkse internationale cursus ‘IGRT in clinical practice’ binnen de European School of Radiotherapy and Oncology (georganiseerd door ESTRO). Het huidige onderzoek legt zich toe op het controleren van tumorbewegingen bij die lokalisaties waar een belangrijke beweging aanwezig is tijdens de behandeling zelf (meer bepaald bij longtumoren en levermetastasen). De bestaande expertise rond het gecombineerd gebruik van infrarood reflectoren (real-time tracking), stereoscopische x-stralen beeldvorming en CT-scanning laat toe om een ademhalingsgesynchroniseerde bestraling verder muze radiotherapie Sinds het opstarten van de dienst heeft het UZ Brussel ingezien dat een nauwkeurige bestraling enkel mogelijk is mits een goede beeldvorming die toelaat om de inwendige anatomie van de patiënt te visualiseren. Dit om hogere stralingsdosissen te kunnen toedienen in de tumor en de nevenwerking (t.g.v. bestraling van gezonde weefsels) te vermijden. IGRT is “In 1992 was het UZ Brussel één van de pioniers in ‘on-line portal imaging’” te ontwikkelen. Dit laatste is het onderwerp van het VERO project waarvoor het UZ Brussel een belangrijke steun heeft gekregen van de Vlaamse Gemeenschap (de Herculesstichting). Het streefdoel van de dienst is nieuwe ontwikkelingen op een veilige en gevalideerde wijze zo snel mogelijk aan te bieden aan de patiënt. steeds een rode draad geweest in het wetenschappelijk en klinisch onderzoek van de dienst. In 1992 was het UZ Brussel één van de pioniers in wat toen omschreven werd als ‘on-line portal imaging’, waarbij de patiënt via een tele-gecontroleerde tafel werd gepositioneerd op basis van informatie verkregen met X-stralenbeelden gegenereerd door de behandelingsbundel zelf. Dit werk was de kiem voor verdere ontwikkelingen en ook op het gebied van de gerobotiseerde behandelingstafel en de ademhalingsgesynchroniseerde bestraling heeft het UZ Brussel steeds een voortrekkersrol gespeeld. In parallel (of dankzij de synergie) met deze ontwikkelingen heeft de dienst ook veel aandacht besteed aan technieken die toelaten om de dosis te ‘boetseren’ volgens het tumorvolume met als doel ‘een maximale controle van de tumor met minimale complicaties’. In 1994 was the UZ Brussel het eerste Europese centrum om dynamische IMRT in de vorm van tomotherapie klinisch in gebruik te nemen. Het centrum heeft zeer snel de enorme voordelen van rotationele intensiteitsgemoduleerde bestralingstechnieken erkend en dankzij het succes van dit onderzoek werd het concept ‘helical tomotherapy’ verder commercieel uitgewerkt door de firma TomoTherapy Inc. In 2005 heeft het UZ als eerste Belgische centrum een HiArt toestel van deze firma aangekocht (al snel gevolgd door een 2de toestel in 2006), en vandaag de dag staan er reeds 7 dergelijke toestellen in België. Dit laatste illustreert één van de hoofdtaken die een universitair centrum dient te vervullen, nl. het aantonen van de haalbaarheid van innovatieve technieken zodat andere centra van deze ervaring gebruik kunnen maken en deze technieken algemeen toegankelijk worden voor alle patiënten. Het UZ was ook pionier in de stereotactische radiochirurgie voor behandeling van hersentumoren, -metastasen en arterioveneuze malformaties, met een aangepast bestralingstoestel en in-huis ontwikkelde software in 1992 en de aanschaf van het NOVALIS toestel voor ‘beam shaped radiosurgery’ in 2000. Ook hier kan het UZ Brussel met trots melden dat dit het 2de toestel was wereldwijd, speciaal ontwikkeld voor dit soort hoge precisie bestralingen van hersenletsels. IGRT is steeds een rode draad geweest in het wetenschappelijk en klinisch onderzoek van de dienst. Het aantonen van de haalbaarheid van innovatieve technieken zodat andere centra van deze ervaring gebruik kunnen maken en deze technieken algemeen toegankelijk worden voor alle patiënten, vormt een van de hoofdtaken van een universitair centrum. 23 muze radiotherapie De samenwerking UZ Brussel - ASZ Sinds 1990 bestaat er al een samenwerking tussen het UZ Brussel en het ASZ op oncologisch vlak, onder de vorm van een externe consultatie van het UZ Brussel. Het toenemend aantal oncologische patiënten in het ASZ, die tot nu toe in het UZ Brussel bestraald werden, verantwoordde de oprichting van een satelliet radiotherapiedienst daar ter plaatse. De goedkeuring van de Vlaamse overheid in het najaar van 2008 zorgde ervoor dat deze nieuwe radiotherapieafdeling dit jaar realiteit wordt. Het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis (ASZ) is een autonome verzorgingsinstelling. Het is een openbaar ziekenhuis waarin de OCMW’s van Aalst, Wetteren en Geraardsbergen deelgenoot zijn. De maatschappelijke zetel bevindt zich op de campus Aalst. Deze ziekenhuisassociatie heeft een totale capaciteit van 593 erkende bedden. In 1990 startte de intense samenwerking tussen het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis (ASZ) en het UZ Brussel op het gebied van radiotherapie onder impuls van prof. Guy Storme. Prof. Storme gaf medisch advies in het ASZ en selecteerde de patiënten die in aanmerking kwamen voor radiotherapie. Door een toename van de onco- 24 logische pathologie wist prof. Storme de directie van het ASZ en de medische staf te overtuigen om een eigen dienst oncologie op te richten. Deze dienst oncologie groeide ondertussen uit tot een sterke entiteit binnen het ASZ. Zowel de medische oncologen als de overige stafleden waren overtuigd van de kwaliteit van zorg op de dienst radiotherapie van het UZ Brussel. Deze dienst beschikte altijd, als één van de eerste in België, over nieuwe geavanceerde toestellen die de therapeutische mogelijkheden steeds optimaliseerden. Toch bleef er nog steeds één groot nadeel bestaan: de oncologische patiënten dienden zich voor hun therapie steeds te verplaatsen naar Jette, met eigen middelen of met vervoer georganiseerd vanuit het ziekenhuis. Prof. Storme deelde dan ook de droom om op een dag de patiënten op de campus Aalst zelf radiotherapie te kunnen aanbieden. Dat werd mogelijk door een KB in 2005 dat erkende diensten radiotherapie in de mogelijkheid stelde om in associatief verband een dienst radiotherapie op een tweede vestigingsplaats uit te baten. Er werd toen een associatie tussen het ASZ en het UZ Brussel opgericht en een financieel plan opgesteld die de oprichting van een satelliet in het ASZ op campus Aalst mogelijk maakte. muze radiotherapie De satelliet-radiotherapieafdeling in het ASZ te Aalst wordt operationeel in het najaar van 2010. De artsen van het ASZ (VZW Medische Staf) staan in voor de financiering van het gebouw en het UZ Brussel zal instaan voor de medische uitrusting en voor zowel de medische omkadering als voor het administratieve personeel, fysici, ingenieurs, radiotherapeuten en verpleegkundigen. campus Aalst, wordt de service dichter bij de patiënt gebracht. Dit betekent een meerwaarde zowel voor de patiënt die zijn transporttijd aanzienlijk ziet verminderen en zijn behandeling sneller ziet starten, als voor het ASZ dat de behandeling van de patiënten volledig kan afwerken binnen het eigen ziekenhuis. Er wordt zo geanticipeerd op een snelle groei van de radiotherapie daar ter plaatse. Te meer omdat de dienst opgestart wordt met een team met jarenlange ervaring en kennis van radiotherapie. Hierdoor is er geen inloopperiode meer nodig en bijna alle indicaties zullen op deze dienst radiotherapie kunnen behandeld worden. Er zullen in de beginfase ongeveer 300 patiënten per jaar bestraald worden, maar de verwachting is dat dit aantal al snel hoger zal liggen dan 500 patiënten per jaar. Tot op heden is een kwart van de patiënten die in het UZ Brussel bestraald worden, doorgestuurd van één van de drie campussen van het ASZ. Door de nieuwe radiotherapie op te richten op de Er wordt verwacht dat 98% van alle patiënten die zich met oncologische problemen in het ASZ aanmelden, ook daadwerkelijk op de campus Aalst zullen kunnen geholpen worden. Dit hoge percentage In het najaar van 2008 werd door de Vlaamse overheid de officiële erkenning verleend om deze satelliet op te richten. De bouwaanvraag werd ingediend eind 2008. In juni 2009 konden de grondwerken worden gestart en in oktober 2009 werd officieel de eerste steen gelegd. Er wordt verwacht dat de dienst na de zomer van 2010 operationeel zal zijn. (foto eerste steen) Uitbouw van de satelliet radiotherapie dienst kan bereikt worden doordat de satelliet zal uitgerust zijn met twee hightech lineaire versnellers van de laatste generatie. De meest geavanceerde mogelijkheden beschikbaar op dit moment zijn volumetrische gemoduleerde boogtherapie in combinatie met volumetrische beeldvorming. De techniek laat toe, gelijkaardig aan huidige gemoduleerde behandelingen, om de hoge gewenste dosis scherp beperkt te houden tot het te bestralen doelvolume en gelijktijdig de schade aan de kritische organen die dicht bij het doelvolume liggen, te limiteren. De bestraling gebeurt met één of meerdere van deze gemoduleerde bogen en dit in korte behandelingstijden, veel sneller dan huidige gemoduleerde behandelingen, wat vooral de patiënt ten goede komt. Niet enkel is elke behandelingssessie sneller afgewerkt, maar kunnen hierdoor ook meer patiënten per dag deze hoogtechnologische behandeling krijgen. Op deze wijze wordt het innovatieve karakter van het UZ Brussel verder uitgebouwd in het ASZ Aalst. 25 muze radiotherapie Even samenvatten … Het UZ Brussel behandelt ongeveer 1400 patiënten op jaarbasis gaande van klassieke radiotherapie tot totale lichaamsbestralingen (beenmergtransplantaties) en hoge precisie bestralingen zoals intensiteitsgemoduleerde radiotherapie en stereotactische radiochirurgie. Het machinepark Bestaat momenteel uit 5 lineaire versnellers: een Elekta SLiPlus voor conventionele radiotherapie; het Novalistoestel voor hoge precisie behandelingen voornamelijk hersenen, prostaat en longtumoren (dit laatste met ademhalinssynchronisatie); 2 Hi-Art tomotherapietoestellen voor dynamische rotationele intensiteitsmodulatie in het bijzonder geschikt voor grote en/of grillig gevormde tumoren); en het allernieuwste Verosysteem (zie kadertje). Hiernaast beschikt het centrum ook nog over een ‘high dose rate afterloader’ voor brachytherapie en een toestel voor contacttherapie bij huidtumoren. Medio 2010 zal dit machinepark nog worden uitgebreid met 2 Elektatoestellen voor de satelliet in het ASZ Aalst, waarover meer in het artikel rond deze samenwerking. Vero is het eerste systeem wereldwijd voor hogeprecisieradiotherapie, dat intensiteitgemoduleerde radiotherapie (IMRT), beeldgeleide radiotherapie (IGRT) en realtimedetectie van tumoren combineert in één behandelingssysteem. De bestralingsdosis kan nu continu worden aangepast aan de veranderende anatomie (zelfs aan de ademhalingsbewegingen van de patiënt), waardoor de behandeling volledig gepersonaliseerd wordt. Dit is het resultaat van 20 jaar onderzoek en Vero overtreft hiermee alle andere momenteel beschikbare radiotherapietechnologieën. 26 Belang voor de patient Nieuwe ontwikkelingen in radiotherapie zoals het Verosysteem laten eindelijk toe om de behandeling te individualiseren op de maat van de patient (dit in tegenstelling tot de gangbare benadering gebaseerd op grote statistische studies). Het doel is de genezingskans te verhogen en de levenskwaliteit te verbeteren” Belang voor de specialist: Het Verosysteem is het resultaat van 20 jaren onderzoek in het UZ Brussel rond het creëren van een optimale synergie tussen het boetseren van de dosis rond het tumorvolume en beeldgestuurde radiotherapie voor hoge precisie. Belang voor de politici: Radiotherapie is momenteel de meest interessante kosten-baten behandeling in de strijd tegen kanker (zowel curatief als palliatief), spijtig genoeg wordt dit niet weerspiegeld in de terugbetalingstarieven. Deze minimale ondersteuning van radiotherapie in de gezondheidszorg verhindert algemene toegankelijkheid en implementatie van innoverende technieken, m.a.w. deze technieken zijn momenteel niet beschikbaar voor alle patiënten zoals het zou moeten zijn. 10 troeven van de dienst radiotherapie 1. 2. 3. 4. Een dynamische en multidisciplinaire ploeg De patiënt staat centraal Een innoverende dienst met ruime internationale erkenning Een dienst die gekend is voor integratie en klinische implementatie van de allerlaatste ontwikkelingen 5. Een veelzijdige dienst in staat om elke indicatie in radiotherapie uit te voeren 6. Nederlandstalig als basis, maar meertalig in de dagdagelijkse praktijk 7. Kwaliteit en service zijn geen loze woorden 8. Een eigen hoog gespecialiseerd onderhoudsteam zodat steeds de continuïteit van de behandelingsschema’s gegarandeerd blijft 9. Speerpunttechnologie door middel van synergie tussen beeldgestuurde radiotherapie en het sculpteren van dosis met intensiteitsmodulatie van de behandelingsbundels. 10. Een goede communicatie met de huisarts Radiotherapie in cijfers 1400 patiënten per jaar 5 (+2) lineaire versnellers 109 radiochirurgies in 2009 4 medewerkers secretariaat 29 verpleegkundigen 10 artsen 7 fysici Gemiddelde algemene breakdown tijd gedurende de voorbije 14 jaar : 1,07% Totaal budget herstellingen op 18 jaar: 3.010.100 euro Totaal ‘High Tension’ uren op de lineaire versnellers is 25538: dit komt overeen met 3 jaar stralen dag en nacht Totaal ‘Low Tension’ uren is 162646: dit komt overeen met 18,6 jaar dag en nacht opstaan van toestel Het tomotherapietoestel unit 1 heeft al 1317090 toertjes gedraaid Het tomotherapietoestel unit2 heeft al 810916 toertjes gedraaid 27 Klinisch en academisch nieuws dr. Bernard Cosyns Het jaar 2009 was voor de dienst cardiologie van het UZ Brussel op wetenschappelijk vlak een bijzonder jaar. Niet alleen werd in dit jaar blijk gegeven van bijzondere technische vaardigheden (percutane plaatsing van aortakleppen en afsluiten van hartoortjes), in 2009 konden ook 3 doctorandi hun proefschrift voorleggen. Deze proefschriften konden tot stand komen dankzij de samenwerking met het ICMI lab (In vivo Cellular and Molecular dienst cardiologie in het UZ Brussel en ook werkzaam als cardioloog in Braine l’Alleud en in het ICMI lab, zijn doctoraat getiteld ‘Contrast echocardiography: from bedside back to bench’. Bernard Cosyns werkte voornamelijk met contrast echocardiografie en het gebruik hiervan in de klinische praktijk voor betere aflijning van het linkerhart. Tevens gebruikte hij contrast echocardiografie voor de evaluatie van de doorbloeding van het myocard bij proef- Een bijzonder wetenschappelijk jaar voor de dienst cardiologie dr. Steven Droogmans dr. Caroline Weytjens 28 Imaging lab) en onder toezicht van de promotoren prof Guy Van Camp, prof Danny Schoors en prof Tony Lahoutte. Het eerste proefschrift met als titel ‘Detection, follow-up and prevention of drug-induced valvular heart disease in an in vivo rat model’ werd voorgelegd door dr Steven Droogmans, specialist in opleiding in de cardiologie sedert 2002 met een mandaat van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) van 2006 tot 2008. Dit werk concentreerde zich op de evaluatie van geneesmiddelen met een mogelijk toxisch effect op de hartkleppen, zoals pergolide. Met het bestudeerde proefdiermodel kunnen onder meer geneesmiddelen gescreend worden voor deze toxische effecten alvorens ze op de markt komen. Steven Droogmans beëindigt nu zijn opleiding cardiologie in Maria Middelares en zal vanaf september 2010 als staflid starten op de dienst cardiologie van het UZ Brussel. Zijn onderzoek is ondertussen uitgebreid tot 2 nieuwe klinische projecten in de pathogenese van aortaklepstenose. In september 2009 verdedigde dr Bernard Cosyns, consulent op de dieren en testte hij de veiligheid van deze techniek. Bernard Cosyns blijft ondertussen als consulent actief binnen het ICMI lab. Eind december behaalde dr Caroline Weytjens een derde proefschrift binnen de dienst cardiologie in het UZ Brussel. Haar onderzoekswerk ‘Detection of early left ventricular dysfunction in diabetes: application of myocardial velocity imaging to a small animal model’ was voornamelijk gericht op het gebruik van ‘Tissue Doppler Imaging’ voor de meting van de hartfunctie. Deze techniek is nuttig gebleken om vroegtijdige hartaantasting op te sporen in de aanwezigheid van diabetes. Caroline Weytjens is als staflid werkzaam in het UZ Brussel sedert 2001 en werkt nu voornamelijk aan de uitbouw van een gespecialiseerde hartfalenraadpleging. De samenwerking van deze drie doctorandi binnen het ICMI lab maar ook buiten het ziekenhuis met centra als de KU Leuven en CHU (Luik) leidde over de laatste 4 jaar tot meer dan 20 publicaties in peerreviewed tijdschriften. Wetenschappers van het JDRF Center for Beta Cell Therapy in Diabetes met centrale eenheid aan de Vrije Universiteit Brussel hebben een nieuwe behandeling ontdekt om recent ontdekte type 1-diabetespatiënten te behandelen en op termijn de aandoening bij kinderen mogelijk te helpen voorkomen. Korte behandeling helpt type1-diabetespatiënten gedurende minstens vier jaar Diabetes is een veel voorkomende chronische ziekte, die niet alleen de levenskwaliteit reduceert en het risico op ernstige complicaties vergroot, maar naar schatting ook nog eens 15 procent opeist uit het jaarlijkse overheidsbudget voor gezondheid. Wanneer de diagnose wordt gesteld voor de leeftijd van veertig jaar, gaat het in de meeste gevallen om type 1-diabetes, veroorzaakt door een massaal verlies van insulineproducerende betacellen door een inflammatoir en auto-immuun proces. In een vroeg stadium moet de vernietiging van deze betacellen worden afgeremd en dienen de verloren cellen vervangen te worden, bij voorkeur door regeneratie in de pancreas. Indien de aandoening pas in een later stadium wordt vastgesteld, is betaceltransplantatie de beste behandeling. Wetenschappers van het JDRF Center aan de Vrije Universiteit Brussel hebben nu echter ontdekt dat een korte behandeling met een CD3-antistof de ziekte in een vroeg stadium doeltreffend kan behandelen. Vooral bij de jongere patiënten bleek het middel voor een betere glucosecontrole te zorgen en een lagere insulinebehoefte. De onderzoekers volgden hiervoor vier jaar lang een groep type 1-diabetespatiënten (12 tot 39 jaar), die kort na hun diagnose gedurende zes dagen een antistof (ChAglyCD3) kregen toegediend. Na achttien maanden bleek al dat de behandeling met het CD3-antilichaam de verdere vernietiging van insulineproducerende betacellen tegenging, en dus ook verder verlies van de eigen insulineproductie. Nu blijkt echter dat het beschermende effect vier jaar kan aanhouden, vooral bij de jongere patiënten (jonger dan 26). Deze subgroep moest niet alleen minder insuline spuiten, maar behield ook een betere glucosecontrole dan leeftijdsgenoten behandeld met een niet-actieve controlestof. De vaststelling dat het CD3-antilichaam het ziekteproces sterker onderdrukt bij jongere patiënten, wordt toegeschreven aan het feit dat zij bij diagnose een acutere fase van de aandoening doormaken dan oudere patiënten. Daarom zou het nuttig zijn de studie verder uit te breiden naar jongere kinderen. Aangezien de vernietiging van betacellen grotendeels gebeurt nog voor het type 1-diabetes zich klinisch manifesteert, zou de nieuwe therapie het ontstaan van de aandoening zelfs mogelijk kunnen helpen voorkomen. Meer informatie [email protected] www.betacelltherapy.org/ 29 Insomnie of slapeloosheid wordt niet altijd veroorzaakt door hyperarousal, maar kan ook het gevolg zijn van problemen met de-arousal. Dat blijkt uit een studie van slaapexperte Aisha Cortoos van de Vrije Universiteit Brussel. Als alternatief voor een farmacologische behandeling kan een neurofeedbacktraining een gunstig effect hebben op de inslaaptijd en de totale slaapduur. Slechte slapers hebben vaak moeite om prikkels te onderdrukken Tien tot twintig procent van de bevolking lijdt aan insomnie of slapeloosheid. Ze hebben moeilijkheden om in- of door te slapen, of slapen onvoldoende diep zonder dat daar een andere slaapstoornis of medisch/psychiatrische aandoening achter zit. Eerder onderzoek toonde aan dat het centrale probleem bij deze populatie ligt in een verstoring van de arousal-reactie (letterlijk: opwinding) en dat zij voornamelijk gekenmerkt worden door een toestand van hyperarousal. Deze stressreactie manifesteert zich op het verkeerde moment of naar aanleiding van de verkeerde context. Er worden traditioneel drie types van hyperarousal onderscheiden: somatische hyperarousal (met een verhoogde spierspanning, hoger cortisolgehalte in het bloed of een hoger metabolisme), cognitieve hyperarousal (angst, overmatig piekeren) en corticale hyperarousal (met een verhoogde hersenactiviteit gerelateerd aan verdere informatieverwerking tijdens de slaap). Volgens slaapexperte Aisha Cortoos van de Vrije Universiteit Brussel kan er naast hyperarousal echter ook een probleem van dearousal aan de basis liggen van slapeloosheid. Beide toestanden kunnen gezien worden als twee uiteinden van één continuüm, maar zijn wel gerelateerd aan verschillende processen, vergelijkbaar met het rem- en gaspedaal in de wagen. Uit het onderzoek bij patiënten met insomnie bleek de hersenactiviteit niet gekenmerkt te worden door corticale hyperarousal, wat door andere onderzoekers wel vaak werd teruggevonden. Daarnaast vertoonden de patiënten in de studie evenmin een verschil in hun alertheidsniveau en reactie op geluiden. Wanneer zij echter de opdracht kregen om 30 geluidsprikkels te negeren, en dus hun aandacht te onderdrukken, werden wel verschillen waargenomen in vergelijking met goede slapers. Deze resultaten wijzen erop dat bepaalde insomniepatiënten moeilijkheden ondervinden met inhiberende processen in plaats van enkel met activerende processen, en dat zij dus eerder een probleem hebben met de-arousal in plaats van hyperarousal. Het fenomeen van een verstoorde de-arousal werd ook bevestigd door de vertraagde opbouw van de trage hersenactiviteit (delta EEG-activiteit) tijdens de inslaaptijd. Het inslapen wordt onder normale omstandigheden gekenmerkt door een daling van de hoge frequenties (beta EEG-activiteit) en een stijging van de trage frequenties (delta en theta EEG-activiteit) in het EEG. Deze laatste stap verloopt moeizaam bij deze groep van insomniepatiënten. Ook de Cyclic Alternating Pattern (CAP)-index, dewelke een weerspiegeling is van de motor van de slaap en die aangeeft hoe hard de hersenen moeten werken om slaap te produceren, ligt beduidend hoger bij de onderzochte insomniepatiënten. Daarenboven blijkt deze index ook verband te houden met het onderdrukken van de aandacht tijdens het voorgaande experiment. Concreet: hoe moeilijker de personen het ‘s avonds hadden met het onderdrukken van de aandacht, hoe harder de hersenen moesten werken om slaap te produceren tijdens de nacht. Behandeling In haar onderzoek bestudeerde Cortoos ook een niet-farmacologische behandeling van slapeloosheid, door gebruik te maken van een experimentele trainingsmethode genaamd neurofeedback- of EEG biofeedbackmethode. Neurofeedback is een training gebaseerd op de principes van operante conditionering en heeft een invloed op het centraal zenuwstelsel. Tijdens de training werd het EEG geregistreerd en kregen de patiënten onmiddellijk feedback over hun hersenfuncties via een computerscherm. Deze trainingsmethode zou specifiek kunnen inwerken op het probleem van corticale de-arousal en aldus de informatieverwerkingsprocessen die mogelijks verstorend werken tijdens de nacht. Een actieve controlegroep kreeg zonder het te weten frontale EMG biofeedback, waarbij feedback werd gegeven over de spieractiviteit in plaats van de hersenactiviteit. Na acht weken bleken de trainingen voor beide groepen een gunstige invloed te hebben op de inslaaptijd, maar enkel de neurofeedbacktraining resulteerde ook in een toename van de totale slaaptijd Meer informatie [email protected] Postoperatieve vermoeidheid betekent een belangrijke meerkost voor de gezondheidszorg, aangezien patiënten moeilijkheden kunnen ondervinden bij dagelijkse activiteiten zoals trappen lopen of winkelen, en minder snel het werk kunnen hervatten. De duur en de intensiteit van de vermoeidheid na een operatie is afhankelijk van het type ingreep. Bij abdominale chirurgie bijvoorbeeld kan de vermoeidheid tot drie maanden na de operatie aanhouden. Oudere patiënten hebben meer last van postoperatieve vermoeidheid Postoperatieve vermoeidheid ontstaat vermoedelijk door de katabole effecten van chirurgische stress gecombineerd met een verminderde postoperatieve voedselinname en mobiliteit, die samen kunnen leiden tot spieratrofie. Tijdens acute fase meteen na de ingreep komen inflammatoire mediatoren vrij in de bloedbaan, zoals CRP en cytokines. De concentratie van circulerend CRP en Interleukine (IL)-6 lijkt verband te houden met de mate van de vermoeidheid. Heel wat patiënten krijgen na een chirurgische ingreep te kampen met postoperatieve vermoeidheid, die in sommige gevallen enkele maanden kan aanslepen. Uit onderzoek van bio-gerontoloog Ivan Bautmans van de Vrije Universiteit Brussel blijkt dat de spiervermoeibaarheid en het vermoeidheidsgevoel van de patiënt gerelateerd zijn aan een acute ontstekingsreactie op de chirurgische ingreep. Oudere patiënten ondervinden een grotere impact van de ingreep op hun spierfunctie dan jongeren. Totnogtoe werd postoperatieve vermoeidheid geobjectiveerd tot zelf-ervaren vermoeidheid door middel van vragenlijsten. Maar nu heeft Bautmans met zijn collega’s een nieuwe, betrouwbare methode ontwikkeld om de spiervermoeibaarheid bij patiënten te meten, gebaseerd op handknijpkracht. Tijdens de test wordt gemeten hoe lang een patiënt in een rubberen peer kan knijpen voordat zijn kracht afneemt tot 50 procent van de maximale kracht. De onderzoekers toonden ook aan dat gehospitaliseerde patiënten met inflammatoire aandoeningen (zoals luchtweginfecties) belangrijke spierzwakte en afgenomen spiervermoeibaarheid vertonen vergeleken met patiënten zonder ontsteking. Bautmans en zijn collega’s volgden 66 abdominale chirurgiepatiënten (tussen 24 en 91 jaar oud) voor en na hun operatie. Uit het onderzoek bleek dat de ontstekingsreactie die door een chirurgische ingreep wordt veroorzaakt, gerelateerd is aan een verslechtering van de spiervermoeibaarheid en een toename van het vermoeidheidsgevoel. Vooral bij oudere patiënten heeft de ingreep een grotere impact op de spierfunctie. Hun spieren hebben een slechter uithoudingsvermogen, waardoor zij extra kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van beperkingen en fysieke afhankelijkheid. De onderzoekers benadrukken dan ook dat het belangrijk is om oudere patiënten die klagen van vermoeidheid na chirurgie ernstig te nemen. Meer informatie Prof. dr. Ivan Bautmans: 02 477 42 07 [email protected] www.vub.ac.be/FRIA 31 Klinisch en academisch nieuws Wetenschappers van de Vrije Universiteit Brussel zijn erin geslaagd om het moleculaire netwerk in de baarmoederbekleding tijdens de implantatie van een embryo in een natuurlijke cyclus in kaart te brengen. Dat is groot nieuws, want totnogtoe beschikte men enkel over informatie uit biopsieën in een cyclus zonder zwangerschap, en die zegt niets over de kans op latere zwangerschap. Genen betrokken bij implantatie embryo voor het eerst in kaart gebracht Baarmoederweefsel ondergaat allerlei morfologische veranderingen tijdens de menstruatiecyclus, en is slechts gedurende een korte periode van de cyclus receptief voor een embryo. Eerder bleek al dat een biopsie van de baarmoederbekleding (endometrium) in een cyclus zonder zwangerschap geen predictieve informatie verschaft over de kans op latere zwangerschap. Nu zijn wetenschappers van het departement Experimentele Pathologie van de Vrije Universiteit Brussel (met ondersteuning van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek- Vlaanderen), samen met onderzoekers van de University of California San Francisco, er echter voor het eerst in geslaagd het moleculaire netwerk tijdens de implantatie van een embryo in een natuurlijke cyclus in kaart te brengen. Bij de patiënte werd een endometriale biopsie afgenomen als voorbereiding op een latere in-vitrofertilisatie. Uit de hormonale bloedwaarden bleek echter dat toevallig op diezelfde dag een spontane implantatie van een embryo had plaatsgevonden. De patiënte was zwanger en beviel later van een gezonde baby. Het endometriumweefsel werd geanalyseerd met microarrays om de verschillende genen die tot expressie komen tijdens de implantatie te bestuderen en te vergelijken met patiënten die niet zwanger waren in een natuurlijke cyclus. Uit deze test bleek dat 394 genen verschillend tot expressie komen wanneer men zwangere en niet-zwangere vrouwen vergelijkt. Deze genen behoren tot verschillende netwerken en moleculaire ‘pathways’. De stu- 32 die toont dan ook aan dat de endometriale genexpressie bij een zwangere vrouw in een natuurlijke cyclus significant verschilt van die bij een niet-zwangere vrouw. In de toekomst zullen deze moleculaire netwerken in het endometrium verder onderzocht worden in natuurlijke en gestimuleerde cycli om tot een groep genen te komen die predictief zijn voor een zwangerschap. Meer informatie Inge Van Vaerenbergh: 02 477 48 07 of 02 477 48 01 [email protected] Dr. Claire Bourgain (promotor): 02 477 50 92 [email protected] Het nut van postoperatieve radiotherapie bij borstkankerpatiënten met minder dan vier aangetaste lymfeklieren werd totnogtoe door velen in twijfel getrokken. Onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel hebben nu echter aangetoond dat ook deze patiëntengroep wel degelijk baat heeft bij bijkomende bestraling ter hoogte van de klierstreken. Postoperatieve bestraling ter hoogte van de klierstreken heeft wel degelijk nut bij borstkankerpatiënten bij wie minder dan vier lymfeklieren waren aangetast. Dat concluderen onderzoekers van de dienst Radiotherapie van het UZ Brussel van de Vrije Universiteit Brussel uit een vergelijkende studie. Ze vergeleken de resultaten van hun eigen patiënten met een gelijkaardige groep patiënten uit de Amerikaanse SEER – database. SEER staat voor Surveillance, Epidemiology and End Results. In de studie werden enkel vrouwen met een pT1 of pT2 borsttumor opgenomen met een leeftijd tussen 25 en 95 jaar, heelkundig behandeld met borstsparende chirurgie of totale mastectomie en een okselklieruitruiming waarin minstens één lymfeklier aangetast door de tumor werd teruggevonden bij pathologisch onderzoek. Het grote verschil tussen beide databanken is dat de patiënten in het UZ Brussel wel bestraald werden, en de Amerikaanse patiënten niet. Patiënten met vier of meer aangetaste klieren, die in beide groepen bestraald werden, vertonen dan ook gelijklopende overlevingskansen na vijftien jaar. Maar voor de patiënten met minder dan vier aangetaste klieren tekent er zich wel een significant verschil af, omdat de Amerikaanse groep niet bestraald werd. Na borstsparende heelkunde noteerden de onderzoekers een overleving van 63,8 procent in de patiëntengroep behandeld met postoperatieve radiotherapie in het UZ Brussel; in de SEER bedraagt die overleving zonder radiotherapie 60,8 procent. Gelijkaardige resultaten vindt men na mastectomie: hier bedraagt de overleving Radiotherapie verbetert overleving bij klierpositieve borstkankerpatiënten na vijftien jaar 57 procent in het UZ Brussel en 46,6 procent in de SEER. Het onderzoek toont dan ook duidelijk aan dat postoperatieve radiotherapie de overlevingskansen bij alle klierpositieve borstkankerpatiënten doet toenemen. Meer informatie Dr. Mia Voordeckers: 02 477 52 34 [email protected] 33 Klinisch en academisch nieuws Nog steeds krijgen te weinig chronisch zieke kinderen de kans om rustig thuis te sterven. Dat blijkt uit een studie van de onderzoeksgroep Zorg rond het Levenseinde van de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent. Het is de eerste keer dat een internationale vergelijking wordt gemaakt. Uit de studie blijkt dat Belgische en Nederlandse kinderen die overlijden aan een chronische ziekte vaker in hun thuisomgeving sterven dan lotgenootjes uit heel wat andere West-Europese landen. Toch geven de grote verschillen aan dat er nog heel wat gedaan kan worden om kinderen vaker de kans te bieden rustig thuis te sterven. Twee derde van Belgische chronische zieke kinderen sterft niet thuis Chronisch zieke kinderen hebben er alle baat bij om aan het eind van hun leven verzorgd te worden in hun eigen thuisomgeving. Dat is niet alleen aangenamer voor het kind zelf, het vergroot ook de kans dat hun ouders en broers of zusjes het overlijden goed kunnen verwerken. Tot nu toe was er echter weinig geweten over hoe vaak kinderen in werkelijkheid thuis kunnen overlijden. Daarom maakten onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent en een grootschalige populatiestudie over kinderoverlijdens. Ze vergeleken 3328 sterfgevallen uit zes Europese landen: België, Nederland, Noorwegen, Engeland, Italië en Wales. Door de gegevens uit verschillende landen te vergelijken, hoopten ze factoren te kunnen 34 onderscheiden die het thuis sterven kunnen bevorderen. Uit de studie blijkt dat het aandeel kinderen dat thuis stierf beduidend varieert tussen landen, van 20% in Italië en 24% in België tot 29% in Nederland. In de groep kinderen die overleed door een chronische ziekte, ligt het aantal thuisoverlijdens in de meeste landen een stuk hoger, van 22% in Italië en 36% in België tot zelfs de helft in Nederland. In de meeste landen, waaronder België en Nederland, was de kans op thuissterfte gevoelig hoger voor kinderen die aan kanker overleden. Dit zou erop kunnen wijzen dat de voorzieningen voor thuiszorg voor kankerpatiëntjes doorgaans beter ontwikkeld zijn dan voor andere patiëntjes. Het ziekteverloop van kanker is dan ook beter voorspelbaar, waardoor de plaats van overlijden beter gepland kan worden. Toch tonen de grote verschillen tussen de landen aan dat er in verschillende landen, waaronder België, nog heel wat ruimte is voor verbetering, vooral voor kinderen die niet aan kanker overlijden. Meer informatie Geert Pousset: 02 477 47 54 Dr. Joachim Cohen: 02 477 47 14 [email protected] www.endoflifecare.be/ZrL/ Prijzen voor dr. Michael De Brucker en dr. Inge Peeters Dr. Michael De Brucker (prenatale geneeskunde) is de winnaar van de beste vrije presentatie gedurende de ESHRE Campus Cursus ‘Artificial Insemination: an update’ in Genk in december 2009. Hij gaf een presentatie over zijn onderzoek omtrent de cumulatieve bevallingskansen volgens leeftijd, bij vrouwen die een inseminatie met donor sperma kregen. Met deze studie kunnen onze patiënten correct geïnformeerd worden omtrent hun bevallingskans na deze behandeling. Deze slaagkansen nemen drastisch af na de leeftijd van 37 jaar. Dr. Inge Peeters (urologie) won op 26 januari 2010 in Alden Biezen de jaarlijkse Professor Elautprijs (prijs van de Belgische Vereniging voor Urologie voor de beste klinische voordracht). Ze deed dit met een werk getiteld ‘Naar een betere beeldvorming van prostaatkanker met HistoScanning?’. Luce Steegen, werkzaam op de dagkliniek oncologie, is de eerste verpleegkundige in België aan wie de bijzondere beroepstitel ’oncologisch verpleegkundige’ wordt toegekend. Luce Steegen krijgt allereerste bijzondere beroepstitel oncologische verpleegkundige Luce behaalde haar diploma als pediatrisch verpleegkundige in het Sint-Elisabethinsituut te Leuven in 1988. Ze startte haar loopbaan in het huidige UZ Brussel waarvan de eerste 6 jaar op intensieve zorgen hematologie. Vervolgens schakelde ze over naar de dagkliniek oncologie. Dat betekent dat Luce beschikt over maar liefst 22 jaar ervaring in de oncologie wat essentieel is voor het optimaal functioneren in de equipe van een dergelijk gespecialiseerde dienst. 2 jaar geleden volgde Luce een bijkomende opleiding tot oncologisch verpleegkundige met bijhorende stages in andere centra. Op die manier kon ze voldoende bijscholing en vorming voorleggen om aanspraak te kunnen maken op de bijzondere beroepstitel, toegekend door de erkenningscommissie van de nationale raad voor verpleegkunde (FOD). Luce staat gekend als een uiterst bekwame en zeer gedreven verpleegkundige die professioneel en patiëntgericht werken hoog in het vaandel draagt. Wellicht inspireert het voorbeeld van Luce haar collega’s verpleegkundigen op de oncologische en andere diensten om mee te stappen op het pad van long-life-learning (LLL). Hierdoor draagt ook het verpleegkundig departement van het UZ Brussel bij tot de opdracht van het ziekenhuis, namelijk het garanderen van optimale kwaliteitszorg aan de patiënt. 35 Colofon mUZe is het driemaandelijks medisch magazine van het UZ Brussel. Algemene coördinatie: Valerie Verstappen Redactionele coördinatie en eindredactie: Edgard Eeckman en Dorrit Moortgat Redactieraad: Johan Braeckman, Toon De Backer, Wim Distelmans, Edgard Eeckman, Martine Huybrechts, Patrick Lacor, Dorrit Moortgat, Marc Noppen, Marc Segers, Jan Schots, Brigitte Velkeniers In dit nummer staan redactionele bijdragen van Paul Bijdekerke, Martine Blomme, Sabien Bouwens, Mark De Ridder, Sven D’Haese, Nadine Linthout, Karolien Merchiers, Kristine Neefs, Guy Storme, Dirk Verellen De foto’s in dit nummer zijn van Marc De Beukeleer, Dan, Bernadette Mergaerts, Dorrit Moortgat, Julie Scheurweghs, Valerie Verstappen. De vormgeving werd verzorgd door Megaluna. mUZe wordt gedrukt op de persen van Leleu Printing op milieuvriendelijk papier. Wie dat wil, kan zich gratis abonneren. Het volstaat een mail te sturen naar [email protected] of te telefoneren naar de dienst communicatie van het UZ Brussel op 02 477 80 82. Verantwoordelijke uitgever: Marc Noppen, Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel Algemene info over het UZ Brussel: www.uzbrussel.be Algemene info over werken in het UZ Brussel: www.werkeninhetuzbrussel.be Zoeken, Weten, Helpen Met dank aan Alcomel / Zichem SVR-Architects n.v. / Antwerpen Bayer-Healthcare / Brussel Drion rent / Schaarbeek Sterima Malysse / Kortrijk Vanderstraeten / Lummen