Strategienota werkgeverszaken Arbeidsmarkt- en Arbeidsvoorwaardenbeleid 2006-2009 Professioneel, flexibel, herkenbaar, doelmatig Strategienota Werkgeverszaken Arbeidsmarkt- en arbeidsvoorwaardenbeleid 2006-2009 Inhoud Inleiding 1 Algemene ontwikkelingen • 1.1. Ontwikkelingen vanuit de zorg- en dienstverlening • 1.2. Arbeidsrelatie nieuwe stijl • 1.3. De werknemer als professional • 1.4. Arbeidsmarkt in verandering 2 Naar een evenwichtig en modern werkgeversbeleid 2.1. Professionaliteit en kwaliteit 2.2. Herkenbaar opleiden van professionals 2.3. Competentie- en resultaatgericht belonen? 2.4. Flexibiliteit en mobiliteit 2.5. Een herkenbare, marktconforme en eenvoudige CAO Gehandicaptenzorg 2.6. Doelmatigheid en innovatie 2.7. Arbeidsomstandigheden, verzuim en reïntegratie 3 De VGN en haar partners het sociaal partnerschap overige partners Bijlage Onderzoek arbeidsmarkt gehandicaptenzorg Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 2/23 Inleiding Organisaties in de gehandicaptenzorg willen zich als branche onderscheiden in kwaliteit en professionaliteit. Op brancheniveau wordt gewerkt aan een verdiepingsslag waarbij scherper wordt ingezet op de kenmerkende aspecten van de branche. Na deze verdiepingsslag maakt de branche zich op voor een verrijkingsslag. Dit betekent, dat op middellange termijn op brancheniveau ook aandacht wordt besteed aan uitbreiding van de zorg- en dienstverlening aan cliënten. De lidinstellingen van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) hebben ieder hun eigen strategie en visie op de inrichting van de zorg- en dienstverlening aan mensen met een beperking. Sommige instellingen hebben hun dienstverlening ‘verrijkt’ of kiezen alleen voor verdiepen. Andere instellingen kiezen (tevens) voor verbreding van de dienstverlening naar andere doelgroepen (ouderenzorg, geestelijke gezondheidszorg, etc.) Gehandicaptenzorg is mensenwerk. Bepalend voor het succes van organisaties is dan ook de beschikbaarheid van competente en gemotiveerde medewerkers. Het strategisch beleid van de VGN op het terrein van werkgeverszaken, streeft er naar dat de branche op korte, middenlange en lange termijn kan beschikken over voldoende en goed gekwalificeerd personeel. Daarnaast richt dit beleid zich op het scheppen van de voorwaarden om organisaties in staat te stellen vorm en inhoud te geven aan ‘goed werkgeverschap’. Uiteraard moet dit plaatsvinden in evenwicht met de andere doelen van de organisatie. In deze Strategienota Werkgeverszaken wordt eerst een schets gegeven van de relevante ontwikkelingen en vervolgens een vertaling naar het te voeren beleid voor de komende periode. Daarbij richten wij ons primair op het vormgeven van het gezamenlijke VGN-beleid op het niveau van de branche. Daarmee werkt de VGN aan het kader waarbinnen instellingen hun werkgeversbeleid vorm en inhoud kunnen geven. Een optimaal resultaat is alleen te bereiken als de inzet op branche- en instellingsniveau op elkaar aansluiten en elkaar versterken. De VGN wil daaraan bijdragen door haar leden op dit terrein te stimuleren en te faciliteren. Het arbeidsvoorwaarden- en arbeidsmarktbeleid van de VGN wordt vormgegeven door het maken van landelijke afspraken (met de CAO als belangrijkste instrument), het beïnvloeden van wet- en regelgeving, lobbyen bij en samenwerken met stakeholders en het stimuleren, informeren en ondersteunen van lidorganisaties. Dit laatste wordt ondermeer vormgegeven door het realiseren van voorwaarden en voorzieningen, het verzamelen, ontwikkelen en verspreiden van good practices, voorbeeldregelingen e.d. en het vervullen van een platformfunctie ten behoeve van de uitwisseling van kennis, inzichten en ervaringen. Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 3/23 1 Algemene ontwikkelingen 1.1. Ontwikkelingen vanuit de zorg- en dienstverlening In de gehandicaptenzorg vinden belangrijke ontwikkelingen plaats die gevolgen hebben voor de vraag naar personeel. Zo is al enige jaren sprake van vermaatschappelijking van de gehandicaptenzorg, extramuralisering en ketenzorg. Het functioneren van cliënten in de maatschappij krijgt veel aandacht. De focus ligt hierbij vooral op het stimuleren van zelfredzaamheid en sociale participatie. In deze ontwikkeling past ook de verschuiving van grote intramurale instellingen naar kleinschalige woonvormen en voorzieningen in de wijk (extramuralisering). De extramuralisering en vermaatschappelijking leiden in toenemende mate tot samenwerking tussen organisaties op het gebied van wonen, zorg, arbeid, vrijetijdsbesteding en onderwijs. Daarnaast zien wij de trend dat - op doorverwijzing van huisartsen - specialistische medische zorg door artsen voor verstandelijk gehandicapten in poliklinieken van ziekenhuizen wordt gegeven aan mensen met een handicap zonder AWBZ-indicatie. Een tweede belangrijke ontwikkeling heeft betrekking op de overgang van aanbod- naar vraagsturing en de verzakelijking van de relaties tussen cliënten, professionals, organisaties en financiers/overheid. Marktwerking en vraagsturing worden gestimuleerd door de modernisering van de AWBZ, het persoonsgebonden budget (PGB), de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), het opheffen van de contracteerplicht, etc. De modernisering van de AWBZ leidt ertoe dat instellingen diensten en producten aanbieden op elkaars terrein (ontschotting) en met het persoonsgebonden budget beslissen cliënten en hun verwanten zelf bij wie en onder welke voorwaarden zij zorg inkopen. De invoering van de WMO roept vragen op over wat op termijn in het verzekerd pakket blijft en hoe gemeenten de WMO gaan uitvoeren. Al deze ontwikkelingen bevorderen de concurrentie, niet alleen tussen de huidige organisaties binnen de zorgsector, maar ook met nieuwe spelers op de markt van zorgen dienstverlening. Verschuiving van input- naar outputfinanciering zal het belang van doelmatigheid, resultaatgerichtheid en transparantie vergroten. Een derde ontwikkeling is een toename van de zwaarte en complexiteit van de problematiek van cliënten die een beroep doen op de gehandicaptenzorg. Door de toename van de levensverwachting neemt niet alleen het aantal (oudere) verstandelijk gehandicapten toe, maar daarmee ook de aard en omvang van de benodigde zorg. Daarnaast stijgt het aantal gehandicapten met moeilijk verstaanbaar gedrag. Op macroniveau zijn gehandicapten van allochtone afkomst ondervertegenwoordigd in het cliëntenbestand van instellingen. Aandacht is daarom nodig voor de toegankelijkheid en het aanbod van instellingen voor deze doelgroep. Om adequaat in te spelen op de ontwikkelingen zien we in de gehandicaptenzorg een proces van schaalvergroting op bestuurlijk niveau enerzijds en van schaalverkleining op uitvoerend niveau van de zorgverlening anderzijds. De bestuurlijke en organisatorische schaalvergroting wordt niet uitsluitend binnen de eigen sector, maar ook (zij het in relatief beperkt aantal gevallen) met organisaties uit andere zorgsectoren vormgegeven. Buiten de zorg gaat het om organisaties op het gebied van wonen, onderwijs, arbeid- en Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 4/23 vrijetijdsbesteding. Met deze organisaties kan een geïntegreerd aanbod, afgestemd op de behoeften en wensen van de cliënten, worden geboden. Instellingen kiezen tot nu toe veelal voor een breed aanbod van intramurale en extramurale gehandicaptenzorg, waarbij wel steeds meer onderscheid wordt gemaakt naar doelgroepen. Hoewel instellingen in de eerste plaats aandacht hebben voor klantgerichtheid en de kwaliteit van de dienstverlening, is er in toenemende mate aandacht voor andere aspecten van het ondernemerschap zoals marktpositie en doelmatigheid. De ontwikkelingen in de gehandicaptenzorg leiden tot een meer gedifferentieerde vraag naar arbeid. Aan de ene kant is er behoefte aan breed opgeleide beroepsbeoefenaren die cliënten kunnen begeleiden en een netwerk rond cliënten kunnen opzetten en onderhouden. Aan de andere kant neemt ook de behoefte toe aan specialisten voor de zorgverlening aan specifieke doelgroepen, zoals cliënten met autisme of gedragsstoornissen en cliënten met een allochtone achtergrond. De modernisering van de AWBZ, het persoonsgebonden budget en de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning gaan leiden tot meer concurrentie tussen instellingen, waardoor grotere fluctuaties in de ‘orderportefeuille’ van instellingen gaan ontstaan. Ook organiseren instellingen de dienstverlening steeds meer rond de wensen van hun cliënten en cliëntsystemen. Hierdoor neemt de behoefte aan flexibel inzetbaar personeel toen. Overigens kan het streven naar meer flexibiliteit op de langere termijn worden afgeremd door de toenemende krapte op de arbeidsmarkt, waardoor werknemers meer eisen kunnen stellen aan hun dienstverband. De ontwikkelingen in de gehandicaptenzorg hebben consequenties voor de competenties waarover de werknemers moeten beschikken. In toenemende mate is er behoefte aan breed opgeleide beroepsbeoefenaren die in verschillende zorgsituaties en bij verschillende doelgroepen kunnen worden ingezet. De werknemers moeten meer vraaggericht en resultaatgericht kunnen werken en er wordt een groter beroep gedaan op ondersteunende, communicatieve en sociale vaardigheden, onderhandelingsvaardigheden, assertiviteit en het kunnen inschakelen en samenwerken met andere instellingen binnen en buiten de zorgsector. Het werk krijgt daarnaast een meer solistisch karakter. Dit doet appèl op de zelfstandigheid en de verantwoordelijkheid van medewerkers. Ook wordt het steeds belangrijker dat zorgverleners in staat zijn sociale netwerken op te bouwen ten behoeve van hun cliënten. Tot slot neemt het belang toe van competenties die noodzakelijk zijn voor de zorg- en dienstverlening aan specifieke zorgvragen en doelgroepen, zoals cliënten met autisme of gedragsstoornissen of cliënten met diverse culturele achtergronden. Deze veranderingen vergen aanpassingen van de initiële opleidingen en vragen structurele aandacht van instellingen voor de competentieontwikkeling van medewerkers. 1.2. Arbeidsrelatie nieuwe stijl Een van de belangrijkste trends in de branche op het terrein van arbeidsrelaties, is de toenemende behoefte aan flexibel inzetbaar personeel. Flexibel inzetbaar beperkt zich daarbij niet tot flexibele arbeidstijden en arbeidspatronen, maar betreft ook flexibiliteit in Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 5/23 inzetbaarheid. De verwachting is dat deze trend - die in het bedrijfsleven al langer zichtbaar is – door ontwikkelingen als de invoering van gereguleerde marktwerking zeker zal doorzetten. Om adequaat te kunnen inspelen op deze trend is het van belang dat medewerkers op meerdere taakgebieden inzetbaar zijn. Dit vraagt van medewerkers dat zij zich voortdurend ontwikkelen, zodat zij voor de huidige en toekomstige taken toegerust zijn. De keuze voor flexibilisering van de arbeid, waarbij zowel arbeidsrechtelijke als vakinhoudelijke aspecten aan de orde zijn, is niet alleen een antwoord op de beleidsveranderingen binnen de branche. De keuze heeft ook te maken met meer algemene maatschappelijke en culturele ontwikkelingen, die tevens van invloed zijn op de belangen, mogelijkheden en behoeften van werknemers. Zo bestaat bij werknemers in toenemende mate behoefte aan betere mogelijkheden om werk en zorgtaken (kinderen, ouders/mantelzorg) en vrije tijdsbesteding organisatorisch te combineren. Dit leidt tot een vraag naar goede faciliteiten voor kinderopvang, betaalde verlofvormen, zeggenschap over arbeidstijden en dergelijke. Breed inzetbaar betekent ook het bieden van mogelijkheden voor ontwikkeling van competenties bij medewerkers. Meer dan ooit is het van belang dat werknemers hun kennis en vaardigheden op peil houden en verbeteren om als ('lerende') werknemer in een ‘lerende’ organisatie in te kunnen spelen op alle veranderingen. Medewerkers blijven op die manier aantrekkelijk op de arbeidsmarkt. ‘Oude’ waarden als zekerheid, continuïteit en loyaliteit maken immers steeds meer plaats voor een zakelijke uitwisseling, een flexibele instelling en een gerichtheid op toekomstige employability. In de arbeidsrelatie ‘nieuwe stijl’ is niet baanzekerheid in de onderneming, maar werkzekerheid op de arbeidsmarkt het uitgangspunt vanuit de opvatting dat de werknemer zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen ontwikkeling en loopbaan. De uitdaging waar de branche de komende jaren voor staat, is een nieuw evenwicht te vinden tussen de belangen van werkgevers, de belangen van de cliënt en de belangen van (individuele) werknemers met name op het terrein van flexibiliteit en (competentie)ontwikkeling en in het verlengde daarvan ook op het terrein van loopbaanbeleid en arbeidsmobiliteit. De moderne werkgever investeert in kennis en vaardigheden van medewerkers, ongeacht hun leeftijd en functieniveau. Als tegenprestatie verwacht hij van zijn personeel, een actieve houding bij het blijvend op peil houden van hun competenties gericht op de doelen en ambities van de organisatie. Wettelijke regelgeving en de daarop gebaseerde besluiten beperken de ruimte voor werkgevers binnen en buiten de (gehandicapten)zorg. In groeiende mate is zichtbaar dat de rijksoverheid minder op detailniveau wil sturen om daarmee meer ruimte te creëren voor de werkgevers om in overleg met vakorganisaties, Ondernemingsraden of individuele werknemers tot een regeling te komen. Voorbeelden daarvan zijn de wijzigingen van de arbeidsomstandighedenwet, de arbeidstijdenwet en de levensloopregeling. Pendant van de vergrote ruimte is dat werkgevers moeten afwegen op welk niveau zij tot afspraken willen komen. Afspraken op het niveau van de branche of hoger beperken de transactiekosten oftewel de kosten om tot een afspraak te komen. Afspraken op individueel niveau leiden tot een veelheid van afspraken en de daarbij Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 6/23 behorende kosten, met evenwel als voordeel dat optimale afstemming op de individuele situatie kan plaatsvinden. Specifiek voor de zorg is dat er niet alleen een afweging plaatsvindt tussen individueel, organisatie- en brancheniveau, maar dat ook het niveau van de sector zorg of de bedrijfstak zorg en welzijn aan de orde is. Het pensioenfonds (PGGM) en de zorgverzekeraar (IZZ) zijn daarvan voorbeelden. Dit vraagt om een bewuste afweging tussen de positionering van de branche versus de voor- en nadelen van positionering van de bedrijfstak zorg en welzijn als geheel. De komende periode wordt duidelijker hoe de betrokken branches zich tot elkaar gaan verhouden. 1.3 De werknemer als professional De ontwikkelingen in de zorg, zoals genoemd in paragraaf 1.1., leiden tot verandering in de vraag naar arbeid. De instellingen in de gehandicaptenzorg vragen andere competenties van hun medewerkers dan in het verleden. Professionaliteit wordt steeds nadrukkelijker gezien als een kernwaarde van de zorg voor mensen met beperkingen. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de keuze van de VGN-leden om de komende periode nadruk te leggen op professionaliteit en kennisbeleid. Professioneel handelen wordt daarbij gezien als handelen dat: steunt op ‘evidence based’ kennis die binnen een geformaliseerde en uitgebreide opleiding wordt verworven. Binnen deze opleiding worden vaardigheden ook in praktijksituaties getraind (‘training on the job’); plaatsvindt binnen kaders (zoals standaarden voor good practices, beroepscodes, beroepsprofielen, protocollen en (klachten)regelingen) die door beroepsgroep, branche en/of overheid worden bepaald; mede wordt gekenmerkt door reflectie, systematisering van ervaring, intervisie, bijscholing en het streven naar kwaliteitsverbetering; een eigen autonomie en verantwoordelijkheid kent. De noodzaak tot aanpassing aan de wijzigende omgeving wat betreft beleid (visie, weten regelgeving) en organisatorische context (fusies, reorganisaties, deconcentratie, vermaatschappelijking) vormt een belangrijke prikkel voor de ontwikkeling van de professies. Het onderhouden van je eigen professionaliteit als werknemer wordt hierdoor sterk op de voorgrond geplaatst. In dit ‘onderhoud’ hebben verschillende partijen een rol: de professional zelf, de opleidingsinstellingen, de betrokken beroepsverenigingen en de instellingen als werkgevers en centra van professionele zorg. 1.4. Arbeidsmarkt in verandering Het arbeidsmarktbeeld van de gehandicaptenzorg verandert. In deze paragraaf wijzen wij u op een aantal gezichtsbepalende ontwikkelingen. In bijlage 1 treft u een uitgebreide, diepgaande analyse aan. Belangrijke demografische ontwikkelingen zijn van invloed op de samenstelling van het personeelsbestand (ontgroening, vergrijzing en kleurrijker) en op factoren zoals de groei van de werkgelegenheid, de productiviteitsontwikkeling, de Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 7/23 ontwikkeling van de instroom, de aansluiting van het onderwijswerkveld en de ontwikkeling van de verzuimcijfers. Het personeelsbestand vertoont een aantal stabiele parameters. Zo is het percentage vrouwen (81%) en de gemiddelde aanstellingsomvang (66%) al verschillende jaren constant. Veranderingen vinden plaats op de gemiddelde leeftijd van het personeel en de cultureel-etnische achtergrond. Door de vergrijzing gaat het aandeel 50-plussers stijgen van 17% in 2003 naar 20 of 22% in 2010. Het aandeel jongeren neemt daarnaast af. Het aandeel medewerkers van allochtone afkomst in de gehandicaptenzorg blijft laag, terwijl dit aandeel in de beroepsbevolking toeneemt. Het feit dat het grootste deel van de medewerkers in deeltijd werkt en de gehandicaptenzorg - gelet op de inhoud van het werk - in hoofdzaak ook deeltijdfuncties kent, heeft tot gevolg dat onze branche veelal niet aantrekkelijk is voor mensen die op zoek zijn naar een volledig dienstverband bij één werkgever. Met name functies gericht op ondersteuning bij de dagelijkse verzorging (in piektijden) zijn daardoor steeds moeilijker vervulbaar. Qua productie en werkgelegenheid was de gehandicaptenzorg in de afgelopen jaren een snelgroeiende branche in de zorgsector. Volgens gegevens van Prismant steeg het productievolume in de periode 1995-2003 met gemiddeld 3,9% per jaar. Het aantal werkzame personen nam vanaf 2000 met gemiddeld 4% per jaar toe, tot 134.842 personen in 2004 (PGGM). De sterke groei van de gehandicaptenzorg heeft, ondanks de tekorten op de arbeidsmarkt, in de eerste jaren van het nieuwe millennium, niet tot grote vacatureproblemen geleid. In de komende jaren verwacht Prismant voor de gehandicaptenzorg een meer gematigde groei van de productie en de werkgelegenheid. Is in 2004 de werkgelegenheid nog met 4% gestegen, voor 2005 verwacht Prismant een stijging van 1,5% en vanaf 2006 van 2,2% per jaar. De groeiscenario’s op de lange termijn zijn voor de personeelssamenstelling niet naar branche gedifferentieerd. Voor de zorg als geheel zijn de prognoses op de langere termijn ongunstig. De verschillende scenario’s laten allen het beeld zien dat vanwege productiviteitsgroei in het jaar 2040 circa 20% van de beroepsbevolking in de zorg werkzaam zou moeten zijn. De arbeidsproductiviteitsontwikkeling in de meeste zorgbranches schommelt rond de 0%. In de gehandicaptenzorg zien we na een lichte daling in de periode daarvoor vanaf 1998 een stijging van de arbeidsproductiviteit met gemiddeld 0,6% per jaar. Deze stijging komt door de sterke groei van het aantal ID-banen in de gehandicaptenzorg. Een innovatief klimaat, Research & Development (R&D)-activiteiten, ICT-toepassingen en het innoveren van zorgprocessen kunnen bijdragen aan het verbeteren van de arbeidsproductiviteit, de doelmatigheid en de kwaliteit van zorg. Iets minder dan éénderde van de gehandicaptenzorginstellingen zegt R&D-activiteiten uit te voeren. Dit is meer dan in de economie als geheel, maar verschilt niet zoveel van de rest van de zorgsector. Wel wordt in de zorgsector minder aan R&D uitgegeven dan in de totale economie. ICT wordt in de gehandicaptenzorg minder vaak zéér belangrijk gevonden dan in de economie als geheel. Naar schatting heeft 17% van de werknemers een tekort aan ICT-vaardigheden. Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 8/23 De instroom in de gehandicaptenzorg lag in de afgelopen jaren hoger dan in de rest van de zorg. Een bijzonder kenmerk van deze instroom was het percentage instroom dat direct uit de opleidingen komt: 31%. Dit percentage lag veel hoger dan de 17% in de totale zorgsector. Een tweede opvallende bron voor de instroom zijn de herintreders (10%), hetgeen ook hoger is dan de instroom van de herintreders in de zorg. Voor de toekomst staat de instroom onder druk door het teruglopende aantal jongeren, de groei van het aandeel jongeren van allochtone afkomst en het einde van de groei van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Voor de totale zorgsector wordt een snel oplopend tekort aan verpleegkundigen en verzorgenden verwacht. In zijn algemeenheid zal de gehandicaptenzorg hiervan naar verwachting minder last ondervinden omdat er tegelijkertijd een overschot wordt verwacht aan sociaalagogen. Pas rond 2008 slaat dit overschot aan sociaalagogen om in een tekort. Voor werksoorten met veel verplegende en verzorgende handelingen kan het tekort aan verpleegkundigen en verzorgenden op korte termijn wel gaan knellen. Voor de toekomstige personeelsvoorziening in de gehandicaptenzorg is de ontwikkeling van de instroom van leerlingen in de verpleegkundige, verzorgende en agogische opleidingen van belang. Naar verwachting zal de instroom op niveau 1 en 2 aan de ene kant en niveau 5 aan de andere kant, in de komende jaren nog stijgen. De instroom op niveau 3 en 4 daalt naar verwachting echter met 10 tot 15%, doordat de uitstroom uit de theoretische leerweg van het vmbo de komende jaren sterk afneemt. Voor de gehandicaptenzorg zou dat kunnen betekenen dat er op termijn tekorten kunnen ontstaan aan sociaal-pedagogisch opgeleiden op niveau 3 en 4. Een specifiek vraagstuk voor de gehandicaptenzorg is de aantrekkingskracht van de branche op leerlingen van allochtone afkomst of beter; het ontbreken van een sterke aantrekkingskracht. Het aandeel schoolverlaters van allochtone afkomst neemt toe, terwijl de branche moeite heeft om deze groep te interesseren voor het werken in de gehandicaptenzorg. De oorzaken hiervan verschillen per culturele groep, maar worden veelal gevonden in onbekendheid met professionele gehandicaptenzorg, de cultureel bepaalde wijze van omgang met mensen met een beperking en daarmee samenhangend de waardering van het verlenen van zorg- en dienstverlening aan deze groep. Daarnaast speelt de cultureel bepaalde normen met betrekking tot grenzen aan verzorging van andermans lichaam (zoals vrouwen die geen mannen mogen wassen etc.) een rol. Verder is uiteraard de positionering en profilering van de gehandicaptenzorg bepalend voor de beeldvorming en dus ook voor de aantrekkelijkheid van de branche voor de verschillende doelgroepen op de arbeidsmarkt. Aangezien de arbeidsparticipatie van vrouwen naar verwachting niet of nauwelijks verder groeit, zullen herintreders in de toekomst in beduidend mindere mate aan de personeelsvoorziening van onze branche bijdragen. Naast de kwantitatieve ontwikkelingen is het van groot belang dat de vraag naar arbeid ook kwalitatief voldoende aansluit op het beschikbare aanbod. De betekenis van deze ontwikkeling op de instroombehoefte laat zich moeilijk voorspellen. Het staat echter wel vast dat de wijziging van de vraag naar arbeid door de ontwikkelingen in de zorg (zowel behoefte aan breed inzetbare medewerkers als aan specialisten) leidt tot een andere inrichting van het onderwijs en een competentiegerichte benadering van de werknemer. Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 9/23 Het aandeel ongediplomeerden in de gehandicaptenzorg is groter dan in andere zorgbranches. In 2003 was 17% van de medewerkers met een verpleegkundige, verzorgende of agogische functie niet in het bezit van een relevant diploma. Dit neemt echter niet weg dat de werknemers in de gehandicaptenzorg in de periode 1998-2005 meer tevreden zijn over de aansluiting van hun kennis en vaardigheden op het werk dat ze doen. De tevredenheid over de aansluiting ligt overigens wel wat lager dan in de zorgsector als geheel. Ondanks het relatief positieve oordeel van de werknemers is echter de helft van de organisaties in de gehandicaptenzorg van mening dat een deel van hun werknemers onvoldoende is toegerust voor de eisen van het werk van morgen. Op het terrein van arbeidsomstandigheden en verzuim zijn de afgelopen jaren forse verbeteringen gerealiseerd mede door de ondersteuning die geboden is in het kader van het arboconvenant. Het ziekteverzuim in de branche en vooral het langdurend verzuim, is vanaf 2001 aanzienlijk teruggebracht. Belangrijke onderdelen van de werkomstandigheden zijn verbeterd. Zo daalde de werkdruk en namen de loopbaanmogelijkheden en de autonomie toe. Ook hebben instellingen fors geïnvesteerd in de aanschaf van tilhulpmiddelen en andere maatregelen om de fysieke belasting terug te dringen. Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 10/23 2 Naar een evenwichtig en modern werkgeversbeleid Adequaat en snel inspelen op de ontwikkelingen zoals geschetst in hoofdstuk 1 is voor werkgevers in onze branche een noodzaak. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de VGN hieraan wil bijdragen. Richtinggevend daarin zijn: a. de uitkomsten van discussies in de Algemene Ledenvergadering (ALV) ten aanzien van de positionering van de branche. Leden hebben zich uitgesproken voor een verdieping van de zorg- en dienstverlening aan mensen met een handicap voor de korte termijn en een uitbreiding daarvan (verrijking) op de middellange termijn. Hoewel sommige leden binnen het eigen werkgebied kiezen voor verbreding naar andere doelgroepen, is er bewust voor gekozen de VGN zo herkenbaar mogelijk te positioneren als brancheorganisatie voor aanbieders van zorg aan mensen met een handicap; b. de breed gedragen behoefte om daadkrachtig te investeren in de verdere professionalisering, omdat lidinstellingen zich op kwaliteit willen onderscheiden; c. de aanwezige 'sense of urgency' om arbeidsrelaties en de inzet van medewerkers te flexibiliseren en te rationaliseren. Dit kader kan worden samengevat met de trefwoorden: professioneel, flexibel, herkenbaar en doelmatig. 2.1. Professionaliteit en kwaliteit Zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg staan voor belangrijke strategische en organisatorische keuzes. Deze hangen onder andere samen met: veranderingen in de wijze van financiering (marktwerking, functiegerichte bekostiging, decentralisatie); vraagsturing en vermaatschappelijking (klant centraal in zorgproces, zorg op maat vanuit de gedachte dat klant zoveel mogelijk deelneemt aan het maatschappelijke leven). Deze ontwikkelingen hebben een 'fragmenterend' effect op de zorg- en dienstverlening aan mensen met een handicap. Het feit dat een groot deel van de gehandicapten vaak hun leven lang zorg en ondersteuning nodig hebben op velerlei gebieden (wonen, persoonlijke verzorging, verpleging, dagbesteding), zegt vooral iets over de ondersteuningsbehoefte. Door de invoering van marktwerking en vraagsturing is het echter niet langer vanzelfsprekend dat deze ondersteuning (exclusief) wordt geleverd door de traditionele gehandicaptenzorginstellingen. Hierdoor neemt het belang voor lidinstellingen toe om op professionaliteit en kwaliteit onderscheidend te zijn ten opzichte van de andere zorgaanbieders en ten opzichte van de vrijwilligerszorg en de informele zorg. Dit kan alleen worden gerealiseerd door de professionaliteit en expertise van de mensen die in de branche werkzaam zijn, te versterken en te expliciteren. Dit past ook in de keuze van de branche voor verdieping als richting voor de korte termijn en verrijking voor de koers op middellange termijn. Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 11/23 Beleidsrichting VGN De VGN wil de ontwikkeling, productie, ontsluiting, verspreiding en benutting van kennis en kunde verbeteren. Het gaat daarbij vooral om evidence based kennis gericht op het verbeteren - wat betreft zorginhoud en zorgproces - van de professionele ondersteuning van onze doelgroep. Relevant is hierbij activiteiten op het terrein van zorginnovatie te betrekken en te entameren. De directe betrokkenheid van de medewerkers is hierbij onmisbaar. De VGN betrekt dat dan ook bij het verder vormgeven van het kennisbeleid nadrukkelijk de invalshoek van HRM en arbeidsmarktbeleid. Het gaat echter niet alleen om 'nieuwe' kennis en kunde. Minstens zo belangrijk is het ontsluiten van bestaande kennis, inzichten en ervaringen. Uit een recente inventarisatie van specialistische opleidingen in de gehandicaptenzorg blijkt dat verreweg het grootste deel van de behoefte aan specialistische opleidingen wordt gedekt door intern ontwikkelde opleidingen. Het is een van de instrumenten om de vereiste specifieke deskundigheid van medewerkers te borgen. De VGN zet dan ook in op het beter toegankelijk maken en het verder ontwikkelen van deze enorme kennisbron primair voor de (medewerkers in de) branche en secundair voor het initiële onderwijs. Hierdoor wordt ook het onderscheidend vermogen van de gehandicaptenzorg versterkt. Verder wordt bekeken of interne of externe erkenning van intern ontwikkelde specialistische opleidingen zinvol en mogelijk is. Versterking beroepsbeeld Het (her)waarderen en versterken van de professionaliteit van medewerkers heeft een positief effect op de arbeidsmarktsituatie van onze branche. Het draagt bij aan de versterking van de beroepstrots en verhoogt de status en daarmee ook de aantrekkelijkheid van een baan in de gehandicaptenzorg. Versterking van het beroepsbeeld van medewerkers vindt zowel op landelijk als op instellingsniveau (realiseren van een professioneel klimaat) plaats. Beroepsverenigingen Voor het ontwikkelen en verspreiden van kennis worden de banden met relevante beroepsverenigingen aangehaald. Met name uit de agogische hoek zijn de contacten nog minimaal. Deze stakeholders kunnen niet alleen een rol vervullen bij het ontwikkelen en verspreiden van kennis, maar ook bij het versterken van het beroep als professie met alle eisen die daarbij horen, zoals de verplichting om het vak bij te houden. Plannen van de VGN De VGN streeft naar erkenning/certificering van specialistische opleidingen. Gestart wordt met een onderzoek in 2006 naar de mogelijkheden en het draagvlak hiervoor. De VGN gaat onderzoeken in hoeverre een harmonisatie van specialistische bij- en nascholingstrajecten gericht op specifieke cliëntgroepen mogelijk en gewenst is. Hiertoe wordt als experiment in 2006 gestart met het opstellen van een raamprogramma. De VGN richt structuren in die het proces ondersteunen om (evidence based) kennis, inzichten en ervaring te verspreiden tot op de werkvloer ('de lerende branche'). Te denken is aan het inrichten van netwerken waarin,via uitwisseling van ervaringen en Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 12/23 ideeën voor de branche, nieuwe en vernieuwde interne opleidingen worden ontwikkeld (leren van elkaar en door elkaar). Voorts zet de VGN zich in voor de realisering van een overzichtelijke database van beschikbare opleidingen. Tijdelijke netwerken worden gestart gericht op de innovatie van het HRM- beleid en besturingsconcepten. In het verleden is hiermee al enige ervaring opgedaan (bijv. project Vraagsturing als Competentie en project Kwaliteit van Arbeid). De VGN bevordert kenniscirculatie tussen werkveld en initieel onderwijs op regionaal en landelijk niveau. Dit is in aansluiting op de samenwerking die op regionaal en landelijk niveau steeds meer gestalte krijgt. Het versterken van de banden met relevante beroepsverenigingen op gebieden als het ontwikkelen en verspreiden van kennis en versterking van het beroepsbeeld; Het stimuleren van positieve beeldvorming over de professionaliteit en kwaliteit van de beroepen in de branche, wat tevens het imago van de branche op de arbeidsmarkt versterkt. In 2007 houdt de VGN in samenwerking met de stichting ‘In Beweging’ een manifestatie over kennisbeleid gericht op medewerkers die in het primaire proces werkzaam zijn. 2.2. Herkenbaar opleiden van professionals De instroom van leerlingen is van groot belang voor de branche. Het is een van de belangrijkste bronnen voor nieuw personeel. Het is dan ook van belang dat de gehandicaptenzorg voldoende stage- en beroepspraktijkvormingsplaatsen (BPV) beschikbaar stelt, temeer omdat de absolute omvang van de leerlingenpopulatie onder druk komt te staan door de ontgroening. De culturele diversiteit van de leerlingen levert ook op dit punt extra druk op voor de branche. Allochtone leerlingen kiezen beduidend minder vaak voor de gehandicaptenzorg dan autochtone leerlingen, terwijl het aantal cliënten van allochtone afkomst toeneemt. Zeker in de Randstad heeft de toename van het aantal allochtone leerlingen een omvangrijk effect. Een andere, inhoudelijke ontwikkeling is de wijziging van de kwalificatiestructuur voor de opleidingen. Deze wijziging biedt de mogelijkheid om de opleidingsbehoefte vanuit de branche een heldere en herkenbare plaats te geven in de structuur. Op regionaal niveau is het van belang dat de mogelijkheden binnen de structuur om het aanbod van ROC’s en HBO’s goed aan te laten sluiten op de behoefte van instellingen maximaal wordt benut. De behoefte laat in hoofdlijnen twee bewegingen zien: ten eerste bestaat een toenemende behoefte aan breed opgeleide medewerkers, maar daarnaast is er ook behoefte aan medewerkers met specialistische kennis en vaardigheden (met name ten behoeve van specifieke doelgroepen). Een belangrijk aandachtspunt is verder uiteraard de financiering van de opleidingsinspanningen, zeker ook in relatie tot de invoering van marktwerking. Een bijzondere trend is de toenemende functiedifferentiatie waarbij er in de ruimte tussen de klassieke beroepen arts, gedragswetenschapper en hulpverlener nieuwe functies ontstaan. Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 13/23 Beleidsrichting VGN Initiële opleiding De VGN ziet het opleiden van voldoende gekwalificeerd personeel als een collectieve verantwoordelijkheid van de branche. De CAO verwoordt deze verantwoordelijkheid door het geven van een minimum aantal (percentage) leerlingen dat een organisatie moet opleiden. Vanuit de eigen verplichtingen als instelling wordt een bijdrage geleverd aan de collectieve doelen op dit vlak. Inhoudelijk vindt de VGN het van zeer groot belang dat het aanbod van de opleidingen goed aansluit op de vraag van de instellingen. De VGN zet zich er voor in dat leerlingen goed worden opgeleid, zodat zij na afloop van de opleiding beschikken over de benodigde competenties voor een beginnende beroepsbeoefenaar. Het landelijk competentieprofiel dat is geformuleerd op basis van uitvoerig empirisch onderzoek en is gelegitimeerd door sociale partners, is daarbij bepalend. Instellingen kunnen met het competentieprofiel hun opleidingsvragen helder en duidelijk maken richting de ROC’s en HBO’s. Een gezamenlijke vertaling van het profiel naar opleidingstrajecten door zorgaanbieders en het onderwijs, biedt optimale kansen voor de juiste match in het curriculum van leerlingen. Op dit moment ondersteunt de VGN een aantal regio’s om deze match goed te realiseren. Indien uit de evaluatie van het project 'Samenwerken aan leren' blijkt dat deze ondersteuning voldoende meerwaarde heeft, wordt hieraan een vervolg gegeven. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om deze ondersteuning naar andere regio's te verbreden. Daarnaast is de VGN voorstander van een politieke en strategische heroriëntatie van de in-service opleiding. De herziening van de kwalificatiestructuur is een landelijk traject waarin de VGN als belangenbehartiger participeert. De inzet van de VGN daarin is het realiseren van een voor de gehandicaptenzorg herkenbare uitstroomrichting op basis van het landelijk competentieprofiel. Een voor onze branche specifiek kenmerk van dit profiel is dat medewerkers moeten beschikken over zowel agogische als verplegende/verzorgende competenties. Dit betekent dat leerlingen breed worden opgeleid. Bovendien krijgt de leerling tevens de mogelijkheid om zich aan het einde van de opleiding te specialiseren door middel van een keuze uit diverse opleidingsonderdelen. De VGN wil de herkenbaarheid van de branche vergroten en de 'unique selling points' van de gehandicaptenzorg duidelijk naar voren brengen bij jongeren. Gerichte acties zijn nodig voor jongeren van allochtone afkomst en hun directe omgeving om de instroom van leerlingen (en medewerkers) van allochtone afkomst te vergroten. Vervolgopleidingen De VGN vindt dat de mogelijkheden vanuit het onderwijs voor functiedifferentiatie en taakherschikking moeten worden vergroot. Een voorbeeld daarvan is de totstandkoming van de opleiding Master Advanced Nursing Practice Gehandicaptenzorg op initiatief van de VGN. Ook het realiseren van een vervolgopleiding voor medewerkers die een sociaal pedagogische opleiding op HBO-niveau hebben gevolgd, wordt door de VGN gestimuleerd. Er is blijvend aandacht nodig voor voldoende en toegankelijke medische zorg aan mensen met een beperking. Dit betreft zowel de toegankelijkheid en specifieke Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 14/23 deskundigheid van de reguliere medische zorg (huisartsen, specialisten, tandartsen enz.) als het voldoende beschikbaar zijn van (opleidingsplaatsen voor) Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG). Management Development Het is van bijzonder groot belang dat instellingen aandacht hebben voor de ontwikkeling van het management. Ondernemerschap, realiseren van fundamentele organisatieveranderingen, implementatie van nieuwe sturingsconcepten, marketing, financieel beheer, professionalisering van medewerkers zijn enkele voorbeelden van terreinen waarop managers een essentiële rol moeten kunnen vervullen. Plannen van de VGN Activiteiten ondernemen gericht op inbedding van het landelijke competentieprofiel in de beroepsopleiding; in 2006 het project “Samenwerken aan leren” evalueren en op basis daarvan besluiten over de wijze waarop de ondersteuning aan regionale initiatieven de komende periode vorm wordt gegeven, waarbij tevens een politieke en strategische heroriëntatie van de in-service opleiding wordt betrokken; instellingen stimuleren om het aantal plaatsen voor beroepspraktijk vorming (BPV) en het aantal praktijkbegeleiders sterk uit te breiden; streven naar een structurele, administratief luwe tegemoetkoming in de kosten die aan BPV- en stageplaatsen zijn verbonden; versterking van het beroepsbeeld en imago met name bij jongeren door in aansluiting op het landelijk beroepscompetentieprofiel en de 'unique selling points' in overleg met de regionale initiatieven voorlichtingsmateriaal te ontwikkelen dat breed kan worden gebruikt; in 2006 starten met een campagne gericht op jongeren met een allochtone afkomst om instroom van deze populatie in leer/werk- en stageplaatsen in de branche te vergroten; inbrengen in herziening kwalificatiestructuur van de wens voor brede basis met een specifieke uitstroomrichting gehandicaptenzorg; opstellen van een competentieprofiel van de Arts voor Verstandelijk Gehandicapten in samenwerking met de beroepsvereniging NVAVG; realiseren van voldoende structurele opleidingsplaatsen bij HBO's en bij instellingen ten behoeve van de specifiek op de gehandicaptenzorg gerichte opleiding Master Advanced Nursing Practice Gehandicaptenzorg; activiteiten ter bevordering van de implementatie van de functie Nurse Practitioner in onze branche; activiteiten die kunnen bijdragen aan de toerusting en ontwikkeling van het management. 2.3 Competentie- en resultaatgericht belonen? Het huidige beloningsbeleid in de branche bestaat uit een vaste beloning op basis van functiewaardering (FWG) en vaste salarisschalen, variabele beloning op basis van aanwezigheid en/of beschikbaarheid op bepaalde tijden (ORT, bereikbaarheidsdiensten), de eindejaarsuitkering en voor een klein deel uit de zogeheten discretionaire beloning Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 15/23 (bijzondere toeslag van werkgever). De kern van de beloning wordt echter gevormd door de vaste beloning, die is gebaseerd op de uitgangspunten: functiezwaarte, ervaring en marktwaarde. Beleidsrichting VGN Momenteel bepaalt de functie die een medewerker vervult primair de beloning. Hoe een functie wordt uitgevoerd, welke resultaten worden behaald en de mate waarin men zich inspant om inzetbaar te blijven, blijven volledig buiten beschouwing. Gelet op alle ontwikkelingen is de VGN er voorstander van te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om ook deze elementen bij de beloning te betrekken. Achtergrond van deze opvatting is dat de ontwikkelingen in de (gehandicapten)zorg van medewerkers vragen dat zij zich voortdurend aanpassen aan de veranderende eisen die het werk stelt. Dit vraagt van werkgevers een heldere formulering van de competenties die nodig zijn voor de functie en een adequate ondersteuning bij het ontwikkelen ervan. Van de medewerker wordt op zijn beurt verwacht dat hij gebruik maakt van deze mogelijkheden en gericht werkt aan zijn inzetbaarheid en ontwikkeling. De opvatting van de VGN is dat de voortdurende ontwikkeling zo belangrijk is dat serieus moet worden onderzocht of en hoe dit via een ander beloningsbeleid kan worden gestimuleerd. Naast dit aspect zijn ook de resultaten van het werk van belang. De VGN verwacht dat door het belonen van resultaten medewerkers meer verbonden worden met de doelstellingen van de organisatie. De VGN ziet om bovenstaande redenen meerwaarde in herziening van de uitgangspunten van het beloningsbeleid in de branche. Een dergelijke wijziging zal zich niet op korte termijn laten doorvoeren. De complexiteit en de belangen die er mee gemoeid zijn, vereisen een grote mate van zorgvuldigheid en wellicht ook een gefaseerde invoering. Bovendien is de implementatie van FWG feitelijk pas vrij recent afgerond. Een essentiële voorwaarde voor succesvolle invoering is dat leidinggevenden beschikken over de juiste competenties, tijd (span of control) en een adequaat instrumentarium om individuele medewerkers te begeleiden en te beoordelen. De plannen van de VGN Om de mogelijkheid te hebben om op termijn het beloningsbeleid te herzien, moet nu een eerste stap worden gezet. De VGN wil op basis van aspecten als competentiegerichtheid, brede inzetbaarheid en beperkte administratieve lasten nieuwe uitgangspunten voor het beloningsbeleid in de branche formuleren. De voorbereiding richt zich op de inhoud, waarbij wordt gedacht aan het laten ontwikkelen van een aantal mogelijke scenario’s voor de ontwikkeling van een modern beloningsbeleid en de daaraan verbonden voorwaarden en gevolgen. Daarnaast richt de voorbereiding zich op het creëren van draagvlak voor de wijzigingen en op afstemming met ontwikkelingen in aanpalende branches. 2.4 Flexibiliteit en mobiliteit Ontwikkelingen zoals de invoering van zorgvernieuwing, marktwerking en concurrentie dwingen instellingen flexibel, doelmatig en efficiënt te opereren. Instellingen gaan worden geconfronteerd met fluctuerende inkomsten en de noodzaak om een goede prijskwaliteitverhouding te realiseren. Daarnaast zien wij dat de vraag van de cliënt in Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 16/23 toenemende mate structurerend is voor het zorgaanbod en dus voor de inzet van personeel. Het is daarom van belang dat organisaties in staat zijn om 'mee te ademen' met de zorgvraag, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dit kan alleen worden gerealiseerd als een groot deel van de medewerkers flexibel en breed inzetbaar is. Ook organisatorische wijzigingen als de scheiding van wonen en dagbesteding kunnen tot effect hebben dat medewerkers zich flexibeler moeten opstellen bij de uitwerking van hun rooster of de invulling van hun functie. De behoefte aan meer flexibiliteit kan botsen met andere belangen. Ook vanuit goed werkgeverschap dient er dan ook aandacht te zijn voor het realiseren van voorwaarden om medewerkers in staat te stellen een goede balans te vinden tussen arbeid en privé en tussen rust en inspanning naast het zoveel mogelijk bieden van financiële zekerheid. Het huidige arbeidsvoorwaardenpakket biedt als het gaat om contracten voor bepaalde tijd en arbeidstijdenregelingen zeker mogelijkheden om als organisatie een bepaalde mate van flexibiliteit te realiseren. Er zitten ook elementen in die flexibiliteit belemmeren zoals de regelingen rond arbeidstijden, de onregelmatigheidstoeslag (ORT) en andere toeslagen plus de procedures en regels rondom functieomschrijvingen en -waarderingen. De mobiliteit van het personeel is een verantwoordelijkheid van de werkgevers en de werknemers. Het gaat om het zoeken van de juiste balans in de verdeling van die verantwoordelijkheden. In de kern is de werknemer als eerste verantwoordelijk voor zijn eigen loopbaan, maar de werkgever heeft ook een belang en verantwoordelijkheid hierbij. De inrichting van het arbeidsvoorwaardenpakket moet passen bij de verdeling van de verantwoordelijkheden. Een positieve ontwikkeling voor de mobiliteit is de invoering van de middelloonregeling bij het PGGM. Dit biedt ouderen de mogelijkheid ander werk te aanvaarden, eventueel ook lager betaald werk, zonder grote consequenties voor hun pensioen. In dit verband is er ook hernieuwde aandacht in de zorgbranches voor levensfasegerichte arrangementen als instrument om invulling te kunnen geven aan de verdeling van verantwoordelijkheden tussen werkgever en werknemer in de verschillende fases. Beleidsrichting VGN De VGN wil bijdragen aan het vergroten van de mogelijkheden voor organisaties in de gehandicaptenzorg om flexibel te kunnen opereren, zij het binnen bepaalde grenzen. Het uitgangspunt van de arbeidsrelatie in de branche blijft de vaste arbeidsovereenkomst. De relatie tussen de cliënten en de medewerkers is veelal een vaste, stabiele relatie en dat moet ook de basis zijn van de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer. Uiteraard moeten hier uitzonderingen op mogelijk zijn en zijn flexibele arbeidscontracten in sommige situaties noodzakelijk. Binnen de vaste arbeidsrelatie verwacht de VGN wel een sterk flexibele houding en inzet van de medewerker. Het betreft dus zowel flexibiliteit qua werktijden als qua takenpakket. Dit laatste vereist dat medewerkers breed inzetbaar zijn. De CAO moet beide aspecten stimuleren en niet belemmeren. Een brede inzetbaarheid vergroot ook de mogelijkheden om medewerkers volledig of bijna volledig in dienst te nemen, bijvoorbeeld door twee functies te combineren. Dit versterkt de positie van de gehandicaptenzorg op de arbeidsmarkt. Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 17/23 In een organisatie waarin vanuit zowel goed werkgeverschap als bedrijfsvoering aandacht is voor de ontwikkeling en flexibele inzet van medewerkers zal vanzelfsprekend ook aandacht (moeten) zijn voor mobiliteit en de employability van medewerkers. Om adequaat in te kunnen spelen op marktwerking in de zorg zal de arbeidsmobiliteit binnen maar zeker ook tussen de diverse branches in de bedrijfstak zorg en welzijn en wellicht ook daarbuiten moeten worden vergroot. Voorts kunnen levensfasegerichte arrangementen als instrumentarium dienen voor het vormgeven van de verantwoordelijkheden van de werkgever en de werknemer voor de inzetbaarheid van de werknemer. De plannen van de VGN De VGN start in 2006 een onderzoek naar de modernisering van het beloningsbeleid in de sector (zie ook paragraaf 2.3.). De wijze waarop flexibel gedrag van de werknemer wordt beloond en de effecten hiervan worden in dit onderzoek meegenomen, evenals de mate waarin brede inzetbaarheid van de medewerker kan worden gestimuleerd; de VGN stimuleert in 2006-2007 door schriftelijke informatie, cursus en voorlichting een goed arbeidstijdenmanagement en een juiste inzet van flexibele arbeidskrachten; de VGN neemt deel aan het project 'Verandering van spijs doet eten' dat tot doel heeft de intersectorale arbeidsmobiliteit te bevorderen; de VGN gaat door met activiteiten die instellingen ondersteunen bij het vormgeven van levensfasegericht personeelsbeleid binnen de eigen organisatie. 2.5. Een herkenbare, marktconforme en eenvoudige CAO gehandicaptenzorg Herkenbaar De gehandicaptenzorg biedt professionele zorg en ondersteuning aan mensen met beperkingen gericht op het bevorderen of (zoveel mogelijk) behouden van de kwaliteit van bestaan. Deze zorg en ondersteuning richt zich op de levensgebieden zorg, wonen, werken, vrije tijd en leren. Om de sociale en fysieke integratie van cliënten in de (lokale) maatschappij te bevorderen worden nieuwe vormen van dagbesteding en arbeidstoeleiding gerealiseerd, bijvoorbeeld met cafetaria, hotels, winkels en boerderijen. Deze activiteiten komen vanuit de zorginhoud, maar raken op het terrein van arbeidsvoorwaarden en arbeidsmarkt andere branches. Tegelijkertijd zien wij dat door de ontschotting van de AWBZ ook nieuwe aanbieders van buitenaf de markt betreden en dat een deel van de leden van de VGN eveneens andere doelgroepen bedienen. Beleidsrichting VGN De professionele zorg en ondersteuning aan mensen met een handicap is gebaat bij een herkenbaar en duidelijk profiel op de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld op het terrein van beroepsonderwijs is het belang van een sterk “label” als branche duidelijk aanwezig. De CAO is een belangrijk instrument voor het profileren van de branche en biedt mogelijkheden om vanuit een sterke positie invloed uit te oefenen op tal van terreinen. Daarnaast is een eigen CAO een belangrijk instrument voor het realiseren van een evenwichtige arbeidsmarkt voor vragers en aanbieders van arbeid in de Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 18/23 gehandicaptenzorg; een arbeidsmarkt die zowel overlap heeft met die van andere zorgbranches als met die van welzijn, jeugdhulpverlening en kinderopvang. Tot slot biedt een eigen CAO de beste mogelijkheden om op brancheniveau de arbeidsverhoudingen vorm te geven. In de gehandicaptenzorg zien wij echter drie ontwikkelingen die een druk leggen op de werkingssfeer van de CAO. Ten eerste kiezen instellingen voor uitbreiding van de dienstverlening aan gehandicapten buiten de AWBZ-gefinancierde zorg (‘verrijking’). De VGN streeft er naar dat de werkingssfeer van de CAO als het ware meegroeit met deze ontwikkeling, zodat instellingen zo min mogelijk te maken krijgen met 'branchevreemde' CAO's. Ten tweede constateren wij dat instellingen hun zorg- en dienstverlening niet langer exclusief richten op mensen met een handicap. Wij zien steeds vaker overlap met andere branches, zoals de jeugdzorg en de thuiszorg. De VGN is van mening dat deze ontwikkeling op de korte termijn geen gevolgen dient te hebben voor de werkingssfeer van de CAO Gehandicaptenzorg. Voor de komende periode is het namelijk van groot belang dat de VGN een sterke en herkenbare positie behoud ten behoeve van een goede belangenbehartiging op het terrein van arbeidsmarktbeleid en onderwijs. Dit neemt echter niet weg dat een goede afstemming en stroomlijning met andere CAO's steeds belangrijker wordt. Ten derde betreden nieuwe aanbieders de zorgmarkt. De VGN vindt dat (nieuwe) aanbieders die zich (in hoofdzaak) richten op mensen met een handicap ook de CAO Gehandicaptenzorg moeten volgen. Behalve dat dit van belang is voor een goed arbeidsmarktbeleid, wordt hiermee ook voorkomen dat er oneerlijke concurrentie ontstaat doordat aanbieders zich kunnen onttrekken aan verplichtingen die in de CAO zijn vastgelegd. Daarnaast is het zeer gewenst dat voor organisaties die meerdere CAO’s toepassen, omdat men ook andere doelgroepen bedient of op bepaalde werkterreinen actief is (bijvoorbeeld het onderwijs), de ongemakken voor de bedrijfsvoering worden beperkt. Marktconform De loonontwikkeling in de branche is gekoppeld aan de financiële ruimte, die door de minister van VWS wordt vastgesteld. De berekening van deze ruimte vindt plaats op basis van een convenant dat werkgeversorganisaties in zorg en welzijn zijn overeengekomen met de minister van VWS. Dit OVA-convenant bevat een berekeningssystematiek waarin op basis van de verwachte ontwikkeling in de markt er op de elementen structurele loonontwikkeling en sociale lasten (inclusief pensioen) een percentage wordt vastgesteld. De incidentele loonkostenontwikkeling wordt in de praktijk beleidsmatig vastgesteld. Deze incidentele loonontwikkeling is de laatste jaren door het kabinet op nul procent gesteld hoewel de reële ontwikkeling een andere was. Daarnaast is het onduidelijk hoe de financiering van de arbeidsvoorwaardenruimte gaat plaatsvinden in het geval er zorg- en dienstverlening vanuit de AWBZ wordt overgeheveld naar de WMO. Beleidsrichting VGN De VGN wil financiële ruimte voor arbeidsvoorwaarden die de branche in staat stelt een concurrerend arbeidsvoorwaardenpakket aan de medewerkers aan te bieden onafhankelijk van de financieringsbron (AWBZ, WMO of anderszins). Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 19/23 De berekeningssystematiek van deze ruimte dient gekoppeld te zijn aan de marktontwikkelingen. De VGN wil de systematiek en werking van het huidige OVAconvenant handhaven. De VGN maakt zich er sterk voor dat de wijze waarop de financiële ruimte voor incidentele loonontwikkeling wordt vastgesteld tenminste de reële ontwikkeling volgt. Eenvoudig Het arbeidsvoorwaardenbeleid wordt uitgevoerd op verschillende niveaus: landelijk, regionaal, sectoraal, op instellings- of individueel niveau. Bovendien kunnen afspraken meer of minder bindend worden overeengekomen en vastgelegd, dan wel een minimumkarakter hebben en facultatief zijn. Een belangrijk instrument voor de vormgeving van het landelijke kader is de CAO. De CAO Gehandicaptenzorg is een CAO met een standaardkarakter voor de branche. De werking van de CAO omvat de zorg- en dienstverlening aan gehandicapten. Binnen het standaardpakket bestaan er een redelijk aantal mogelijkheden om op instellingsniveau met de ondernemingsraad een afwijkende regeling overeen te komen. Het meerkeuzesysteem arbeidsvoorwaarden is daarnaast een duidelijk voorbeeld van individuele keuzemogelijkheden die de werknemer worden geboden. Uiteraard bestaat ook de mogelijkheid zaken ongeregeld te laten of niet langer uitgebreid voorschrijvend te regelen. Beleidsrichting VGN De VGN is voorstander van een pragmatische lijn op het vlak van decentralisatie, deregulering en individualisatie van arbeidsvoorwaarden. Van geval tot geval en afhankelijk van de kenmerkende aspecten van het onderwerp wordt bezien op welk niveau het onderwerp het beste kan worden geregeld. Daarbij wordt tevens bekeken wat de meerwaarde of noodzaak is om een onderwerp algemeen te regelen. Bepalend voor het niveau is primair de inschatting op welk niveau het beoogde effect het grootst kan zijn, uiteraard met oog voor de financiële aspecten, administratieve lasten enz. De plannen van de VGN Tijdens CAO-onderhandelingen wordt gestreefd naar afstemming en stroomlijning met de arbeidsvoorwaarden in andere branches, die voor het arbeidsmarktbeleid van de VGN relevant zijn; in 2006 een vergelijkende studie uitvoeren naar de arbeidsvoorwaarden- en kostenniveaus van andere CAO's die uit arbeidsmarkttechnisch oogpunt relevant zijn. Daarbij komt tevens aan de orde of de ongemakken voor de bedrijfsvoering bij hantering van twee of meer CAO’s kunnen worden beperkt en zo ja, op welke terreinen dat zou kunnen plaatsvinden; sterk maken voor behoud van een marktconforme arbeidsvoorwaardenontwikkeling; het met convenantspartijen van het OVA-convenant heroverwegen van de afspraak rondom de incidentele loonontwikkeling; vasthouden pragmatische koers voor decentralisatie en deregulering van arbeidsvoorwaarden zoals hierboven is aangegeven; geen verdere individualisatie van arbeidsvoorwaarden. Meerkeuzesysteem onderhouden maar niet uitbreiden; doorlichten en vereenvoudigen van de CAO. Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 20/23 2.6. Doelmatigheid en innovatie De afnemende beroepsbevolking en de verwachte groei van het zorgvolume betekenen een risico voor de zorgverlening op de lange termijn. Studies laten zien dat de personeelspopulatie in de zorg naar een percentage van 20% van de beroepsbevolking zou moeten stijgen om aan de vraag te kunnen voldoen. De stijgende zorgvraag wordt daarbij voornamelijk veroorzaakt door de toenemende behoefte aan ouderenzorg, maar de effecten in arbeidsmarkttermen zullen ook de gehandicaptenzorg raken. Er zijn verschillende mogelijkheden om op deze ontwikkeling in te spelen. Ten eerste kan de vraag naar professionele zorg worden beïnvloed door preventief gedrag van mensen te stimuleren, door de zelfredzaamheid en vermogen tot zelfhulp van de zorgvrager te vergroten en door de mantelzorg te versterken. Daarnaast kunnen (innovatieve) wegen worden gezocht om de arbeidsproductiviteit en de doelmatigheid te verhogen om zo de behoefte aan personeel bij de professionele zorgaanbieders te beperken. Tot slot blijft het uiteraard ook van belang om als gehandicaptenzorg een aantrekkelijke werkgever op de arbeidsmarkt te blijven. De mogelijkheden van het inzetten van de mantelzorg zijn weliswaar aanwezig, maar die lijken eerder af dan toe te nemen. Tevens worden de mogelijkheden voor zelfhulp door de cliënt al goed benut omdat instellingen in de branche gericht zijn op het bevorderen van de zelfredzaamheid van cliënten en een optimaal gebruik van hun mogelijkheden. Vastgesteld is dat de stijging van de arbeidsproductiviteit in de branche zich tussen de 0 en de 1% bevindt. In het AWBZ-convenant zijn middelen gereserveerd voor innovatie mede ten behoeve van verhoging van de arbeidsproductiviteit. In de periode 2005-2007 worden hiermee een reeks van activiteiten ontplooid in het kader van het innovatieprogramma voor de care. Beleidsrichting VGN De VGN erkent de noodzaak van een stijging van de arbeidsproductiviteit en een toename van de doelmatigheid in de branche gehandicaptenzorg. Efficiency en innovatie moeten op de beleidsagenda worden geplaatst. Het ontwikkelen, verspreiden en implementeren van innovaties en methoden van efficiënte dienstverlening worden hiertoe gestimuleerd. De inhoudelijke doelstelling en het uitgangspunt van beleid is primair de verbetering van de huidige kwaliteit van de dienstverlening, maar daarbij zal ook worden gekeken naar de gevolgen van innovaties voor de arbeidsproductiviteit en de doelmatigheid. De plannen van de VGN De VGN richt zelf of in samenwerking met anderen structuren in of benut bestaande voorzieningen om innovaties te ontwikkelen, op te sporen en binnen de branche te verspreiden; de VGN stimuleert lidinstellingen te participeren in het Innovatieprogramma voor de Care dat in het kader van het AWBZ-convenant door convenantspartijen is gestart. Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 21/23 2.7. Arbeidsomstandigheden, verzuim en reïntegratie Arbeidsomstandigheden, verzuim en reïntegratie zijn thema’s die de laatste jaren binnen de branche volop in de belangstelling hebben gestaan. Het beleid van instellingen op dit terrein, ondersteund door de activiteiten, producten en middelen die beschikbaar waren gesteld in het kader van het arboconvenant, heeft succes gehad. Het verzuim is fors gedaald en de arbeidsomstandigheden van medewerkers zijn verbeterd door beperking van de fysieke belasting en werkdruk. Door wijzigingen in de sociale zekerheid nemen de (financiële) belangen en verantwoordelijkheden van de werkgever bij de reïntegratie van een zieke werknemer toe. Ook voor de zieke werknemer zijn de risico’s fors toegenomen. Beleidsrichting VGN Uit oogpunt van goed werkgeverschap en doelmatigheid blijft aandacht voor arbeidsomstandigheden, verzuim en reïntegratie van belang. De VGN wil voortborduren op het succesvolle beleid van de laatste jaren en daarbij vooral de aandacht richten op het terugdringen van fysieke belasting, werkdruk en agressie. Naar het oordeel van de VGN zijn er in beginsel voldoende instrumenten beschikbaar. Daarom geeft de VGN prioriteit aan de implementatie van instrumenten en beleid, dat succesvol is gebleken. Dit wordt in vorm gebracht door het bij elkaar brengen van betrokken medewerkers, het bieden van handreikingen en het verspreiden van good practices. De plannen van de VGN Het inrichten van netwerken en structuren waarin via uitwisseling van ervaringen en ideeën voor de branche good practices op terrein van het terugdringen van agressie en fysieke belasting worden verspreid en verder ontwikkeld (leren van en met elkaar); het actief onder de aandacht brengen van innovaties waarmee arbeidsrisico’s op het terrein van fysieke belasting en agressie verder kunnen worden teruggedrongen het (laten) opstellen van voorbeeldregelingen en/of mantelovereenkomsten waar lidinstellingen gebruik van kunnen maken; het inrichten van een arbo-catalogus voor de gehandicaptenzorg in het kader van de voorgenomen wijziging van de Arbo-wet. De in deze arbo-catalogus opgenomen maatregelen kennen in beginsel een niet-verplichtende karakter; zich er sterk voor maken dat er zo min mogelijk strikte normen ten aanzien van psychosociale arbeidsrisico’s en fysieke belasting in de nieuwe landelijke arboregelgeving worden opgenomen, zodat maatwerk - van groot belang voor de uitvoerbaarheid - mogelijk is; er voor zorgdragen dat de vragenlijst die in het kader van het benchmarktraject wordt gehanteerd voor de medewerkersraadpleging, tevens geschikt is voor de uitvoering van het welzijnsonderdeel van de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 22/23 3. De VGN en haar partners De VGN heeft bij de realisatie van het beleid te maken met vele partners. In dit deel van de nota staan we stil bij een aantal belangrijke partners van de VGN op het terrein van werkgeverszaken. Het sociaal partnerschap De belangrijkste partner voor de VGN als het gaat om realisatie van doelen op het terrein van werkgeverszaken zijn de werknemersorganisaties in de branche. Het gaat daarbij om de werknemersorganisaties ABVAKABO FNV, CNV Publieke Zaak, FBZ en NU’91. Op landelijk niveau trachten sociale partners via het Overleg Arbeidsvoorwaarden Gehandicaptenzorg (OAGZ), de CAO, de Stichting Arbeidsmarkt Gehandicaptenzorg (StAG), maar ook door het afsluiten van convenanten zoals het convenant preventie seksueel misbruik, de kaders te scheppen voor goed functioneren en realiseren van arbeid in de gehandicaptenzorg. Ook op tal van andere terreinen zoals ziektekostenverzekering (IZZ), pensioenen (PGGM) en onderwijsveld ziet de VGN het sociaal partnerschap als een meerwaarde om gezamenlijk en krachtig op te treden. Sociale partners hebben een wederzijdse verantwoordelijkheid om relevante zaken met elkaar te bespreken en gezamenlijk naar de letter en de geest uitwerking aan afspraken te geven. Daarbij zullen er vanzelfsprekend verschillen van inzicht zijn, zeker daar waar het verdelingsvraagstukken betreft. Sociale partners kunnen echter met betrekking tot de ontwikkelingen in de branche, en de gevolgen hiervan voor de werknemers, de branche gezamenlijk ondersteunen bij het ontwikkelen van nieuwe evenwichten voor medewerkers en organisaties. Overige partners Andere partners die voor de VGN van belang zijn voor de uitvoering van het arbeidsmarkt- en arbeidsvoorwaardenbeleid zijn: beroepsorganisaties, actief in de gehandicaptenzorg; de werkgeverskoepel VNO-NCW; de landelijke overheid; verschillende ministeries met name VWS, SZW, OCW; de lokale overheid met name de VNG collega-werkgeversorganisaties; met name de werkgeversorganisaties in de zorgsector, waarmee binnen de Brancheorganisaties Zorg (BoZ) wordt samengewerkt. Tevens zijn er goede contacten met de MO-groep (Welzijn, Maatschappelijke Dienstverlening, Kinderopvang en Jeugdhulpverlening); het beroepsonderwijs op MBO en HBO-niveau gericht op de beroepsdomeinen V&V en SAW; het pensioenfonds voor de bedrijfstak: PGGM; het IZZ; commanditaire vennootschap FWG; onderzoeksinstituten en adviesbureaus zorgverzekeraars, met name de brancheorganisatie ZN Strategienota werkgeverszaken 2006-2009 23/23