HOOFDSTUK 9 IMMUNOLOGIE, ALGEMENE EN SPECIFIEKE AFWEER Voortgangstoets 3.2 Hoofdstuk 8 Bloedsomloop. 8.1 t/m 8.3 Hoofdstuk 16 Infectieziekten. Helemaal Hoofdstuk 9 Immunologie 9.5 en 9.6 ALGEMENE AFWEER De derde afweerlinie is de specifieke afweer. UITLEG SPLINTER IN HAND Op de plaats van de wond, komen cytokinen vrij die de macrofagen maken. Hierdoor verwijderen de haarvaten, zodat de plaatselijke bloedstroom toeneemt. De haarvaten worden meer doorlaatbaar en weefselvocht met antimicrobiële stoffen stroomt naar binnen. Leukocyten worden naar de ontstekingsplaats gelokt. Leukocyten fagocyteren de ziekteverwekkers en ruimen beschadigd weefsel op. Hierna kan de wond genezen. SPECIFIEKE AFWEER Derde afweerlinie. GLYCOCALIX Celmembraan 1=glycocalix 2=membraaneiwit 3=membraanporie 4=fosfolipidelaag 5=cholesterolmolecuul 6=lipide (hydrofoob) 7=fosfaatgroep (hydrofiel) dubbele fosfolipidelaag ANTILICHAAM Antigeen, lichaamsvreemde stof, deze roept een immunologische reactie op. Tegen deze antigeen werkt één specifieke antilichaam. (epitoop, binding- of herkenning plaats) Een antilichaam is opgebouwd uit: 4 eiwitketen, (2 grote en 2 kleine). Aan deze keten bindt een antigeen. B-cel gebonden antilichaam 5 KLASSEN ANTILICHAMEN IgD (Delta) IgE (Epsilon) IgG (Gamma) IgA (Alfa) IgM (Mu) T-CEL In de thymus leert de T-cel receptor lichaamseigen en nietlichaamseigen cellen te herkennen. Indien niet-lichaamseigen cellen worden herkent wordt het specifiek immuunsysteem actief. MHC, Major Histocompatibiliteits Complex. Dit erfelijk materiaal (een eiwit)) speelt een belangrijke rol bij de herkenning. Denk aan afstotingsreacties bij transplantaties OPDRACHT SANQUIN BLOEDBANK Hoofdstuk 3 Naslagwerk. 1ste, 2de en 3de afweerlinie. Opdracht “Hugo zit in de bus”