Aanleiding - Universiteit Utrecht

advertisement
Leiderschap & succesvol veranderen
Welke rol spelen leidinggevenden bij veranderingen in
organisaties?
Lieke Hermsen
Universiteit Utrecht
Augustus 2005
Leiderschap & succesvol veranderen
Leiderschap & succesvol veranderen
Welke rol spelen leidinggevenden bij veranderingen in
organisaties?
Betreft :
Afstudeerscriptie
Opleiding :
Master Communicatiestudies
Faculteit:
Letteren / Sociale Wetenschappen
Datum:
Augustus 2005
Auteur:
Lieke Hermsen
Begeleider:
Dhr. Prof. Dr. C.H.C.J. van Nijnatten
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
-2-
Leiderschap & succesvol veranderen
Voorwoord
Deze scriptie dient ter afsluiting van de Master Communicatiestudies aan de Universiteit Utrecht. Na
lang zoeken om tot een geschikt en voor mij interessant onderwerp te komen, heb ik besloten te
onderzoeken welke rol leidinggevenden spelen bij veranderingen in organisaties, zodat het invoeren
van kwaliteitsmanagement succesvol verloopt.
Het schrijven van de scriptie is niet zonder slag of stoot gegaan. Terugkijkend op het hele proces heb
ik heel wat hindernissen voor mezelf moeten overwinnen om uiteindelijk tot het gewenste resultaat te
komen. Achteraf kan ik zeggen dat al deze hindernissen belangrijke leermomenten zijn geweest,
welke nodig waren om de scriptie naar een hoger niveau te tillen.
Veel mensen hebben op verschillende manieren zorg gedragen voor het feit dat dit rapport hier nu ligt
en daarvoor wil ik mijn dank uitspreken. Ten eerste wil ik mijn opdrachtgeefster van het Universitair
Medisch Centrum (UMC) Utrecht, mevr. Ally Bouter bedanken. Dankzij haar heb ik de kans gekregen
bij het UMC het onderzoeksgedeelte van mijn afstudeertraject uit te voeren. Ally heeft vanaf het begin
van mijn periode bij het UMC ook meegedacht over een geschikt onderwerp voor het theoretisch
gedeelte van het afstudeertraject. De gesprekken tussen ons en haar visie op het geheel hebben er
mede toe geleid dat de scriptie tot een goed einde is gebracht. Daarnaast wil ik mijn begeleider van de
Universiteit Utrecht bedanken, dhr. Carol van Nijnatten. Hij heeft mij geleerd om zaken vanuit een
wetenschappelijke wijze te benaderen, wat voor mij soms erg lastig was. De tips waren van belang om
het uiteindelijk gewenste niveau te bereiken. Tot slot wil ik vrienden, vriendinnen en familie bedanken
die keer op keer geluisterd hebben naar mijn verhalen. Ook hebben we vele discussies gevoerd
rondom het onderwerp en alles wat bij het schrijven van een scriptie komt kijken.
Lieke Hermsen
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
-3-
Leiderschap & succesvol veranderen
Inhoudsopgave
Pag.
1. Kaderstelling
5
1.1 Aanleiding
5
1.2 Maatschappelijke relevantie
5
1.3 Wetenschappelijke relevantie
6
1.4 Doel- en vraagstelling
6
2. Inleiding
8
3. Welke ontwikkelingen zijn er geweest in het denken over organisaties?
9
3.1 Wetenschappelijk management
9
3.2 Human Relations benadering
9
3.3 Contingentiebenadering
10
4. Hoe wordt leiding gegeven aan organisatieverandering?
12
4.1 Veranderingen en organisaties
12
4.2 Weerstanden en belemmeringen
13
4.3 Ontwerpen en ontwikkelen
14
4.4 Leiderschap
15
4.4.1 Wat is leiderschap?
16
4.4.2 Leiderschap en management
16
4.5 Leiderschapsstijlen en verandering
17
4.6 Historisch overzicht leiderschap
17
4.7 Full Range Leadership Theory
18
4.8 Hersey en Blanchard
20
4.9 Taken leidinggeven bij veranderingen
22
4.9.1 Organisatiecultuur
23
4.9.2 Motivatie van mensen
24
4.9.3 Communicatie
25
5. Welke vorm van leiderschap past het best bij organisatieveranderingen die beogen
28
kwaliteitsmanagement in te voeren?
5.1 Van inspectie naar integrale kwaliteitszorg
29
5.2 Juran en Deming over leiderschap
30
6. Conclusies
32
Literatuur
35
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
-4-
Leiderschap & succesvol veranderen
1.
Kaderstelling
1.1
Aanleiding
Voor u ligt de literatuurstudie die het theoretische deel vormt van mijn afstudeertraject ter afronding
van de Master Communicatiestudies aan de Universiteit Utrecht. Het praktische gedeelte betreft een
onderzoek naar de klanttevredenheid van de interne klanten van de directie Personeel & Organisatie
van het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht. Om een verband te creëren tussen praktijk en
theorie, ben ik op zoek gegaan naar literatuur over kwaliteitsmanagement, waarvan klanttevredenheid
een belangrijk onderdeel vormt.
Kwaliteitsmanagement is een manier van organisatieontwikkeling en richt zich op veranderingen in het
sociotechnisch systeem van de organisatie waarin mensen en technologieën tezamen komen om
voortbrengingsprocessen mogelijk te maken. (Wentink, 1998) Kwaliteitsmanagement is bedoeld om
organisatieveranderingen tot stand te brengen met het oog op verbeteringen van de directe en
indirecte bedrijfsresultaten. Deze ontwikkeling brengt een proces van verandering met zich mee.
Hierbij komen vaak missie en doelstellingen, de structuur van de onderneming, de relatiepatronen met
andere organisaties, de kijk op en inzet van mensen en zelfs heersende waarden, gevoelens en
houdingen (cultuur) in verandering. Medewerkers staan doorgaans niet te springen om veranderingen
en leiders moeten vaak het belang van de veranderingen laten inzien.
In deze scriptie draait het om de rol die leiders spelen bij veranderingstrajecten die beogen
kwaliteitsmanagement in te voeren en om de relatie tussen leiders en medewerkers. De scriptie dient
natuurlijk een persoonlijk doel, maar wil ook relevant zijn voor maatschappij en wetenschap.
1.2
Maatschappelijke relevantie
Organisatieverandering, 'weerstand tegen verandering' en leiderschap zijn thema's van alle dag. Toch
lijkt het of er de laatste jaren steeds meer over wordt gepubliceerd. Leiders in de 20e eeuw hadden
voornamelijk te maken met een stabiele omgeving, waar gecontroleerd, geordend en voorspeld kon
worden. Tegenwoordig krijgen ze steeds meer te maken met snellere veranderingen. Verandering is
niet meer weg te denken uit onze tijd. Factoren die hier onder meer aan bijdragen zijn
individualisering, informalisering, informatisering, internationalisering en intensivering (Sociaal
Cultureel Planbureau, 2004).
Door (kwaliteits)eisen vanuit de maatschappij wordt het werk in organisaties steeds complexer .
Veranderingen zijn aan de orde van de dag. Niet alle organisaties zijn goed in veranderen. Het komt
helaas vaak voor dat een verandering niet succesvol verloopt (Kotter, 1996). Volgens Boonstra (2000)
loopt ruim zeventig procent van de veranderingsprocessen in Nederlandse organisaties vroegtijdig
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
-5-
Leiderschap & succesvol veranderen
vast of realiseert men niet het beoogde resultaat. Dit kost tijd en energie en komt het primaire proces
van de organisatie niet ten goede.
Cruciaal voor het slagen van veranderingen is de weerstand van medewerkers tegen veranderingen,
of hun bereidheid om eraan mee te werken. Daarnaast is de stijl van leidinggeven een belangrijke
factor voor het verloop van een veranderingsproces (Kotter, 1996). Beter inzicht in de factoren
'veranderingsbereidheid' en 'leiderschapsstijl' en de wederzijdse relatie, kan leiden tot minder mislukte
veranderingstrajecten.
1.3
Wetenschappelijke relevantie
Het onderzoek naar leiderschap is al vele jaren aan de gang. De eerste denkstromingen over dit
onderwerp ontstonden rond 1920 (Bryman, 1992). In de loop der jaren is het denken over leiderschap
steeds aangepast, waarbij het stimuleren en motiveren van de ondergeschikten steeds meer een
centrale rol krijgt en charismatisch en inspirerend leiderschap de belangrijkste vormen van leiderschap
worden. Over de invloed van leiderschapsstijl op veranderingen is echter nog weinig bekend in het
huidige onderzoek naar transformationeel leiderschap (Beyer, 1999). Ook Conger (1989) geeft aan
dat in het verdere onderzoek naar leiderschapsstijlen, veranderen toegevoegd dient te worden.
1.4
Doel- en vraagstelling
Deze scriptie wil een bijdrage leveren aan het denken over de rol die leiderschap speelt bij
veranderingen in organisaties, zodat het invoeren van kwaliteitsmanagement succesvol verloopt. Deze
doelstelling leidt tot de volgende vraagstelling:
Welke rol spelen leidinggevenden bij veranderingen in organisaties, zodat het invoeren van
kwaliteitsmanagement succesvol verloopt?
Hierbij worden de volgende deelvragen onderscheiden:
1. Welke ontwikkelingen zijn er geweest in het denken over organisaties?
2. Hoe wordt leiding gegeven aan organisatieveranderingen?
3. Welk leiderschap past het best bij organisatieveranderingen die beogen
kwaliteitsmanagement in te voeren?
Om antwoord te krijgen op de vraagstelling passeren een aantal theorieën en theoretici de revue. Als
rode draad door het literatuurstuk komt de tweedeling van de traditionele benaderingswijze en de
menselijke benaderingswijze telkens terug. De traditionele benadering (Taylor e.a.) beoogt een
duidelijke structuur met heldere regels en kent een sterke hiërarchie. Hierbij is geen ruimte voor eigen
inbreng van medewerkers. Ten tijde van de Human Relations benadering wordt bij het aanbrengen
van een structuur wel rekening gehouden met de eigen invulling van medewerkers. De Human
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
-6-
Leiderschap & succesvol veranderen
Relations benadering beschouwt medewerkers in organisaties als competente actoren, maakt gebruik
van hun kennis en onderkent en vervult de behoefte van medewerkers om competenties verder te
ontwikkelen. Dit zorgt voor minder weerstand en vergroot de motivatie en zal dan ook het
uitgangspunt moeten vormen bij het succesvol verloop van veranderingen.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
-7-
Leiderschap & succesvol veranderen
2.
Inleiding
Veranderingen zijn vaak verwarrend en pijnlijk en het consequent laten verlopen van veranderingen is
vaak ook geen gemakkelijke opgave. Een oorzaak van het niet goed stroomlijnen van veranderingen
ligt vaak in de rol van de leidinggevende ten aanzien van zijn medewerkers. Ook spelen
veranderingsbereidheid en weerstand bij belemmeringen een belangrijke rol. Op het gebied van
verandermanagement hebben zich diverse ontwikkelingen voorgedaan. Er kan op verschillende
manieren naar veranderingen in organisaties gekeken worden. Boonstra, Steensma en Deminent
(2002) beschrijven twee veranderingsbenaderingen van waaruit veranderingen in organisaties bezien
kunnen worden, namelijk de ontwerp- en de ontwikkelbenadering. In de traditionele
ontwerpbenadering overheerst de gedachte dat medewerkers niet de competenties hebben om
verantwoordelijkheden op zich te nemen. Bij de ontwikkelbenadering daarentegen, worden
organisatieleden wel actief betrokken bij probleemanalyses. Deze benadering krijgt een steeds
belangrijkere rol. In de ontwikkeling op het organisatiedenken zien we namelijk dat de rol van Human
Resource Management steeds belangrijker wordt.
Veranderingen hebben de meeste kans van slagen wanneer medewerkers zich betrokken voelen bij
de organisatie en wanneer er een cultuur heerst waarin ze zich thuis voelen. Hier is een belangrijke rol
weggelegd voor leidinggevenden van organisatie. De ontwikkelingen op het gebied van leiderschap
lopen parallel aan de ontwikkelingen op het gebied van organisaties. Bij veranderingen speelt met
name het transformationeel leiderschap een belangrijke rol, waarbij individuele aandacht van cruciaal
belang is en waarbij het leidinggeven gericht is op het veranderen of verhogen van het
motivatieniveau van mensen. De stijl van leidinggeven is afhankelijk van de zienswijze op het
organisatiedenken. Hersey en Blanchard hanteren een model dat voorschrijft hoe een leider zich in
relatie tot zijn ondergeschikte moet gedragen, gegeven bepaalde aspecten van de situatie, met name
kenmerken van de groep en individuele ondergeschikten. In de rol van leidinggevende bij
veranderingen zijn verder een aantal taken van belang voor het sturen van veranderingen. Het
motiveren van mensen, een gedeelde organisatiecultuur en een goede communicatie zijn
voorwaarden om een verandering te laten slagen en behoren tot het takenpakket van een
leidinggevende.
Kwaliteitsmanagement tenslotte is een manier van organisatieontwikkeling die we veel tegen komen in
organisaties. Bij het invoeren van kwaliteitsmanagement worden veranderingen in het sociotechnisch
systeem van de organisatie beoogd. Ook hier wordt transformationeel leiderschap gevraagd.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
-8-
Leiderschap & succesvol veranderen
3.
Welke ontwikkelingen zijn er geweest in het denken over organisaties?
Er is veel geschreven over organisatiedenken. In de ontwikkelingen op het gebied van
organisatiedenken zien we een verschuiving. Waar de medewerker ten tijde van het Wetenschappelijk
Management weinig inbreng en mogelijkheden tot zelfontwikkeling had, krijgt hij dit met de opkomst
van de Human Relations benadering steeds meer.
De ontwikkeling in het organisatiedenken ligt ten grondslag aan het denken over leiderschap.
Leidinggeven is een onderdeel van management. Management wordt sinds de negentiende eeuw
vaak gedefinieerd in termen van specifieke functies: plannen, organiseren, leidinggeven en
controleren. Leidinggeven betekent werknemers sturen, beïnvloeden en motiveren om essentiële
taken uit te voeren. Wanneer we de functies van het leidinggeven vanuit een historisch perspectief
bekijken, zien we een verschuiving plaatsvinden naar een relationeel model. Organisaties kunnen van
oudsher op verschillende manieren effectief bestuurd worden. Met behulp van drie belangrijke
stromingen in het denken over management kan dit worden toegelicht. Hierbij zien we een
verschuiving van een formele manier van leiderschap, naar een sociale manier van leiderschap en
uiteindelijk een flexibele en contextgebonden manier van leiderschap.
3.1
Wetenschappelijk Management
De wetenschappelijke stroming, oftewel het ‘Scientific Management’ is ontstaan uit de noodzaak om
de productiviteit te vergroten en de efficiency van arbeiders te verbeteren. Er waren richtlijnen nodig
om complexe organisaties te leiden. De grondlegger is Frederick W. Taylor. Hij beoogde onder andere
een verbetering van processen, een eerlijkere beloning van werkzaamheden, een betere aansluiting
tussen medewerker en werkzaamheden en betere verhoudingen tussen management en werknemers.
Scheiding tussen 'arbeiders en managers' of tussen 'uitvoerders en regelaars' werd gezien als
voorwaarde voor productiebesturing. Managers moesten orders geven, zodat hun werk door anderen
gedaan kon worden. Er was een formele manier van leidinggeven. Plannen, organiseren, opdracht
geven, coördineren en controleren zijn taken die allen bij het management worden neergelegd. Het
doel van communicatie was om werknemers zo goed mogelijk te informeren wat er van ze verwacht
wordt en hoe ze dit dienden aan te pakken. Er is een topdown gerichte aanpak en communicatie. De
leider beslist en de onderdanen dienen uit te voeren. Er is een sterke hiërarchie.
3.2
Human Relations benadering
De gedragswetenschappelijke school, oftewel de ‘Human Relations’-benadering, is onder andere
ontstaan omdat de klassieke benadering niet tot voldoende efficiënte productie en harmonie op de
werkvloer leidde. Men wilde werknemers beter kunnen begrijpen en leiden door inzichten uit de
sociologie en psychologie toe te passen. Grondlegger Elton Mayo voerde vanaf 1927 experimenten
uit, waarbij hij zocht naar een verband tussen de verbetering van werkomstandigheden en de
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
-9-
Leiderschap & succesvol veranderen
productiviteit. De theorie word ook wel de theorie van de intermenselijke verhoudingen genoemd.
Sociaal leiderschap is binnen deze stroming erg belangrijk. Er wordt meer aandacht besteed aan
medewerkers. Medewerkers krijgen een gezicht en er wordt gesproken over behoeftes, motivatie en
relaties op het werk. Werksatisfactie is een belangrijk begrip geworden. Zelfontwikkeling en
ontplooiing staan meer centraal. Plannen en organiseren worden meer een groepsactiviteit, waarbij
rekening wordt gehouden met de persoonlijke kwaliteiten van medewerkers. Er vindt controle plaats
vanuit de groep. Het doel van communicatie was om meer betrokkenheid te creëren onder
medewerkers en deze te motiveren door meer te communiceren dan enkel en alleen regels in de zin
van opdrachten en verboden. Er is interactie tussen leidinggevenden en medewerkers. Bottom-up
controle wordt belangrijk. Er is veel laterale communicatie tussen leden van dezelfde werkgroep op
gelijkwaardig niveau. Top-down communicatie vindt nog plaats voor instructies. Er is zowel formele als
informele communicatie en er is steeds meer sprake van gelijkwaardigheid.
3.3
Contingentiebenadering
De contingentiebenadering ofwel de situationele benadering is ontwikkeld door onder andere
managers die de begrippen van de belangrijkste scholen wilden toepassen op reële situaties. Zij
wilden erachter komen waarom bepaalde programma’s in de ene situatie een succes waren en in
andere situaties niet. Aanhangers van de contingentiebenadering hadden een logisch antwoord op dit
soort vragen, namelijk: ‘Resultaten variëren omdat situaties variëren.’ Een techniek die in een bepaald
geval werkt, hoeft niet in alle gevallen vruchten af te werpen. De leider heeft de taak na te gaan welke
benadering in een bepaalde situatie, onder bepaalde omstandigheden en op een bepaald moment de
beste bijdrage levert aan verwezenlijking van de doelen van het management. De leider is flexibel en
kan zijn stijl van leidinggeven aanpassen aan de situatie. De geschiktheid van organisatorische
keuzen hangt af van de situatie waarin de organisatie zich bevindt en organisatiestructuren zijn
flexibel. Doordat de organisatiedoelstellingen zich voortdurend aanpassen aan de omgeving,
veranderen de structuren in organisaties ook voortdurend. Er vindt controle van prestatienormen door
het management plaats. Omdat er ook van de werknemers een zelfstandige en flexibele houding
wordt verwacht, hebben zij ook de verantwoording te corrigeren waar nodig. Doel van communicatie is
om iedereen binnen de organisatie goed op de hoogte te houden van ontwikkelingen die plaatsvinden,
zowel intern als extern, om op die manier snel te kunnen inspelen op de veranderende markt en de
nieuwe situatie die ontstaat. De richting/intensiteit van de communicatie is ook afhankelijk van de
situatie. Dus dit kan zowel top-down als bottom-up als lateraal zijn. Communicatie past zich aan de
omstandigheden aan waarin de organisatie zich bevindt.
Zoals we in bovenstaand gedeelte zien hebben organisaties in de loop der jaren een ontwikkeling
doorgemaakt van een vorm van leiderschap waarbij alles van bovenaf werd geïnitieerd, naar een vorm
van leiderschap waarbij medewerkers meer inspraak krijgen. Situationele factoren zoals de omgeving
van de organisatie (concurrentie en overheid), de invloed van de technologie en de omvang van de
organisatie en afhankelijkheid van andere organisaties gaan ook een steeds belangrijkere rol spelen.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 10 -
Leiderschap & succesvol veranderen
De effectiviteit van het gedrag van leider is hierbij afhankelijk van de situatie of context. Naar mijn
mening is het een goede ontwikkeling mensen te betrekken bij belangrijke beslissingen inzake
veranderingen. Ten eerste kan de kennis die zij bezitten benut worden en ten tweede wordt er een
situatie gecreëerd waarin de medewerker zich betrokken voelt en daarmee beter gemotiveerd wordt.
Motivatie leidt tot een grotere inzet van medewerkers. Hoe hoger die inzet, hoe groter ook de
effectiviteit van de organisatie. Een grotere effectiviteit heeft ook weer een positief effect op de
motivatie van de werknemers.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 11 -
Leiderschap & succesvol veranderen
4.
Hoe wordt leiding gegeven aan organisatieverandering?
Om antwoord te krijgen op de vraag hoe leiding wordt gegeven aan organisatieverandering gaan we
eerst terug naar de geschiedenis van ondernemingen, instellingen en publieke diensten, waar zich
perioden van (ingrijpende) veranderingen voor doen (Van Dijck, 1996). Bij veranderingen reageert de
organisatie op een verstoring met de omgeving binnen het raam van haar doelstellingen en
bedrijfsprocessen, binnen de gevestigde ideeën, normen en regels. We zien een evolutie van een
(relatief) stabiele fase, naar een soms probleemrijke periode van ingrijpende interventies en
veranderingen, naar een in beleving van betrokkenen een nieuwe fase, met nieuwe perspectieven en
een nieuw toekomstbeeld (Van Dijck, 1996). Het gaat hierbij over processen die we aanduiden als
ontwikkeling van de organisatie. Het gaat om een veranderproces waarbij zaken als de kijk op en inzet
van mensen, heersende waarden, gevoelens en houdingen (cultuur) een belangrijke rol spelen. Het
accent binnen een dergelijk ontwikkelingsproces ligt op de vraag wie dit initiëren en leiden. Het gaat
om de vraag naar strategieën en werkwijzen bij grote veranderingen. Het accent wordt hierbij gelegd
op kenmerken van transformationeel leiderschap, welke participatief te noemen is en waarbij dus
ruimte is voor medewerkers om te participeren bij besluitvorming. Voortdurende veranderingen en
vernieuwingen vragen om participatief leiderschap, omdat zij werken aan een lerende organisatie.
4.1
Veranderingen en organisaties
Veranderingen vragen vaak veel van organisaties en de mensen die er werken. Bij een verandering
bestaan er altijd onzekerheden voor betrokkenen, managers en medewerkers. Meestal moeten ook de
nodige weerstanden overwonnen worden, alvorens de nieuwe aanpak wordt ingevoerd en de
vernieuwde organisatie effectief functioneert.
Ontwikkelingen die zich in de organisatie afspelen zijn het gevolg van interne en externe
omstandigheden. Dit kan zijn vanwege maatschappelijke ontwikkelingen, nieuwe leiding of het
aantrekken van nieuwe medewerkers. Ook nieuwe uitdagingen waarvoor de organisatie zich openstelt
maken dat een proces van cultuurverandering nodig is. We zien bijvoorbeeld een ontwikkeling met
betrekking tot de kwaliteitszorg in de non-profit sector, waar in toenemende mate werk gemaakt wordt
van kwaliteitszorg. Als instellingen met succes willen overleven zullen zij een kwalitatief hoog aanbod
moeten bieden en steeds beter moeten kunnen voldoen aan de wensen van zowel de interne als de
externe klant. De wijze van communicatie en technologie spelen een belangrijke rol, evenals de rol
van leiderschap.
Verschillende auteurs beschrijven dat veranderingen in organisaties complex zijn. Ook al proberen
managers in organisaties veranderingen zo rustig mogelijk te laten verlopen, een verandering blijft
vaak lastig en veroorzaakt spanning en verwarring onder medewerkers. Als organisaties genoodzaakt
zijn of wensen de organisatie te veranderen is het van belang dat er een beeld ontstaat over het
veranderingsvermogen enerzijds en de veranderingsbereidheid anderzijds. Volgens Schaveling
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 12 -
Leiderschap & succesvol veranderen
(1997) is veranderen vooral het balanceren tussen individuele en collectieve acties, inhoud en proces
en korte en lange termijn. Hij benadrukt dat verandering in de organisatie geen stap voor stap proces
is. Er lopen allerlei zaken door elkaar, zoals verschillende afdelingen die signalen krijgen vanuit allerlei
invalshoeken, het hanteren van verschillende visies enzovoorts. Het goed omgaan met dergelijke
veranderingen vraagt veel aandacht van alle leden van de organisatie en blijkt geen gemakkelijk
proces. Regelmatig krijgt men als leidinggevende dan ook te maken met weerstanden en
belemmeringen vanuit de organisatie. De manier waarop je hier als leidinggevende mee omgaat is
van groot belang.
4.2
Weerstanden en belemmeringen
Sinds Lewin (1947) op basis van zijn actieonderzoek een ‘inner resistance to change’ constateerde,
weten we dat mensen een op sociale gewoontevorming gebaseerde, natuurlijke weerstand hebben
tegen verandering (Doorewaard en de Nijs, 1999). Door mensen in de gelegenheid te stellen hun
gevoelens, motieven, bedenkingen en ideeën over het veranderingsproces te laten uiten, wordt
weerstand niet langer behandeld als een kracht die onschadelijk gemaakt moet worden, maar als
energiebron die op constructieve wijze kan worden aangeboord (Doorewaard en de Nijs, 1999).
Veel veranderingen verlopen moeizaam of verzanden zelfs, waardoor de beoogde effecten niet
worden bereikt. Organisaties zijn vaak niet voor veranderingen ingericht. Bij veranderingsprocessen
gaat het vaak om zaken waar men weinig ervaring mee heeft, om complexe problemen en over
onzekere gevolgen. Veranderingen brengen vaak weerstanden met zich mee. Deze zijn niet altijd te
vermijden, maar veel weerstanden zijn wel te verminderen of te voorkomen. Dit hangt sterk af van de
manier waarop een leidinggevende het veranderingsproces aanpakt. Acceptatie van een verandering
is een belangrijke factor voor het slagen van de verandering. Er is een aantal activiteiten door Alblas
en Wijsman (2001) beschreven die weerstanden kunnen verminderen of veranderingsbereidheid
kunnen vergroten. Hieronder worden ze kort opgesomd:
-
Vergroten van het probleembewustzijn en eventuele risico’s bij een ongewijzigde situatie.
-
Vergroten van de participatie.
-
Verkleinen van de onzekerheid.
-
Vergroten van de informatie en communicatie.
-
Vergroten van de opbrengst.
Zoals al eerder genoemd gaan veranderingen vaak niet gepaard zonder problemen. Ik gebruik Beer
en Eisenstat (in Boomsma, Steensma en Deminent, 2002) om de belangrijkste belemmeringen die
zich kunnen voordoen bij veranderingen in kaart te brengen. Dit zijn de volgenden:
-
Mensen in een organisatie waar veel arbeidsverdeling is, kunnen zich vaak moeilijk een
nieuwe werkwijze voorstellen omdat zij door functionele arbeidsverdeling geen overzicht
hebben over het totale productieproces.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 13 -
Leiderschap & succesvol veranderen
-
Onvermogen om nieuwe werkwijzen voor te stellen vanwege de heersende logica van
organiseren, die zich primair richt op het streven naar efficiëntie middels arbeidsverdeling,
specialisatie en controle.
-
Cultuurverschillen en spanningsvelden tussen afdelingen die leiden tot een sterke gerichtheid
op de eigen afdeling. Deze bemoeilijken gezamenlijk analyseren en oplossen van problemen.
-
Conflicterende strategische prioriteiten die leiden tot een onduidelijk beeld van de doelen en
de koers van de organisatie. Hierdoor vertroebelen zij de richting van het veranderingsproces.
-
Een slecht functionerend topmanagement hetgeen leidt tot het oplopen van spanningen en
conflicten in de organisatie, tot een onduidelijke koers en tot onvoldoende aandacht en steun
van het management voor de verandering.
-
Een klassieke ‘top-down’ gerichte managementstijl met onvoldoende neerwaartse en
opwaartse verticale communicatie. Hierdoor sluiten veranderingsprogramma’s niet goed aan
bij probleemervaringen in de organisatie.
-
Het niet onderkennen dat strategie, organisatie en technische veranderingen samengaan en
gekoppeld moeten worden aan gedragsverandering en nieuwe stijl van leidinggeven.
-
Het onderschatten van machtsprocessen en belangentegenstellingen en onvoldoende in staat
zijn om deze tegenstellingen te hanteren, hetzij door geen discussie, hetzij door
onderhandelen of gericht ingrijpen.
-
Onvoldoende aandacht voor het opbouwen van een gedeelde probleemervaring en het
onderschatten van de noodzaak om een breed draagvlak voor verandering op te bouwen.
4.3
Ontwerpen en ontwikkelen
De wijze waarop medewerkers en leidinggevenden omgaan met veranderingen is afhankelijk van de
zienswijze die zij hanteren op het organisatiedenken en bepalend voor eventuele weerstanden.
Voordat het Human Relations tijdperk aanbrak werd de ontwerpbenadering opgevat als de manier om
naar organisaties en veranderingen te kijken. Onder de ontwerpgerichte benadering wordt volgens
Doorewaard en de Nijs oplossingsgericht werken verstaan. De ontwerpbenadering komt overeen met
de traditionele organisatiebenadering, waarin de gedachte overheerst dat medewerkers niet de
competenties hebben om verantwoordelijkheden op zich te nemen. Met de opkomst van de Human
Relations beweging zien we een verandering optreden. Hierbij worden organisaties gezien als bron
van kennis en ervaring. In plaats van oplossingsgericht werken zoals bij de ontwerpbenadering wordt
bij de ontwikkelbenadering probleemgericht gewerkt.
De ontwerpbenadering gaat uit van een oplossingsgerichte aanpak. De nadruk ligt op het ontwerpen
van een nieuwe organisatie en begint met het vaststellen van abstracte doelen. De aandacht is gericht
op de gewenste output van de organisatie, het transformatieproces en het daaraan gekoppelde
informatieproces. Het veranderingsproces is eenmalig en wordt beëindigd als de nieuwe organisatie is
ingevoerd en er een stabiele eindsituatie is bereikt. De top van de organisatie speelt een belangrijke
rol bij het initiëren, coördineren en controleren van de veranderingen. Participatie van organisatieleden
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 14 -
Leiderschap & succesvol veranderen
tijdens het ontwerpen en implementeren is lastig, omdat bewust afstand genomen wordt van
bestaande werkwijzen en procedures in de organisatie.
De verandering in het organisatiedenken is een gevolg van de opkomst van Human Relations. Men wil
werknemers beter kunnen begrijpen en leiden door inzichten uit de sociologie en psychologie toe te
passen. Door het onder de aandacht brengen van Human Relation Management is er ook meer
aandacht ontstaan voor de ontwikkelbenadering. De ontwikkelbenadering ziet organisaties juist als
bron van kennis, inzicht en ervaring, waarvan men tijdens het veranderingsproces zoveel mogelijk
gebruik dient te maken. Organisatieleden worden betrokken bij de probleemanalyse en zij leren
gaandeweg om veranderingen zelfstandig vorm te geven. Organisatiecultuur tijdens het
veranderingsproces is van belang evenals het vermogen van mensen om problemen op te lossen. De
besluitvorming is gericht op het bereiken van gemeenschappelijke doelen door overleg en
onderhandeling. Het is een geleidelijk proces met een globale planning, een grote mate van flexibiliteit
en mogelijkheden voor tussentijdse bijsturing. Participatie van organisatieleden is goed mogelijk
omdat wordt uitgegaan van een bestaande situatie, de doelen gaandeweg worden vastgesteld en
overleg en bijstelling mogelijk is. Door organisatieleden te betrekken probeert men
gedragsverandering te realiseren en het zelflerend vermogen van organisatiedoelen te vergroten.
Beide benaderingen hebben belangrijke kenmerken voor de continuïteit van de organisatie. Ze
kunnen niet los van elkaar worden gezien. Het inbrengen van ontwerpgerichte kennis zorgt ervoor dat
een juiste structuur wordt aangebracht in arbeidsverdeling, waardoor een juiste koers gevaren wordt.
Mensen willen graag weten wat van hen wordt verwacht en duidelijkheid is daarom een belangrijk
aspect bij deze benadering. Het inbrengen van ontwikkelgerichte kennis draagt er zorg voor dat
kennis en ervaringen van mensen gebruikt worden. Zij zijn tenslotte degenen die de organisatie
maken. De rol van leidinggevende hangt weer af van de wijze waarop veranderingen benaderd
worden. Enerzijds zal de leidinggevende een bepaalde structuur moeten aanbrengen waarbinnen
gewerkt wordt, anderzijds zal de leider hierbij gebruik dienen te maken van kennis van medewerkers
in de organisatie. Een puur ontwerpgerichte benadering geeft geen ruimte voor participatie van
medewerkers bij beslissingen, wat de motivatie niet altijd ten goede zal laten komen en de kans op
weerstanden zal vergroten.
4.4
Leiderschap
Het motiveren van mensen, een gedeelde organisatiecultuur en een goede communicatie zijn
voorwaarden om een verandering te laten slagen en behoren tot het takenpakket van een
leidinggevende. Leiderschap is maakbaar en kan geleerd worden. Drucker (1996) heeft in een recente
publicatie opgemerkt dat effectieve leiders vier dingen weten: ze hebben volgers, bereiken resultaten,
zijn een voorbeeld en voelen zich verantwoordelijk (Van Dijck, 1996). Een belangrijke les uit vele
studies lijkt te zijn dat effectieve leiders niet een bepaalde persoonlijkheid, bepaalde kenmerken of
een bepaalde stijl hebben. In het volgende gedeelte gaat de aandacht uit naar persoon, rol en
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 15 -
Leiderschap & succesvol veranderen
werkwijzen van leiders die samen met anderen, processen van vernieuwing initiëren, sturen,
legitimeren en als kader verankeren in hun organisatie. Allereerst een definitie van leiderschap.
4.5.1
Wat is leiderschap?
Leiderschap is een universeel fenomeen dat overal voorkomt, in alle bekende culturen en in alle
tijden. Burns (1978) constateert het volgende: ‘Leadership is one of the most observed and least
understood phenomena on earth’. Volgens Van de Vlist (1991) is leiderschap interactief gedrag. Het is
een verschijnsel dat zich in groepen voordoet en betrekking heeft op een bepaald soort interactie
tussen twee of meer mensen. Kipnis is van mening dat macht en leiderschap aan elkaar verwant zijn
en daardoor nog wel eens met elkaar worden verward. Hij definieert macht als de capaciteit ‘…to
influence others to do something they normally would prefer not to do’. (p.1) De definitie van
leiderschap die Hemphill en Coons daarentegen (1957, p.7) gebruiken is de volgende: ‘Het gedrag
van een individu wanneer hij de activiteiten van een groep richt op het realiseren van een bepaald
doel of een geheel van doelen.’ Deze definitie geeft aan dat het leiderschap het geheel van activiteiten
betreft, het geheel van de gedragingen van de leider, gericht op het bereiken van bepaalde doelen. De
leidinggevende ziet zichzelf hierbij niet als machtsbeoefenaar, maar als iemand die de inzet van
medewerkers nodig heeft om bepaalde doelen te bereiken. Volgens Van der Vlist (1991) is
machtsuitoefening één van de mogelijkheden die leiders ter beschikking staan, maar zeker niet de
enige mogelijkheid. Macht is het beschikken over de mogelijkheid om sancties te gebruiken als middel
om de uitkomst van een interactieproces te beïnvloeden (Van der Vlist, 1991; Tedeschi, 1972, p.7). De
visie van Hemphill en Coons spreekt me aan, omdat mensen als belangrijk instrument worden gezien
om doelen te bereiken. Je werkt met alle leden samen aan een bepaald doel, vanuit de gedachte dat
mensen zelf grip hebben op de situatie. Het gaat hierbij om het geheel van gedragingen van de leider.
Macht zie ik persoonlijk meer als onderdeel van leiderschap. Vanuit deze gedachte is ook een andere
stijl van leidinggeven gewenst dan vanuit de gedachte om iemand door middel van macht te
beïnvloeden.
4.5.2
Leiderschap en management
Deze begrippen hebben veel met elkaar gemeen en worden ook vaak door elkaar gebruikt.
Management betekent het runnen van bedrijven zoals ze gerund moeten worden en het
beantwoorden aan verwachtingen omtrent budget en tijd etcetera. Dat wordt gedaan door bekende
processen als budgettering, planning, organiseren en controle. Management is belangrijk, vooral als
het grote organisaties betreft, maar het is geen leiderschap. Leiderschap heeft volgens Kotter (1997)
te maken met verandering. Het creëert een visie en geeft richting en strategie. De communicatie tracht
medewerkers allemaal dezelfde kant op te krijgen en inspireert en motiveert mensen in beweging te
komen. In een perfect stabiele controleerbare omgeving is leiderschap niet van belang. Management
wel. Volgens Kotter (1997) is het probleem dat het tempo van verandering tegenwoordig heel hoog ligt
en daardoor de behoefte aan leiderschap veel groter is. De reactie is echter te vaak dat bedrijven
proberen beter te managen en dat is volgens hem niet genoeg. Daarom is het onderscheid ook
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 16 -
Leiderschap & succesvol veranderen
cruciaal. De meeste bedrijven zijn goed in management en weinig zijn goed in leiderschap waardoor
fusies en veranderingstrajecten mislukken.
Bass (1981) maakt de volgende opmerking: ‘Leaders must manage and managers must lead, but the
two are not synonymous’. (p.272) Fiedler en Garcia stellen dat leiderschap ‘has its roots in two
antagonistic traditions, feudal and the bureaucratic. (p.13) Zaleznik heeft de verschillen tussen leiders
en managers op een rij gezet, waarbij leiders superieur zijn aan managers. Waar leiders volgens hem
meer gericht zijn op waarden, doelen, zingeving en consensus, het zoeken naar de juiste weg in
turbulente en complexe situaties en het realiseren van organisatiedoelen, houden managers zich
vooral bezig met regels, procedures en controles, zoeken zij orde en stabiliteit, gaan ze conflicten
vaak uit de weg en streven ze vaak eigen doelen na.
4.5
Leiderschapsstijlen en veranderingen
Leiderschapsstijl is een belangrijke factor voor het al dan niet slagen van een veranderingsproces
(Kotter, 1996) Waarom is het nu van belang om leiderschap te betrekken bij een onderwerp als
verandering? Is er wel een reden om aan te nemen dat leiderschap enige invloed heeft op deze
factoren? De stijl van leidinggeven wordt in de literatuur veelvuldig gekoppeld aan het omgaan met
veranderingen (Osborn, Hunt & Jauch, 2002) en er lijkt consensus te bestaan over de positieve
invloed van transformationeel leiderschap als het gaat om succesvol veranderen (Atwater & Bass,
1994; Burke & Litwin, 1992; Worley, Hitchin, & Ross, 1996). De vraag die dan naar boven komt is of
dit te maken heeft met een beïnvloeding van de veranderingsbereidheid en/of het
veranderingsgedrag. Leiderschap wordt in ieder geval ook gezien als een wijze om anderen te
beïnvloeden (Bess & Goldman, 2001; Zaccaro, Rittman & Marks, 2001). Ook de relatie met weerstand
vinden we terug in de literatuur. Wanrooy (2001, p.107) stelt bijvoorbeeld dat het omgaan met
weerstand van het allergrootste belang is voor de manager die draagvlak zoekend leiderschap met
succes in de praktijk wil brengen. Al met al is geconstateerd dat leiderschap, en dan met name
transformationeel leiderschap, een effect heeft op succesvol veranderen, het gedrag van mensen en
het overwinnen van weerstand tegen veranderen. Vanuit historisch perspectief is er een aantal
stromingen van leiderschap te onderscheiden, waarvan het transformationeel leiderschap weer een
onderdeel vormt. Een historisch overzicht van leiderschapsstudies volgt hieronder.
4.6
Historisch overzicht leiderschap
Er is een aantal fasen te onderscheiden bij onderzoek naar leiderschap. Er zijn vier stromingen van
leiderschapsstudies. De eerste legt de aard, attributen, kenmerken en kwalificaties van leiderschap
bloot. De tweede richt zich vooral op het gedrag en de stijl van leiderschap; het concrete gedrag van
leiders. De derde wordt aangeduid als de ‘contingentiebenadering’. Van der Vlist (1991, pp. 33, 63)
merkt op dat leiderschap zich niet in een vacuüm afspeelt, maar in een specifieke situatie: de
‘behaviour setting’ of de ruimtelijke, sociaal culturele en organisatorische context die, meer dan
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 17 -
Leiderschap & succesvol veranderen
persoonlijkheidskenmerken bepalend zijn voor effectief leiderschap. De vierde en nieuwe
leiderschapsbenadering draait vooral om transformationeel leiderschap. Charisma, inspiratie,
intellectuele stimulering en aandacht voor het individu zijn de hoekstenen van het transformationeel
leiderschap dat de nadruk legt op overeenkomsten, die de leider afsluit met managers en
medewerkers in de organisatie.
4.7
Full Range Leadership Theory
De Full Range Leadership Theory valt onder de nieuwe leiderschapsbenaderingen en is een van de
meest invloedrijke perspectieven met betrekking tot inspirerend leiderschap en is ontwikkeld door
Bernard Bass en collega’s (Den Hartog, 1997). De theorie geeft drie typologieën van
leiderschapsstijlen op een continuüm van actief naar passief.
Transactioneel leiderschap beperkt zich tot de controle op contractuele verplichtingen en wordt
meestal gekenmerkt door het stellen van doelen, monitoren en het controleren van de resultaten en is
gebaseerd op de kosten-en-baten ruilrelatie. Burns (1978) geeft aan dat de medewerkers waarde
ontvangen (loon, prestige etc) als ze doen wat de leidinggevende ze opdraagt. Deze uitwisseling kan
van economische, politieke of psychologische aard zijn en heeft naast de uitwisseling zelf geen hoger
doel. Er ontstaat geen band tussen de leidinggevende en de medewerkers. De leidinggevende houdt
zich voornamelijk bezig met het vaststellen van de doelen en het bijsturen van de medewerkers
binnen de bestaande systemen en wordt ook wel ‘maintenance leadership’ genoemd (Den Hartog,
1997). De sturing door de leidinggevende wordt gekenmerkt door ‘bijsturen’ als er van de norm wordt
afgeweken. Deze vorm van leiderschap is dan ook meer geschikt om ‘op de winkel te passen’ dan om
veranderingen in gang te zetten en bereidheid te creëren om te veranderen.
Transformationeel leiderschap is participatief leiderschap. Een innovatieve, flexibele en
kwaliteitsgerichte organisatie kan niet gedijen als er geen ruimte is voor participatie in de
besluitvorming. Van der Vlist (1991, pp 75-101) verwijst naar studies, waarin wordt gewezen op de
effecten van participatief leiderschap op verbeteringen van prestaties. Het effect op de productiviteit is
beschreven. Het blijkt dat alleen werknemers die zich sterk betrokken voelen bij de organisaties,
bereid zijn zich in te zetten voor een maximale kwaliteitsbeheersing. Hiervoor is het noodzakelijk
werksituaties te creëren die aanzienlijk meer vrijheid van handelen toestaan. Van der Vlist (1991, 84)
onderkent meerdere functies van participatie, namelijk participatie als middel:
1. waarmee een grotere betrokkenheid van werknemers kan worden bereikt
2. om tot een betere coördinatie en beheersing van de bedrijfsvoering te komen
3. bij (aspecten van) organisatieverandering
Transactionele en transformationele leiders zijn actieve leiders omdat ze actief interventies plegen om
doelen te bereiken (Den Hartog, 1997). Laissez-faire leiderschap is een passieve vorm van
leiderschap. De leidinggevende tracht het nemen van beslissingen en verantwoordelijkheid zoveel
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 18 -
Leiderschap & succesvol veranderen
mogelijk te vermijden. Leiderschap is in deze situatie eigenlijk afwezig. Meerdere onderzoeken tonen
aan dat er een negatieve relatie is tussen laissez-faire leiderschap en de kenmerken van de
medewerkers zoals productiviteit en tevredenheid. Toch kunnen bepaalde organisaties, taken en
medewerkers de noodzaak van een actieve vorm van leiderschap reduceren (Kerr & Jermier, 1978).
De leidinggevende met dit type leiderschap zal echter een minimale betrokkenheid vertonen met de
organisatie (Whitt & Lippitt, 1960) en hierdoor ook met eventuele veranderingen.
De transactionele leiderschapsstijl wordt vaak gecontrasteerd met de transformationele
leiderschapsstijl (Den Hartog, 1997), maar ook wordt het gezien als complementair aan het
transformationeel leiderschap. Transformationeel leiderschap wordt dan gezien als een andere
verschijningsvorm van transactioneel leiderschap (Den Hartog, 1997). Burns (1978) ziet transactioneel
en transformationeel leiderschap als twee uiteinden van een continuüm van actief naar passief
leiderschap. Bass (1985) daarentegen ziet ze als afzonderlijke dimensies, wat zou suggereren dat een
leider niet zowel transactioneel als transformationeel kan zijn. De typen zijn volgens hem echter wel
gerelateerd, dat wil zeggen dat transformationeel voortbouwt op transactioneel leiderschap, maar niet
andersom. Transformationeel leiderschap kan gezien worden als een speciaal geval van
transactioneel leiderschap. Het verschil zit in het proces waarmee de leiders de medewerkers
motiveren en in het soort doelen wat gesteld wordt (Hater & Bass, 1988). Een organisatie kan echter
wel gekenmerkt worden door verschillende tussenvormen van leiderschap. Dit is volgens Bass (1985)
dan ook het meest effectief. Den Hartog (1997) geeft in haar onderzoek aan dat er alleen een
onderscheid te maken is tussen actief en passief leiderschap en dat het onderscheid tussen
transactioneel en transformationeel leiderschap dan ook kunstmatig is. Zij ziet transactioneel en
transformationeel leiderschap als twee factoren van het actief leiderschap.
Voortdurende verbeteringen en vernieuwingen vragen om transformationeel leiderschap. Zij inspireren
en motiveren managers en medewerkers door hen uitdagingen voor te houden en zij communiceren
hun doelstellingen en verwachtingen in duidelijke taal. Creativiteit van medewerkers wordt op prijs
gesteld en fouten worden niet direct afgestraft, maar opgevat als serieuze pogingen om
vernieuwingen tot stand te brengen. Transformationele leiders werken aan een ‘lerende’ organisatie,
waarin personen evenals bij de ontwikkelbenadering in de gelegenheid worden gesteld zich te
ontwikkelen ten behoeve van zichzelf en de organisatie waarvoor zij werken. De managementstijl
hierbij is die van ‘management by walking around’ en impliceert een visie omtrent de toekomstige
situatie, de uitwerking daarvan in doelstellingen en de geschikte cultuur om de doelstellingen te
kunnen bereiken. Transactioneel leiderschap richt zich vooral op individuele leiders op de hoogste
niveaus in de organisatie.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 19 -
Leiderschap & succesvol veranderen
4.8
Hersey en Blanchard
Een model dat voorschrijft hoe een leider zich in relatie tot zijn ondergeschikte moet gedragen,
gegeven bepaalde aspecten van de situatie, met name kenmerken van de groep en individuele
ondergeschikten, wordt door Hersey en Blanchard beschreven. Zij maken een tweedeling op basis
van de taakgerichtheid en de mensgerichtheid. Daarnaast koppelen zij de leiderschapsstijl aan de
bereidheid en de bekwaamheid van mensen. Zij stellen daarbij de rol van de mens centraal. De wijze
waarop leiding wordt gegeven is volgens Hersey en Blanchard (1992) afhankelijk van twee aspecten,
de taakgerichte en de mensgerichte stijl van leidinggeven. De manier waarop leiding wordt gegeven
heeft te maken met het niveau van persoonsgerichtheid en taakgerichtheid.
Volgens Hersey en Blanchard (1992) is leiderschap effectief als leidinggevenden hun activiteiten
afstemmen op de situatie en behoeften van medewerkers. De stijl van leidinggeven wordt bepaald
door twee factoren, namelijk de bekwaamheid en de bereidheid van medewerkers. Onder
bekwaamheid wordt verstaan: de mate waarin medewerkers in staat zijn zelfstandig taken uit te
voeren en zich daar zeker over voelen. Onder bereidheid wordt verstaan: de mate waarin de
medewerkers gemotiveerd zijn goede prestaties te leveren. Idealiter stemmen leidinggevenden hun
managementstijl af op de bekwaamheid en bereidheid van medewerkers. Eerst wordt onderscheid
gemaakt tussen taakgerichte en mensgerichte aspecten. Taakgerichte aspecten betekent dat de
toegewezen taak van de organisatie-eenheid zo goed mogelijk en tijdig verricht moet worden. Het is
de taak van de leidinggevende opdrachten te geven en de controle en planning uit te voeren. De
mensgerichte aspecten, ook wel persoonsgerichte aspecten genoemd, betreffen alle acties die gericht
zijn op het onderhouden van relaties met medewerkers, managers etcetera. Het doel van deze acties
is om een goede werksfeer en motivatie bij medewerkers te bevorderen. De mate van bekwaamheid
van de medewerkers is van invloed op de mate waarop taakgericht of mensgericht leiding wordt
gegeven. De mate van bereidheid van medewerkers is van invloed op de mate van mensgericht
leidinggeven. Naar aanleiding van de bekwaamheid en motivatie van medewerkers, bevelen Hersey
en Blanchard (1992) daarom vier leidinggevende stijlen aan. Zij onderscheiden de participerende stijl,
de onderhandelende, de delegerende en de bevelende stijl. In onderstaand figuur wordt het een en
ander weergegeven.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 20 -
Leiderschap & succesvol veranderen
Persoonsgerichtheid
(hoog)
ONDERHANDELEN
PARTICIPEREN
Onbekwaam/ wel
gemotiveerd
Bekwaam/ niet
gemotiveerd
DELEGEREN
BEVELEN
Bekwaam/ wel
gemotiveerd
Onbekwaam/ niet
gemotiveerd
(laag)
Fig. 1
Taakgerichtheid
Effectief leiderschap
(hoog)
Stijlen van leidinggeven van Hersey en Blanchard
Delegerende stijl
Als de medewerkers bekwaam en gemotiveerd zijn, kan het werk aan henzelf worden overgelaten. De
manager geeft effectief leiding wanneer hij de taken delegeert. De delegerende stijl van leidinggeven
is gericht op regels en procedures. De leidinggevende wil zo weinig mogelijk verantwoording dragen.
Hij probeert zijn taken goed en effectief te vervullen, zonder zelf in een kwetsbare situatie terecht te
komen. Hij geeft medewerkers werk en laat ze verder hun eigen gang gaan. Hij beoordeelt
medewerkers op het al dan niet handhaven van gedelegeerde regels. Hij corrigeert fouten alleen als
hij er zelf last van zou kunnen ondervinden. Hij probeert zoveel mogelijk op de achtergrond te blijven.
De manager functioneert als doorgeefluik van mededelingen van zijn superieure aan zijn
medewerkers. Verder beperkt hij de communicatie. Voor tweezijdige communicatie is weinig ruimt. Er
worden tijdens het overleg geen beslissingen, maar alleen mededelingen doorgeven.
Participerende stijl
Het moreel van de medewerkers en de sfeer van de afdeling staan voorop. De arbeidssituatie wordt
afgestemd op de belangen van de medewerkers en in veel mindere mate op de taak die wordt
uitgevoerd. Medewerkers worden geaccepteerd zoals zij zijn, maar de leidinggevende wil ook
geaccepteerd worden zoals hij is. Bij problemen worden oplossingen gekozen die bij de medewerkers
het minste verzet oproepen. Regels en voorschriften worden soepel gehanteerd. Onrust en spanning
worden gemeden en fouten worden mild behandeld. Er wordt veel intern gecommuniceerd. De
leidinggevende zal wel veel gesprekken voeren om de genegenheid van medewerkers te winnen. Er
worden geen bevelen gegeven, maar verzoeken gedaan. Tijdens het werkoverleg wordt gesproken
over onderlinge verhoudingen en over routinezaken. Bij problemen wordt dieper ingegaan op
achterliggende weerstanden, niet zozeer op taakgerichte oplossingen.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 21 -
Leiderschap & succesvol veranderen
Bevelende stijl
Het werk staat bij deze stijl van leidinggeven voorop. De waardering van de werknemer wordt
afgemeten aan de geleverde prestatie. De werksituatie is zo ingericht dat het werk minimaal wordt
beïnvloed door menselijke problemen en interacties. De leidinggevende neemt zelf de beslissingen.
Hij neemt het initiatief. Planning en controle zijn verantwoordelijkheden. Van de medewerkers
verwacht hij dat zij de bevelen opvolgen. Creativiteit van medewerkers waardeert hij niet. Uniformiteit
van handelen staat voorop. Communicatie is eenrichtingsverkeer, in een zakelijke en formele sfeer.
De leidinggevende vertelt wat, wanneer, hoe en waar de taak uitgevoerd moet worden. Het
werkoverleg heeft vooral tot doel mededelingen van de managers door te geven. Er vindt weinig
discussie plaats met de deelnemers. Er is geen groepsvorming, maar één-op-één contacten met de
leiding. De leider stelt zich op als ‘alwetend’.
Onderhandelende stijl
Mens en werk worden zoveel mogelijk geïntegreerd door ideeën van medewerkers zoveel mogelijk
mee te nemen bij de besluitvorming. Medewerkers worden gezien als mensen die bij willen dragen
aan de bedrijfsdoelstellingen. De leidinggevende zoekt samen met de medewerker naar oplossingen
die, gegeven de omstandigheden, het meest geschikt zijn. Routineoplossingen worden zo min
mogelijk toegepast. De leidinggevende neemt niet zelf de beslissingen, maar zorgt dat deze tot stand
komen. De leidinggevende geeft richting aan het werk, hij is meer coach dan chef en hij stimuleert de
creativiteit van medewerkers. Er is duidelijk sprake van tweerichtingsverkeer. Naast de informatie over
wat, hoe, wanneer en waar wordt er meer aandacht gegeven aan informatie over het waarom. De
leidinggevende stelt zich niet op als allesweter. Samen met de medewerkers probeert hij vragen op te
lossen. Wederzijds begrip en steun aan elkaar staan centraal. Openheid is belangrijk, conflicten
worden niet gemeden.
Een organisatie kan het beste streven naar een delegerende stijl van leidinggeven. Hierbij bestaat een
wisselwerking tussen enerzijds een gedeelde aansturing vanuit de leidinggevende en anderzijds de
vrije invulling van medewerkers. De theorie benadrukt dus dat leidinggevenden flexibel moeten
kunnen zijn in hun optreden en dat niet elke ondergeschikte op dezelfde wijze tegemoet getreden kan
worden. Vooral bij veranderingen is het van uitermate belang om als leider flexibel te kunnen zijn.
Positief punt van de theorie is naar mijn inziens ook dat ondergeschikten taken kunnen leren.
4.9
Taken leidinggeven bij veranderingen
Buiten de stijl van leidinggeven bij veranderingen, is er voor leiders een aantal taken weggelegd die
van belang zijn voor het slagen van veranderingsprocessen. Het is voor leiders een belangrijke taak
om een organisatiecultuur te creëren waarin mensen het gevoel hebben dat ze erbij horen. De cultuur
van een organisatie begrenst enerzijds gedrag van medewerkers in meer of mindere mate en geeft
daar anderzijds richting aan. Alle actoren in de organisatie (re)produceren de cultuur van dag tot dag,
van moment tot moment. Belangrijke actoren zijn leidinggevenden die gezien hun directie
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 22 -
Leiderschap & succesvol veranderen
verantwoordelijkheid vaker gedrag initiëren dan anderen. De taak van een goede leider is volgens
Kotter het creëren van een ondernemende cultuur. Leiders zijn belangrijke cultuurdragers in
organisaties. Het op de juiste wijze motiveren van mensen is eveneens een belangrijke taak voor
leiders. Dit vereist van de leidinggevenden een grote inspanning en capaciteiten. Bij het maken van
beleid is het onvoorwaardelijke commitment van de top de meest cruciale factor. Hoe eenstemmiger
en onvoorwaardelijker een management een beleid uitdraagt, hoe krachtiger het effect van zo’n beleid
is. Belangrijk aandachtspunt hierbij is communicatie over het beleid.
4.9.1
Organisatiecultuur
Een organisatiecultuur heeft als functie om zekerheden in een instelling gestalte te geven. (Van Zoest,
2001) Wanneer de waarden en normen in een organisatie duidelijk en gedeeld zijn weet iedereen min
of meer waar hij aan toe is. Dat geeft een gevoel van zekerheid voor de medewerkers die daarmee
weten hoe zij hun taken moeten vervullen. Wanneer de cultuur in een organisatie wordt gedeeld geeft
dit ook kracht om op een bepaalde manier te functioneren. Het ontbreken van voldoende
gezamenlijkheid maakt dat de organisatie aan effectiviteit verliest en dat er allerlei problemen kunnen
ontstaan in de wijze waarop de medewerkers samenwerken. Een organisatiecultuur zorgt er ook voor
dat er continuïteit bestaat voor de instelling. Een gedeeld patroon van waarden en normen maakt dat
de instelling naar buiten toe op een krachtige en eenduidige manier kan functioneren. Bovendien zal
de organisatie een afspiegeling zijn van ontwikkelingen in de samenleving. Ook deze afstemming
versterkt de continuïteit van de instelling. Uit studie van Kotter & Heskett blijkt dat ondernemingen met
een ‘sterke’ cultuur excellente prestaties voortbrengen, indien hun ideeën aansluiten bij afzet-,
arbeids- en financiële markten. Naarmate culturen beter aansluiten bij deze ‘context’ zullen zij beter
presteren. Volgens Peters & Waterman (1982, pp. 267, 371) hebben excellente ondernemingen
opmerkelijke eigenschappen die door organisatiecultuur beïnvloed worden. De meeste excellente
ondernemingen bezitten significante waarden, die bestaan uit kwaliteit, innovatie, service en aandacht
voor de mens.
Wat is cultuur?
De gedragswetenschappen omschrijven cultuur als een herkenbaar patroon van regels en regelingen,
die door een samenleving zijn aanvaard als manieren waarop problemen worden opgelost. Daartoe
behoren geïnstitutionaliseerde gedragspatronen en impliciete normen, waarden en overtuigingen. Zij
vormen tezamen de fundamentele uitgangspunten, die ten grondslag liggen aan het sociale gedrag.
Cultuur is het geheel van sociaal overgedragen gedragspatronen, opvattingen, instituties,
gedachtegoed en voortbrengselen van menselijke activiteiten, die kenmerkend zijn voor een bepaalde
gemeenschap of bevolking.
Volgens Van Hasselt (1991) moeten waarden en normen informatie geven over de manier waarop
mensen met elkaar in de organisatie omgaan. De waarden en normen maken duidelijk of er grote of
kleine machtsafstanden tussen managers en medewerkers bestaan, of zij formeel of informeel met
elkaar omgaan en of managers toegankelijk en makkelijk aanspreekbaar zijn. Bovendien geven zij
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 23 -
Leiderschap & succesvol veranderen
aan of het maken van fouten wordt bestraft of dat de nadruk ligt op het belonen van goede prestaties.
Zij informeren of zelfinitiatief en zelfkritiek wordt gewaardeerd én hoe er met risico’s moet worden
omgegaan.
Kotter en Heskett (1994) zijn van mening dat organisatiecultuur zich op twee niveaus manifesteert, die
van elkaar verschillen in zichtbaarheid van de cultuur en in weerstanden van de cultuur om te
veranderen.
1. Gedeelde waarden: op het diepere en minder zichtbare niveau, refereert cultuur aan waarden, die
door de leden van de organisatie worden gedeeld en die in de loop van de tijd blijven bestaan,
ondanks wijzigingen in de samenstelling van het ledenbestand. Het gaat om belangrijke
uitgangspunten en doeleinden waarop het gedrag van managers en medewerkers is gericht.
Veranderingen van de cultuur op dit niveau zijn moeilijk te realiseren, mede vanwege het gebrek
aan besef welke fundamentele waarden de leden van de groep onbewust samen delen. Schein
(1985) maakt onderscheid tussen waarden, die gebaseerd zijn op leerervaringen en waarden die
alleen met de mond worden beleden (‘epoused values’); zij worden gevoed door ideologische
veronderstellingen. De eerste hebben te maken met ‘doen’ en de tweede met ‘zeggen’. Een
organisatie kan bijvoorbeeld zeggen dat zij klantvriendelijk is, maar in werkelijkheid wordt de klant
helemaal niet serieus genomen.
2. Gedragsnormen: op het meer zichtbare niveau bestaat de cultuur uit de gedragspatronen en
stijlen die in de organisatie gelden en die door nieuwkomers als vanzelfsprekend worden
overgenomen, omdat dit van hen wordt verwacht. (Wentink, 1998, p.262, 263)
Beide niveaus van organisatiecultuur beïnvloeden elkaar over en weer. Specifieke waarden bepalen
mede het gedrag van medewerkers. De waarde van ‘toewijding aan de klant’ manifesteert zich
bijvoorbeeld in snel en passend reageren door medewerkers op klachten van de klant. Andersom is
het ook het geval: specifiek gedrag heeft invloed op de waarden, bijvoorbeeld: als medewerkers meer
contacten met klanten krijgen, gaan zij meer belang hechten aan een goede klantenoriëntatie.
Het gaat ook om de ontwikkeling van de organisatiecultuur en verbetering van de mogelijkheden om
samen te kunnen werken: de socialisatiewaarde van de organisatie. Bovendien is er de ontwikkeling
van de leercapaciteit en de mogelijkheden om de aanwezige kennis voor innovatie te benutten. Dit is
groei van de intellectuele waarde van de organisatie (Hardjono c.s., 1996).
4.9.2
Motivatie van mensen
Volgens Stoner, Freeman en Gilbert (2001) is motivatie een psychologisch kenmerk. Volgens hen
heeft motivatie te maken met de gedrevenheid van mensen om doelen te bereiken. Motivatie is voor
leiders en managers een middel om het gedrag van mensen te beïnvloeden. Wanneer mensen niet of
onvoldoende gemotiveerd zijn, zullen veranderingen niet of onvoldoende gedragen worden. Om
erachter te komen hoe mensen gemotiveerd kunnen worden, is het van belang hun behoeften te
kennen. Volgens Giddens (2000) hebben medewerkers behoefte om hun handeling in beweging te
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 24 -
Leiderschap & succesvol veranderen
zetten. Mensen maken de organisatie. Gemotiveerde mensen zorgen voor een organisatiecultuur
waarin mensen het gevoel hebben dat ze erbij horen.
Medewerkers kunnen op meerdere manieren gemotiveerd worden tot het leveren van betere
prestaties. De extrinsieke motivatie kan verhoogd worden door aan de prestaties materiele en/of
immateriële beloningen te koppelen. De beloningen moeten dan wel aantrekkelijk genoeg zijn en de
koppeling tussen prestaties en beloning moet duidelijk zijn. De intrinsieke motivatie kan verhoogd
worden door het stellen van uitdagende maar haalbare doelen. Ook kan het werk zelf gevarieerder en
zinvoller gemaakt worden. De organisatie kan dus op verschillende manieren de intrinsieke en
extrinsieke motivatie van de medewerkers beïnvloeden. Wanneer een organisatie tot een
samenhangend motivatiebeleid wil komen, zal zij goed moeten nagaan wat in de gegeven situatie de
beste resultaten geeft. Volgens Van der Vlist (1994) is er sprake van intrinsieke motivatie wanneer het
werk zelf motiveert.
4.9.3
Communicatie
Een goede communicatie tijdens een veranderingsproces is essentieel voor het slagen van een
veranderingsproces (Boonstra, Steensma en Demenint, 2002). Communicatie stimuleert het
veranderingspotentieel, omdat ideeën voor verbetering en vernieuwing vorm krijgen als informatie
beschikbaar is en de uitwisseling van ideeën wordt aangemoedigd (Kanter, 1993). Communicatie
zorgt voor de juiste beeldvorming over de noodzaak van veranderen, de wijze waarop de verandering
plaatsvindt, het gewenste resultaat en de voortgang van het proces (Koeleman, 1994). In elke fase
van een veranderingsproces is communicatie van belang. In het begin gaat het er bijvoorbeeld om dat
het doel en de noodzaak van een veranderingsproces helder worden. Op een later moment is het
nodig dat duidelijk wordt wat de consequenties van de veranderingen concreet inhouden voor
verschillende organisatieonderdelen.
De rol van communicatie in veranderende organisaties kan op verschillende manieren worden bezien:
als een middel om informatie van de bedenkers van de veranderingen over te dragen op medewerkers
of meer procesmatig als alle betrokkenen gezamenlijk op zoek gaan naar bijvoorbeeld het doel en de
noodzaak van de verandering of naar de consequenties van de veranderingen voor de eigen afdeling.
De twee stijlen worden wel de instrumentele stijl en processtijl genoemd.
Instrumentele stijlen en processtijlen
Commitment wordt het beste verkregen door medewerkers en management zelf medesturing te geven
aan het veranderingsproces. Dat gebeurt in zogenaamde processtijlen. De verandering bevindt zich
binnen de eigen werk- en invloedssfeer van de medewerker. De veranderingen krijgen een
persoonlijke lading waardoor de kans groter is dat mensen zelf willen veranderen. Managers spelen
hierin een begeleidende rol, als coach. De meeste veranderingen vinden echter top-down plaats via
instrumentele stijlen. Kenmerkend voor deze stijl is dat de verandering wordt opgezet en uitgewerkt
door een kleine groep. Het topmanagement bepaalt hoe er wordt veranderd en de medewerkers
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 25 -
Leiderschap & succesvol veranderen
krijgen dit dan te horen en dienen zich hieraan aan te passen. Instrumentele stijlen geven
medewerkers en managers het idee dat ze buitenstaanders zijn en dat ze geen verantwoordelijkheid
hebben. Bij processtijlen wordt de organisatie beschouwd als een geheel van samenwerkende
mensen. Hun inzet, betrokkenheid en motivatie is zeer belangrijk voor de organisatie. Procedures en
regels zijn hier ondergeschikt aan. De ondernemingsdoelstellingen worden getoetst aan de
persoonlijke doelstellingen van de medewerkers en vice versa. Veranderingen worden samen met de
managers en medewerkers in gang gezet.
Een dilemma waar veel leidinggevenden tegenaan lopen is hoe je als leidinggevende veranderingen
kunt doorvoeren en tegelijkertijd ruimte geven aan de ideeën van de medewerker. Kloosterboer (1995)
laat in zijn boek zien dat veranderingen op twee manieren gestuurd kunnen worden, namelijk topdown en bottum-up. Het top-down sturen van veranderingen gebeurt door het uiteenzetten van een
kader en het bottum-up sturen in het ruimte geven aan ideeën van medewerkers. Ook in de
communicatie zien we dit terug. Top-down communicatie begint bij het topmanagement en loopt via
de managementniveaus naar de lijnwerkers en het niet-toezichthoudend personeel. De belangrijkste
functies zijn het adviseren, informeren, sturen, instrueren en beoordelen van werknemers en de
organisatieleden informatie geven over de doelen en het beleid van de organisatie. De hoofdfunctie
van bottum-up communicatie is de hogere niveaus informatie verschaffen over wat op de lagere
niveaus gebeurt (Stoner, Freeman en Gilbert, 2001). Problemen bij verticale communicatie liggen
vaak in het feit dat de communicatie niet accuraat en volledig is, omdat het via diverse lagen gaat, die
telkens zelf bepalen wat de volgende wel en/of niet hoeft te weten en de informatie filtert. Door in een
organisatie in plaats van alleen top-down ook bottum-up te communiceren, wordt de scheiding tussen
het management en medewerkers minder groot en wordt de input van een individu belangrijk geacht
voor het voortbestaan van de organisatie.
Communiceren veranderingsvisie
Volgens Kotter (2001) communiceren leidinggevenden vaak onvoldoende of ze communiceren
onbedoeld tegenstrijdige boodschappen. In beide gevallen kan de transformatie vastlopen. Kotter
geeft in zijn boek een aantal elementen voor een effectieve communicatie van de visie die
leidinggevenden willen uitdragen:
-
Eenvoud: Alle jargon en technobabbel moet vermeden worden.
-
Metafoor, analogie en voorbeeld: Korte beeldspraak is even veelzeggend als 1000 woorden.
-
Diverse forums: Zowel grote als kleine bijeenkomsten, memo’s en kranten, formele en
informele interactie; alles helpt om de boodschap te verspreiden.
-
Herhaling: Ideeën dringen pas door als ze vaker gehoord zijn.
-
Het goede voorbeeld geven: Gedrag van belangrijke personen dat in strijd is met de visie
overschaduwt andere vormen van communicatie.
-
Uitleg bij kennelijke inconsistenties: Inconsistenties waarover niet openlijk wordt gesproken,
ondermijnen de geloofwaardigheid van alle communicatie.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 26 -
Leiderschap & succesvol veranderen
-
Geven en nemen: Communicatie over en weer is altijd effectiever dan communicatie in één
richting.
Communicatie bij een veranderingsproces is van belang om de transformatie niet vast te laten lopen.
Er moet veel en goed gecommuniceerd worden omdat een organisatie op het moment van een
verandering niet stabiel is. Een juiste afstemming tussen medewerkers is van uitermate groot belang.
Een goede tweezijdige communicatie is van belang, zodat leidinggevenden en medewerkers elkaar
input geven, zekerheid en elkaar op de hoogte houden. Volgens Armstrong (1995) kan een
verandering niet goed gemanaged worden zonder begrip en gevoelens van betrokkenen. Volgens
hem kan door middel van goede communicatie gevoelens begrepen en beïnvloed worden.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 27 -
Leiderschap & succesvol veranderen
5.
Welke vorm van leiderschap past het best bij organisatieveranderingen die beogen
kwaliteitsmanagement in te voeren?
Een vorm van organisatieontwikkeling is kwaliteitsmanagement in organisaties. Kwaliteitsmanagement
richt zich op veranderingen in het sociotechnische systeem van de organisatie waarin mensen en
technologieën tezamen komen om de kwaliteit in een organisatie naar een hoger niveau te tillen.
Kwaliteitsmanagement is dus het management van kwaliteitszorg, van voortdurend verbeteren en
vernieuwen. Organisatieontwikkeling is het veranderen in een organisatie als een continu proces,
waarbij de capaciteit tot veranderen wordt versterkt. De verbinding tussen kwaliteitsmanagement en
organisatieontwikkeling ligt in leiderschap, beleid en strategie en de organisatiecultuur. Het
leiderschap zorgt hierbij voor de voorwaarden om te kunnen leren. De leiding van de organisatie wordt
voortdurend geprikkeld om haar prestatiegedrag te verbeteren. Het zijn de leiders die het voortouw
nemen bij verbeteringen en vernieuwingen en die de visie moeten ontwikkelen en managers en
medewerkers de weg moeten wijzen naar een sterkere positie en betere resultaten. Hierbij is het van
belang medewerkers vanaf het begin te betrekken.
In de ontwikkelingen die het kwaliteitsmanagement heeft ondergaan zien we dus een belangrijke rol
weggelegd voor leiders. Verbetering van prestaties en bedrijfsresultaten komen tot stand wanneer het
beleid daarop gericht is en een combinatie is van strategie, sterk leiderschap, een geschikte
bedrijfscultuur, gekwalificeerd personeel, toepassingen van geavanceerde informatie- en
communicatietechnieken en van het management van bedrijfsprocessen. In onderstaand figuur wordt
dit schematisch weergegeven.
Beleid en strategie
Leiderschap
Bedrijfscultuur
Verbetering van
prestaties en
bedrijfsresultaten
Informatie- en
communicatietechnologie
Personeel
Management van
processen
Fig. 2
Factoren van prestatievebetering (Wentink, 1998)
De ontwikkeling in het denken en handelen inzake kwaliteitszorg zijn met de wetenschappelijke
bedrijfsvoering (Taylor e.a.) begonnen. Bij integraal kwaliteitsmanagement gaat het om de totale
organisatie met de externe betrekkingen waarin zij participeert. (Wentink, 1998) Integraal
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 28 -
Leiderschap & succesvol veranderen
kwaliteitsmanagement is een paradigma dat een specifieke voorstelling geeft van de bedrijfsvoering
en van de positie en taken van de leiding.
Er zijn verschillende zienswijzen in het denken over integrale kwaliteitszorg. Allereerst wordt de
ontwikkeling van inspectie naar integrale kwaliteitszorg aan de orde gesteld. Vervolgens komen twee
zienswijze van theoretici aanbod, namelijk die van Juran en Deming, waarmee ik wil laten zien hoe zij
denken over leiderschap bij veranderingen ten gevolge van de invoering van kwaliteitsmanagement.
Zij benadrukken beide het belang van goed leiderschap bij kwaliteitsmanagement. Beiden hanteren
echter een andere visie ten aanzien van de impact die het invoeren van kwaliteitsmanagement heeft
op de organisatie.
5.1
Van inspectie naar integrale kwaliteitszorg
Er zijn verschillende fasen in de ontwikkeling naar strategisch kwaliteitsmanagement te
onderscheiden. Kwaliteitsmanagement heeft zich ontwikkeld van inspectie en controle tot een
strategisch verankerd management en verandering en vernieuwing in en van organisaties (Garvin,
1988). Kwaliteitsmanagement wordt geleidelijk geïntegreerd in de strategische beleidsvorming. Vanuit
het strategisch management is kwaliteitszorg een aspect van het totale prestatiegedrag van een
onderneming of instelling. Kwaliteitsdoelstellingen zijn dan onafscheidelijk verbonden met de
strategische doelstellingen. Kwaliteit van producten en processen wordt steeds meer verbonden met
kwaliteit van milieu, met kwaliteit van management, van organisatie, van arbeidsinhoud,
arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen en zelfs met kwaliteit van het leven en van het
bestaan. Integrale kwaliteitszorg heeft aandacht voor afstemming van de verschillende zorggebieden
en componenten van kwaliteit. Daarbij wordt de technische benadering van kwaliteit vanuit de
‘industrial engineering’ geleidelijk aangevuld met de sociale benadering vanuit de ‘social engineering’,
waarbij verbetering van kwaliteit wordt opgevat als een sociaal-cultureel veranderingsproces dat door
het seniormanagement moet worden gestuurd. Kwaliteitsontwikkeling is daarmee een onderdeel van
organisatieontwikkeling geworden (Wentink, 1998).
Een organisatie die serieus met kwaliteitszorg bezig is, zal ervaren dat zij structureel en cultureel
geleidelijk verandert. Structureel: in de wijze waarop de arbeidsverdeling tot stand komt, processen
worden ingericht, functies worden ingevuld, afdelingen met elkaar omgaan, leiding gestalte krijgt en
besluitvorming en communicatie plaatsvinden. Cultureel: in de manier waarop management en
medewerkers onderling met elkaar omgaan, de wijze waarop gecommuniceerd en gehandeld wordt,
de gedragsnormen die daarbij gehanteerd worden en de gedragsstijl ten opzichte van klanten en
leveranciers. (Wentink, 1998) Er is een aantal fasen te onderscheiden alvorens we kunnen spreken
van integraal kwaliteitsmanagement. Elke volgende fase sluit de voorgaande in; er is sprake van een
cumulatief proces van kwaliteitsverbetering: product  proces  organisatie  keten  ‘totaal’.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 29 -
Leiderschap & succesvol veranderen
Inspectie

nadruk op productkwaliteit
Kwaliteitscontrole

nadruk op beheersing van de kwaliteit van productieprocessen
Kwaliteitsborging

nadruk op het ontwikkelen van kwaliteitssystemen

nadruk op integratie van kwaliteitszorg in de bedrijfsstrategie
Strategisch kwaliteitsManagement
Fig. 3
Van inspectie naar strategisch kwaliteitsmanagement
5.2
Juran en Deming over leiderschap
Juran en Deming stonden beiden aan de basis van het integrale kwaliteitsmanagement. Jurans
ideeën liggen dicht bij die van Deming, maar ze zijn het niet met elkaar eens in welke mate
veranderingen in de aanpak van het management nodig zijn om een Total Quality Management-model
te creëren. Deming geloofde dat kwaliteit niets minder dan een revolutie vraagt en hij ontwierp een
filosofie om veranderingen te sturen. Juran gelooft dat de verandering in de richting van kwaliteit op
min of meer dezelfde manier plaatsvindt als andere veranderingen in een bedrijf – dat wil zeggen, via
het bestaande kader voor beslissingen en acties. Hij beschrijft een ‘kwaliteitstrilogie’ van
kwaliteitsplanning, kwaliteitsbeheersing en kwaliteitsverbetering en toont aan dat die sterk op
financiële planning, financiële controle en winstverbetering lijken – processen waarmee managers
vertrouwd zijn. Juran erkent dat het management van kwaliteit niet eenvoudig is en ingrijpende
veranderingen vereist, maar hij gelooft niet dat die zoveel inspanning van managers vragen als
Deming nodig acht.
Deming hanteert veertien richtlijnen voor strategisch kwaliteitsmanagement. Hij was van mening dat
een andere filosofie nodig is in een organisatie die in alles kwaliteitsverbetering wil bereiken. Daarom
is het volgens hem zinvol zijn systeem als een totale, alomvattende managementfilosofie te bekijken.
Een van de punten van Deming is het instellen van leiderschap. De traditionele werkzaamheden van
de supervisors zijn niet voldoende volgens Deming. Hij vindt dat supervisors werknemers alleen maar
vertellen wat ze moeten doen en zorgen dat dit inderdaad gebeurt. Ze delen beloningen en straffen uit
en handhaven waar nodig de discipline. Ze zien leiderschap niet als hun taak. Daarentegen gaan
leiders ervan uit dat werknemers zo goed mogelijk werk willen afleveren en ze helpen werknemers
zich volledig te ontwikkelen. Voor managers op lagere niveaus betekent dit begeleiding geven en
training regelen. Topmanagers moeten een strategische visie helpen ontwerpen en implementeren die
de basis is voor een ‘total quality managementcultuur’ en in hun eigen gedrag de waarden tot
uitdrukking brengen die deze cultuur ondersteunen. Deming verwijst in zijn veertien actiepunten om
kwaliteit te verbeteren naar aspecten van transformationeel leiderschap, dat ervan uitgaat dat een
innovatieve, flexibele en kwaliteitsgerichte organisatie niet kan gedijen als er geen ruimte is voor
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 30 -
Leiderschap & succesvol veranderen
participatie in de besluitvorming. Ook bij Juran zien we kenmerken van transformationeel leiderschap
terug.
Juran stelt evenals Deming dat het bij tachtig procent van alle kwaliteitsproblemen gaat om knelpunten
en defecten in het systeem van de organisatie, waarvoor de leiding aanspreekbaar is. Deze
problemen kunnen niet op de werkvloer worden beheerst. Een relatief klein deel van alle
kwaliteitsproblemen kan door de uitvoerende medewerkers zelf aangepakt worden. Zij zijn volgens
Juran wél in staat om de operationele kwaliteitsproblemen zelf aan te pakken, indien zij precies weten
wat van hen verwacht wordt, aan welke procedures en voorschriften en instructies zij zich moeten
houden, en indien zij hun feitelijke prestatie kunnen vaststellen en deze kunnen vergelijken met de
norm of met de gewenste prestatie. Bovendien zullen zij over mogelijkheden en middelen moeten
beschikken om in bestaande werkwijzen en methoden in te grijpen om verbeteringen daadwerkelijk te
kunnen realiseren. Gebrek aan motivatie bij medewerkers is een belangrijke oorzaak van defecten.
Verbetering van de aspecten van kwaliteit van de arbeid, zoals taakinhoud, fysieke en psychische
omstandigheden op de werkplek en in de werkomgeving en van de sociale verhoudingen tussen
management en medewerkers leidt er in de regel toe dat er een beter klimaat ontstaat om
kwaliteitsproblemen met succes aan te pakken.
Bij het leiden van veranderingen speelt de leiding en het management van een organisatie een
belangrijke rol. Gezien het gegeven dat mensen in organisaties beschouwd worden als competente
actoren kunnen we aansluiten bij de theorie van Juran welke aangeeft dat medewerkers wel degelijk
in staat zijn problemen zelf aan te pakken en input te leveren voor eventuele oplossingen. Hiervoor is
echter wel een bepaalde structuur nodig is die door leiders wordt aangebracht, zodat zij weten wat er
van hen verwacht wordt. Bij beide theoretici komen aspecten van transformationeel leiderschap terug,
wat aangeeft dat participatie bij het nemen van besluiten van belang is. Transformationeel leiderschap
berust op visie en creativiteit. De transformationele leider bevordert een emotionele identificatie met
de organisatievernieuwing.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 31 -
Leiderschap & succesvol veranderen
6.
Conclusies
De centrale vraagstelling wordt voor de duidelijkheid nogmaals herhaald:
Welke rol spelen leidinggevenden bij veranderingen in organisaties, zodat het invoeren van
kwaliteitsmanagement succesvol verloopt?
De verschillende theorieën die aan de orde zijn gesteld laten een duidelijke tweedeling zien. De eerste
legt duidelijk de focus op het managen op inhoud. Dit zien we terug in de wetenschappelijke
benadering van Taylor waarbij met name sprake is van managen van bovenaf, een top-down
benadering. De ontwerpbenadering sluit hier ook bij aan, welke gericht is op een oplossingsgerichte
aanpak en waar de focus ligt op de gewenste output. Het transactioneel leiderschap beperkt zich tot
de controle op contractuele verplichtingen en wordt meestal gekenmerkt door het stellen van doelen,
monitoren en het controleren van de resultaten en is gebaseerd op de kosten-en-baten ruilrelatie.
Deze benadering hoort in hetzelfde rijtje thuis evenals de bevelende stijl van leidinggevenden die
Hersey en Blanchard in hun model beschrijven. Communicatie is met name top-down.
De tweede legt duidelijk de focus op het managen van proces. De Human Relations benadering speelt
hierbij een belangrijke rol. De mens als competente actor wordt belangrijk en de organisatie is
afhankelijk van kennis van individuen. In plaats van een puur top-down gerichte benadering is sprake
van een integrale benadering. De ontwikkelbenadering sluit hierbij aan en is ook een gevolg van het
human relation-denken. Men wil werknemers beter kunnen begrijpen en leiden door inzichten uit de
sociologie en psychologie toe te passen. Transformationeel leiderschap houdt zich niet alleen meer
bezig met contractuele verplichtingen. Leiders gedragen zich als rolmodellen voor anderen in de
organisatie. Ze besteden veel aandacht aan de persoon van de ander en scheppen daarmee een
basis om veranderingen te aanvaarden. De delegerende stijl van leidinggeven van Hersey en
Blanchard sluit hierbij aan. Communicatie is wederkerig.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 32 -
Leiderschap & succesvol veranderen
In onderstaand model kunnen we dit samenvatten.
Managen op proces
Managen op inhoud
HR (integraal)
Ontwikkelen
Transformationeel
Delegerend
Intrinsiek
Wederkerig
Fig. 4
WM (top-down)
Organisatiedenken
Ontwerpen
Benadering verandering
Benadering leidershap
Stijl leidinggeven
Motivatie
Communicatie
Transactioneel
Bevelend
Extrinsiek
Top-down
Managen op proces en inhoud
De onderwerpen die in deze scriptie zijn behandeld worden hierboven weergegeven van algemeen
naar steeds specifieker. We zien een duidelijke tweedeling, waarbij aan de ene kant niet de nadruk
wordt gelegd op de mens als competente actor (rechts), aan de andere kant (links) wordt juist wel de
nadruk gelegd op de mens als competente actor. Aan de rechterkant bepaalt het management/de
leider wat er in de organisatie gebeurt en de medewerkers voeren het beleid uit. Het doel hierbij is het
bereiken van een stabiele eindsituatie, waarbij de doelen vooraf door de leiding bepaald zijn. Aan de
linkerkant is het tegenovergestelde waar. De mens wordt gezien als competente actor en heeft meer
inspraak.
Naar mijn mening is er niet één ideale werkwijze, maar een combinatie van beide. Het is van belang
dat organisaties zoeken naar een balans tussen enerzijds sturen op proces en anderzijds sturen op
inhoud. Voor het effectief functioneren van organisaties en een goed verloop van
veranderingsprocessen moet een bepaalde structuur aangebracht worden, zodat er geen chaos
ontstaat. Bij het aanbrengen van deze structuur dient echter rekening gehouden te worden met eigen
invulling van medewerkers. Dit zorgt voor minder weerstand en vergroot de motivatie. Een leider zal
hier dus rekening mee dienen te houden bij veranderingen.
Een verandering dient vanuit de top van de organisatie gedragen te worden en op hoofdlijnen
gestuurd. De concrete invulling en uitvoering komt van onderaf. Op deze manier ontstaat er een
goede wisselwerking tussen de verschillende hiërarchische lagen in de organisatie. De ideeën en
wensen van de top van de organisatie moeten ook door uitvoerenden beoordeeld worden op
mogelijkheden en consequenties. Dit zorgt ervoor dat de top geen zaken over het hoofd ziet die een
verandering onhaalbaar maken. Uitvoerenden beschikken over het meeste inzicht om te kunnen
vaststellen of veranderingen haalbaar zijn, welke knelpunten er zijn en hoe deze kunnen worden
opgelost. Daarnaast zal inspraak in oplossing van problemen de werknemer motiveren, waardoor
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 33 -
Leiderschap & succesvol veranderen
eventuele weerstanden verkleint worden en de acceptatie en het draagvlak van de verandering
vergroot worden. Kuipers (1975) spreekt hierbij van een pendelstrategie. Deze werkwijze sluit aan bij
de eerder beschreven ontwikkelbenadering. Met de ontwerpbenadering zal het management meer
kans lopen op het ervaren van weerstand tegen verandering dan met de ontwikkelbenadering. Bij de
ontwerpbenadering ontbreekt voor de medewerkers de mogelijkheid tot participatie en zo tot het
uitoefenen van invloed op de nieuwe blauwdruk van de organisatie.
De stijl van leidinggeven wordt zoals we eerder hebben gezien in de literatuur veelvuldig gekoppeld
aan het omgaan met veranderingen (Osborn, Hunt & Jauch, 2002) en er lijkt consensus te bestaan
over de positieve invloed van transformationeel leiderschap als het gaat om succesvol veranderen
(Atwater & Bass, 1994; Burke & Litwin, 1992; Worley, Hitchin, & Ross, 1996). Ook bij de invoering van
kwaliteitsmanagement zien we dat er gevraagd wordt om een transformationele vorm van leiderschap.
De delegerende leiderschapsstijl zoals Hersey en Blanchard beschrijven past hier het beste bij. Bij het
toepassen van transformationeel leiderschap worden mensen gezien als bron van kennis en krijgen zij
inspraak in de besluitvorming. Deze benadering gaat dus uit van bekwame medewerkers en leidt tot
een betere motivatie van medewerkers. Op deze manier wordt gebruik gemaakt van de kennis in de
organisatie en voelen medewerkers zich prettig in hun werk. De opvatting dat medewerkers
competente actoren zijn moet aansluiten bij de stijl van leidinggeven. Het is belangrijk om mensen
bekwaam en bereid te maken om besluitvorming goed te laten verlopen. Door middel van een
delegerende stijl van leidinggeven bestaat er een wisselwerking tussen enerzijds een gedeelde
aansturing vanuit de leidinggevende en anderzijds de eigen invulling van de medewerker. Het
intrinsiek motiveren van medewerkers is belangrijk om hen bereid te maken goede prestaties te
leveren. Medewerkers hebben de behoefte zich te ontwikkelen en bij een delegerende stijl zijn de
medewerkers bereid en bekwaam en kan de leidinggevende afstand houden. Dat wil zeggen dat de
medewerkers zelfstandig werk kunnen invullen, zodat ze hun behoeften kunnen ontwikkelen en
verwezenlijken.
Wanneer een goede motivatie ontbreekt moet de leidinggevende zich echter niet richten op de
‘gewenste’ delegerende stijl van leidinggeven. Een participerende stijl komt dan beter tot z’n recht.
Wanneer medewerkers zich niet prettig voelen in de organisatie, dan is het de taak van de
leidinggevende om meer aandacht te schenken aan de medewerkers. Deze visie sluit aan bij de
ontwikkelbenadering. Mensen moeten intrinsiek gemotiveerd raken, zodat het werk henzelf motiveert.
(Van der Vlist, 1994) Dit komt veranderingen in organisaties alleen maar ten goede.
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 34 -
Leiderschap & succesvol veranderen
Literatuur
Alblas, G., Wijsman, E., Gedrag in Organisaties, Groningen, 1998.
Beyer, J.M., Taming and promoting charisma to change organisations, The Leadership Quarterly,
1999
Boonstra, J.J., Steensma, H.O., Deminent, M.I., Ontwerpen en ontwikkelen van organisaties, theorie
en praktijk van complexe veranderingsprocessen, ’s-Gravenhage, 2003
Bryman, A., Charisma and leadership in organisations, London, 1992
Conger, J.A., The charismatic leader behind the mystique of exceptional leadership, San Francisco,
1989
Dijck, van, J.J.J., Leiderschap bij grote veranderingen, Alblasserdam, 1996
Doorewaard, H., Nijs, de, W., Organisatieontwikkeling en Human Resource Management, tweede
druk, Utrecht, 19999
Eppink, D.J., Keuning, D., Management & Organisatie, zesde druk, Houten, 1998
Giddens. In: Begeleid Wonen, 2000
Hersey en Blanchard, Management of organizational behaviour. In: Interne communicatie als
managementinstrument, strategieën, middelen en achtergronden.
Juran, J.M., Kwaliteitsmanagement, plannen – besturen – verbeteren, Deventer, 1992
Kipnis, D., The Powerholders. In: Leiderschap in Organisaties, 1994
Kloosterboer, P., Leidinggeven aan verandering, Deventer, 1996
Kotter, J.P., Leiderschap bij verandering, Schoonhoven, 2001
Schaveling, J., Succesvol organisaties ontwikkelen, Praktische instrumenten voor veranderaars,
Assen, 1997
Stoner, A.F., Freeman, R., Gilbert jr. D., Management zesde editie, Schoonhoven, 2001
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 35 -
Leiderschap & succesvol veranderen
Vlist, van der, R., Leiderschap in organisaties, Kernvraagstukken voor de jaren ’90, Utrecht, 1994
Wentink, T., Kwaliteitsmanagement en organisatieontwikkeling, Utrecht, 1998
Lieke Hermsen, Universiteit Utrecht 2005
- 36 -
Download