Herkansingsweek Economie arbeidsmarkt H 1 + 5 en consument en producent H 4 + 5 buitenland 1 H 3+5 Arbeidsmarkt Hoofdstuk 1 Aanbod van arbeid - Aanbod van arbeid = werknemers Aanbod van arbeid = beroepsbevolking Werkzame beroepsbevolking (zelfstandig + werknemers) Werkloze beroepsbevolking = geregisterde werklozen Deelnemingspercentage = participatiegraad Deelnemingspercentage = beroepsbevolking / beroepsgeschiktebevolking * 100% Aanzuigeffect = de beroepsbevolking groeit omdat de kans op een baan groter is Ontmoedigingseffect = de beroepsbevolking daalt omdat de kans op een baan kleiner is Invloeden op het aanbod van arbeid - Demografische samenstelling - Demografische groei - Stand van de economie - Maatschappelijke opvattingen - Wetgeving - Aanzuigeffect - Ontmoedigingseffect - Organisatie van het arbeidsproces Vraag naar arbeid Totale vraag naar arbeid = alle werknemers + de vraag naar arbeidskrachten van zelfstandigen en vacatures Totale vraag naar arbeid = alle werknemers + zelfstandige + vacatures Concrete markt = een plek waar kopers en verkopers elkaar ontmoeten Abstracte markt = dat er geen plek is waar kopers en verkopers elkaar ontmoeten bv. www.marktplaats.nl Werkgelegenheid = werknemers + zelfstandige 1 arbeidsjaar = een volledige baan ± 40 uur p/a ratio geeft aan hoeveel personen er per arbeidsjaar werken personen / arbeidsjaar * 100% = p/a ratio krappe arbeidsmarkt = vraag is groter dan beschikbare arbeidsplaatsen ruime arbeidsmarkt = meer arbeiders dan dat er vraag is 2 soorten arbeidsmarkt 1) Krap Arbeidsvraag is groter dan arbeidsaanbod 2) Ruim Arbeidsvraag is kleiner dan arbeidsaanbod Hoofdstuk 5 Werkenloosheid Officiële werkloosheid: 1. Geen werk wel op zoek naar werk. 2. minimaal 12 uur 3. binnen 14 dagen beschikbaar 4. ingeschreven bij het CWI Niet officiële werkloosheid: 1. Geen werk wel op zoek naar werk. 2. minimaal 12 uur 3. binnen 14 dagen beschikbaar EV = effectieve vraag = zijn de bestedingen = de optelsom van: alles wat consumenten kopen (C), alles wat bedrijven inverteren (I), alles wat de overheid besteed (O), alles wat het buitenland bij ons koopt (export) (E) =C+I+O+E Soorten werkeloosheid A) Conjuncturele werkenloosheid (Uc) Oorzaak: het feit dat mensen te weinig kopen EV is kleiner dan PC = productie capaciteit Bv 100 mln < 120 mln -> 20 mln onderbesteding 1000 banen < 1200 banen -> 200 conjuncturele werklozen B) Structurele werkloosheid (Us) Oorzaak: de manier van produceren 1. Kwantitatieve Us Is werkloosheid die onstaat omdat er meer mensen een baan zoeken dan dat er banen zijn 2. Kwalitatieve Us 1) Te geringe sociale mobiliteit Er is vraag naar loodgieters maar er is maar een politieagent. 2) Te geringe geografische mobiliteit Je baan is er wel vrij in Amsterdam maar jij woont in Maastricht 3) Seizoenswerkloosheid Werkloosheid die ontstaat doordat er in een bepaalde seizoenen minder werk is (Nederland = winter) 4) Frictiewerkloosheid Iegelijk werkloosheid waar je zelf voor kiest omdat je baan niet meer bevalt (inmiddels werkloosheid van korte duur) Bezettingsgraad = werkelijke productie / productie x 100% 1. Tussen beroepen -> sociale mobiliteit Arbeidmobiliteit 2. Regionaal mobiliteit -> geografische mobiliteit 3. van niet werken naar wel werken De wig 1 = loonkosten 2 = nettoloon 3 = belastingen 4 = sociale premies werkgever 5 = sociale premies werknemer Bv Loonkosten = 1000 € Nettoloon = 600 € Dus de wig is 400 € De wig kan je ook berekenen door de belastingen + sociale premies werkgever + sociale premies werknemer te doen in het voorbeeld is dat dus 400 € Brutoloon = nettoloon + belastingen + sociale premies werknemer Wig = het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon. Deeltijd, arbeidstijd en flexibilisering om de werkloosheid te verminderen Deeltijd = een vast aantal uren per week werken (altijd minder dan een volle baan) Zo passen er dus meer mensen in een arbeidsjaar Arbeidstijdverkorting (ATV) Arbeidstijd = het aantal uren dat een werknemer met een volledige baan per week werkt De bedrijfstijdverlening heeft een financieel voordeel; omdat machines langer draaien dalen de machine kosten per product - - - Atv-dagen Bij veel bederijven is de werkweek 38 uur. Werknemers werken dan vaak 5 dagen per week 8 uur per dag. Een maal in de 4 weken hebben ze dan recht op een vrije dag (een atv-dag) Roostervrije dagen Sommige bedrijven zijn op bepaalde dagen helemaal gesloten. Zo zijn veel bedrijven tussen kerst en Nieuwjaar dicht. De arbeidstijd per jaar wordt hierdoor verkort Studieverlof Door het instellen van de mogelijkheid tot studieverf, wordt de arbeidstijd over een heel leven verkort. Er zijn plannen om elke werknemer bijvoorbeeld één jaar in zijn leven recht te geven op studieverlof. Verlenging van de arbeidstijd Na 1949 zijn er allemaal verlengen van de arbeidstijd gedaan Flexibilisering Bv Is het versoepelen van het ontslagrecht Is het loslaten van vaste werktijden en vaste werkdagen Het verschil tussen deeltijdwerken flexibel werk is dat flexibel werk het aantal uren niet vastligt. Consument en producent Hoofdstuk 4 4.1 prijsvorming bij volkomen concurrentie Bij volkomen concurrentie is er geen invloed op de prijs Als de aangeboden hoeveelheid meer is dan de gevraagde dan is de markt niet in evenwicht dus ruimt de markt niet. Het evenwicht kan veranderen door de vraag en aanbod Evenwichtsprijs = Qv= Qa Evenwichtshoeveelheid= EP invullen De evenwichtshoeveelheid en prijs is ook wel het snij punt in de grafiek 4.2 prijsvorming bij onvolkomen concurrentie Monopolie Welke prijs hij voor zijn product vraag (hij is alles heerser) Oligopolie De prijs komt op de markt tot stand Monopolistische concurrentie De prijs komt op de markt tot stand Algemene aantekening Hoofdstuk 5 5.1 vuile lucht Als de overheid zich met een goed bemoei worden het bemoeigoederen genoemd Overheid kan belastingen heffen op alle soorten producten om de consument of de product te beschermen: Om de consument de beschermen heft de overheid accijns bijv. alcohol, sigaretten Om de product te beschermen heft de overheid bijv. school, bieb, elektrische auto 5.2 belastingen, heffingen en subsidies De belasting in Nederland op eerste levensbehoeftes is 6% op de rest is het 19% 5.3 minimumprijzen en maximumprijzen Ook stelt de overheid soms een min of een maximum prijs in Min is producent beschermen Max is consument beschermen 5.4 andere vormen van overheidsingrijpen 1 heffingen, subsidies, minimum en maximumprijzen 2 minimum leeftijd 3 warenwet 4 mededingingsbeleid, geen kartels Extra Concreet markt is een markt waar je overheen kan lopen bijv. het nolensplein Abstract markt is een markt waar de vraager en de aanbieder elkaar niet perse ontmoeten bijv http://www.marktplaats.nl Buitenland 1 hoofdstuk 3 en 5 Hoofdstuk 3 3.1 Landbouwbeleid * één Europese landbouwmarkt * het vergroten van de productiviteit in de landbouw * het stabiliseren van de prijzen. * een redelijk inkomen voor de boeren * het veilig stellen van de voedselvoorziening * redelijke prijzen voor de consument In de tekening staat getekend hoe het in de EU is geregeld. Maar door al die maatregelen kwamen er ook problemen en deze werden om gelost met de volgende maatregelen. Instellen van een productiequotum Subsidies voor boeren die een deel van hun land braak lieten liggen Interventieprijzen (garantieprijzen) omlaag. 3.2 het doel van het monetair beleid is het verkleinen en verlagen van de inflatie deze mag nog maar maximaal 2% zijn. 3.3 mededingingsbeleid is dat er concurrentie moet zijn daardoor zullen de prijzen dalen en de kwaliteit stijgen. sociaal beleid heeft als doel de tegelgeving in de verschillende landen te harmoniseren zodat de verschillen kleiner worden. Met de volgende richtlijnen * de arbeidsduur mag in een lidstaat niet hoger zijn dan 48 uur per week * mannen en vrouwen moeten voor gelijke arbeid een gelijke beloning ontvangen en dezelfde kansen hebben * mannen en vrouwen moeten gelijk behandeld worden als ze een beroep doen op sociale zekerheid (een man mag niet meer krijgen omdat hij kostwinner is) * de medezeggenschap van werknemers * de erkenning van diploma’s en daarom werkt men tegenwoordig in alle landen met bachelor- en masterdiploma’s het structuurbeleid van de EU is gericht op versterking van de sociale en de economische samenhang tussen de regio’s in de EU. Gebieden zoals Oost Polen, Flevoland en Zuid Italië helpt de EU met subsidies uit het Europees Fonds Voor Regionale Ontwikkeling. ontwikkelingsbeleid is dat Nederland niet alleen ontwikkelingshulp geeft maat dat geeft het met een hele hoop andere landen samen. 3.4 3.5 3.6 Hoofdstuk 5 5.1 en 5.2 Voor de EMU (geen euro) 1 rente omlaag daardoor meer lenen dus de effectieve vraag omhoog daardoor meer spullen nodig dus meer werk en daardoor ook meer werkgelegenheid 2 overheidskosten omhoog of belastingen omlaag daardoor een hogere effectieve vraag daardoor meer spullen nodig dus meer werk en daardoor ook meer werkgelegenheid 3 kosten omlaag daardoor de export prijzen omlaag daardoor meer export daardoor een hogere effectieve vraag daardoor meer spullen nodig dus meer werk en daardoor ook meer werkgelegenheid Na de EMU (wel euro) Kan nu NIET meer in NL alleen Kan nog wel maar beperkt begrotingstekort maximaal 3% Kan niet meer in NL alleen Loonkosten omlaag daardoor de prijs omlaag daardoor een hogere effectieve vraag daardoor meer spullen nodig dus meer werk en daardoor ook meer werkgelegenheid 5.3 Kan nog WEL !! beleidsconcurrentie Beleidsconcurrentie is concurrentie tussen verschillende overheden (oneerlijk?) door de komst van de EMU mag deze vorm van concurrentie niet meer.