Lokale besturen en de Grondwet (2)

advertisement
Territoriale organisatie, gelijkheid, aansprakelijkheid,
sociale grondrechten en inspraak
I
n de vorige Grondvesten zagen we al hoe belangrijke
principes van lokaal bestuur zoals gemeentelijke autonomie, administratief toezicht en openbaarheid van
de gemeentezaken rechtstreeks worden geregeld door
de Grondwet. De gemeenten worden in de Grondwet
verder nog enkele keren letterlijk vermeld. Wat territoriale organisatie betreft bijvoorbeeld, bepaalt artikel 4
dat elke gemeente deel uitmaakt van een van de vier
taalgebieden van België, en regelt artikel 165 de oprichting van agglomeraties en federaties van gemeenten
(waarbij organisatie en bevoegdheden van deze agglomeraties en federaties worden geënt op die van de
gemeentelijke instellingen, volgens de principes van
grondwetsartikel 162 – zie Grondvesten 11). Verkiezingen voor de federale Kamer van volksvertegenwoordigers, en bij uitbreiding voor alle bovenlokale bestuursniveaus, moeten volgens de Grondwet op gemeentelijk
niveau worden georganiseerd (o.m. art. 61, 62). Voorts
kregen het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie (art. 10 en 11) bij de grondwetsherziening van
25 april 2007 met artikel 11bis een belangrijke aanvulling die ook rechtstreeks betrekking heeft op de lokale
bestuurlijke organisatie. Dit artikel legt niet alleen het
principe vast van de gelijke toegang voor vrouwen en
mannen tot de door verkiezing verkregen mandaten
en de openbare mandaten, het verzekert ook de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in de
colleges van burgemeester en schepenen, in de raden
en vaste bureaus van de OCMW’s, en in de uitvoerende
organen van districten en intercommunales (behalve
wanneer de afgevaardigden daar rechtstreeks worden
verkozen). Uiteraard vindt men de weerslag hiervan in
zowel het Gemeentedecreet (art. 44, §4) als het OCMWdecreet (art. 9 en 60, §4).
Een aanzienlijk aantal bepalingen van de Grondwet
heeft daarnaast een indirecte, maar daarom niet minder wezenlijke impact op de werking en organisatie van
lokale besturen. Zo vormt naast de gelijke toegang tot
het openbaar ambt (zie hoger) ook de aansprakelijkheid
van openbare ambtenaren (‘Geen voorafgaand verlof
is nodig om vervolgingen in te stellen tegen openbare
ambtenaren wegens daden van hun bestuur’ – art. 31)
begrijpelijkerwijze een belangrijk principe voor het personeelsbeleid van lokale besturen. Van essentiële betekenis zijn ook de sociale grondrechten van burgers
in België zoals die door de Grondwet worden erkend.
Het ‘recht om een menswaardig leven te leiden’ omvat volgens artikel 23 onder meer het recht op: arbeid
en billijke arbeidsvoorwaarden; sociale zekerheid,
bescherming van de gezondheid; sociale, geneeskundige en juridische bijstand; behoorlijke huisvesting; de
bescherming van een gezond leefmilieu; en culturele
en maatschappelijke ontplooiing. Artikel 24, §3 voegt
daar het recht op onderwijs aan toe. Gemeenten en
OCMW’s zijn vanzelfsprekend op vele manieren werkzaam om de sociale grondrechten voor hun burgers
te waarborgen. (Bij uitbreiding zijn bijvoorbeeld ook
afvalbeleid en rioolbeheer hier relevant, omdat ze een
noodzakelijk onderdeel vormen van behoorlijke huisvesting en van een gezond leefmilieu.) Maar het is met
name het lokale sociale beleid dat werd opgezet met de
integrale doelstelling voor ogen: het betreffende decreet van 3 maart 2004 definieert lokaal sociaal beleid
immers als ‘het geheel van de beleidsbepaling en acties
van lokaal bestuur en de acties van lokale actoren, met
het oog op het garanderen van de toegang van elke burger tot de rechten, vastgelegd in artikel 23 en 24, §3 van
de Grondwet’. Het decreet legt de coördinatie van dat
beleid uitdrukkelijk bij de lokale besturen (art. 6), en
stelt dat ‘de Vlaamse regering in dit verband de nadere
regels bepaalt’ (art. 7). (Overigens, indien de Vlaamse
overheid invulling zou geven aan artikel 7, zodat artikel 6 reëel wordt, zou dit een revolutie betekenen op
het vlak van het welzijnsbeleid: het zou immers een
einde maken aan de fragmentering van het welzijnsaanbod na een lange geschiedenis van verzuiling; zie
ook Grondvesten 2, Lokaal nr. 8.)
Het grondwettelijke recht (GW art. 28) om verzoekschriften in te dienen bij openbare overheden vinden
we vertaald in artikelen over inspraak van de burger
in zowel het Gemeente- als het OCMW-decreet. Verder verleent de Grondwet met artikel 32 aan burgers
het recht om elk bestuursdocument te raadplegen en
er een afschrift van te krijgen (art. 32). Deze bepaling
ligt aan de basis van het decreet op de openbaarheid van
bestuur (2004) en is natuurlijk ook van toepassing op
gemeenten en OCMW’s (over de openbaarheid van gemeentezaken in GW art. 162, zie vorige Grondvesten).
Tot de overige grondwettelijke bepalingen waarmee
lokale besturen rekening moeten houden, behoren het
recht op de eerbiediging van het privéleven (art. 22), alsook het recht om (vreedzaam en ongewapend) te vergaderen (art. 26). Bijeenkomsten in de open lucht blijven
wel volledig onderworpen aan de politiewetten (zie ook
Grondvesten 7, Lokaal nr. 14). Pieter Plas
In De Grondvesten van Lokaal 1 leest u over
‘Administratief toezicht’.
De Grondvesten belicht de kernbegrippen uit de werking van de lokale besturen in hun historische evolutie.
Lokale besturen en de Grondwet (2)
12
De grondvesten
16 december 2009 LOKAAL 19
Download