Radiotherapie

advertisement
muze
Driemaandelijks
MAART
2010
13
het medisch magazine van het UZ Brussel
a
Them
Radiotherapie
6
18
22
Radiotherapie in het UZ Brussel
anno 2010
Behandeling van de patiënt:
de praktische aanpak
De rol van het wetenschappelijk
onderzoek
Kantoor van Afgifte: Brussel X • Erkenningsnummer P2 06218
ord
o
Voorw
Geen Engels, geen Vrijheid?
Onze communicatieverantwoordelijke suggereerde mij dat mijn
Woord Vooraf best eens wat ‘stout’ mag zijn. Welaan dan.
In mei 1856 werd aan de ULB onder de naam ‘Nederduitsch Taalminnend Genootschap Schild en Vriend’ de eerste Vlaamse studentenkring opgericht (’t Zal Wel Gaan). Op 16 december 1880
werd dan de Vlaamschen Studentenkring van Brussel opgericht .
Het was deze kring die voor het eerst de spreuk ‘Geen Taal Geen
Vrijheid’ gebruikte, thans het motto van het Brussels Studentengenootschap, het overkoepelend studentenorgaan aan de VUB.
De emancipatie die het Nederlands in België als onderwijstaal
heeft doen erkennen, ligt velen van ons nog vers in het geheugen;
de permanente spanningen tussen de twee grote taalgemeenschappen in ons land blijven bovendien onder- en bovenhuids
aanwezig.
Daar waar tot de eerste helft van de vorige eeuw (en na het Latijn)
het Frans nog als cultuurtaal werd beschouwd, maken we nu een
nieuwe evolutie mee: het Engels geldt méér en méér als ‘lingua
franca’ in het hoger onderwijs. Volgens een recent Nederlands
rapport* bieden steeds meer universiteiten in niet-Engelstalige
landen in Europa onderwijs in het Engels aan. Nederland is de
onbetwiste leider op dat gebied, gevolgd door alle Scandinavische
landen. Voor het onderzoek zijn alle officiële instellingen (ongeveer 2.200) in 27 niet-Engelstalige Europese landen onderzocht.
In de afgelopen vijf jaar is het aantal Engelstalige programma’s
ongeveer verdrievoudigd tot ongeveer 2.400 in heel Europa. Het
grootste deel van de Engelstalige programma’s - ongeveer 80%
- wordt op masterniveau aangeboden. In veel studierichtingen is
het in 2010 niet meer mogelijk aan een Nederlandse universiteit
in het Nederlands af te studeren. Enkele universiteiten zijn wat
de latere studiejaren betreft al volledig op Engels overgeschakeld.
Nochtans verschilt de wetgeving betreffende het taalgebruik in
Vlaanderen en Nederland niet eens zo veel, het maatschappelijk
draagvlak wel. Wet en decreet wijzen het Nederlands zowel in
Nederland als in Vlaanderen ondubbelzinnig aan als de taal van
het hoger onderwijs. Wet en praktijk verschillen echter aanzienlijk. De Nederlandse wet op het hoger en wetenschappelijk onderwijs bepaalt dat “Het onderwijs wordt gegeven en de examens
worden afgenomen in het Nederlands”. Die taalclausule noemt
daarna drie specifieke gevallen waarin van deze algemene regel
mag worden afgeweken. Het Vlaamse decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs van 2003 bepaalt: Ҥ1. De
onderwijstaal in hogescholen en universiteiten is het Nederlands”.
Op die algemene regel zijn, net als in Nederland, uitzonderingen
mogelijk. De wetgevers die dit niet lang geleden besloten, hebben vooral in Nederland gedoogd dat de universitaire besturen de
uitzonderingen op de algemene regel tot norm hebben verklaard,
terwijl dit in Vlaanderen (begrijpelijkerwijs) veel gevoeliger ligt.
Nochtans is ‘kennis’ de enige grondstof die Vlaanderen rijk is, en
de Vlaamse regering benadrukt duidelijk het belang van de innovatieve kennismaatschappij. Kunnen we dit nog in het Nederlands? In de frequente contacten die ik heb met buitenlandse
ziekenhuizen en universiteiten, wordt steevast gepeild naar de
mogelijkheid tot uitwisseling van studenten en fellows; op enkele
uitzonderlijke Engelstalige programma’s na, moet ik hen steevast ontgoochelen. Voor Chinezen, Indiërs, Jordaniërs, enzovoort,
is de horde van het Nederlands te hoog. Dus trekken ze maar naar
Nederland, of Scandinavië, als ze al niet naar Canada, UK of de
USA verhuizen. In de Amerikaanse universitaire ziekenhuizen en
labo’s zijn meer dan de helft van de (briljante) studenten, fellows
en professoren van buitenlandse origine. Broeinesten van interculturele uitwisseling, innovatie en kennis.
In De Standaard van 3 februari las ik dat de Vaste Commissie voor
Taaltoezicht de Engelstalige benamingen van de departementen
van de Provinciale Hogeschool Limburg onwettig heeft verklaard.
“Vlaanderen blijft aldus onbekend en onbemind bij buitenlandse
studenten”, zo meldt de Directeur.
Wat moeten we hiermee? Vasthouden aan ons (historisch perfect
begrijpelijk en verdedigbaar) Vlaams taalpurisme, en het risico
lopen in deze geglobaliseerde kennisomgeving de boot te missen?
Of Nederland en Scandinavië volgen, en voor meer dan de helft
overschakelen op het Engels op masterniveau en grote groepen
buitenlandse brains aantrekken? Of doen we zoals de Franstalige
Université Catholique de Louvain, en geven we sommige masteropleidingen in twee keuzetalen?
Ik ken het antwoord op deze vraag niet. Maar ze moet gesteld, en
dringend beantwoord worden.
Welke politicus durft?
Prof. Marc Noppen
Gedelegeerd Bestuurder
* Het Engels als voertaal aan onze universiteiten? Rapport door Albert Oosterhof voor
de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen – Nederland, 2008
Radiotherapie in het UZ Brussel anno 2010
6
In dit nummer
PAGINA 4
Hoe ontstond de dienst
radiotherapie?
PAGINA 6
Radiotherapie in het UZ Brussel
anno 2010
PAGINA 8
Oncologisch zorgtraject vraagt
om een multidisciplinaire benadering
PAGINA 10
Rol van de sociaal verpleegkundige
PAGINA 12
Het oncologisch centrum
doet een beroep op vrijwilligers
PAGINA 13
10
De diëtiste vangt
voedingsproblemen op
PAGINA 14
Rol van de sociaal verpleegkundige
Psychologische begeleiding
op maat van de patiënt
PAGINA 15
22
Het belang van het
wetenschappelijk
onderzoek
Support team UZ Brussel
is uitgegroeid tot netwerk
PAGINA 17
Een eigen ingenieursploeg
PAGINA 18
Behandeling van de patiënt:
de praktische aanpak
PAGINA 22
Het belang van het
wetenschappelijk onderzoek
PAGINA 24
De samenwerking UZ Brussel - ASZ
24
De samenwerking UZ Brussel - ASZ
PAGINA 26
Even samenvatten …
PAGINA 28
Klinisch en academisch nieuws
3
radiotherapie
radiotherapie?
radiotherapie
radiotherapie
Hoe ontstond de dienst
In 1994 waren de raadplegingen een
stuk omvangrijker, was ook de dagkliniek
gerealiseerd en was er een 2de bunker
in gebruik (om redenen van stralingsbescherming moet een lineaire versneller geïsoleerd opgesteld worden en deze behandelingsruimte wordt daarom toepasselijk
‘bunker’ genoemd). Er was dan ook reeds
een 3de lineaire versneller in huis met online beeldverwerking en door onze ingenieurs geïmplementeerde tafelbesturing om
positioneel het doelvolume te corrigeren.
In mei 1984 werd de dienst radiotherapie opgestart. Weliswaar was
er reeds een raadpleging sinds de
beginperiode van het ziekenhuis in
1977, maar tot 1984 werden de
patiënten voor de bestraling doorMeerdere primeurs
verwezen naar het Bordetinsti- De dienst radiotherapie nam in 1995 als
tuut. Vandaag staat de dienst reeds eerste in Europa de intensiteit gemoduleerde techniek (IMRT) klinisch in gebruik.
25 jaar garant voor innovatie en Hiermee konden o.a. patiënten met hoofdkwaliteitsstreven met een toppositie halsaandoeningen behandeld worden zonder dat de speekselklierfunctie in het geinzake hoge precisiebestraling.
Gezien de financiële situatie gebeurde de
opstart met 1 lineaire versneller en een
‘geërfde’ telecobaltmachine. Alles werd
toegespitst op kwaliteit en al vlug werden
meer en meer patiënten van andere ziekenhuizen doorverwezen en werd reeds in
1987 de kaap van 700 patiënten bereikt. Bij
de keuze van het tweede radiotherapietoestel werd de grondslag gelegd om ‘image
guided radiotherapy’ (IGRT) te implementeren in de dagelijkse praktijk (1989). Deze
aanpak bracht mee dat de precisie van de
dagelijkse behandelingen beter werd, met
minder bijwerkingen en betere overleving
van de patiënten als gevolg.
De daaropvolgende jaren kende de dienst
een gestage uitbreiding op alle vlakken.
4
drang kwam op latere termijn.
In 2000 werd het Novalissysteem (radioshaped beam) opgestart, opnieuw een primeur voor Europa. Dit toestel maakte het
mogelijk millimeterprecisiebestraling uit
te voeren bij cerebrale aandoeningen en
onregelmatige vormen in een korte tijdsspanne te bestralen in tegenstelling tot de
gamma knife wat tot dan toe beschouwd
werd als de standaard behandeling. De positionering werd radiologisch tri-dimensioneel gereconstrueerd en automatisch
bijgestuurd na detectie en berekening van
kleine foutjes in de locatie.
In 2005 werd de Tomotherapie aangeschaft (tweede in Europa): standaard gebouwd op een CT principe en drie-dimensioneel positionering op millimeterniveau.
Gezien er meer van deze toepassingen
werden vooropgesteld om de bijwerkingen bij de patiënten haast naar nul te
herleiden, werden 2 bunkers gebouwd.
Het tweede Tomotoestel werd 1 jaar later
geïmplementeerd. Deze techniek wordt nu
dan ook in de routine toegepast.
Al deze technieken werden telkens ontwikkeld met een industriële partner. Tientallen publicaties bewijzen de kwaliteit
van de techniek en de mogelijkheden ervan, alsook de verbetering van de resultaten bij de patiënten.
Recent hebben we dankzij de Herculesstichting het Verosysteem kunnen integreren, weerom een primeur maar ditmaal op
wereldniveau (serienummer 1). Het laat
ons toe om bewegende tumoren online te
behandelen zonder tijdverlies en uiteraard
met millimeterprecisie.
“Eind 2009 werd het
Verosysteem geïntegreerd,
een wereldprimeur.”
Bovendien is de dienst radiotherapie een
satelliet aan het uitbouwen op de campus
Aalst van het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis (ASZ), waarmee reeds 20 jaar een samenwerking bestaat op oncologisch vlak.
Op deze wijze wordt de kwalitatieve en innoverende rol van de dienst ook uitgedragen om het beste te geven aan wie het
toekomt: de patiënten.
vroeger
nu
De dienst radiotherapie vroeger en nu:
25 jaar innovatie en kwaliteitsstreven
5
muze
Radiotherapie
in het UZ Brussel
anno
2010
In de nabije toekomst wordt er een toename van het aantal kankerpatiënten verwacht van
ongeveer 2,5% op jaarbasis, hetgeen kadert in de vergrijzing van onze bevolking. Meer dan
de helft van deze patiënten zullen gedurende hun ziektegeschiedenis behandeld worden
met radiotherapie. Chirurgie en radiotherapie vormen de hoekstenen van de lokale behandeling van kanker, chemotherapie van de systemische behandeling.
Radiotherapie wordt vaak gebruikt in
combinatie met chirurgie, om de lokale
controle te verbeteren of om minder
agressieve heelkunde toe te laten. Bij een
vroegtijdig borstkliercarcinoom zijn de
resultaten van borstsparende heelkunde
gevolgd door bestraling vergelijkbaar met
mastectomie. Bij het locoregionaal gevorderd borstklier- of rectumcarcinoom verbeteren respectievelijk post- en preoperatieve radiotherapie de lokale controle en
overleving. Radiotherapie wordt gebruikt
als primaire behandeling bij bijv. prostaatkanker en hoofd-en-hals tumoren.
Een bestraling van strottehoofdkanker is
veel minder mutulerend dan een laryngec-
6
tomie en resulteert in een vergelijkbare
ziektecontrole, te meer daar heelkunde
in reserve gehouden wordt. Radiotherapie wordt ook vaak gebruikt in palliatieve
context. Het is een efficiënte behandeling
van metastatische botpijn en kan neurologische complicaties van hersenmetastasen
vermijden.
Radiotherapie wordt meer en meer gebruikt in combinatie met chemotherapie,
bijv. bij lokaal gevorderde rectumkanker,
longkanker, hoofd-en halskanker en bij
maligne hersentumoren. De idee is dat
de synergetische effecten van chemo- en
radiotherapie meer uitgesproken zijn ter
Radiotherapie is samen met chirurgie de
hoeksteen van de lokale kankerbehandeling.
verhoogt niet enkel de genezingskans,
maar verbetert ook de levenskwaliteit en
verminderen de kosten die gepaard gaan
met de opvang van neveneffecten.
Therapeutische index
verbeteren
Een eerste strategie bestaat erin om door
moderne bestralingstechnieken conformele dosisdistributies rondom tumoren te
creëren en door beeldgeleide positionering
de veiligheidsmarges te minimaliseren. De
dienst radiotherapie van het UZ Brussel
heeft diverse systemen van conformele
en beeldgeleide radiotherapie ontwikkeld
zoals Novalis en Tomotherapie. Dankzij de
internationale faam van de dienst wordt
nu ook het Verosysteem klinisch geïmplementeerd, dat tumor tracking – ‘straal
volgt tumor’ – toelaat: een wereldprimeur.
Door deze evoluties breiden de indicaties
van radiotherapie uit. Bestraling wordt
geëvalueerd als alternatief voor chirurgie
bij lokale longtumoren (T1-2, N0) en als
onderdeel van de multimodale aanpak
van diverse metastatische tumoren. Een
andere strategie die geëvalueerd wordt in
het radiobiologisch laboratorium van de
dienst, is het specifiek targetten van het
tumoraal micromilieu door hypoxie selectieve geneesmiddelen.
hoogte van tumoren dan ter hoogte van
gezonde organen. Radiotherapie is een efficiënte anti-tumorale behandeling, maar
tumoriciede dosissen zijn toxisch voor de
gezonde weefsels rondom de tumor. Hierdoor is het vaak onmogelijk om curatieve
dosissen af te leveren en veroorzaakt radiotherapie zijn gevreesde neveneffecten,
zoals bv. diarree en darmkrampen (enteritis) bij abdominale bestralingen en droge
mond (xerostomie) bij de behandeling van
hoofd-en-hals tumoren. De dienst radiotherapie van het UZ Brussel heeft een
aantal strategieën ontwikkeld om de therapeutische index (anti-tumorale effecten
of neveneffecten) te verbeteren. Hierdoor
De rol van de radiotherapeut is de laatste
decennia sterk geëvolueerd. Hij neemt
deel aan de multidisciplinaire aanpak van
oncologische patiënten, schrijft de bestralingstechniek en dosis voor en volgt de
patiënt tijdens en na zijn behandeling.
De moderne radiotherapietechnieken vereisen een grondige kennis van de radioanatomie omdat de doelvolumes en risicoorganen pixel-per-pixel gedefinieerd
moeten worden. Voor de beoordeling van
de behandelingsplanningen/ berekeningen
is een grondige kennis van fysica en radiobiologie vereist. Momenteel werken er
10 radiotherapeuten in het UZ Brussel.
7
muze
radiotherapie
Oncologisch zorgtraject vraagt
om een multidisciplinaire
benadering
Een goede onderlinge communicatie optimaliseert de samenwerking tussen de betrokken specialismen.
De interactie tussen de specialismen die een rol spelen doorheen het zorgtraject wordt
steeds intenser en complexer.
Door goede taakafspraken,
duidelijke
organisatorische
afspraken met aandacht voor
een goede onderlinge com-
Multidisciplinair samenmunicatie wordt de samen- gestelde richtlijnen voor
werking tussen de verschil- diagnostiek, behandeling en
opvolging
lende betrokken specialismen Een belangrijk onderdeel van kwaliteitsgeoptimaliseerd. Doelstelling
van deze multidisciplinaire
benadering is de zorg voor de
patiënt zo efficiënt en kwalitatief mogelijk te organiseren.
Diagnose
8
Therapie
zorg is het werken met multidisciplinair
opgestelde richtlijnen. In het UZ Brussel
werden multidisciplinaire tumorwerkgroepen opgericht die als taak hebben de
richtlijnen voor diagnostiek, behandeling
en opvolging van patiënten met kanker
in hun domein te ontwikkelen, op regelmatige basis up te daten en de toepassing
Heelkunde
en/of
(adjuvante)
radiotherapie
en/of
(adjuvante)
systemische therapie
en/of
supportieve zorg
ervan in de dagelijkse praktijk na te gaan.
De richtlijnen van het UZ Brussel zijn beschikbaar op de website van het oncologisch centrum (http://www.uzbrussel.
be/u/view/nl/172051-Richtlijnen.html of
via www.oncologischcentrum.be en doorklikken naar ‘oncologische zorgprogramma’s’ en ‘richtlijnen’).
Multidisciplinair oncologisch
consult
Na de diagnosestelling d.m.v. beeldvormende technieken en histologisch onder-
Ontslag
Opvolging
MOC vergadering - oncologie
Iedere vrijdag om 16 uur
Coördinator: prof. Guy Storme
MOC vergadering - senologie
Iedere donderdag om 11 uur
Coördinator: prof. Jan Lamote
MOC vergadering - schildklier
Iedere donderdag om 11.30 uur
Coördinator: prof. Jan Lamote
MOC vergadering - pneumologie
Om de 2 weken, dinsdag om 17 uur
Coördinator: dr. Marc Meysman
MOC vergadering - hematologie
Iedere woensdag om 9 uur
Coördinator: prof. Rik Schots
MOC vergadering - pediatrie
Maandelijks, vrijdag om 11.30 uur
Coördinator: prof. An Van Damme
MOC vergadering - melanoom
Om de 2 weken, woensdag om 13.45 uur
Coördinator: prof. Diane Roseeuw
MOC vergadering - KNO
Om de 2 weken, donderdag om 13.30 uur
Coördinator: prof. Olaf Michel
MOC vergadering - gynaecologie
Iedere woensdag om 13.30 uur
Coördinator: dr. Philippe De Sutter
MOC vergadering - neuro-oncologie
Iedere donderdag om 8.30 uur
zoek wordt een behandelingsplan voor
de patiënt voorgesteld. In het UZ Brussel
wordt dit behandelingsplan besproken in
een zogenaamd ‘multidisciplinair oncologisch consult (MOC)’. Dat is een overleg
tussen specialisten uit verschillende disciplines. Bij dit overleg zijn minstens de
orgaanspecialist, chirurg, radiotherapeut,
medisch oncoloog betrokken en vaak ook
de diagnostische specialiteiten. Samen
staan zij in voor het voorstellen van de
meest aangewezen behandeling in een
specifieke situatie.
Ook de huisarts kan het multidisciplinair
oncologisch consult bijwonen. Dit is immers voorzien in het Koninklijk Besluit
van 21 maart 2003 dat de normen bepaalt
waaraan het zorgprogramma oncologie
moet voldoen om erkend te worden. Het
Start
radiotherapie
Coördinator: prof. Bart Neyns
multidisciplinair overleg wordt van overheidswege gestimuleerd d.m.v. een financiële vergoeding voor de deelnemers aan
het consult en de wettelijke verplichting
om een verslag van de bespreking in het
medisch dossier op te nemen. Het MOC-
gen. Dit kan gebeuren via het telefoonnummer 02 477 61 45 (Sven D’haese) of
02 477 61 46 (Marleen Van Roy). Momenteel worden reeds 10 MOC’s georganiseerd
(zie kader). Uitbreiding naar andere disciplines wordt bekeken.
Zorgtraject radiotherapie
“Ook de huisarts kan het
Indien wordt beslist dat een patiënt een
multidisciplinair oncologisch radiotherapeutische behandeling moet
ondergaan, wordt het zorgtraject radioconsult bijwonen.”
besluit wordt via Medibridge elektronisch
verzonden naar de huisarts.
Huisartsen kunnen ook patiënten aanmelden voor de verschillende MOC-besprekin-
therapie opgestart. Ook dit wordt gekenmerkt door duidelijke organisatorische afspraken tussen alle betrokkenen (zie
voorstelling van het team: radiotherapeut,
beeldvormende specialiteiten, fysicus, verpleegkundige, sociaal verpleegkundige,
diëtiste, psychologe, … ).
MOC
Consultatie
radiotherapeut
Voorbereidende
onderzoeken
Simulatie
Planning
Consult
sociaal
verpleegkundige
Consult
diëtiste
Consult
psycholoog
Einde
radiotherapie
Opvolging
of verdere
therapie
9
muze
radiotherapie
Rol van de
sociaal verpleegkundige
De sociaal verpleegkundige maakt de patiënt wegwijs
inzake administratie en begeleiding.
Op de dienst radiotherapie zijn 1,40 voltijds equivalent
sociaal verpleegkundigen werkzaam. Een aanwinst van 40%
sinds januari 2009 dankzij het Nationaal Kankerplan van
minister Onkelinx waarbinnen meer aandacht wordt geschonken aan psychosociale steun voor oncologische patiënten.
Iedere radiotherapiepatiënt krijgt aan
het begin van zijn behandeling een vaste
afspraak bij de sociaal verpleegkundige.
Afhankelijk van de noodzaak kunnen in
de loop van de behandeling nog meer
contacten worden voorzien.
Wat doet de sociaal
verpleegkundige?
Er wordt aangepaste informatie verstrekt over de ziekte en de behandeling en
nagegaan of de patiënt medisch voldoende
10
op de hoogte is en indien nodig wordt er
doorverwezen naar de arts. De mogelijke
bijwerkingen van de bestraling worden
overlopen. De sociaal verpleegkundige informeert ook over hulpmiddelen en voorzieningen (o.m. bij borstamputatie, stoma,
laryngectomie, haaruitval,…) en over sociale voordelen (gespreksgroepen, cursussen,
onco-revalidatie, schoonheidsverzorgingsen vermoeidheidssessies,…). Wanneer patiënten niet meer kunnen genezen, is de informatie toegespitst op het levenseinde en
wat daaraan vooraf kan gaan: inschakelen
van een palliatief thuisbegeleidingsteam
waarbij een goede samenwerking met de
huisarts cruciaal is. Ook het voorstellen
van palliatieve eenheden en het recht op
euthanasie komen aan bod.
Patiënten worden administratief wegwijs gemaakt bij o.a. aanvragen voor sociale voorzieningen (invaliditeitsaanvraag
bij FOD Sociale Zaken, Fonds voor Beroepsziekten, OCMW,…), een aangifte voor
arbeidsongeschiktheid, attesten verzekering, attesten vervoer, borstprothese, pruik,
kinesitherapie, oproep van adviserend geneesheer, betalingen op termijn, ...
­
­
muze
radiotherapie
Er wordt ook materiële hulp geregeld, zoals
thuiszorg (het organiseren van thuisverpleging, poetshulp, familiale hulp, bejaardenhulp, warme maaltijden, medisch uitleenmateriaal, palliatieve thuiszorg, ziekenoppas,…)
en oplossingen bij vervoerproblemen, d.w.z.
de dagelijkse heen en terugreizen verzekeren
voor personen die dit niet zelf of met de hulp
van hun omgeving kunnen.
Verdere begeleiding?
Patiënten en familie in crisissituatie
worden door de sociaal verpleegkundige
opgevangen, waarbij ruimte wordt gelaten
voor de ontlading van emoties zoals boosheid, angst, verdriet, pijn, wanhoop, eenzaamheid. Ook wordt de waarheidsvraag
bespreekbaar gesteld. Bespreekbaarheid
betekent communicatie en dit creëert de
gelegenheid om gevoelens te structureren
en nieuwe houvasten te zoeken.
Er wordt hulp geboden bij verliesverwerking: fysisch (borstamputatie, stoma,
extreme vermoeidheid…), maar ook verlies
van relaties, verlies van eigenwaarde door
het niet meer kunnen functioneren zoals
voorheen, materiële en financiële achteruitgang door verlies van arbeid, verlies van
leven in sommige gevallen.
“Bespreekbaarheid
betekent communicatie”
Interactionele begeleiding is voorzien.
Dit is o.m. het geval bij moeizame communicatie: personen met hechte relaties
willen mekaar vaak sparen en vermijden
bepaalde gespreksonderwerpen zoals die
over angst voor de toekomst. Bij prik-
kelbaar en/of agressief patiëntengedrag
wordt getracht te achterhalen wat aan de
grond ligt van dit gedrag zodat dit beter
begrepen wordt. Bij ‘veranderde’ relaties
bekijkt de sociaal verpleegkundige welke
taakverschuivingen mogelijk zijn en bij
toenemende afhankelijkheid op welke manier de grenzen kunnen worden verlegd.
Daarnaast is er ook aandacht voor familie
en, in het bijzonder, de kinderen. Eventuele
doorverwijzing naar en samenwerking met
een psycholoog of psychiater is hier ook
aan de orde.
Bij problematische thuissituaties binnen
een gezin kan er eveneens een samenwerking komen met externe hulpverleningsdiensten: jeugdrechtbank, centrum voor
leerlingbegeleiding, school, huisarts, ander
ziekenhuis, sociale diensten van mutualiteit of OCMW.
Casus
Dhr. X gaat op jaarlijkse controle bij zijn huisarts waarbij een bloedanalyse gebeurt. De PSA-waarden blijken te hoog en zijn huisarts
verwijst hem daarom door naar een uroloog. Deze oordeelt dat een
echografie van de prostaat vereist is. Op de dienst urologie gebeurt
dit samen met een biopsie van een verdacht letsel.
Na bespreking van de resultaten van het biopt met gespecialiseerde chirurgen, medisch oncologen en radiotherapeuten wordt
besloten dat dhr. X radiotherapie nodig heeft voor de behandeling
van zijn gediagnosticeerd prostaatcarcinoom.
Dhr. X komt een eerste maal bij de radiotherapeut op consultatie,
gevolgd door een gesprek met de hoofdverpleegkundige. Hij krijgt
informatie over wat zo’n behandeling inhoudt en wat de voordelen en de te verwachten resultaten zijn.
Dhr. X kan in de loop van de veertien dagen die daarop volgen een
brief van de afdeling verwachten. Deze brief bevat een overzicht
van de data en de uren waarop hij in het ziekenhuis wordt verwacht. De huisarts en/of verwijzend specialist krijgen een brief
(al dan niet elektronisch) met vermelding van de start van de
behandeling.
Tijdens de therapie kan dhr. X met medische vragen of problemen
steeds terecht bij de ‘linac-arts’ (linac=lineaire versneller). Deze
laatste is elke dag beschikbaar voor iedere patiënt in behandeling.
De arts kan ook ingeschakeld worden op vraag van het paramedisch personeel van de afdeling.
Ook op de laatste dag van de radiotherapeutische behandeling
wordt dhr. X opgevangen door de arts. De behandeling wordt
afgerond en dhr. X krijgt langs het secretariaat een afspraak
voor een eerste controle follow-up, ongeveer één maand later.
Een medisch certificaat voor de terugbetaling van zijn verplaatsingsonkosten wordt meegegeven.
Dhr. X kan nog steeds terecht bij onze totale equipe met vragen
of problemen.
De huisarts/specialist wordt gebrieft over het einde van de behandeling.
11
muze
radiotherapie
Het oncologisch
centrum
doet een beroep
op vrijwilligers
Het onthaal op de radiotherapieafdeling
wordt deels verzorgd door een equipe van
vrijwilligers. Een divers samengestelde en
geëngageerde groep van overwegend dames (25 tegenover 2 heren) staat o.a. in
voor de begeleiding van patiënten naar
een andere afdeling in het ziekenhuis.
Het helpen bij de inschrijving voor hospitalisatie, koffie aanbieden, een praatje,…,
behoren ook tot hun takenpakket.
Een vrijwilliger op radiotherapie dient over
een gezonde dosis empathisch vermogen
te beschikken. Vaak is het contact laagdrempelig en vangen zij signalen op waarbij doorverwijzen naar de specifieke verantwoordelijke op de afdeling een logisch
gevolg is. Dit kan op medisch, financieel,
psychisch of sociaal vlak zijn.
Kandidaten voor dit vrijwilligerswerk kunnen
zich melden bij hoofdverpleegkundige
Myriam Spinnoy op 02 477 54 70
12
muze
radiotherapie
Tijdens de eerste week van de
bestraling krijgt de patiënt,
bij wie voedingsproblemen
worden verwacht, een afspraak bij de diëtiste.
Slikmoeilijkheden en diarree
zijn klachten die afhankelijk
van het bestraalde gebied, na
drie weken bestraling kunnen
voorkomen. Ook misselijkheid,
braken, verminderde eetlust
en een gewichtsdaling zijn
veel voorkomende problemen.
Soms schrikt de patiënt wel even, als hij
op zijn afsprakenblad ziet dat hij een afspraak heeft bij de diëtiste. Maar algauw is
hij gerustgesteld. Het gaat immers in eerste
instantie om een ondersteunend gesprek,
waarin nuttige tips worden meegegeven
om de meeste nevenwerkingen te beperken.
Martine Blomme,
oncologisch diëtiste, is te bereiken
op het nummer 02 476 34 99
De diëtiste vangt
voedingsproblemen op
Tijdens de consultatie wordt de patiënt gewogen, de BMI bepaald en een korte voedingsanamnese afgenomen. Dit alles om een idee te krijgen van zijn voedingstoestand.
Meestal wordt gestart met een preventief voedingsadvies.
De bedoeling hiervan is vooral trachten de patiënt in een goede voedingstoestand te
houden. Waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op het gewicht handhaven en nevenwerkingen van de therapie onder controle houden. Bij een gewichtsdaling krijgt de
patiënt echter advies om zijn voeding energierijk te maken.
Weerstand helpen vergroten
Een goede voeding bij kanker is een voeding met voldoende energie, voldoende voedingsstoffen voor het bereiken of handhaven van een goed lichaamsgewicht, en een zo
goed mogelijke conditie. Hoe beter de patiënt zich voelt, hoe beter hij kan functioneren
in het dagelijks leven en hoe groter de weerstand is. Hierdoor treden er minder infecties
op en zijn de duur en ernst van de bijwerkingen van de radiotherapie beperkter.
Het gebeurt ook wel dat we patiënten zien die sterk afgevallen zijn, en helemaal geen
zin hebben in eten. Ook bij deze patiënten zullen we trachten hun voedingstoestand te
verbeteren met extra energierijke producten. Soms klagen patiënten ook over een toenemende moeheid of angst, factoren die eveneens een grote invloed hebben op de eetlust.
Vaak is het geen gemakkelijke klus, maar door een aanmoedigend woordje en enkele
praktische tips kan soms heel wat worden bereikt en ontglipt de patiënt nog net aan een
ziekenhuisopname of sondevoeding.
De firma’s die energierijke drankjes leveren voor onze gehospitaliseerde patiënten, bieden ons ook gratis staaltjes aan om op de consultatie met onze patiënten mee te geven.
Zo kunnen ze smaakjes proeven en hoeven ze er niet voor te betalen. Op die manier
vinden ze er wel eentje die ze lusten om zch beter te voelen.
Dankzij de goede samenwerking met het verplegend personeel is het voor de diëtiste ook
gemakkelijk om de patiënt tijdens zijn radiotherapie verder op te volgen. Van zodra zich
een probleem stelt, wordt zij hiervan op de hoogte gebracht en wordt de patiënt naar
haar doorverwezen.
13
muze
radiotherapie
Psychologische begeleiding
op maat van patiënt
De psychologen die op radiotherapie ingezet worden, maken deel uit van het psychosociaal support team van het oncologisch
centrum: Catherine Baillon, Sabien Bauwens, Eveline Clemmen, Frank Van der Elst en Vicky Van de Velde
Een raadpleging kan op vraag van de patiënt en/of zijn familie of op doorverwijzing van zorgverleners intern (artsen, verpleegkundigen radiotherapie) of extern (huisarts, thuisverpleging,…) Te bereiken via 02 477 48 84
Kankerpatiënten (en hun omgeving) kunnen bij de psycholoog terecht voor de begeleiding bij
psychische noden die het gevolg zijn van de diagnose of hun ziekte of behandeling, maar ook
voor emotionele noden die reeds voordien bestonden en die door de diagnose, ziekte of behandeling problematisch(er) zijn geworden.
Gedurende het gehele ziekteproces kan de patiënt geconfronteerd worden met emotioneel stresserende situaties zoals
fysieke last, uitputtende behandelingen, veranderingen in uiterlijk, maar ook met verlieservaringen zoals verlies van gezondheid, autonomie, rol in het gezin, sociale contacten, carrière en status, toekomstplannen, zingeving en niet in het minst
het verlies van controle op het eigen leven.
Het voortdurende mentale aanpassingsproces kan leiden tot
een emotionele uitputting en een vermindering van mentale
weerbaarheid, vaak gepaard gaande met tekenen van ernstige
ontreddering, die qua aard en intensiteit erg kunnen verschillen van persoon tot persoon. Dit kan gaan van normale gevoelens van kwetsbaarheid, droefheid en angst tot meer ernstige
problematiek zoals depressie, angststoornis, paniek, sociale
isolatie of existentiële en spirituele crisis.
14
Hulp op maat van de patiënt
De psychologische begeleiding kan op elk moment in het ziekte- en behandelingstraject opgestart worden. Vaak is er een
verhoogde nood bij de patiënt op scharniermomenten. Dat kan
zijn bij slecht nieuwsgesprekken (bv. na de mededeling van de
diagnose), voor en na een heelkundige ingreep, bij de start van
radiotherapie en/of chemotherapie of een andere behandeling,
na het afronden van de curatieve behandeling (‘zwart gat’) of
in de palliatieve of terminale fase.
De interventies van de psycholoog zulllen zo veel mogelijk gebeuren op maat van de patiënt en zijn familie en zullen dus afhangen van de individuele psychosociale noden. Deze kunnen
o.a. inhouden: het aanbieden van informatie en psycho-educatie,
het geven van advies, het aanleren van relaxatietechnieken, het
optimaliseren van emotionele ondersteuning, psychotherapeutische interventies, bemiddeling en belangenbehartiging, enz.
muze
radiotherapie
Support team UZ Brussel
is uitgegroeid tot netwerk
Het supportief dagcentrum
TOPAZ in Wemmel
vervult een brugfunctie
tussen de ziekenhuizen
en de thuiszorg.
Het is bekend dat ernstig, ongeneeslijk zieke patiënten het liefst
thuis verzorgd worden en indien mogelijk tot het einde toe.
De rol van de huisarts is hierbij dus uiterst belangrijk.
In realiteit sterft echter meer dan de helft van alle Belgen in het
ziekenhuis. Hierdoor werd in het UZ Brussel de noodzaak aangevoeld om intramuraal een ondersteunend team te hebben voor
deze ongeneeslijke patiënten.
Dit ‘support team’ werd reeds in 1991 opgericht binnen de
schoot van de dienst radiotherapie, maar biedt al jaren advies
bij àlle ongeneeslijke patiënten in het UZ Brussel. Daarom werd
van bij het begin duidelijk geopteerd voor de benaming ‘support
team’ i.p.v. ‘palliatief support team’. De connotatie ‘palliatief’
wordt immers nog te veel verengd tot ‘terminaal’ en ‘sterven’ terwijl àlle ernstig, ongeneeslijke patiënten baat kunnen hebben bij
een dergelijke bijkomende ondersteuning. Bovendien zal dit support team ook faciliteren bij ontslag en kan het door de huisarts
aangesproken worden bij opname van een ongeneeslijke patiënt.
Ondersteuning optimaliseren
Leden van het support team zijn eveneens verantwoordelijk en
intensief betrokken bij het netwerk palliatieve zorg Brussel-Halle-Vilvoorde en haar thuisbegeleidingsequipe OMEGA. Op deze
wijze tracht de ‘supportieve zorg’ van het UZ Brussel nutteloze
hospitalisaties tot een minimum te herleiden. In dezelfde geest
werd door dit team het supportief dagcentrum TOPAZ in 1997
15
HET SUPPORTIEF & PALLIATIEF NETWERK ROND
HET UZ BRUSSEL
Verantwoordelijke: prof. Wim Distelmans
Support team UZ Brussel (02 477 48 84) raadpleging
(02 477 60 40)
Artsen: Wim Distelmans, Mia Voordeckers, Maridi Aerts,
Patrick Lacor
Psychologen: Sabien Bauwens, Catherine Baillon,
Vicky Van de Velde, Eveline Clemmen, Frank Van der Elst
Sociaal verpleegkundigen: An Snauwaert,
Magrit De Maegd
Supportief dagcentrum TOPAZ (02 456 82 02),
J. Vander Vekenstraat 158, 1780 Wemmel
Netwerk Palliatieve Zorg Brussel-Halle-Vilvoorde
(02 456 82 07), J. Vander Vekenstraat 158, 1780 Wemmel
OMEGA palliatieve thuisequipe (02 456 82 03),
J. Vander Vekenstraat 158, 1780 Wemmel
LEIFlijn (078 15 11 55), J. Vander Vekenstraat 158,
1780 Wemmel
LEIFartsen (02 456 82 15),
J. Vander Vekenstraat 158, 1780 Wemmel
te Wemmel opgericht als een brugfunctie tussen de omliggende
ziekenhuizen en de thuiszorg. Ernstig ongeneeslijke patiënten
kunnen hier gedurende de dag terecht en slapen ’s avonds in hun
eigen bed. Tijdens hun dagverblijf wordt tevens supportieve zorg
gegeven (bloedtransfusies, ascitespuncties, …) – indien gewenst
ook door de huisarts - waardoor men minder of helemaal niet
meer naar het ziekenhuis moet. Tenslotte nam het support team
UZ Brussel in 2003 het initiatief om het LevensEinde Informatie
Forum (LEIF) op te richten. De bedoeling was om (LEIF)artsen
en andere zorgverleners te trainen in alle mogelijke beslissingen
bij het levenseinde (inclusief euthanasie). LEIFartsen kunnen
16
dus ook als de verplichte tweede arts bij een euthanasie-verzoek
geraadpleegd worden. Er werd te Wemmel ook een telefonische
hulplijn (LEIFlijn) rond het levenseinde opgericht en een informatieve brochure (LEIFblad) uitgegeven.
Het support team UZ Brussel bestaat uit artsen, (sociaal) verpleegkundigen en psychologen en geeft advies bij alle ernstig
ongeneeslijke patiënten i.v.m. pijn- en symptomen, psychosociale behoeften en spirituele nood. Er is ook een raadpleging ‘supportieve zorg’ in het oncologisch centrum van het UZ Brussel.
Een eigen
ingenieursploeg
muze
radiotherapie
Het UZ Brussel is veruit het
enige ziekenhuis in België
dat beschikt over een eigen
serviceteam binnen de dienst
radiotherapie. Dit staat in
voor preventief onderhoud,
kwaliteitscontrole en interventies op de verschillende
lineaire versnellers. Daarnaast
zet het team ook nieuwe projecten op die zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de
bestralingen garanderen.
Een eigen team heeft als groot voordeel dat
de interventies veel sneller gebeuren, wat
dan weer de mogelijke onderbrekingen tijdens de behandeling minimaliseert.
Bovendien beschikken we over een aanzienlijke stock aan wisselstukken wat de
snelheid van reparaties nog eens verhoogt
en de ‘breakdown’ tijd gevoelig reduceert.
De breakdown wordt gedefinieerd als een
percentage ‘niet-gebruik van een toestel
voor patiëntenbestralingen t.g.v. technische
problemen’ en wordt per jaar berekend.
Voor 2009 waren deze percentages respectievelijk 0,1%, 0,0%,0.8%,3,0% en 1,8%.
Ons machinepark bestaat uit 5 bestralingstoestellen, een brachytherapie toestel,
een simulator en recentelijk 2 nieuwe versnellers in het ASZ Aalst (satelliet).
Deze toestellen zijn zo gekozen dat er
praktisch altijd een compatibel toestel
voorhanden is. Bij problemen of upgrades
op een bepaald toestel zullen de bestralingssessies niet onderbroken worden en
Een vast serviceteam binnen de dienst
garandeert minimale onderbrekingen.
kan er verder behandeld worden op een
ander gelijkaardig toestel.
De complexiteit van het nieuwere type versneller zoals de VERO, de Tomotherapie en
Elekta is zo groot geworden dat deze toestellen niet meer te vergelijken zijn met de
klassieke versnellers van een paar jaar geleden. Bijna alle nieuwere types hebben Image
Guidance aan boord zoals ingebouwde CT of
cone beam CT . Dit houdt dus ook in dat er
sneller problemen kunnen opduiken.
Al onze ingenieurs hebben een adequate
opleiding genoten bij de verschillende fabrikanten van deze toestellen waardoor ze
gecertificeerd zijn. Door de introductie van
het Verosysteem en het oprichten van de
satelliet in Aalst hebben wij onze ploeg
versterkt van 3 naar 5 ingenieurs.
17
muze
radiotherapie
Behandeling van de patiënt:
de praktische aanpak
Lokaliseren //
simuleren
Vooraleer men de patiënt met een conventioneel bestralingstoestel, ‘lineaire versneller’, kan bestralen, moet men de plaats
waar de tumor zich bevindt, onder doorlichting opzoeken, of m.a.w. lokaliseren.
Nadien wordt er een behandelingsplan
gemaakt, ook wel planning genoemd (zie
verder in de tekst).
Gebaseerd op de gegevens van de lokalisatie en het behandelingsplan, worden
de bestralingsvelden onder doorlichting
opgezocht en op de patiënt aangeduid, of
m.a.w. gesimuleerd. Een bestralingsveld is
een afgebakend gebied van het lichaam
dat bestraald wordt.
Het lokaliseren en simuleren gebeurt door
middel van een Röntgen toestel: de simulator. Dit toestel beschikt over dezelfde
fysische (mechanische) mogelijkheden als
deze van een conventionele lineaire versneller.
Indien de bestralingstechniek en de tumorlokalisatie vooraf zijn geweten (bv. bij
een borstbestraling), kunnen het lokaliseren van het doelvolume en het simuleren
van de uiteindelijke bestralingsvelden in
één keer gebeuren.
18
muze
radiotherapie
Voor de meeste indicaties wordt het behandelingsplan dan nadien uitgevoerd.
Voor de behandelingen op het TomoTherapy toestel of met het Novalis system
hoeven patiënten echter niet meer gesimuleerd te worden.
Ze krijgen wel een afspraak op de radiotherapiedienst voor een gesprek met de
radiotherapiearts en eventueel om de bestralingshouding te bepalen op de simulator of op het bestralingstoestel.
Afhankelijk van de bestralingsregio zal
de houding van de patiënt verschillen.
Zo worden bijvoorbeeld bij de behandeling van longtumoren, de armen boven
het hoofd gelegd om toe te laten de tumor vanuit verschillende invalshoeken te
bestralen zonder het gezond weefsel van
de armen te belasten. Bij hoofd of hoofd
- hals bestralingen zal men gebruik maken van thermoplastisch materiaal om
het hoofd en eventueel de schouders te
fixeren. Dit is nodig om steeds dezelfde
houding te reproduceren en onvrijwillige
bewegingen tijdens de behandeling tegen
te gaan.
Alle relevante gegevens met betrekking
tot de radiotherapeutische behandeling
(diagnose, doses, behandelingschema,
toestelparameters, houding van de patiënt
e.d.) worden verzameld en genoteerd in
een patiëntgebonden bestralingsdossier.
Behandelingsplan
Dit behandelingsplan wordt berekend aan
de hand van CT - beelden van de regio
waar het doelvolume zich bevindt. Tijdens
het optimalisatieproces zal men ervoor
zorgen dat het doelvolume een precieze
homogene dosis bevat en het omringende
gezonde weefsel zo weinig mogelijk bestraald zal worden.
Bestraling
De meeste behandelingen duren ongeveer
10 minuten, maar de tijdsduur van meer
complexe bestralingen kan zelfs meer dan
30 minuten bedragen.
Om de verdeling van de bestralingsdosis in
de patiënt te optimaliseren, wordt er een
behandelingsplan gemaakt.
19
muze
radiotherapie
Toestellen
Lineaire versnellers generen fotonenbundels met een energie die, afhankelijk van
het type toestel, kan variëren tussen de
4 MV (megavolt) en 25 MV. Deze fotonenbundels ontstaan nadat in de versnellerbuis
van het toestel elektronenbundels werden
versneld en op een trefplaatje (zwaar metaal) zijn gebotst. Bij de meeste toestellen kan men het trefplaatje wegschuiven
waardoor de elektronenbundels met verschillende hoge energieën MeV (megaelektronvolt) kunnen worden gebruikt voor
meer oppervlakkige bestralingen.
Positionering
Op het conventionele bestralingstoestel
zorgen de verpleegkundigen ervoor dat de
patiënt in de juiste bestralingshouding ligt
en precies wordt gepositioneerd.
Een lichtveld komende vanuit het bestralingstoestel wordt op de huid of op het
fixatiemateriaal geprojecteerd en zijn
vorm moet precies binnen de aangeduide
veldgrenzen vallen. Men zorgt er ook voor,
dat de dunne laserbundels corresponderen
met de externe markeringen. Nadat de patiënt precies is gepositioneerd verlaten de
verpleegkundigen de behandelingsruimte
en kan men met de bestraling starten.
Controle
In het begin en indien nodig tijdens de bestralingsreeks controleert men, via radiografieën of met behulp van het Electronic
Portal Imaging Device, de positionering
van de patiënt, de veldparameters, de toestelparameters en de afscherming van het
gezond weefsel.
Deze radiografieën worden nadien vergeleken met de radiografieën die gemaakt
20
zijn tijdens de simulatieprocedure of met
de digitaal gereconstrueerde radiografie
(DRR), dit is een overzichtsbeeld gemaakt
van de CT data van het behandelingsplan.
EPID: dit is een elektronisch systeem dat na
een korte bestralingstijd al een beeld vormt
van de bestralingsbundel. Het verkregen
beeld kan men, door middel van verschillende technieken, voor de start van de volledige
bestraling al beoordelen en zo eventueel
correcties van de positionering uitvoeren.
Het beeld kan ook worden opgeslagen en na
de bestraling worden beoordeeld.
muze
radiotherapie
Met het Novalis system wordt op een klein
doelvolume, vaak een hoge dosis toegediend. Dit kan, afhankelijk van de indicatie, in één of meerdere malen gebeuren.
Behandeling van de patiënt:
de praktische aanpak
Recente
ontwikkelingen
Het maken van kilovolt of megavolt CT
beelden met het bestralingstoestel is een
van de recentste ontwikkelingen in de radiotherapie. Het laat ons toe om niet alleen de bestralingspositie van de patiënt
te controleren, maar ook aan te passen
vóór de start van de bestraling.
Het TomoTherapy toestel is een lineaire
versneller waarbij men voor elke bestraling, van het te bestralen gebied megavolt
CT beelden kan genereren.
Tomo fusie VOOR
Door de inwendige structuren op deze
beelden te laten overeenstemmen met
deze op de kilovolt CT beelden van het behandelingsplan, verkrijgt men de precieze
bestralingspositie. Deze precieze bestralingspositie is nodig o.a. omwille van het
sterk dosisverval tussen de zieke en gezonde weefsels die men verkrijgt bij de IMRT
(intensity - modulated radiotherapy) behandelingen op het TomoTherapy toestel.
CT beelden, gemaakt net voor bestraling,
maken het ook mogelijk om inwendige of
uitwendige veranderingen in de loop van
de behandelingsreeks te beoordelen en de
nodige maatregelen te treffen.
Omwille van deze redenen is het eveneens
belangrijk, dat men de bestralingshouding
van de patiënt dagelijks controleert en
corrigeert.
Telkens voor de bestraling zal men 2 röntgenopnames maken van de patiënt in bestralingspositie. Door een automatische of
manuele fusie van deze beelden met de
DRR beelden van het behandelingsplan en
dit op basis van botstucturen of eventueel
geïmplanteerde merkers, kan men de bestralingspositie precies bepalen. Via het
Exac Trac systeem zal men de tafel automatisch sturen waardoor men de patiënt
in de correcte bestralingspositie brengt.
Dank zij de Robotics Tilt Module™ kan men
ook de rotaties rond de sagitale as, de
frontale as en de transversale as van de
patiënt corrigeren. Het corrigeren van
deze rotaties van de patiënt door middel
van de tafelbewegingen is een recente
ontwikkeling in de radiotherapie en daardoor nog maar weinig van toepassing op
de meeste lineaire versnellers.
Tomo fusie NA
21
muze
radiotherapie
Het belang van het
wetenschappelijk onderzoek
Het huidige onderzoek legt zich toe
op het controleren van
tumorbewegingen.
Het UZ Brussel heeft een ruime internationale erkenning in de radiotherapie met als
voornaamste kenmerk het klinisch implementeren van innovatieve technieken in
het belang van de patiënt. Het streefdoel
van de dienst is nieuwe ontwikkelingen
op een veilige en gevalideerde wijze zo
snel mogelijk aan te bieden aan de patiënt: integratie van conforme bestralingstechnieken (het ‘sculpteren van de dosis’
meer bepaald met intensity-modulated
radiation therapy en stereotactic body radiotherapy) in combinatie met positionele
22
nauwkeurigheid (met name image-guided
radiation therapy of IGRT).
De verwezenlijkingen rond IGRT situeren
zich voornamelijk rond het beheersen van
tumorlokalisatie tijdens de behandeling,
rekening houdende met onzekerheden
in dagelijkse patiëntenpositionering en
interne beweging van tumoren. Dit werk
heeft aanleiding gegeven tot een publicatie in het internationale vakschrift NATURE Reviews Cancer en de dienst vormt
de basis voor een jaarlijkse internationale
cursus ‘IGRT in clinical practice’ binnen
de European School of Radiotherapy and
Oncology (georganiseerd door ESTRO).
Het huidige onderzoek legt zich toe op
het controleren van tumorbewegingen bij
die lokalisaties waar een belangrijke beweging aanwezig is tijdens de behandeling zelf (meer bepaald bij longtumoren en
levermetastasen). De bestaande expertise
rond het gecombineerd gebruik van infrarood reflectoren (real-time tracking),
stereoscopische x-stralen beeldvorming
en CT-scanning laat toe om een ademhalingsgesynchroniseerde bestraling verder
muze
radiotherapie
Sinds het opstarten van de dienst heeft
het UZ Brussel ingezien dat een nauwkeurige bestraling enkel mogelijk is mits
een goede beeldvorming die toelaat om
de inwendige anatomie van de patiënt te
visualiseren. Dit om hogere stralingsdosissen te kunnen toedienen in de tumor
en de nevenwerking (t.g.v. bestraling van
gezonde weefsels) te vermijden. IGRT is
“In 1992 was het
UZ Brussel één van de
pioniers in ‘on-line
portal imaging’”
te ontwikkelen. Dit laatste is het onderwerp van het VERO project waarvoor het
UZ Brussel een belangrijke steun heeft gekregen van de Vlaamse Gemeenschap (de
Herculesstichting).
Het streefdoel van de dienst is
nieuwe ontwikkelingen op een
veilige en gevalideerde wijze zo
snel mogelijk aan te bieden aan
de patiënt.
steeds een rode draad geweest in het wetenschappelijk en klinisch onderzoek van
de dienst. In 1992 was het UZ Brussel één
van de pioniers in wat toen omschreven
werd als ‘on-line portal imaging’, waarbij
de patiënt via een tele-gecontroleerde tafel werd gepositioneerd op basis van informatie verkregen met X-stralenbeelden
gegenereerd door de behandelingsbundel
zelf. Dit werk was de kiem voor verdere
ontwikkelingen en ook op het gebied van
de gerobotiseerde behandelingstafel en de
ademhalingsgesynchroniseerde bestraling
heeft het UZ Brussel steeds een voortrekkersrol gespeeld.
In parallel (of dankzij de synergie) met
deze ontwikkelingen heeft de dienst ook
veel aandacht besteed aan technieken die
toelaten om de dosis te ‘boetseren’ volgens het tumorvolume met als doel ‘een
maximale controle van de tumor met minimale complicaties’. In 1994 was the
UZ Brussel het eerste Europese centrum
om dynamische IMRT in de vorm van tomotherapie klinisch in gebruik te nemen.
Het centrum heeft zeer snel de enorme
voordelen van rotationele intensiteitsgemoduleerde bestralingstechnieken erkend
en dankzij het succes van dit onderzoek
werd het concept ‘helical tomotherapy’
verder commercieel uitgewerkt door de
firma TomoTherapy Inc. In 2005 heeft het
UZ als eerste Belgische centrum een HiArt toestel van deze firma aangekocht (al
snel gevolgd door een 2de toestel in 2006),
en vandaag de dag staan er reeds 7 dergelijke toestellen in België. Dit laatste illustreert één van de hoofdtaken die een universitair centrum dient te vervullen, nl. het
aantonen van de haalbaarheid van innovatieve technieken zodat andere centra
van deze ervaring gebruik kunnen maken
en deze technieken algemeen toegankelijk
worden voor alle patiënten. Het UZ was
ook pionier in de stereotactische radiochirurgie voor behandeling van hersentumoren, -metastasen en arterioveneuze malformaties, met een aangepast bestralingstoestel en in-huis ontwikkelde
software in 1992 en de aanschaf van het
NOVALIS toestel voor ‘beam shaped radiosurgery’ in 2000. Ook hier kan het
UZ Brussel met trots melden dat dit het
2de toestel was wereldwijd, speciaal ontwikkeld voor dit soort hoge precisie bestralingen van hersenletsels.
IGRT is steeds een rode draad
geweest in het wetenschappelijk en klinisch onderzoek van
de dienst. Het aantonen van de
haalbaarheid van innovatieve
technieken zodat andere centra
van deze ervaring gebruik kunnen maken en deze technieken
algemeen toegankelijk worden
voor alle patiënten, vormt een
van de hoofdtaken van een
universitair centrum.
23
muze
radiotherapie
De samenwerking
UZ Brussel - ASZ
Sinds 1990 bestaat er al een samenwerking tussen het UZ Brussel en het ASZ
op oncologisch vlak, onder de vorm van een externe consultatie van het UZ Brussel.
Het toenemend aantal oncologische patiënten in het ASZ, die tot nu toe in het
UZ Brussel bestraald werden, verantwoordde de oprichting van een satelliet
radiotherapiedienst daar ter plaatse. De goedkeuring van de Vlaamse overheid
in het najaar van 2008 zorgde ervoor dat deze nieuwe radiotherapieafdeling dit
jaar realiteit wordt.
Het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis (ASZ)
is een autonome verzorgingsinstelling.
Het is een openbaar ziekenhuis waarin de OCMW’s van Aalst, Wetteren en
Geraardsbergen deelgenoot zijn. De maatschappelijke zetel bevindt zich op de campus Aalst. Deze ziekenhuisassociatie heeft
een totale capaciteit van 593 erkende
bedden.
In 1990 startte de intense samenwerking
tussen het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis
(ASZ) en het UZ Brussel op het gebied van
radiotherapie onder impuls van prof. Guy
Storme. Prof. Storme gaf medisch advies
in het ASZ en selecteerde de patiënten
die in aanmerking kwamen voor radiotherapie. Door een toename van de onco-
24
logische pathologie wist prof. Storme de
directie van het ASZ en de medische staf
te overtuigen om een eigen dienst oncologie op te richten. Deze dienst oncologie
groeide ondertussen uit tot een sterke entiteit binnen het ASZ.
Zowel de medische oncologen als de overige stafleden waren overtuigd van de
kwaliteit van zorg op de dienst radiotherapie van het UZ Brussel. Deze dienst
beschikte altijd, als één van de eerste in
België, over nieuwe geavanceerde toestellen die de therapeutische mogelijkheden
steeds optimaliseerden. Toch bleef er nog
steeds één groot nadeel bestaan: de oncologische patiënten dienden zich voor
hun therapie steeds te verplaatsen naar
Jette, met eigen middelen of met vervoer
georganiseerd vanuit het ziekenhuis. Prof.
Storme deelde dan ook de droom om op
een dag de patiënten op de campus Aalst
zelf radiotherapie te kunnen aanbieden.
Dat werd mogelijk door een KB in 2005
dat erkende diensten radiotherapie in
de mogelijkheid stelde om in associatief verband een dienst radiotherapie op
een tweede vestigingsplaats uit te baten.
Er werd toen een associatie tussen het
ASZ en het UZ Brussel opgericht en een
financieel plan opgesteld die de oprichting van een satelliet in het ASZ op campus Aalst mogelijk maakte.
muze
radiotherapie
De satelliet-radiotherapieafdeling
in het ASZ te Aalst wordt operationeel
in het najaar van 2010.
De artsen van het ASZ (VZW Medische
Staf) staan in voor de financiering van
het gebouw en het UZ Brussel zal instaan
voor de medische uitrusting en voor zowel
de medische omkadering als voor het administratieve personeel, fysici, ingenieurs,
radiotherapeuten en verpleegkundigen.
campus Aalst, wordt de service dichter
bij de patiënt gebracht. Dit betekent een
meerwaarde zowel voor de patiënt die zijn
transporttijd aanzienlijk ziet verminderen
en zijn behandeling sneller ziet starten,
als voor het ASZ dat de behandeling van
de patiënten volledig kan afwerken binnen het eigen ziekenhuis. Er wordt zo
geanticipeerd op een snelle groei van de
radiotherapie daar ter plaatse. Te meer
omdat de dienst opgestart wordt met een
team met jarenlange ervaring en kennis
van radiotherapie. Hierdoor is er geen inloopperiode meer nodig en bijna alle indicaties zullen op deze dienst radiotherapie
kunnen behandeld worden. Er zullen in de
beginfase ongeveer 300 patiënten per jaar
bestraald worden, maar de verwachting is
dat dit aantal al snel hoger zal liggen dan
500 patiënten per jaar.
Tot op heden is een kwart van de patiënten die in het UZ Brussel bestraald
worden, doorgestuurd van één van de
drie campussen van het ASZ. Door de
nieuwe radiotherapie op te richten op de
Er wordt verwacht dat 98% van alle patiënten die zich met oncologische problemen in het ASZ aanmelden, ook daadwerkelijk op de campus Aalst zullen kunnen
geholpen worden. Dit hoge percentage
In het najaar van 2008 werd door de
Vlaamse overheid de officiële erkenning
verleend om deze satelliet op te richten.
De bouwaanvraag werd ingediend eind
2008. In juni 2009 konden de grondwerken worden gestart en in oktober 2009
werd officieel de eerste steen gelegd.
Er wordt verwacht dat de dienst na de
zomer van 2010 operationeel zal zijn.
(foto eerste steen)
Uitbouw van de satelliet
radiotherapie dienst
kan bereikt worden doordat de satelliet
zal uitgerust zijn met twee hightech lineaire versnellers van de laatste generatie.
De meest geavanceerde mogelijkheden
beschikbaar op dit moment zijn volumetrische gemoduleerde boogtherapie in
combinatie met volumetrische beeldvorming. De techniek laat toe, gelijkaardig
aan huidige gemoduleerde behandelingen,
om de hoge gewenste dosis scherp beperkt te houden tot het te bestralen doelvolume en gelijktijdig de schade aan de
kritische organen die dicht bij het doelvolume liggen, te limiteren. De bestraling
gebeurt met één of meerdere van deze gemoduleerde bogen en dit in korte behandelingstijden, veel sneller dan huidige
gemoduleerde behandelingen, wat vooral
de patiënt ten goede komt. Niet enkel is
elke behandelingssessie sneller afgewerkt,
maar kunnen hierdoor ook meer patiënten
per dag deze hoogtechnologische behandeling krijgen. Op deze wijze wordt het
innovatieve karakter van het UZ Brussel
verder uitgebouwd in het ASZ Aalst.
25
muze
radiotherapie
Even samenvatten …
Het UZ Brussel behandelt ongeveer 1400 patiënten op jaarbasis gaande van klassieke radiotherapie tot totale lichaamsbestralingen (beenmergtransplantaties) en hoge precisie
bestralingen zoals intensiteitsgemoduleerde radiotherapie en stereotactische radiochirurgie.
Het machinepark
Bestaat momenteel uit 5 lineaire versnellers: een Elekta SLiPlus
voor conventionele radiotherapie; het Novalistoestel voor hoge
precisie behandelingen voornamelijk hersenen, prostaat en longtumoren (dit laatste met ademhalinssynchronisatie); 2 Hi-Art
tomotherapietoestellen voor dynamische rotationele intensiteitsmodulatie in het bijzonder geschikt voor grote en/of grillig
gevormde tumoren); en het allernieuwste Verosysteem (zie kadertje). Hiernaast beschikt het centrum ook nog over een ‘high dose
rate afterloader’ voor brachytherapie en een toestel voor contacttherapie bij huidtumoren. Medio 2010 zal dit machinepark nog
worden uitgebreid met 2 Elektatoestellen voor de satelliet in het
ASZ Aalst, waarover meer in het artikel rond deze samenwerking.
Vero is het eerste systeem wereldwijd voor hogeprecisieradiotherapie, dat intensiteitgemoduleerde radiotherapie
(IMRT), beeldgeleide radiotherapie (IGRT) en realtimedetectie van tumoren combineert in één behandelingssysteem.
De bestralingsdosis kan nu continu worden aangepast aan
de veranderende anatomie (zelfs aan de ademhalingsbewegingen van de patiënt), waardoor de behandeling
volledig gepersonaliseerd wordt. Dit is het resultaat van
20 jaar onderzoek en Vero overtreft hiermee alle andere momenteel beschikbare radiotherapietechnologieën.
26
Belang voor de patient
Nieuwe ontwikkelingen in radiotherapie zoals het Verosysteem
laten eindelijk toe om de behandeling te individualiseren op de
maat van de patient (dit in tegenstelling tot de gangbare benadering gebaseerd op grote statistische studies). Het doel is de
genezingskans te verhogen en de levenskwaliteit te verbeteren”
Belang voor de specialist: Het Verosysteem is het resultaat van
20 jaren onderzoek in het UZ Brussel rond het creëren van een
optimale synergie tussen het boetseren van de dosis rond het tumorvolume en beeldgestuurde radiotherapie voor hoge precisie.
Belang voor de politici: Radiotherapie is momenteel de meest
interessante kosten-baten behandeling in de strijd tegen kanker (zowel curatief als palliatief), spijtig genoeg wordt dit niet
weerspiegeld in de terugbetalingstarieven. Deze minimale ondersteuning van radiotherapie in de gezondheidszorg verhindert
algemene toegankelijkheid en implementatie van innoverende
technieken, m.a.w. deze technieken zijn momenteel niet beschikbaar voor alle patiënten zoals het zou moeten zijn.
10 troeven van de dienst radiotherapie
1.
2.
3.
4.
Een dynamische en multidisciplinaire ploeg
De patiënt staat centraal
Een innoverende dienst met ruime internationale erkenning
Een dienst die gekend is voor integratie en klinische implementatie van de allerlaatste ontwikkelingen
5. Een veelzijdige dienst in staat om elke indicatie in radiotherapie uit te voeren
6. Nederlandstalig als basis, maar meertalig in de dagdagelijkse
praktijk
7. Kwaliteit en service zijn geen loze woorden
8. Een eigen hoog gespecialiseerd onderhoudsteam zodat steeds de
continuïteit van de behandelingsschema’s gegarandeerd blijft
9. Speerpunttechnologie door middel van synergie tussen
beeldgestuurde radiotherapie en het sculpteren van dosis met
intensiteitsmodulatie van de behandelingsbundels.
10. Een goede communicatie met de huisarts
Radiotherapie in cijfers
1400 patiënten per jaar
5 (+2) lineaire versnellers
109 radiochirurgies in 2009
4 medewerkers secretariaat
29 verpleegkundigen
10 artsen
7 fysici
Gemiddelde algemene breakdown tijd gedurende de voorbije
14 jaar : 1,07%
Totaal budget herstellingen op 18 jaar: 3.010.100 euro
Totaal ‘High Tension’ uren op de lineaire versnellers is 25538:
dit komt overeen met 3 jaar stralen dag en nacht
Totaal ‘Low Tension’ uren is 162646: dit komt overeen met 18,6
jaar dag en nacht opstaan van toestel
Het tomotherapietoestel unit 1 heeft al 1317090 toertjes gedraaid
Het tomotherapietoestel unit2 heeft al 810916 toertjes gedraaid
27
Klinisch en academisch nieuws
dr. Bernard Cosyns
Het jaar 2009 was voor de dienst cardiologie van het UZ Brussel op wetenschappelijk vlak een bijzonder jaar. Niet alleen
werd in dit jaar blijk gegeven van bijzondere technische vaardigheden (percutane
plaatsing van aortakleppen en afsluiten
van hartoortjes), in 2009 konden ook 3
doctorandi hun proefschrift voorleggen.
Deze proefschriften konden tot stand komen dankzij de samenwerking met het
ICMI lab (In vivo Cellular and Molecular
dienst cardiologie in het UZ Brussel en ook
werkzaam als cardioloog in Braine l’Alleud
en in het ICMI lab, zijn doctoraat getiteld
‘Contrast echocardiography: from bedside
back to bench’. Bernard Cosyns werkte
voornamelijk met contrast echocardiografie en het gebruik hiervan in de klinische praktijk voor betere aflijning van het
linkerhart. Tevens gebruikte hij contrast
echocardiografie voor de evaluatie van de
doorbloeding van het myocard bij proef-
Een bijzonder wetenschappelijk
jaar voor de dienst cardiologie
dr. Steven Droogmans
dr. Caroline Weytjens
28
Imaging lab) en onder toezicht van de promotoren prof Guy Van Camp, prof Danny
Schoors en prof Tony Lahoutte. Het eerste proefschrift met als titel ‘Detection,
follow-up and prevention of drug-induced
valvular heart disease in an in vivo rat
model’ werd voorgelegd door dr Steven
Droogmans, specialist in opleiding in de
cardiologie sedert 2002 met een mandaat
van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) van 2006
tot 2008. Dit werk concentreerde zich op
de evaluatie van geneesmiddelen met een
mogelijk toxisch effect op de hartkleppen, zoals pergolide. Met het bestudeerde
proefdiermodel kunnen onder meer geneesmiddelen gescreend worden voor
deze toxische effecten alvorens ze op de
markt komen. Steven Droogmans beëindigt nu zijn opleiding cardiologie in Maria
Middelares en zal vanaf september 2010
als staflid starten op de dienst cardiologie van het UZ Brussel. Zijn onderzoek is
ondertussen uitgebreid tot 2 nieuwe klinische projecten in de pathogenese van aortaklepstenose. In september 2009 verdedigde dr Bernard Cosyns, consulent op de
dieren en testte hij de veiligheid van deze
techniek. Bernard Cosyns blijft ondertussen als consulent actief binnen het ICMI
lab. Eind december behaalde dr Caroline
Weytjens een derde proefschrift binnen de
dienst cardiologie in het UZ Brussel. Haar
onderzoekswerk ‘Detection of early left
ventricular dysfunction in diabetes: application of myocardial velocity imaging
to a small animal model’ was voornamelijk
gericht op het gebruik van ‘Tissue Doppler
Imaging’ voor de meting van de hartfunctie. Deze techniek is nuttig gebleken om
vroegtijdige hartaantasting op te sporen
in de aanwezigheid van diabetes. Caroline
Weytjens is als staflid werkzaam in het UZ
Brussel sedert 2001 en werkt nu voornamelijk aan de uitbouw van een gespecialiseerde hartfalenraadpleging.
De samenwerking van deze drie doctorandi binnen het ICMI lab maar ook buiten
het ziekenhuis met centra als de KU Leuven en CHU (Luik) leidde over de laatste 4
jaar tot meer dan 20 publicaties in peerreviewed tijdschriften.
Wetenschappers van het JDRF
Center for Beta Cell Therapy
in Diabetes met centrale eenheid aan de Vrije Universiteit
Brussel hebben een nieuwe
behandeling ontdekt om
recent ontdekte type 1-diabetespatiënten te behandelen
en op termijn de aandoening
bij kinderen mogelijk te helpen voorkomen.
Korte behandeling helpt
type1-diabetespatiënten
gedurende minstens vier jaar
Diabetes is een veel voorkomende chronische ziekte, die niet alleen de levenskwaliteit reduceert en het risico op ernstige
complicaties vergroot, maar naar schatting ook nog eens 15 procent opeist uit het
jaarlijkse overheidsbudget voor gezondheid. Wanneer de diagnose wordt gesteld
voor de leeftijd van veertig jaar, gaat het
in de meeste gevallen om type 1-diabetes,
veroorzaakt door een massaal verlies van
insulineproducerende betacellen door een
inflammatoir en auto-immuun proces. In
een vroeg stadium moet de vernietiging
van deze betacellen worden afgeremd en
dienen de verloren cellen vervangen te
worden, bij voorkeur door regeneratie in
de pancreas. Indien de aandoening pas in
een later stadium wordt vastgesteld, is betaceltransplantatie de beste behandeling.
Wetenschappers van het JDRF Center aan
de Vrije Universiteit Brussel hebben nu
echter ontdekt dat een korte behandeling met een CD3-antistof de ziekte in een
vroeg stadium doeltreffend kan behandelen. Vooral bij de jongere patiënten bleek
het middel voor een betere glucosecontrole te zorgen en een lagere insulinebehoefte.
De onderzoekers volgden hiervoor vier jaar
lang een groep type 1-diabetespatiënten
(12 tot 39 jaar), die kort na hun diagnose gedurende zes dagen een antistof
(ChAglyCD3) kregen toegediend. Na achttien maanden bleek al dat de behandeling
met het CD3-antilichaam de verdere vernietiging van insulineproducerende betacellen tegenging, en dus ook verder verlies
van de eigen insulineproductie. Nu blijkt
echter dat het beschermende effect vier
jaar kan aanhouden, vooral bij de jongere
patiënten (jonger dan 26). Deze subgroep
moest niet alleen minder insuline spuiten,
maar behield ook een betere glucosecontrole dan leeftijdsgenoten behandeld met
een niet-actieve controlestof.
De vaststelling dat het CD3-antilichaam
het ziekteproces sterker onderdrukt bij
jongere patiënten, wordt toegeschreven
aan het feit dat zij bij diagnose een acutere fase van de aandoening doormaken dan
oudere patiënten. Daarom zou het nuttig
zijn de studie verder uit te breiden naar
jongere kinderen. Aangezien de vernietiging van betacellen grotendeels gebeurt
nog voor het type 1-diabetes zich klinisch
manifesteert, zou de nieuwe therapie het
ontstaan van de aandoening zelfs mogelijk
kunnen helpen voorkomen.
Meer informatie
[email protected]
www.betacelltherapy.org/
29
Insomnie of slapeloosheid wordt niet altijd veroorzaakt door
hyperarousal, maar kan ook het gevolg zijn van problemen met
de-arousal. Dat blijkt uit een studie van slaapexperte
Aisha Cortoos van de Vrije Universiteit Brussel. Als alternatief voor
een farmacologische behandeling kan een neurofeedbacktraining
een gunstig effect hebben op de inslaaptijd en de totale slaapduur.
Slechte slapers
hebben vaak moeite
om prikkels
te onderdrukken
Tien tot twintig procent van de bevolking lijdt aan insomnie of slapeloosheid. Ze hebben moeilijkheden om in- of door te slapen, of
slapen onvoldoende diep zonder dat daar een andere slaapstoornis
of medisch/psychiatrische aandoening achter zit. Eerder onderzoek toonde aan dat het centrale probleem bij deze populatie ligt
in een verstoring van de arousal-reactie (letterlijk: opwinding) en
dat zij voornamelijk gekenmerkt worden door een toestand van
hyperarousal. Deze stressreactie manifesteert zich op het verkeerde moment of naar aanleiding van de verkeerde context. Er worden traditioneel drie types van hyperarousal onderscheiden: somatische hyperarousal (met een verhoogde spierspanning, hoger
cortisolgehalte in het bloed of een hoger metabolisme), cognitieve
hyperarousal (angst, overmatig piekeren) en corticale hyperarousal (met een verhoogde hersenactiviteit gerelateerd aan verdere
informatieverwerking tijdens de slaap).
Volgens slaapexperte Aisha Cortoos van de Vrije Universiteit Brussel kan er naast hyperarousal echter ook een probleem van dearousal aan de basis liggen van slapeloosheid. Beide toestanden
kunnen gezien worden als twee uiteinden van één continuüm,
maar zijn wel gerelateerd aan verschillende processen, vergelijkbaar met het rem- en gaspedaal in de wagen. Uit het onderzoek bij
patiënten met insomnie bleek de hersenactiviteit niet gekenmerkt
te worden door corticale hyperarousal, wat door andere onderzoekers wel vaak werd teruggevonden. Daarnaast vertoonden de patiënten in de studie evenmin een verschil in hun alertheidsniveau
en reactie op geluiden. Wanneer zij echter de opdracht kregen om
30
geluidsprikkels te negeren, en dus hun aandacht te onderdrukken,
werden wel verschillen waargenomen in vergelijking met goede
slapers. Deze resultaten wijzen erop dat bepaalde insomniepatiënten moeilijkheden ondervinden met inhiberende processen in
plaats van enkel met activerende processen, en dat zij dus eerder
een probleem hebben met de-arousal in plaats van hyperarousal.
Het fenomeen van een verstoorde de-arousal werd ook bevestigd door de vertraagde opbouw van de trage hersenactiviteit
(delta EEG-activiteit) tijdens de inslaaptijd. Het inslapen wordt
onder normale omstandigheden gekenmerkt door een daling van
de hoge frequenties (beta EEG-activiteit) en een stijging van de
trage frequenties (delta en theta EEG-activiteit) in het EEG. Deze
laatste stap verloopt moeizaam bij deze groep van insomniepatiënten. Ook de Cyclic Alternating Pattern (CAP)-index, dewelke
een weerspiegeling is van de motor van de slaap en die aangeeft
hoe hard de hersenen moeten werken om slaap te produceren,
ligt beduidend hoger bij de onderzochte insomniepatiënten.
Daarenboven blijkt deze index ook verband te houden met het
onderdrukken van de aandacht tijdens het voorgaande experiment. Concreet: hoe moeilijker de personen het ‘s avonds hadden
met het onderdrukken van de aandacht, hoe harder de hersenen
moesten werken om slaap te produceren tijdens de nacht.
Behandeling
In haar onderzoek bestudeerde Cortoos ook een niet-farmacologische behandeling van slapeloosheid, door gebruik te maken van
een experimentele trainingsmethode genaamd neurofeedback- of
EEG biofeedbackmethode. Neurofeedback is een training gebaseerd op de principes van operante conditionering en heeft een
invloed op het centraal zenuwstelsel. Tijdens de training werd
het EEG geregistreerd en kregen de patiënten onmiddellijk feedback over hun hersenfuncties via een computerscherm. Deze trainingsmethode zou specifiek kunnen inwerken op het probleem
van corticale de-arousal en aldus de informatieverwerkingsprocessen die mogelijks verstorend werken tijdens de nacht. Een
actieve controlegroep kreeg zonder het te weten frontale EMG
biofeedback, waarbij feedback werd gegeven over de spieractiviteit in plaats van de hersenactiviteit. Na acht weken bleken de
trainingen voor beide groepen een gunstige invloed te hebben op
de inslaaptijd, maar enkel de neurofeedbacktraining resulteerde
ook in een toename van de totale slaaptijd
Meer informatie
[email protected]
Postoperatieve vermoeidheid betekent een belangrijke meerkost
voor de gezondheidszorg, aangezien patiënten moeilijkheden kunnen ondervinden bij dagelijkse activiteiten zoals trappen lopen of
winkelen, en minder snel het werk kunnen hervatten. De duur en
de intensiteit van de vermoeidheid na een operatie is afhankelijk
van het type ingreep. Bij abdominale chirurgie bijvoorbeeld kan de
vermoeidheid tot drie maanden na de operatie aanhouden.
Oudere patiënten
hebben meer last
van postoperatieve
vermoeidheid
Postoperatieve vermoeidheid ontstaat vermoedelijk door de katabole effecten van chirurgische stress gecombineerd met een verminderde postoperatieve voedselinname en mobiliteit, die samen kunnen leiden tot spieratrofie. Tijdens acute fase meteen na de ingreep
komen inflammatoire mediatoren vrij in de bloedbaan, zoals CRP
en cytokines. De concentratie van circulerend CRP en Interleukine
(IL)-6 lijkt verband te houden met de mate van de vermoeidheid.
Heel wat patiënten krijgen na een chirurgische ingreep te kampen met postoperatieve
vermoeidheid, die in sommige gevallen enkele maanden kan aanslepen. Uit onderzoek
van bio-gerontoloog Ivan Bautmans van de
Vrije Universiteit Brussel blijkt dat de spiervermoeibaarheid en het vermoeidheidsgevoel van de patiënt gerelateerd zijn aan een
acute ontstekingsreactie op de chirurgische
ingreep. Oudere patiënten ondervinden een
grotere impact van de ingreep op hun spierfunctie dan jongeren.
Totnogtoe werd postoperatieve vermoeidheid geobjectiveerd tot
zelf-ervaren vermoeidheid door middel van vragenlijsten. Maar
nu heeft Bautmans met zijn collega’s een nieuwe, betrouwbare
methode ontwikkeld om de spiervermoeibaarheid bij patiënten
te meten, gebaseerd op handknijpkracht. Tijdens de test wordt
gemeten hoe lang een patiënt in een rubberen peer kan knijpen voordat zijn kracht afneemt tot 50 procent van de maximale
kracht. De onderzoekers toonden ook aan dat gehospitaliseerde
patiënten met inflammatoire aandoeningen (zoals luchtweginfecties) belangrijke spierzwakte en afgenomen spiervermoeibaarheid vertonen vergeleken met patiënten zonder ontsteking.
Bautmans en zijn collega’s volgden 66 abdominale chirurgiepatiënten (tussen 24 en 91 jaar oud) voor en na hun operatie. Uit het
onderzoek bleek dat de ontstekingsreactie die door een chirurgische
ingreep wordt veroorzaakt, gerelateerd is aan een verslechtering
van de spiervermoeibaarheid en een toename van het vermoeidheidsgevoel. Vooral bij oudere patiënten heeft de ingreep een grotere impact op de spierfunctie. Hun spieren hebben een slechter
uithoudingsvermogen, waardoor zij extra kwetsbaar zijn voor het
ontwikkelen van beperkingen en fysieke afhankelijkheid. De onderzoekers benadrukken dan ook dat het belangrijk is om oudere patiënten die klagen van vermoeidheid na chirurgie ernstig te nemen.
Meer informatie
Prof. dr. Ivan Bautmans: 02 477 42 07
[email protected]
www.vub.ac.be/FRIA
31
Klinisch en academisch nieuws
Wetenschappers van de Vrije Universiteit
Brussel zijn erin geslaagd om het moleculaire
netwerk in de baarmoederbekleding tijdens
de implantatie van een embryo in een natuurlijke cyclus in kaart te brengen. Dat is
groot nieuws, want totnogtoe beschikte men
enkel over informatie uit biopsieën in een
cyclus zonder zwangerschap, en die zegt niets
over de kans op latere zwangerschap.
Genen betrokken bij implantatie embryo
voor het eerst in kaart gebracht
Baarmoederweefsel ondergaat allerlei morfologische veranderingen tijdens de menstruatiecyclus, en is slechts gedurende een
korte periode van de cyclus receptief voor een embryo. Eerder
bleek al dat een biopsie van de baarmoederbekleding (endometrium) in een cyclus zonder zwangerschap geen predictieve informatie verschaft over de kans op latere zwangerschap. Nu zijn wetenschappers van het departement Experimentele Pathologie van
de Vrije Universiteit Brussel (met ondersteuning van het Fonds
Wetenschappelijk Onderzoek- Vlaanderen), samen met onderzoekers van de University of California San Francisco, er echter voor
het eerst in geslaagd het moleculaire netwerk tijdens de implantatie van een embryo in een natuurlijke cyclus in kaart te brengen.
Bij de patiënte werd een endometriale biopsie afgenomen als
voorbereiding op een latere in-vitrofertilisatie. Uit de hormonale
bloedwaarden bleek echter dat toevallig op diezelfde dag een
spontane implantatie van een embryo had plaatsgevonden. De
patiënte was zwanger en beviel later van een gezonde baby.
Het endometriumweefsel werd geanalyseerd met microarrays om
de verschillende genen die tot expressie komen tijdens de implantatie te bestuderen en te vergelijken met patiënten die niet
zwanger waren in een natuurlijke cyclus. Uit deze test bleek dat
394 genen verschillend tot expressie komen wanneer men zwangere en niet-zwangere vrouwen vergelijkt. Deze genen behoren
tot verschillende netwerken en moleculaire ‘pathways’. De stu-
32
die toont dan ook aan dat de endometriale genexpressie bij een
zwangere vrouw in een natuurlijke cyclus significant verschilt van
die bij een niet-zwangere vrouw. In de toekomst zullen deze moleculaire netwerken in het endometrium verder onderzocht worden in natuurlijke en gestimuleerde cycli om tot een groep genen
te komen die predictief zijn voor een zwangerschap.
Meer informatie
Inge Van Vaerenbergh:
02 477 48 07 of 02 477 48 01
[email protected]
Dr. Claire Bourgain (promotor):
02 477 50 92
[email protected]
Het nut van postoperatieve radiotherapie bij
borstkankerpatiënten met minder dan vier
aangetaste lymfeklieren werd totnogtoe door
velen in twijfel getrokken. Onderzoekers van
de Vrije Universiteit Brussel hebben nu echter
aangetoond dat ook deze patiëntengroep wel
degelijk baat heeft bij bijkomende bestraling
ter hoogte van de klierstreken.
Postoperatieve bestraling ter hoogte van de klierstreken heeft wel
degelijk nut bij borstkankerpatiënten bij wie minder dan vier lymfeklieren waren aangetast. Dat concluderen onderzoekers van de
dienst Radiotherapie van het UZ Brussel van de Vrije Universiteit
Brussel uit een vergelijkende studie. Ze vergeleken de resultaten
van hun eigen patiënten met een gelijkaardige groep patiënten
uit de Amerikaanse SEER – database. SEER staat voor Surveillance, Epidemiology and End Results. In de studie werden enkel
vrouwen met een pT1 of pT2 borsttumor opgenomen met een
leeftijd tussen 25 en 95 jaar, heelkundig behandeld met borstsparende chirurgie of totale mastectomie en een okselklieruitruiming
waarin minstens één lymfeklier aangetast door de tumor werd teruggevonden bij pathologisch onderzoek. Het grote verschil tussen beide databanken is dat de patiënten in het UZ Brussel wel
bestraald werden, en de Amerikaanse patiënten niet.
Patiënten met vier of meer aangetaste klieren, die in beide groepen bestraald werden, vertonen dan ook gelijklopende overlevingskansen na vijftien jaar. Maar voor de patiënten met minder
dan vier aangetaste klieren tekent er zich wel een significant
verschil af, omdat de Amerikaanse groep niet bestraald werd. Na
borstsparende heelkunde noteerden de onderzoekers een overleving van 63,8 procent in de patiëntengroep behandeld met postoperatieve radiotherapie in het UZ Brussel; in de SEER bedraagt die
overleving zonder radiotherapie 60,8 procent. Gelijkaardige resultaten vindt men na mastectomie: hier bedraagt de overleving
Radiotherapie
verbetert overleving
bij klierpositieve
borstkankerpatiënten
na vijftien jaar 57 procent in het UZ Brussel en 46,6 procent in
de SEER. Het onderzoek toont dan ook duidelijk aan dat postoperatieve radiotherapie de overlevingskansen bij alle klierpositieve
borstkankerpatiënten doet toenemen.
Meer informatie
Dr. Mia Voordeckers: 02 477 52 34
[email protected]
33
Klinisch en academisch nieuws
Nog steeds krijgen te weinig chronisch zieke
kinderen de kans om rustig thuis te sterven.
Dat blijkt uit een studie van de onderzoeksgroep Zorg rond het Levenseinde van de Vrije
Universiteit Brussel en de Universiteit Gent.
Het is de eerste keer dat een internationale
vergelijking wordt gemaakt. Uit de studie
blijkt dat Belgische en Nederlandse kinderen
die overlijden aan een chronische ziekte vaker
in hun thuisomgeving sterven dan lotgenootjes uit heel wat andere West-Europese
landen. Toch geven de grote verschillen aan
dat er nog heel wat gedaan kan worden om
kinderen vaker de kans te bieden rustig thuis
te sterven.
Twee derde van Belgische chronische
zieke kinderen sterft niet thuis
Chronisch zieke kinderen hebben er alle
baat bij om aan het eind van hun leven
verzorgd te worden in hun eigen thuisomgeving. Dat is niet alleen aangenamer voor
het kind zelf, het vergroot ook de kans dat
hun ouders en broers of zusjes het overlijden goed kunnen verwerken. Tot nu toe
was er echter weinig geweten over hoe
vaak kinderen in werkelijkheid thuis kunnen overlijden. Daarom maakten onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel en
de Universiteit Gent en een grootschalige
populatiestudie over kinderoverlijdens.
Ze vergeleken 3328 sterfgevallen uit zes
Europese landen: België, Nederland, Noorwegen, Engeland, Italië en Wales. Door de
gegevens uit verschillende landen te vergelijken, hoopten ze factoren te kunnen
34
onderscheiden die het thuis sterven kunnen bevorderen.
Uit de studie blijkt dat het aandeel kinderen dat thuis stierf beduidend varieert
tussen landen, van 20% in Italië en 24% in
België tot 29% in Nederland. In de groep
kinderen die overleed door een chronische
ziekte, ligt het aantal thuisoverlijdens in
de meeste landen een stuk hoger, van 22%
in Italië en 36% in België tot zelfs de helft
in Nederland. In de meeste landen, waaronder België en Nederland, was de kans op
thuissterfte gevoelig hoger voor kinderen
die aan kanker overleden. Dit zou erop
kunnen wijzen dat de voorzieningen voor
thuiszorg voor kankerpatiëntjes doorgaans
beter ontwikkeld zijn dan voor andere patiëntjes. Het ziekteverloop van kanker is
dan ook beter voorspelbaar, waardoor de
plaats van overlijden beter gepland kan
worden.
Toch tonen de grote verschillen tussen de
landen aan dat er in verschillende landen,
waaronder België, nog heel wat ruimte is
voor verbetering, vooral voor kinderen die
niet aan kanker overlijden.
Meer informatie
Geert Pousset: 02 477 47 54
Dr. Joachim Cohen: 02 477 47 14
[email protected]
www.endoflifecare.be/ZrL/
Prijzen voor
dr. Michael De Brucker en dr. Inge Peeters
Dr. Michael De Brucker (prenatale geneeskunde) is de winnaar
van de beste vrije presentatie gedurende de ESHRE Campus Cursus ‘Artificial Insemination: an update’ in Genk in december 2009.
Hij gaf een presentatie over zijn onderzoek omtrent de cumulatieve bevallingskansen volgens leeftijd, bij vrouwen die een inseminatie met donor sperma kregen. Met deze studie kunnen onze
patiënten correct geïnformeerd worden omtrent hun bevallingskans na deze behandeling. Deze slaagkansen nemen drastisch af
na de leeftijd van 37 jaar.
Dr. Inge Peeters (urologie) won op 26 januari 2010 in Alden
Biezen de jaarlijkse Professor Elautprijs (prijs van de Belgische
Vereniging voor Urologie voor de beste klinische voordracht). Ze
deed dit met een werk getiteld ‘Naar een betere beeldvorming
van prostaatkanker met HistoScanning?’.
Luce Steegen, werkzaam op de dagkliniek oncologie, is de eerste verpleegkundige in België
aan wie de bijzondere beroepstitel ’oncologisch
verpleegkundige’ wordt toegekend.
Luce Steegen krijgt allereerste bijzondere beroepstitel
oncologische verpleegkundige
Luce behaalde haar diploma als pediatrisch verpleegkundige in
het Sint-Elisabethinsituut te Leuven in 1988. Ze startte haar
loopbaan in het huidige UZ Brussel waarvan de eerste 6 jaar op
intensieve zorgen hematologie. Vervolgens schakelde ze over
naar de dagkliniek oncologie. Dat betekent dat Luce beschikt over
maar liefst 22 jaar ervaring in de oncologie wat essentieel is voor
het optimaal functioneren in de equipe van een dergelijk gespecialiseerde dienst.
2 jaar geleden volgde Luce een bijkomende opleiding tot oncologisch verpleegkundige met bijhorende stages in andere centra. Op
die manier kon ze voldoende bijscholing en vorming voorleggen
om aanspraak te kunnen maken op de bijzondere beroepstitel,
toegekend door de erkenningscommissie van de nationale raad
voor verpleegkunde (FOD).
Luce staat gekend als een uiterst bekwame en zeer gedreven verpleegkundige die professioneel en patiëntgericht werken hoog in
het vaandel draagt.
Wellicht inspireert het voorbeeld van Luce haar collega’s verpleegkundigen op de oncologische en andere diensten om mee te
stappen op het pad van long-life-learning (LLL). Hierdoor draagt
ook het verpleegkundig departement van het UZ Brussel bij tot de
opdracht van het ziekenhuis, namelijk het garanderen van optimale kwaliteitszorg aan de patiënt.
35
Colofon
mUZe is het driemaandelijks medisch
magazine van het UZ Brussel.
Algemene coördinatie: Valerie Verstappen
Redactionele coördinatie en eindredactie:
Edgard Eeckman en Dorrit Moortgat
Redactieraad: Johan Braeckman,
Toon De Backer, Wim Distelmans,
Edgard Eeckman, Martine Huybrechts,
Patrick Lacor, Dorrit Moortgat,
Marc Noppen, Marc Segers, Jan Schots,
Brigitte Velkeniers
In dit nummer staan
redactionele bijdragen van Paul Bijdekerke,
Martine Blomme, Sabien Bouwens,
Mark De Ridder, Sven D’Haese,
Nadine Linthout, Karolien Merchiers,
Kristine Neefs, Guy Storme, Dirk Verellen
De foto’s in dit nummer zijn van
Marc De Beukeleer, Dan,
Bernadette Mergaerts, Dorrit Moortgat,
Julie Scheurweghs, Valerie Verstappen.
De vormgeving werd verzorgd
door Megaluna.
mUZe wordt gedrukt op de persen van
Leleu Printing op milieuvriendelijk papier.
Wie dat wil, kan zich gratis abonneren.
Het volstaat een mail te sturen naar
[email protected] of te telefoneren
naar de dienst communicatie van het
UZ Brussel op 02 477 80 82.
Verantwoordelijke uitgever:
Marc Noppen, Laarbeeklaan 101,
1090 Brussel
Algemene info over het UZ Brussel:
www.uzbrussel.be
Algemene info over werken in
het UZ Brussel:
www.werkeninhetuzbrussel.be
Zoeken, Weten, Helpen
Met dank aan
Alcomel / Zichem
SVR-Architects n.v. / Antwerpen
Bayer-Healthcare / Brussel
Drion rent / Schaarbeek
Sterima Malysse / Kortrijk
Vanderstraeten / Lummen
Download