Een gewone crisis? Paul de Beer Column Zeggenschap jrg.19 nr.4, december 2008, p.9 Terwijl we de wonden van de kredietcrisis nog likken, dient zich al de volgende crisis aan. Dit maal gaat het om een ‘gewone’ economische terugval, zoals we die elk decennium wel een keer meemaken. Hoewel de media het wekenlang over weinig anders hadden, hebben de meeste burgers – afgezien van de spaarders bij Icesave – nog weinig echt van de kredietcrisis gemerkt. Het gaat toch in hoge mate om een ‘virtuele’ crisis waarin vooral onnoemelijk veel geld is vervluchtigd dat toch al weinig te maken had met de ‘reële’, tastbare economie. Een gewone economische crisis mag dan minder spectaculair zijn, de gevolgen ervan zullen veel werkenden veel meer aan den lijve ondervinden. Zoals we weten van eerdere recessies – begin jaren zeventig, begin jaren tachtig, begin jaren negentig, begin deze eeuw – leidt een terugval van de economische groei tot banenverlies, oplopende werkloosheid, dalende koopkracht en bezuinigingen op publieke voorzieningen. Hoewel het nog onzeker is of de economische groei volgend jaar net boven de nul zal blijven of in de min zal uitkomen, zullen de gevolgen niet anders zijn dan bij voorgaande recessies. Nieuw is wel dat deze recessie samenvalt met een periode waarin de babyboomers massaal de arbeidsmarkt beginnen te verlaten en de beroepsbevolking niet of nauwelijks meer groeit. De boeg van de naoorlogse geboortegolf bereikt in 2009 immers de leeftijd van 63 jaar, waarop de meeste werknemers met prepensioen gaan. Ogenschijnlijk is dat een geluk bij een ongeluk. Als de banengroei stilvalt op een moment dat de beroepsbevolking niet meer groeit, levert dat veel minder werklozen op dan wanneer de beroepsbevolking sterk toeneemt, zoals ten tijde van de diepe crisis in de jaren tachtig het geval was. Toen betraden vrouwen massaal de arbeidsmarkt terwijl er honderdduizenden banen verloren gingen, waardoor de werkloosheid in 1984 een naoorlogse piek van 840.000 bereikte (op basis van de toenmalige definitie). In de komende recessie zal de werkloosheid veel minder sterk oplopen dan we in het verleden gewend waren. En aangezien van de gevolgen van een economische terugval werkloosheid – en vooral hardnekkige werkloosheid – het meeste pijn doet, mogen we in onze handen knijpen dat de komende recessie zo goed getimed is. Of toch niet? Hoe pijnlijk werkloosheid ook is voor degenen die ze treft, ze vormt tegelijkertijd ook de prikkel voor economisch herstel. De lonen reageren in Nederland vrij sterk, zij het met enige vertraging, op de werkloosheid. Ongeveer een jaar nadat de werkloosheid begint op te lopen vertaalt zich dit in een neerwaartse druk op de lonen. Met weer een jaar vertraging reageren werkgevers op die loonmatiging doordat zij weer personeel gaan aannemen, zodat de banenmotor weer aanslaat. Vervolgens begint de werkloosheid te dalen en herstelt het evenwicht op de arbeidsmarkt zich geleidelijk. Dan is er inmiddels wel een jaar of drie, vier overheen gegaan sinds de economische teruggang zich aandiende. 1 Ditzelfde patroon zagen we bij alle voorgaande recessies, dus er is weinig reden om nu iets anders te verwachten. Tenzij de werkloosheid niet echt stijgt. Momenteel is er nog steeds sprake van een krappe arbeidsmarkt – medio 2008 was er een record aantal van 256 duizend openstaande vacatures tegenover 143 duizend werklozen. Zelfs als de banengroei stilvalt, zijn er vooralsnog voldoende banen voor het beschikbare aanbod van arbeidskrachten. Maar als de werkloosheid amper oploopt, is er ook weinig reden voor de vakbonden om hun looneisen te matigen. Het automatische correctiemechanisme treedt dan niet in werking. Dat zou kunnen betekenen dat de bedrijfsrendementen langer onder druk blijven staan en de werkgelegenheid langer stagneert dan in eerdere recessies het geval was. In plaats van kort, maar heftig, dreigt de recessie dan mild, maar langdurig te worden. Dat zou betekenen dat er een reeks van jaren nauwelijks ruimte is voor koopkrachtstijging, terwijl de overheid zich door teruglopende belastinginkomsten genoopt ziet het mes te zetten in publieke voorzieningen. Weer geen geld om de kinderopvang uit te breiden, de wachtlijsten in de zorg aan te pakken en de kwaliteit van het onderwijs en de ouderenzorg te verbeteren. Nederland blijkt telkens weer slecht voorbereid te zijn op een economische teruggang. Vlak voor de omslag in de economische conjunctuur wordt vaak de veerkracht van het poldermodel bejubeld, zoals in de tweede helft van de jaren negentig. Maar als de recessie even aanhoudt zijn de klaagzangen over de stroperigheid en het gebrek aan slagvaardigheid van het Nederlandse overlegmodel niet van de lucht, zoals onder de eerste kabinetten-Balkenende. Nu horen we weer alom dat Nederland er zo goed voor staat met zijn hoge arbeidsparticipatie en lage werkloosheid en dat onze economie wel tegen een stootje kan. Ik zou het graag geloven, maar ik vrees dat we elkaar over pakweg een, anderhalf jaar weer collectief de put inpraten als het economisch herstel langer uitblijft dan verwacht. Leren van het verleden blijft moeilijk, vooral omdat het zich nooit precies herhaalt. 2