SAMENHANGENDE EVALUATIE BISK EN CVA Utrecht, 27 februari 2001 Drs. B.J. Drenth Drs. J.W.A. van Giessen Drs. P. van Mil Drs. F. Bannink D2724 – febr. 2001 SAMENHANGENDE EVALUATIE BISK EN CVA INHOUD Blz. 0. SAMENVATTING ........................................................................................ 1 1. INLEIDING.................................................................................................... 4 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2. EVALUATIE BISK ....................................................................................... 8 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3. WAT DOET HET BISK? ........................................................................... 8 VOORGENOMEN BELEID EN REALISATIE DAARVAN DOOR BISK ............. 9 EXTERNE ONTWIKKELINGEN ................................................................ 13 STERKE KANTEN BISK ........................................................................ 19 ZWAKKE KANTEN BISK ....................................................................... 21 EVALUATIE CVA ...................................................................................... 24 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4. SAMENHANGENDE EVALUATIE ............................................................... 4 BISK EN CVA ....................................................................................... 5 OPDRACHTFORMULERING VOOR HET ONDERZOEK ................................. 5 GEVOLGDE ONDERZOEKSMETHODE ....................................................... 6 OPZET VAN HET RAPPORT ...................................................................... 7 WAT DOET HET CVA? ......................................................................... 24 VOORGENOMEN BELEID EN REALISATIE DAARVAN DOOR CVA ........... 24 REALISATIE VAN DE BELEIDSVOORNEMENS CVA 1996 - 2000 ............ 26 EXTERNE ONTWIKKELINGEN ................................................................ 29 STERKE PUNTEN CVA.......................................................................... 33 ZWAKKE PUNTEN CVA ........................................................................ 35 EVALUATIE PROVINCIE ......................................................................... 37 D2724 – febr. 2001 INHOUD (vervolg) 5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN VOOR DE TOEKOMST........... 39 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 ZIJN BISK EN CVA GOED TOEGERUST VOOR DE TOEKOMST? .............. 39 OPTIES VOOR DE TOEKOMST ................................................................ 39 ADVIES BISK ...................................................................................... 40 ADVIES CVA ....................................................................................... 43 SAMENWERKING BISK EN CVA .......................................................... 45 ADVIES PROVINCIE ............................................................................... 46 Bijlagen: 1. 2. 3. 4. 5. Blz. Enquête BISK. Overzicht resultaten enquête BISK. Uitgaven voor cultuur, cultuureducatie en amateurkunst per provincie. Overzicht toekomstopties voor BISK en CVA. Overzicht gesprekspartners. D2724 – febr. 2001 0. SAMENVATTING Berenschot heeft de opdracht gekregen het BISK en het CVA te evalueren. Deze evaluatie bestaat uit twee delen; een oordeel over de huidige situatie en een advies voor de toekomst van beide organisaties. Hierna vatten we onze bevindingen samen. Huidige situatie Als evaluatiekader voor BISK en CVA hanteren we de meerjarenplannen die de beide instellingen zelf hebben opgesteld. De provincie heeft met deze beleidsplannen ingestemd. Wij stellen vast dat zowel het BISK als het CVA de zelf geformuleerde doelstellingen grotendeels hebben gerealiseerd. Uit de evaluatie valt met name op dat: Het CVA en het BISK voortdurend worstelen met een financiële situatie die in hun ogen te krap is om de ambities waar te maken de relaties met de eerstelijnsinstellingen aan een verdere uitwerking toe zijn de visie van beide instellingen op hun positionering als tweedelijnsinstelling in de totale culturele infrastructuur in Noord-Brabant tot op heden niet goed uit de verf komt de instellingen nauwelijks toekomen aan het formuleren van beleid, het maken van keuzen en het opbouwen en onderhouden van netwerken van opdrachtgevers het ontbreken van inhoudelijke beleidskaders vanuit de provincie door de instellingen als lastig wordt ervaren het overleg tussen provincie en instellingen met name over de input en bedrijfsvoering gaat, en veel minder over de te leveren prestaties. Advies voor het BISK Wij adviseren dat het BISK zich sterker gaat oriënteren op de eerstelijnsinstellingen. Wij zien de eerstelijnsinstellingen als belangrijke partner van het BISK bij de cultuureducatie in de provincie Noord-Brabant. Dit zou betekenen dat de eerstelijnsinstellingen een grotere rol krijgen bij de educatie in hun gebied. Een voorwaarde hiervoor is dat de eerstelijnsinstellingen bereid en in staat zijn extra capaciteit vrij te maken voor deze taak. Hierover zouden het BISK en de provincie in gesprek moeten gaan met de eerstelijnsinstellingen en hun subsidiënten (de gemeenten). D2724 – febr. 2001 1 De consequentie hiervan zou zijn dat de eerstelijnsinstellingen: het overleg organiseren in hun gebied tussen scholen en instellingen over de vraag naar en het lokale aanbod van cultuureducatie met het BISK overleggen en (meerjarige) afspraken maken in convenanten hoe het BISK de cultuureducatie kan ondersteunen de uitvoering van de cultuureducatie op lokaal niveau coördineren en verzorgen. Het BISK krijgt in dit model door het wegvallen van een aantal taken enigszins meer lucht. Hiermee kan het nu gevoelde tekort aan personeel worden verlicht en ontstaat er ook ruimte om meer vraaggestuurd te kunnen ondersteunen. Maar het BISK zal ook meer tijd moeten inruimen voor het coachen en begeleiden van de eerstelijnsinstellingen. Advies voor het CVA Ook voor het CVA adviseren wij een sterkere oriëntatie op de eerstelijnsinstellingen. Voor het CVA zou dit betekenen dat het gaat opereren als een expertisecentrum en projectbureau voor de amateurkunst in Brabant. Belangrijkste verschil met de huidige werkwijze van het CVA is dat de consulenten in eerste instantie als accountmanagers gaan opereren en pas in tweede instantie als expert in een bepaald onderdeel van de amateurkunst. Elke accountmanager krijgt een van de regio's uit de provincie als aandachtsgebied. In dit gebied overlegt hij of zij met de eerstelijnsinstellingen over wat het CVA gaat organiseren samen met de eerstelijnsinstellingen en lokale verenigingen ter stimulering van de amateurkunst in Brabant. Deze afspraken hebben betrekking op een bepaalde periode, voor de hand ligt de periode van een jaar. De activiteiten zullen in de meeste gevallen in de vorm van projecten worden gegoten. Deze projecten worden vastgelegd in convenanten en de aldus benoemde activiteiten worden in de productbegroting van het CVA als producten benoemd. De disciplines van de consulenten (toneel, muziek, etc.) zijn dus niet meer leidend voor de contacten van het CVA met de buitenwereld. Leidend principe wordt welke vragen voor ondersteuning uit een bepaalde regio komen. Hierbij worden de bestaande activiteiten van het CVA voortdurend afgewogen tegen alternatieve activiteiten die mogelijk een nóg grotere bijdrage kunnen leveren aan de versterking van de amateurkunst in Brabant. De kennis en ervaring van de eerstelijnsinstellingen van de lokale situatie worden hierbij dus aangewend om te kunnen bepalen waar en op welke wijze het CVA de amateurkunst het meest effectief kan ondersteunen. De convenanten die het CVA sluit met de eerstelijnsinstellingen in de regio's en de daarbijbehorende productbegroting, vormen voor de provincie het belangrijkste beoordelingskader voor de subsidieverlening. D2724 – febr. 2001 2 Advies voor de provincie Wij adviseren de provincie een actievere en meer sturende rol te vervullen ten opzichte van het BISK en het CVA, waarbij het algemene beleid van de provincie ook wordt vertaald in concrete richtlijnen voor beide instellingen. Dit betekent dat de beide instellingen ook van de provincie een en ander mogen verwachten. De provincie zal een actieve regisserende rol moeten vervullen. Het moet voor zowel het BISK als het CVA helder zijn welke prestaties de provincie van hen verwacht. Hiervoor moet de provincie zorgen voor heldere beleidsinhoudelijke kaders waarbinnen het BISK en het CVA hun taak kunnen uitoefenen. Het schrijven van een nota met provinciaal beleid is niet het eindpunt van het werk van de provincie, maar het startpunt. De provincie is voor het BISK en het CVA nodig als partner in het realiseren van de doelstellingen op het gebied van cultuureducatie en amateurkunst. D2724 – febr. 2001 3 1. INLEIDING Onderzoek wijst uit dat de waardering voor cultuuruitingen sterk samenhangt met de opbouw van bepaalde culturele vaardigheden (H. Ganzenboom, "Cultuurdeelname in Nederland. Een empirisch-theoretisch onderzoek naar determinanten van deelname aan culturele activiteiten", 1989). Daarmee zijn kunstzinnige vorming, kunsteducatie en ook amateurkunst van belang voor cultuurparticipatie en -appreciatie. In het cultuurbeleid van de provincie Noord-Brabant nemen cultuureducatie en bevordering van amateurkunst daarom een belangrijke plaats in. Dit zijn belangrijke accenten in de uitgangspuntennotitie "Cultuur Centraal in Brabant". Hiervoor stelt de provincie middelen beschikbaar, onder meer voor de uitvoering van projecten. Binnen het kader van Cultuur en School zijn diverse projecten voor cultuureducatie tot stand gebracht. Daarnaast ondersteunt de provincie twee instellingen op dit gebied, te weten het Brabants Instituut voor School en Kunst (BISK) en het Centrum voor Amateurkunst (CVA). 1.1 SAMENHANGENDE EVALUATIE De provincie heeft besloten het BISK en het CVA te evalueren. Hierbij achtte de provincie het van belang dat dit tegelijkertijd en op een vergelijkbare wijze zou gebeuren. Achterliggende overwegingen waren hierbij: De taken van het BISK en het CVA raken aan elkaar. Met een samenhangende evaluatie kunnen deze taken ook in samenhang worden bezien, zodat ook gekeken kan worden of er mogelijkheden zijn voor samenwerking op bepaalde gebieden. het BISK en het CVA bevinden zich in een vergelijkbaar stadium van ontwikkeling; beide organisaties bestaan nu enkele jaren in hun huidige vorm en voor beide organisaties geldt dat externe ontwikkelingen vragen om een bezinning op de missie, strategie en organisatie van de instellingen. Door het BISK en het CVA gelijktijdig en door hetzelfde bureau te laten onderzoeken, kunnen de evaluaties van beide instellingen beter met elkaar worden vergeleken. Wanneer de instellingen niet op vergelijkbare wijze zouden worden geëvalueerd, zou deze vergelijking veel moeilijker zijn. Berenschot is gevraagd deze evaluatie uit te voeren. D2724 – febr. 2001 4 1.2 BISK EN CVA Het BISK ziet het als zijn taak om "jonge kinderen beter toe te rusten om in een groeiend aanbod van cultuuruitingen te kunnen kiezen voor kwaliteit". (Deze passage is ontleend aan de nota "Pantser of ruggegraat" uit 1995). In de visie van het BISK kan dit worden bewerkstelligd door kinderen te verleiden en te begeleiden. Hierbij staat de kunstconfrontatie zelf aan de basis van het kunstleren. Het CVA is de steunfunctie-instelling voor de amateurkunst in Noord-Brabant. Doel van de steunfunctie is de zorg voor bepaling, verbetering en bewaking van de kwaliteit van de amateurkunst. Dit doel wordt nagestreefd door de deskundigheid te bevorderen van het artistieke en organisatorische kader binnen de verschillende disciplines. Het BISK en het CVA werken beide voor een aparte doelgroep. Toch raken de taken van beide instellingen aan elkaar. De verbinding tussen deze instellingen ligt in een "cultuureducatief traject": culturele vorming van de basisschoolperiode tot latere leeftijd. Soms wordt daarom ook wel gesproken over "cultuureducatie in brede zin". Hiermee wordt dan gedoeld op cultuureducatie in enge zin en op de amateurkunst. Omdat we hebben gemerkt dat deze term soms verwarring oplevert, hebben we ervoor gekozen deze term in dit rapport te vermijden. Daarom spreken we steeds van "cultuureducatie" en van "amateurkunst". 1.3 OPDRACHTFORMULERING VOOR HET ONDERZOEK De opdracht van het onderzoek kan als volgt worden geformuleerd: Voer een samenhangende evaluatie uit van het Brabants Instituut voor School en Kunst en het Centrum voor Amateurkunst Noord-Brabant. Deze opdracht hebben we in twee delen gesplitst. Het eerste deel omvat onderzoeksvragen over de tot dusver verstreken periode en de bestaande situatie. Het tweede deel is gericht op de toekomst. Onderzoeksvragen over de verstreken periode en de bestaande situatie Worden de gestelde doelen daadwerkelijk gehaald? Hoe waarderen de afnemers het aanbod? Hoe stemmen de instellingen hun werkzaamheden af op die van andere organisaties? Wat is de positie van de instellingen in relatie tot het provinciale beleid voor kunst en cultuur? D2724 – febr. 2001 5 Onderzoeksvragen over de toekomstige periode De evaluatie van het BISK en het CVA gaat verder dan een beoordeling van het verleden alleen. In het tweede deel van de evaluatie is gekeken naar de toekomst. Hierbij komen onder meer de volgende zaken aan bod: 1.4 Welke ontwikkelingen doen zich voor op het gebied van kunst en cultuur op landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal niveau? Wat zijn sterkten en zwakten van het BISK respectievelijk het CVA? Wat zijn van beide instellingen de kerncompetenties? Welke kansen en bedreigingen komen zij tegen? Welke conclusies voor de positionering van de instellingen kunnen hieruit worden getrokken? GEVOLGDE ONDERZOEKSMETHODE Onderzoeksvragen over de verstreken periode en de bestaande periode Voor het beoordelen van de bestaande situatie hebben wij gezocht naar een kader waartegen het functioneren van beide instellingen kan worden afgezet. De provincie heeft een algemeen beleid geformuleerd voor cultuureducatie in ruime zin (dat wil zeggen voor cultuureducatie en amateurkunst). Dit beleid is neergelegd in de provinciale nota over cultuureducatie uit 1996. Voorts hanteerde de provincie als richtlijn dat de instellingen over enige vrijheid dienden te kunnen beschikken bij het uitvoeren van het algemene beleid dat de provincie geformuleerd heeft. De instellingen hebben op basis van de beleidsnota's van de provincie hun eigen beleid geformuleerd waarmee de provincie heeft ingestemd. De beleidsnota's van de instellingen vormen daarmee het kader waartegen wij het BISK en het CVA evalueren. Wij beoordelen het functioneren van het BISK en het CVA over de verstreken periode dus door te kijken in hoeverre de instellingen deze plannen hebben gerealiseerd. Onderzoeksvragen over de toekomstige periode Om een uitspraak te kunnen doen over de gewenste situatie in de toekomst, geven wij de belangrijkste externe ontwikkelingen weer, die wij zien op het terrein van cultuureducatie en amateurkunst. Op basis daarvan schetsen wij de sterke en de zwakke punten van het BISK. De sterkte-zwakteanalyse in dit onderzoek heeft dus betrekking op de vraag in hoeverre beide instellingen klaar zijn voor de toekomst. Onze aanbevelingen voor het BISK, het CVA en de provincie zijn op deze analyse gebaseerd. D2724 – febr. 2001 6 1.5 OPZET VAN HET RAPPORT In dit rapport behandelen we het BISK en het CVA ieder apart; het BISK komt aan de orde in hoofdstuk 2 en het CVA wordt behandeld in hoofdstuk 3. Voor elk van de instellingen schetsen we het voorgenomen beleid en de verwezenlijking daarvan. Op basis daarvan trekken we een conclusie over het feitelijke functioneren van beide instellingen in de afgelopen periode. Verder schetsen we een aantal ontwikkelingen die relevant zijn voor het BISK en/of het CVA. Vervolgens schetsen we de sterke en zwakke kanten van beide instellingen, bezien in het licht van deze (toekomstige) ontwikkelingen. De rol van de provincie bespreken we in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 formuleren we ons advies voor beleid in de toekomst van het BISK, het CVA en de provincie. D2724 – febr. 2001 7 2. EVALUATIE BISK 2.1 WAT DOET HET BISK? Het BISK is het provinciale ondersteuningsinstituut voor de kunsteducatie in Noord-Brabant. Het BISK heeft tot doel kunsteducatie en cultuurparticipatie te bevorderen. De activiteiten van het BISK richten zich hoofdzakelijk op het primair onderwijs. Als tweedelijnsorganisatie vervult het BISK een ondersteunende en bemiddelende functie, opererend op het snijvlak van kunst en onderwijs. De activiteiten van het BISK laten zich onderscheiden in twee hoofdstromen: Kunstzinnige vorming. Kunsteducatie. Onder kunstzinnige vorming moet worden verstaan het ondersteunen en begeleiden van expressievakken (kunstzinnige oriëntatie) in het primair onderwijs. Dat gebeurt in de vorm van na- en bijscholingscursussen en door middel van begeleiding van leerkrachten en/of schoolteams bij de invoering van nieuwe methoden. Op dit vlak biedt het BISK een redelijk uitgebreid pakket van producten aan, die zijn opgedeeld naar de zes kunstdisciplines dans, drama, literatuur, audiovisueel, beeldend en muziek. Het BISK beschrijft zijn aanbod jaarlijks in een brochure die aan de scholen wordt toegestuurd. Naar aanleiding van het aanbodboek maken scholen hun wensen kenbaar. Op basis daarvan worden cursussen definitief ingepland. Het aanbod is primair gericht op (de ondersteuning van) leerkrachten. In het kader van deze activiteit vervult het BISK ook een bemiddelende rol bij de vraag naar tijdelijke vakleerkrachten. Dit gebeurt in samenwerking met uitzendbureau Adecco. Kunsteducatie is het bevorderen van cultuurdeelname van kinderen, ook wel kunstconfrontaties genoemd. Door middel van kunstconfrontaties worden leerlingen in de gelegenheid gesteld om kennis te maken met professionele kunstproducten en (lokale) culturele instellingen en accommodaties. Het BISK vervult hierin een actieve, bemiddelende rol. Het instituut stelt jaarlijks een aanbod van dans-, muziek-, theater- en andere voorstellingen samen en ontwikkelt daarbij educatief materiaal dat vooraf en na afloop door de docent kan worden gebruikt in de klas. BISK heeft voor deze kunstconfrontaties een structuur ontwikkeld, getiteld Kunstmenu, waarbij scholen zich verplichten om gedurende een lange periode een breed pakket van producten af te nemen waarbij alle zes kunstdisciplines aan bod komen. De kunsteducatieprogramma's komen tot stand in nauwe samenwerking met gemeentelijke culturele commissies, waarin de plaatselijke scholen vertegenwoordigd zijn. D2724 – febr. 2001 8 Dit hangt samen met het feit dat deze lokale programma's alleen gerealiseerd kunnen worden met subsidie van de deelnemende gemeente. De werkzaamheden die het BISK voor deze taak verricht, zijn voor een deel te vergelijken met die van een impresariaat: het selecteren en inkopen van voorstellingen, het aanbieden aan potentiële afnemers, het plannen en programmeren, het regelen van accommodaties, het aanboren van fondsen en subsidies, en het afhandelen van financiële en administratieve zaken, zoals contracten met kunstproducenten en subsidiegevers. Het BISK heeft de organisatie ingericht op basis van deze twee kernactiviteiten: onder het managementteam ressorteert een afdeling Kunsteducatie en een afdeling Kunstzinnige Vorming. 2.2 VOORGENOMEN BELEID EN REALISATIE DAARVAN DOOR HET BISK Het door het BISK geformuleerde en door de provincie geaccordeerde meerjarenbeleid 1997 - 2000 vormt het kader voor de evaluatie van Berenschot voor het functioneren van het BISK tot nu toe. Hierna geven we het voorgenomen beleid beknopt weer, gevolgd door een samenvatting van wat het BISK in de afgelopen periode feitelijk heeft gerealiseerd. Beleidsvoornemens van het BISK 1997 - 2000 In de beleidsnota 1997 - 2000 gaf het BISK aan dat het als provinciale steunfunctie-instelling grote beleidsmatige veranderingen heeft doorgemaakt. Het accent was verschoven van de professionalisering van leerkrachten naar het tot stand brengen van kunstconfrontaties en van de toegankelijkheid daarvan. Het BISK formuleerde op basis van een enquête onder basisscholen in het schooljaar 1990/1991 de menustructuur. Dit is een model waarbij kinderen van basisscholen in vier jaar tijd vertrouwd worden gemaakt met zes kunstdisciplines, te weten beeldende kunst, foto/film en video, dans, drama, muziek en literatuur. De menustructuur was bedoeld om de basisscholen efficiënt en effectief te kunnen ondersteunen. Om organisatorische redenen en met het oog op betrokkenheid en medeverantwoordelijkheid heeft het BISK op gemeentelijk niveau samenwerkingsverbanden van afnemende scholen in het leven geroepen. D2724 – febr. 2001 9 Binnen zijn aanpak onderscheidde het BISK drie stappen: 1. Kunstconfrontatie Leerlingen maken kennis met een diversiteit van kunstuitingen binnen de verschillende disciplines (katalyserend) 2. Kunsteducatie Leerlingen worden begeleid in het zich eigen maken van verschillende kunstdisciplines en het maken van persoonlijke keuzes daarbinnen (implementerend) 3. Kunstzinnige vorming De verschillende kunstdisciplines worden toegepast binnen het onderwijs ten behoeve van al bestaande vormingsdoelen (consoliderend) Om het proces van kunsteducatie in het onderwijs te integreren, is een permanente relatie tussen kunsten en onderwijs nodig. Het BISK beoogde daarin als steunfunctie-instelling de verbindende schakel te vormen. Het beleid van het BISK sloot zo veel mogelijk aan bij de uitgangspunten van het huidige onderwijs: kindgericht en ervaringsgericht, maar ook resultaatgericht onderwijs. Dit betekende voor de relatie met de kunstproducenten dat het BISK als bemiddelaar in producenten partners zou moeten vinden die producties aanbieden die niet alleen artistiek hoogwaardig zijn, maar ook recht doen aan de karakteristieken van de afnemers. Het BISK formuleerde in zijn meerjarenbeleid als voornemen het intensiveren van contacten met kunstproducenten. Daarnaast werd als voornemen opgenomen samenwerking te zoeken met Zeeland, Limburg en Vlaanderen. Bij gelijke geschiktheid zou het BISK prioriteit geven aan in Brabant ontwikkelde producties. Hoogste prioriteit werd in het meerjarenbeleid gegeven aan de ontwikkeling van educatief materiaal en andere vormen van kunsteducatieve ondersteuning. Met betrekking tot de ondersteuning van leerkrachten formuleerde het BISK de volgende beleidsvoornemens. Uitgangspunt was het aanspreken van de basisscholen op de eigen verantwoordelijkheid voor schooloverstijgende organisatie en schoolspecifiek beleid. Hiervoor diende de structuur van regionale werkgroepen. Het BISK streefde verder naar een hoger percentage scholen dat gebruikmaakt van de organisatorische ondersteuning van het BISK (voor de beleidsperiode 1997 - 2000 bedroeg dit percentage 50). Het BISK streefde naar één regioconsulentschap per verzorgingsgebied van een schoolbegeleidingsdienst. Met betrekking tot het voortgezet onderwijs formuleerde het BISK een strategie van kunstconfrontatie tot kunstzinnige vorming voor de eerste fase. Daarnaast bereidde het BISK zich voor op de leerroute "maatschappij en cultuur" die in het onderwijs zou worden geïntroduceerd. D2724 – febr. 2001 10 Ten behoeve van ondersteuning van het BISK in het voortgezet onderwijs formuleerde het BISK enkele uitgangspunten. Voor de ondersteuning van leerkrachten binnen het voortgezet onderwijs werd als uitgangspunt gehanteerd dat dit type onderwijs zich niet leent voor schooloverstijgende organisatie. Voorts gold als uitgangspunt dat het voortgezet onderwijs een (beperkte) keuzemogelijkheid moest worden geboden in het kunstaanbod. Tot slot nam het BISK zich voor een bemiddelingsfunctie te creëren voor het projectmatig inzetten van kunstvakgeschoolde docenten bij de voorbereiding op en de verwerking van kunstconfrontaties. Realisatie van het beleid van het BISK 1997 - 2000 BISK hanteerde zoals voorgenomen de menustructuur. Deze structuur is efficiënt gebleken en kent lage kosten per bereikte leerling van de basisschool. Ter illustratie geven we hierna een tabel weer met daarin de relatie tussen de totale inkomsten van een steunfunctie-instelling en het (geschatte) bereik ervan in het basisonderwijs. Tabel 1. Overzicht van het bereikte aantal leerlingen ten opzichte van de inkomsten van een aantal instellingen. TOTALE INKOMSTEN (IN GULDENS) BEREIKTE AANTAL LEERLINGEN 500.000 10.000 500.000 16.000 500.000 19.000 500.000 10.000 600.000 60.000 700.000 6.000 1.000.000 45.000 1.100.000 25.000 1.200.000 20.000 1.300.000 23.000 1.400.000 107.000 1.500.000 26.000 1.700.000 18.000 2.600.000 35.000 2.700.000 34.000 3.000.000 113.000 3.469.237 117.000 3.700.000 31.000 D2724 – febr. 2001 11 TOTALE INKOMSTEN (IN GULDENS) BEREIKTE AANTAL LEERLINGEN 4.300.000 90.000 5.500.000 50.000 7.800.000 125.000 Deze tabel is ontleend aan het rapport Tussen Kunst en Onderwijs, eindrapportage van een strategische beleidsverkenning van het steunfunctiewerk kunstzinnige vorming (Bureau BART, mei 1999). De cursieve gegevens hebben betrekking op het BISK en zijn ontleend aan het jaarverslag 1999 van het BISK. De door het BISK nagestreefde doel om het bereik van de basisscholen te vergroten, is niet gehaald; het bereik bleef constant op ongeveer 50%. De scholen die het BISK bereikt heeft, tonen zich over het algemeen tevreden over het aanbod van het BISK (zie hiervoor ook de bijlage waarin de gegevens zijn opgenomen van een enquête die Berenschot uitvoerde onder basisscholen in de provincie). In de uitvoering van het beleid sloot het BISK aan bij de drie stappen die het in zijn beleid had onderscheiden: kunstconfrontatie, kunsteducatie en kunstzinnige vorming. De voorgenomen sterkere samenwerking met Zeeland en Limburg heeft vorm gekregen door een uitwisseling van educatieve producten. Samenwerking met Vlaanderen heeft op een zeer bescheiden schaal plaatsgevonden in de vorm van uitwisseling van producties. De ontwikkeling van educatief materiaal en andere vormen van kunsteducatieve ondersteuning hebben in de afgelopen periode een sterke nadruk gekregen, om de producties in een educatieve context in te bedden. In tegenstelling tot de voornemens uit het meerjarenbeleidsplan, heeft het BISK geen regioconsulentschap ingesteld per verzorgingsgebied van de schoolbegeleidingsdienst. Het BISK heeft ervoor gekozen één contactpersoon aan te wijzen voor alle schoolbegeleidingsdiensten in de provincie. In de afgelopen periode functioneerde een systeem van regionale werkgroepen die schooloverstijgend werkten. Vanaf schooljaar 1991/1992 is het BISK zich ook op het voortgezet onderwijs gaan richten. Hier werd gewerkt met een variant op het kunstmenu. Dit werd gerealiseerd in twee experimentele afzonderlijke pilots, onder meer voor het vbo (nu: vmbo). Na afloop van de projectsubsidie werden deze pilots beëindigd, omdat het BISK hiervoor uit het reguliere budget geen middelen vrij kon maken zonder te snijden in taken die een hogere prioriteit hadden (met name het werken voor het primaire onderwijs). Met uitzondering van een proefproject in de gemeente Helmond ontwikkelt het BISK momenteel geen producten meer voor het voortgezet onderwijs. Het voornemen van het BISK om te komen tot bemiddeling van kunstvakgeschoolde docenten, werd ingevuld in samenwerking met Adecco. D2724 – febr. 2001 12 2.3 EXTERNE ONTWIKKELINGEN In dit hoofdstuk brengen we de ontwikkelingen in kaart die zich nu en op de middellange termijn voordoen op het gebied van kunsteducatie. Daarbij beperken we ons tot de ontwikkelingen die relevant zijn voor de positionering van het BISK. Het voortgezet onderwijs als groeimarkt Op het gebied van kunsteducatie vormt het voortgezet onderwijs een belangrijke groeimarkt. Het vak culturele en kunstzinnige vorming (CKV) is nu ook in de bovenbouw geïntroduceerd. Sindsdien worstelen scholen in het vo met de vraag hoe dit nieuwe vak op zinvolle wijze in het curriculum kan worden ingepast. De scholen in het voortgezet onderwijs hebben per leerling veel meer geld te besteden voor kunsteducatie dan het basisonderwijs. Daar staat tegenover dat vo-scholen ook een veel grotere vrijheid hebben om dat geld te besteden en zelf een keuze te maken. Vo-scholen richten het CKV-vak allemaal anders in. De scholen in het voortgezet onderwijs vragen een aanbod op maat. Dat vereist een fundamenteel andere werkwijze en systematiek dan de meer gestandaardiseerde benadering van het primair onderwijs. Er zijn verschillende aanbieders die zich op deze markt richten, waaronder professionele kunstenaars c.q. gezelschappen, maar ook schouwburgen, musea en gemeentelijke muziekscholen en kustencentra. Er bestaat niettemin nog veel vraag naar activiteiten en ondersteuning, met name bij scholen in de regio's buiten de vier grote steden. Het BISK bezit de expertise om die ondersteuning te geven plus de netwerken om producten te scouten en, waar nodig, het aanbod te coördineren, maar ontbeert de middelen om deze ondersteuning daadwerkelijk te ontwikkelen. De provincie Noord-Brabant heeft in het verleden een sterke nadruk gelegd op het basisonderwijs en een veel minder sterke prioriteit aan het voortgezet onderwijs gegeven. Binnen het voortgezet onderwijs is het vmbo (voorbereidend middelbaar onderwijs) de meest actuele groeimarkt op het gebied van kunsteducatie. De vraag naar goede kunsteducatieprogramma's groeit snel. Het vmbo heeft met ingang van het komende schooljaar een fors bedrag beschikbaar voor kunsteducatie, namelijk ƒ 50,-- per leerling. Het vmbo en de daarmee verbonden ROC's (regionale opleidingscentra) vormen een speerpunt in het culturele beleid van het Rijk. Voor het vmbo is tot dusver nog niet zo veel aanbod ontwikkeld, noch door het BISK, noch elders in het land. Wanneer het BISK ruimte krijgt of deze weet te creëren om te investeren in deze nieuwe markt, kan een mooi aanbod worden ontwikkeld waarmee de Brabantse kunsteducatie voor het vo en het vmbo geholpen is. Om deze markt effectief te bereiken, is samenwerking en afstemming met andere spelers (eerstelijnsinstellingen) van groot belang. D2724 – febr. 2001 13 Veranderingen in de markt: andere vragen uit het primaire onderwijs Bij de basisscholen in de provincie Noord-Brabant zijn enkele significante trends waarneembaar die naar verwachting ook op middellange termijn zullen doorzetten. Ten eerste treedt er een duidelijke verschuiving op in het soort producten waaraan basisscholen behoefte hebben. In plaats van kleinschalige projecten binnen een discipline, is er steeds meer vraag naar schoolbrede, multidisciplinaire projecten. Op de middellange termijn valt in het kader van de brede school en de naschoolse opvang een groter beroep op het steunpunt te verwachten. Scholen proberen een zinvolle invulling van tussen- en naschoolse uren te vinden. Voor het BISK liggen daar goede kansen om het bereik van de kunstzinnige vorming te verbreden. Deze ontwikkelingen in ogenschouw nemend, zal het voor het BISK noodzakelijk zijn om producten te ontwikkelen die inspelen op de nieuwe vragen uit de markt. In het geval van tussen- en naschoolse opvang ligt het voor de hand om in nauwe samenwerking met plaatselijke culturele instellingen een ketenaanbod te ontwikkelen. Daarnaast is in het primair onderwijs nog een tweede fundamentele verschuiving gaande. De vraag naar didactische en methodische ondersteuning van schoolteams op het terrein van expressievakken, neemt af. Daarentegen signaleren wij een toenemende behoefte aan tijdelijk inzetbare eerstelijnsvakleerkrachten. Basisscholen mogen (nog) niet bestede vervangingsgelden gebruiken om freelance krachten in te huren en maken daar steeds meer gebruik van. Het BISK speelt in op deze vraag door in samenwerking met Adecco te bemiddelen bij de incidentele inzet van vakdocenten. Gezien het verwachte gebrek aan leerkrachten in het basisonderwijs zal deze vraag in de toekomst zeker toenemen. De tendens om expertise op het vlak van expressievakken in te kopen, loopt parallel met de toenemende vraag naar kant-en-klare-producten. De hoge werkdruk van de docententeams en de grotere budgetvrijheid van de scholen stimuleert de behoefte aan projecten die volledig door derden worden uitgevoerd. De scholen in het primair onderwijs zitten steeds minder te wachten op een consulent die ze vertelt hoe ze het moeten doen. Ze hebben liever iemand die een interessant programma op maat aanbiedt. Deze ontwikkeling zou vragen om een andere werkwijze van het BISK en haar consulenten. Het zwaartepunt in de rol van het BISK zou moeten verschuiven van trainer/begeleider naar aanbieder van afgeronde projecten inclusief begeleiding en implementatie. Veranderingen in financiering: van aanbod- naar vraaggerichte subsidiëring Recentelijk hebben Rijk, provincie en gemeenten hun inspanningen versterkt om de cultuurparticipatie te vergroten. Die inspanning komt onder andere voort uit de constatering van het SCP dat het kunstbeleid weinig heeft bijgedragen aan het verlagen van culturele drempels. D2724 – febr. 2001 14 Het subsidiestelsel voor beeldende kunsten en toneel bevordert onconventionele producties die slechts voor een beperkte kring van ingewijden, veelal zelf professioneel betrokkenen, genietbaar zijn. Wellicht zorgt de prediking van het marktbeginsel, die zich in de jaren negentig ook op de kunstproductie is gaan richten, voor een uitbreiding van de kring van belangstellenden (Sociaal en Cultureel Rapport 1998). In het streven om het cultuurbereik te vergroten, is de overheid, het advies van het SCP indachtig, begonnen om aanbodgerichte subsidies om te zetten in een meer vraaggerichte financiering. Zo zijn er subsidies beschikbaar gesteld voor culturele instellingen om hun programmering te versterken. De ontwikkeling naar meer vraaggestuurd werken is ook waarneembaar bij de instellingen voor cultuureducatie en kunstzinnige vorming. In de Vervolgnotitie Cultuur en School wordt stilgestaan bij de kritische geluiden die zijn geuit over de rol van met name tweedelijnsvoorzieningen, de steunfuncties, en hun vermogen in te spelen op actuele behoeften van scholen en kunstaanbieders. Hierop stelt de staatssecretaris in de notitie de vraag of de aan het welzijnsidioom ontleende begrippen als "steunfuncties" en "tweede lijn" nog wel passen bij eigentijdse noties over vraaggestuurde dienstverlening en zeggenschap van de klant. Uit een imago-onderzoek dat het ministerie liet uitvoeren, blijkt dat afnemers (met name in het voortgezet onderwijs) een omslag verwachten in de werkwijze en instelling van de organisaties en haar medewerkers. Sleutelwoorden hierbij zijn: meer vanuit het onderwijs naar het aanbod kijken en minder vanuit de eigen discipline, meer organiseren en minder uitvoeren, en minder richten op taakuitoefening op basis van vaste subsidies en meer zelfstandig opereren op de markt. (Zie ook: Bureau BART, Tussen Kunst en Onderwijs I, 1999.) Het valt te verwachten dat de druk op het BISK om vraaggericht te opereren in de komende jaren alleen maar zal toenemen. De wijze van overheidssubsidiëring stimuleert die ontwikkeling. Scholen in het voortgezet onderwijs krijgen de beschikking over cultuurvouchers die ze naar eigen inzicht kunnen besteden. Bij ingewijden leeft de opvatting dat het systeem van vouchers ook in het primair onderwijs zal worden ingevoerd. De resultaten van een enquête die wij onder klanten van het BISK hebben afgenomen (zie bijlage), wijzen ook in de richting van een meer vraaggerichte benadering door scholen. Deze tendens heeft grote consequenties voor het BISK. Het gestandaardiseerde Kunstmenu leent zich in de huidige vorm slecht voor een meer vraaggerichte sturing. In het besef dat de prijsen efficiencyvoordelen van het huidige systeem onder druk komen te staan, zal het BISK op zoek moeten gaan naar een meer flexibele en variabele aanbodmethode. Voorbeelden van andere instellingen in het land die met een flexibel menu werken, zoals SKCE Eemland, bieden daarvoor wellicht goede aanknopingspunten. Op dit moment is het echter, vanwege de grote schaal waarop het BISK opereert en de beperkte hoeveelheid middelen, niet mogelijk om een minder star menu aan te bieden. De grote schaal van de provincie Noord-Brabant vraagt om meer middelen om een flexibel kunstmenu aan te bieden. D2724 – febr. 2001 15 Verschuiving in de opleidingenmarkt kunstzinnige vorming De opleidingenmarkt is in beweging. Terwijl de vraag naar cursussen afneemt, ontstaan voor het BISK wellicht nieuwe kansen op de opleidingenmarkt, doordat scholen het budget voor bij- en nascholing dat voorheen aan de pabo's werd verstrekt, voortaan zelf beheren. Dat betekent dat de markt vrij is. Het moet voor het BISK mogelijk zijn om in de opleidingenmarkt een steviger positie te veroveren om op die manier eventueel een derde geldstroom te genereren. Om de kansen op deze markt te vergroten en passende diensten te kunnen leveren, zullen de samenwerkingsverbanden met de pabo's moeten worden aangehaald en uitgebreid. Een tweede verandering die hierbij een rol speelt, is de schaalvergroting in het primaire onderwijs. Niet de leerkrachten of hun directeur, maar het bestuur of de bovenschoolse directeur beslissen steeds vaker over de besteding van opleidingsbudgetten. Dit betekent dat zowel het aanbod, het adressenbestand als de wijze van aanbieden van het opleidingaanbod van het BISK aanpassing behoeven. Mits goed opgezet, kan deze markt voor een structurele derde geldstroom zorgen. Speerpunt van overheidsbeleid: cultureel erfgoed Zowel in de landelijke beleidsnota Cultuur en School als in Cultuur Centraal in Brabant 1996-1999 van de provincie Noord-Brabant, wordt het belang van het cultureel erfgoed benadrukt. Op lokaal niveau bestaan verschillende initiatieven en op provinciaal niveau worden door BRG (Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening), in samenwerking met andere instellingen op het gebied van erfgoed zoals bijvoorbeeld de stichting Brabants Heem en de Brabantse Museumstichting, pogingen gedaan om een provinciaal aanbod voor erfgoededucatie te ontwikkelen. De omstandigheid dat erfgoededucatie in hoge mate locatiegebonden is, betekent een belangrijk verschil met veel vormen van kunsteducatie. Vraag en aanbod van erfgoededucatie zullen in de komende jaren toenemen. De ontwikkeling van erfgoededucatie in Brabant staat nu los van de kunsteducatie. In de toekomst kunnen beide terreinen elkaar versterken. Er liggen voor het BISK bijvoorbeeld goede samenwerkingskansen als het gaat om gebiedsgerichte projecten met aandacht voor de lokale culturele omgeving, zoals die worden ontwikkeld in het kader van het Actieplan Cultuurbereik. Omgekeerd kan erfgoededucatie gebruikmaken van het netwerk en de aanbiedingskanalen van het BISK. Voor het primaire onderwijs is het goed mogelijk om het aanbod samen te laten gaan, of op zijn minst goed op elkaar af te stemmen. Voor het vo ligt dat gecompliceerder, aangezien erfgoededucatie zich anders dan kunsteducatie richt op mens- en maatschappijvakken, en dus ook andere methoden en een ander netwerk moet benutten. D2724 – febr. 2001 16 Speerpunt van cultureel overheidsbeleid: culturele diversiteit Zowel in het Actieplan Cultuurbereik als in Cultuur en School heeft de overheid beleidsprioriteit gegeven aan culturele diversiteit. De achterliggende gedachte is dat cultuureducatie eraan kan bijdragen dat leerlingen verschillende culturen en hun kunstuitingen leren waarderen. Door educatieve activiteiten een cultureel divers karakter te geven, kunnen culturele instellingen en andere cultuuraanbieders in aanraking komen met een allochtoon publiek. Culturele diversiteit is voor de kunsteducatie een betrekkelijk nieuw terrein dat nog ontgonnen moet worden. Het stelt in ieder geval bijzondere eisen aan inhoud en vorm, waarover in algemene zin wel iets te zeggen valt. Voor dit aandachtsgebied is het van belang om in het aanbod aansluiting te vinden bij de veelheid van hedendaagse pop- en subculturen die worden gekenmerkt door pluriformiteit, het vervagen van de grenzen tussen de traditionele disciplines, de invloed van multimedia en het gebruik van nieuwe (cultuur)podia zoals Internet, de videotheek, de dansclub en het festival. Deze culturele pluriformiteit laat zich niet vangen in een disciplinegewijze benadering. Allochtone groepen vormen een substantieel deel van de Noord-Brabantse jeugdpopulatie. Het bereiken van deze groepen vergt van het BISK innovatie en ontwikkeling van nieuwe expertise. Deze expertise heeft het BISK momenteel niet voldoende in huis. De aandacht voor culturele diversiteit impliceert dat er meer aandacht moet komen voor het vmbo, want met name in dat type onderwijs zijn allochtone minderheden sterk vertegenwoordigd. Dat betekent voor het BISK een accentverschuiving in de focus op de markt. Ontwikkeling in kunst en onderwijs: belang van ICT en multimedia Cultuurproductie en cultuurparticipatie komen steeds meer in het teken van ICTontwikkelingen te staan. Juist in de actuele cultuuruitingen waar de jeugd van nu voor warmloopt, spelen computers en multimedia een belangrijke rol, denk aan muziek, film, video en computergames. Ook op de terreinen cultuurspreiding, onderwijs en cultuureducatie zal ICT steeds belangrijker worden. Om als bemiddelaar tussen cultuuraanbod en onderwijs een rol van betekenis te blijven spelen, zal het BISK een inhaalslag moeten maken en aanzienlijk investeren in producten en expertise op dit terrein. Wellicht zelfs in de vorm van samenwerkingsverbanden met partijen in het kunst- en onderwijsveld, zoals Kennisnet en het LOKV. D2724 – febr. 2001 17 Ontwikkelingen in de kunst: grensvervaging en publieksgerichtheid In de professionele kunstwereld doen zich grof geschetst twee ontwikkelingen voor die van betekenis zijn voor de kunsteducatie. Ten eerste is in de kunst sprake van grensvervaging, zowel tussen de traditionele kunstdisciplines als tussen de traditioneel gescheiden kunst met een grote K ("hoge" kunst) en die met een kleine k (toegepaste kunst, populaire cultuur). Veel hedendaagse kunstuitingen zijn niet meer terug te voeren op een traditionele kunstdiscipline, maar bestaan uit mengvormen of combinaties van theatrale, beeldende, muzikale en filmische elementen. Het museum, de schouwburg en de concertzaal zijn niet langer de enige plekken waar belangwekkende kunst en cultuur zich manifesteren. Vooraanstaande beeldend kunstenaars richten zich op design en lifestyle, maken videoclips voor MTV en ontwikkelen hun multidisciplinaire producten in dancings, clubs en op het Internet. Vooraanstaande theatermakers ontwikkelen populaire musicals en manifesteren zich in het winkelcentrum, op het poppodium of op televisie. Het voert in dit verband te ver om uitvoerig op deze ontwikkelingen in te gaan, maar het is duidelijk dat de grensvervaging in de kunst consequenties heeft voor de kunsteducatie. Het aanbod van kunsteducatie zal, om aansluiting te behouden met de actuele kunst, immers meegroeien met deze ontwikkelingen en steeds minder gedefinieerd worden door grenzen tussen disciplines en tussen kunst en populaire cultuur. Deze ontwikkeling biedt het BISK een inhoudelijke motivatie om minder streng vast te houden het standaardaanbod van zes verschillende kunstdisciplines en bij de vernieuwing van het aanbod meer combinaties en keuzemogelijkheden in te bouwen. Een tweede belangwekkende ontwikkeling doet zich voor ten aanzien van de publieksgerichtheid. Waar professionele kunstenaars en kunstorganisaties in de afgelopen decennia tamelijk autonoom en geïsoleerd opereerden, is momenteel een tendens waarneembaar naar grotere maatschappelijke verbondenheid. Professionele kunstenaars treden uit hun ivoren toren en zoeken in toenemende mate naar verankering in de samenleving. Zij richten hun activiteiten op specifieke maatschappelijke terreinen als de buurt, de stad of de school. Mede onder invloed van het subsidiebeleid besteedt de professionele kunst meer aandacht aan publieksbereik. Dat leidt ertoe dat steeds meer kunstenaars, kunstproducenten en kunstinstellingen zich actief richten op specifieke doelgroepen als jongeren en het onderwijs, en op specifieke activiteiten als educatie. Deze ontwikkeling biedt het BISK enerzijds meer mogelijkheden – het aanbod waaruit geselecteerd kan worden, is breder en beter toegesneden op de doelgroep –, maar zorgt anderzijds voor meer concurrentie op de markt van kunsteducatie. Als gevolg van deze ontwikkeling zullen de bemiddelende rol en de netwerkfunctie van het BISK aan belang winnen. D2724 – febr. 2001 18 Meer spelers op een groeiende en veranderende markt: allianties en samenwerkingsverbanden Bij de inspanningen van de overheid om de cultuurparticipatie te vergroten, wordt grote nadruk gelegd op samenwerking tussen de verschillende actoren: op bestuurlijk niveau tussen Rijk, provincies en gemeenten, zoals in het kader van het Actieplan Cultuurbereik, maar ook op instellingsniveau tussen scholen, culturele instellingen, provinciale steunpunten en lokale eerstelijnsinstellingen. Het valt te verwachten dat het belang van strategische allianties op het terrein van cultuureducatie steeds groter wordt. In een markt die groeit en in beweging is, zijn allianties noodzakelijk om het effect en het bereik van de educatieve activiteiten te kunnen vergroten. Duurzame verbanden met andere organisaties creëren de benodigde massa en slagkracht om ontwikkelingen in de markt te blijven volgen. Dat geldt ook voor de situatie in Noord-Brabant, waar het bereik van kunst- en cultuureducatie nu (nog) niet optimaal is. In het voorgaande hebben we kunnen vaststellen dat er ook in de provincie Noord-Brabant steeds meer aanbieders actief worden op de markt voor kunsteducatie. Behalve kunstproducenten en kunstinstellingen zijn dat in NoordBrabant met name de gemeentelijke eerstelijnsinstellingen. Het BISK zou daarin een nuttige rol kunnen vervullen door actief de samenwerking te zoeken met deze aanbieders en een ondersteunende, ontwikkelende en makelende rol voor hen te vervullen. Daarvoor bestaat alle ruimte. Zo geven de eerstelijnsinstellingen aan dat zij zich willen inspannen voor cultuureducatie, maar dat zij de deskundigheid missen voor een adequate educatieve begeleiding van het kunstaanbod aan het onderwijs. In een actief ondersteunende en deskundigheidsbevorderende rol kan het BISK het bereik van de cultuureducatie in de provincie aanmerkelijk helpen vergroten. 2.4 STERKE KANTEN BISK Bij de volgende analyse van sterke en zwakke punten van het BISK hebben wij gebruikgemaakt van een enquête onder afnemers en relaties van het instituut (zie bijlage 1 en 2 van dit rapport). De interne organisatie van het BISK en de externe positionering hebben wij vooral bekeken vanuit het perspectief van de actuele ontwikkelingen die zich voordoen op de markt van kunsteducatie. Een relatief goed bereik met beperkte middelen In het afgelopen jaar namen 117.000 Brabantse kinderen deel aan het Kunstmenu, een door het BISK georganiseerd programma waarbij schoolkinderen over een meerjarige periode in aanraking komen met professionele kunstuitingen in uiteenlopende disciplines zoals dans, theater, beeldende kunst, literatuur, audiovisuele kunst en muziek. Met deze kunsteducatieve activiteiten bedient het BISK circa 500 scholen in het primaire onderwijs in Noord-Brabant. D2724 – febr. 2001 19 Dat is ongeveer de helft van het totale aantal basisscholen. Dit cijfer ligt lager dan het landelijk gemiddelde van het bereik van provinciale steunpunten. Het landelijk gemiddelde ligt op 80% van de scholen (zie onderzoek BART Tussen Kunst en Onderwijs, 1999). Wanneer we het bereik van het BISK echter afzetten tegen de beschikbare middelen, die in Noord-Brabant aanzienlijk bescheidener zijn dan in de meeste andere provincies, dan moeten we constateren dat het BISK met een beperkt budget relatief veel scholen en scholieren weet te bereiken. Het relatief goede bereik is te danken aan het netwerk dat het BISK in grote delen van Noord-Brabant heeft ontwikkeld. Dit netwerk bestaat uit een vijftigtal lokale werkgroepen, met vertegenwoordigers van scholen en soms ook van lokale eerstelijnsinstellingen. Deze werkgroepen vormen een handig voertuig om de lokale vraag naar kunsteducatie te organiseren en om de plaatselijke uitvoering van het programma te begeleiden, daarom moeten alle eerstelijnsinstellingen in deze werkgroepen een belangrijke rol spelen. De vier regioconsulenten van het BISK geven ondersteuning om dit netwerk in de lucht te houden. Het netwerk heeft zichzelf inmiddels bewezen en blijkt een wezenlijke factor te zijn, ook door de directe financiering door lokale overheden. Kwaliteit en continuïteit zijn nog wel afhankelijk van de plaatselijke inzet. Scholen waarderen de producten van het BISK hoog In het kader van dit onderzoek hebben wij een enquête gehouden onder klanten van het BISK (zie bijlage). Daaruit blijkt dat scholen en docenten de producten van het BISK hoog waarderen. Deze goede score (een 7 of meer) geldt voor alle verschillende diensten en producten van het BISK. Respondenten roemen met name de hoge professionele kwaliteit van de kunsteducatieproducten in relatie tot de lage prijs. Deze gunstige prijskwaliteitverhouding wordt mede mogelijk gemaakt door het Kunstmenu-systeem; door standaardisering van het aanbod in combinatie met het relatief grote afzetgebied kan het BISK aan bulkinkoop doen en daarmee aanzienlijk besparen op de kosten. Door deze werkwijze kunnen ook de mensen en middelen voor scouting en productontwikkeling efficiënt worden ingezet. De bundeling van kennis (specialisatie) in de organisatie en het grote afzetgebied stellen het BISK in staat om uit het landelijke aanbod interessante voorstellingen en programma's te betrekken. Illustratief voor de kwaliteit van het BISK is dat door het instituut ontwikkelde producten op het gebied van kunsteducatie en kunstzinnige vorming regelmatig worden overgenomen door kunsteducatieve instellingen buiten de provincie. D2724 – febr. 2001 20 Het BISK is een professionele en resultaatgerichte organisatie De constatering dat het BISK met beperkte middelen een relatief groot aantal scholen weet te bereiken met een aanbod dat hoog gewaardeerd wordt, zegt ook iets over de organisatie. Het BISK is toegerust met deskundige en betrokken medewerkers. In vergelijking met soortgelijke organisaties heerst er bij de medewerkers een resultaatgerichte mentaliteit. Ook in de inrichting van de organisatie onderscheidt het BISK zich van verwante instellingen: de inrichting van de organisatie is voor een deel op de markt georiënteerd. De omvang van de organisatie is benut om ruimte te creëren voor verschillende specialismen op het gebied van scouting, productontwikkeling en communicatie. Wat de dagelijkse werkzaamheden betreft, functioneert de organisatie als een goed geoliede machine. 2.5 ZWAKKE KANTEN BISK Belangrijke lacunes in het bereik Zowel in het domein van de kunstzinnige vorming als in het domein van de kunsteducatie kent het bereik van het BISK in het primair onderwijs een aantal opvallende lacunes. Er zijn verschillende regio's (met name in West-Brabant) en verschillende grote steden (in het bijzonder Eindhoven en Den Bosch) die het BISK niet of slechts mondjesmaat bereikt met het Kunstmenu. In de grote steden kan de afwezigheid van het BISK worden verklaard door het feit dat plaatselijke instellingen zelf een kunsteducatieaanbod voor het onderwijs verzorgen. In de regio's wordt het gemis van een provinciaal aanbod lang niet altijd gecompenseerd. Het BISK is niet in staat om deze witte vlekken in het verzorgingsgebied weg te werken, omdat de organisatie aan de grenzen van zijn capaciteit zit. De menskracht en de middelen die vereist zijn om deze ontbrekende regio's te "veroveren" en er een lokale structuur op poten te zetten, ontbreken. Op het terrein van kunstzinnige vorming (bij- en nascholingscursussen, begeleiding van schoolteams, projecten) biedt het BISK een brede en uiteenlopende waaier van activiteiten aan. In deze categorie namen het afgelopen jaar 34 scholen en 330 individuele leerkrachten diensten van het BISK af. Deze aantallen zijn in vergelijking met andere provincies aan de lage kant. Het is opmerkelijk dat juist in de steden waar het Kunstmenu weinig tot geen aftrek vindt, zoals Eindhoven, veel docenten en schoolteams voor scholing en begeleiding de weg naar het BISK weten te vinden. Dit hangt ongetwijfeld samen met het feit dat het BISK cursussen aanbiedt in samenwerking met de pabo in Eindhoven. Ofschoon harde bewijzen daarvoor ontbreken, sluiten wij niet uit dat de decentrale ligging van het BISK in het oosten van de grote provincie Brabant hierbij een rol speelt. D2724 – febr. 2001 21 De regionale verschillen in bereik tussen kunstzinnige vorming en kunsteducatie zijn verder te verklaren doordat het BISK deze twee productsoorten langs verschillende kanalen aanbiedt; het netwerk van lokale werkgroepen voor het Kunstmenu wordt niet benut voor kunstzinnige vorming. Het BISK is niet staat in te spelen op ontwikkelingen in de markt De markt voor kunsteducatie is de afgelopen jaren fors gegroeid. Met de komst van het vak CKV is er in het voortgezet onderwijs veel aandacht voor kunst- en cultuureducatie ontstaan. Leerlingen krijgen vouchers die zij onder andere aan theater- en museumbezoek kunnen uitgeven. Ook in het vmbo is de vraag naar kunsteducatie toegenomen. Het BISK kan aan deze groeiende vraag niet beantwoorden. In het verleden heeft het BISK extra subsidie van de provincie ontvangen om het vbo (nu: vmbo) te ondersteunen op het gebied van kunsteducatie. Die subsidie kreeg geen vervolg, waarop het BISK in het schooljaar 1997/1998 besloot zich terug te trekken uit deze markt. Het BISK heeft op dit ogenblik in Helmond een experiment lopen met een Kunstmenu-aanbod voor de basisvorming in het vo. In de rest van de provincie moeten vo-scholen een beroep doen op andere aanbieders. Met name buiten de grote steden zijn de mogelijkheden voor vo-leerlingen gering. Een tweede, meer bescheiden groeimarkt vormt de tussen- en naschoolse opvang. In het kader daarvan bestaat een toenemende vraag naar kunsteducatieve activiteiten. Het BISK is nu niet in staat om op die vraag in te spelen. De markt voor kunsteducatie is niet alleen gegroeid, maar ook veranderd. Scholen hebben meer vrijheid gekregen om zelf te beslissen over de besteding van subsidiegelden. Mede gestimuleerd door het overheidsbeleid (Cultuur en School), waarin een stevig accent wordt gelegd op de verschuiving naar vraaggericht werken, stellen scholen zich niet langer tevreden met een standaardaanbod en komen zij met specifieke wensen. Daarmee kunnen zij bij het BISK niet terecht. De gestandaardiseerde Kunstmenu-structuur biedt geen ruimte om flexibel in te spelen op afwijkende vragen. Bij het beantwoorden van de enquêtevragen uiten verscheidene scholen kritiek op de aanbodgerichte werkwijze van het BISK en op het gebrek aan ruimte voor afwijkende vragen. Wij realiseren ons overigens dat het BISK deze groeimarkt wel zou willen bedienen, maar dat momenteel de middelen hiervoor ontbreken. De relatie met de gemeentelijke eerstelijnsinstellingen De relatie tussen het BISK en de gemeentelijke eerstelijnsinstellingen heeft in het verleden onder druk gestaan. Door veel aandacht te geven aan deze relatie, is de situatie inmiddels weer genormaliseerd. Het BISK richt zich met zijn producten en diensten rechtstreeks tot het onderwijs. D2724 – febr. 2001 22 Verscheidene muziekscholen en kunstencentra hebben eveneens een aanbod voor scholen of proberen op zijn minst in te spelen op vragen van lokale onderwijsinstellingen. In theorie zou deze situatie tot samenwerking en synergie kunnen leiden, maar de praktijk is nog niet zo ver. In vrijwel geen enkele gemeente is er een gezamenlijk aanbod van het BISK en de plaatselijke eerstelijnsinstellingen. Deze situatie wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Met het Kunstmenu van het BISK leggen scholen zich vast op een breed en samenhangend pakket. Alle beschikbare Londo-gelden en aanvullende gemeentelijke subsidies worden aan het Kunstmenu besteed. Om inhoudelijke en bedrijfsmatige (zie hiervoor) redenen houdt het BISK streng de hand aan het "alles-of-niets"karakter van het pakket; er is geen ruimte voor een eigen inbreng van gemeentelijke instellingen. Om dezelfde redenen levert het BISK ook geen losse producten als aanvulling op het gemeentelijk aanbod. Scholen worden dus gedwongen een keuze te maken tussen het aanbod van het BISK en het aanbod van lokale instellingen. Daarnaast is een trend dat veel gemeenten cultuureducatie en de plaatselijke culturele omgeving versterken. Met 55 miljoen aan gemeentelijke subsidies en 30 miljoen aan eigen inkomsten, 2.000 docenten en 80.000 cursisten vormen de 40 eerstelijnsinstellingen voor kunstzinnige vorming in Brabant een partij van formaat, waarmee het BISK rekening mee moet houden. Het gebrek aan duidelijkheid over de onderlinge taakverdeling tussen het BISK en de eerstelijnsinstellingen en over ieders positionering zou al gauw kunnen leiden tot een onproductieve concurrentiestrijd. De organisatie kampt met een te grote werkdruk en een te geringe flexibiliteit Het BISK is een typische "hit-and-run"-organisatie. Bijna alle aandacht wordt opgeëist door operationele zaken. Dientengevolge is er betrekkelijk weinig aandacht voor externe ontwikkelingen en voor een daarmee samenhangende bezinning op de strategische koers van de organisatie. De forse werkdruk en de strakke organisatie laten weinig ruimte voor vernieuwing. De organisatie is weinig flexibel als het gaat om het inspelen op nieuwe, externe ontwikkelingen. Door de jarenlange werkdruk met een zwaar accent op de optimalisatie van de output, is de rek uit de organisatie. Medewerkers hebben al langere tijd het gevoel tegen de grens van hun vermogen te werken. Het ziekteverzuim is toegenomen en voor een kleine kwetsbare organisatie als het BISK heeft dat onmiddellijk repercussies. D2724 – febr. 2001 23 3. EVALUATIE CVA 3.1 WAT DOET HET CVA? Het CVA is het provinciale ondersteuningsinstituut voor de amateurkunst in Noord-Brabant. Het CVA wil het streven naar kwaliteitsbevordering binnen de amateurkunst stimuleren en ondersteunen. Het CVA doet dit door het versterken van de deskundigheid van het artistieke en organisatorische kader en door het creëren van voorwaarden die de kwaliteit van de amateurkunst bevorderen. Het CVA kent traditioneel de volgende steunfunctietaken: Informatie. Advisering. Begeleiding. Scholing. Ontwikkeling. Bemiddeling. Daarnaast voert het CVA het Verdeelprogramma Cultuur Noord-Brabant uit. 3.2 VOORGENOMEN BELEID EN REALISATIE DAARVAN DOOR HET CVA Het door het CVA geformuleerde en door de provincie geaccordeerde meerjarenbeleid 1996 - 2000 vormt het kader voor de evaluatie van Berenschot voor het functioneren van het CVA tot nu toe. Hierna geven we het voorgenomen beleid beknopt weer, gevolgd door een samenvatting van wat het CVA in de afgelopen periode feitelijk heeft gerealiseerd. Beleidsvoornemens CVA 1996 - 2000 Het doel van de steunfunctie behelsde de zorg voor bepaling, verbetering en bewaking van de kwaliteit van de amateurkunst. In het beleidsplan gaf het CVA aan dit doel na te streven door de deskundigheid te bevorderen van het artistieke en organisatorische kader binnen de verschillende disciplines. Met het oog hierop onderscheidde het CVA de volgende steunfunctietaken: Informatie. Gericht op individuele amateur-kunstenaars, hun organisaties en instellingen die voor amateurkunst van belang zijn. Naast het beschikbaar stellen van documentatie, is het de taak van het CVA om zijn werkzaamheden en het belang daarvan voor de amateurkunst bekendheid te geven. D2724 – febr. 2001 24 Advisering. Gericht op alle aspecten van de amateurkunst. De kwaliteitszorg strekt zich uit van aandacht voor het artistieke proces en product, tot facilitaire problemen van kunstenaars en organisaties. Begeleiding. Gericht op het kader tijdens het werkproces. Scholing. Het grootste segment van de dienstverlening van het CVA. Er wordt onderscheid gemaakt tussen scholing en nascholing. Binnen het scholingsaanbod kunnen belangstellenden zich oriënteren op de eisen van de discipline en zich bij nader gebleken geschiktheid ontwikkelen tot amateurkader. De nascholing is gericht op het in functie zijnde kader. Ontwikkeling. Behelst het stimuleren van en motiveren tot vernieuwende activiteiten. Het CVA ondersteunt deze, maar kan ook het initiatief nemen door zelf projecten met dit doel uit te voeren. Bemiddeling. Vindt zowel plaats op organisatorisch als op artistiek gebied. Het CVA biedt zijn diensten aan om relaties tussen kunstenaars, hun organisaties, overheden en derden in gewenste banen te leiden. In het beleidsplan 1996 nam het CVA de volgende beleidsvoornemens op: Het stimuleren van eerstelijnsvoorzieningen vanuit regionale en/of lokale centra voor kunsteducatie. Maximale inspanning ten behoeve van urenuitbreiding voor ondersteuning van de sectoren dans, vocale muziek, beeldende kunst en fotografie. Het aangaan van een dialoog met kunstvakopleidingen ten behoeve van specifieke aandacht in de opleidingen voor de eigenheid en mogelijkheden van de amateurkunst. Het aangaan van een dialoog met centra voor kunsteducatie en het BISK om ten aanzien van cultuurparticipatie continuïteit te waarborgen na het basisonderwijs. Het inventariseren van de behoeften van zowel georganiseerde als ongeorganiseerde amateur-kunstenaars in Noord-Brabant. Het structureel opnemen van bijzondere projecten in het beleid van het CVA. D2724 – febr. 2001 25 Het uitgeven van een periodiek amateurkunstveld bereikt kan worden. De uitvoering van de subsidiëring van het Verdeelprogramma Cultuur Noord-Brabant. 3.3 REALISATIE VAN DE BELEIDSVOORNEMENS CVA 1996 - 2000 informatiebulletin waarmee het 3.3.1 Activiteiten op het gebied van de steunfunctietaken Informatie Voor alle sectoren gold dat de consulenten tijdens het spreekuur vragen van diverse aard beantwoordden en informatie verstrekten op hun terrein. Het CVA hield een bibliotheek bij, zorgde voor de totstandkoming van een mailing en voor informatie aan derden. De verschillende sectoren brachten het veld in de provincie in kaart en legden hierbij informatie aan. Daarnaast konden belangstellenden terecht voor praktische vragen over scholen, podia, repertoire, etc. Voorts werden nieuwsbrieven en andere publicaties uitgegeven. Het CVA versterkte zijn informatie voor een steeds belangrijker deel via zijn website, die up-to-date werd gehouden (zie: www.xs4all.nl/~cvakunst/). Advisering De consulenten hielden regelmatig werkbezoeken en dergelijke aan groepen. Per sector kon de nadruk verschillen. Zo stond de advisering op het terrein van dans de afgelopen vier jaar vooral in het teken van opbouw, onder meer door het intensiveren van contacten en het onder de aandacht brengen van dans. De advisering bij instrumentale muziek richtte zich onder meer op de repertoirekeuze en kende daarnaast aandacht voor bestuurlijk-organisatorische vragen en advisering bij projecten en festivals. De sector film was betrekkelijk klein en richtte zich met name op de advisering (spreekuur) en het ondersteunen van projecten, zoals tijdelijke exposities, op het terrein van film en fotografie. De activiteiten binnen de sector film groeiden echter zeer, onder meer door de intensieve begeleiding van de consulent. De sector fotografie was een grote sector die veel ondersteuning ontving. De sector literatuur, ten slotte, heeft onder andere geadviseerd op het terrein van de dialecten. D2724 – febr. 2001 26 Begeleiding Het CVA verzorgde de begeleiding voor de diverse disciplines van amateurkunst, die gericht was op het kader bij de diverse verenigingen, zoals regisseurs bij toneel, docenten en amateur-choreografen bij dans, dirigenten bij koren en orkesten, etc. De begeleiding werd ook vormgegeven door een vaste rol van sommige consulenten van het CVA als toehoorder/adviseur bij bestuursvergaderingen van een aantal koepelverenigingen. Scholing Op diverse terreinen verzorgde het CVA scholing. Een voorbeeld hiervan was de driejarige regiecursus. Deze cursussen liepen goed en de regisseurs die de cursus hebben gevolgd, konden snel aan de slag. Ook voor andere sectoren werden cursussen verzorgd, zowel op het artistieke als op het organisatorische vlak. Ontwikkeling Het CVA heeft een aantal initiatieven genomen met een vernieuwend karakter, zoals workshops voor digitale fotografie, workshops beeldende kunst per computer (als pilots en gericht op kader). De laatste jaren heeft het CVA geen eerstelijnsactiviteit "afgezet", dus geen uitvoerend werk op zich genomen met een tijdelijk karakter. Steeds werd doorverwezen naar de eerstelijnsinstellingen. Een uitzondering hierop vormde de Amateur Theater School (ATS), waar het CVA een lacune wilde opvullen in het aanbod van de eerstelijnsvoorzieningen. Het was de bedoeling dat het ATS zou worden overgedragen aan de eerstelijnsinstellingen, maar dat is in de afgelopen periode nog niet gerealiseerd. Bemiddeling Op alle terreinen heeft het CVA bemiddeld tussen groepen en docenten, mentoren, gastdocenten en gastsprekers. Het CVA heeft bijvoorbeeld verschillende verbindingen gelegd met expositieruimtes, etc. Voor een aantal sectoren onderhield het CVA een vacaturebank. 3.3.2 Beleidsvoornemens Het stimuleren van eerstelijnsvoorzieningen vanuit regionale en/of lokale centra voor kunsteducatie. D2724 – febr. 2001 27 Sinds 1994 zijn diverse activiteiten georganiseerd bij centra of met docenten van de centra. Enkele centra hebben zich aangemeld als permanente expositiemogelijkheid voor beeldende kunst van amateurs. Met muziekscholen is contact geweest, wat er mede toe heeft geleid dat een aantal centra meer aandacht ging besteden aan ondersteunende, adviserende en begeleidende taken. Uit de gesprekken die Berenschot voerde met een aantal eerstelijns-instellingen, bleek echter wel dat lang niet alle centra een helder beeld hebben van wat het CVA doet en wat zij en het CVA voor elkaar kunnen betekenen (zie ook de paragraaf over de zwakke punten van het CVA in dit hoofdstuk). Maximale inspanning ten behoeve van urenuitbreiding voor ondersteuning van de sectoren dans, vocale muziek, beeldende kunst en fotografie. Pogingen om te komen tot urenuitbreiding voor de betreffende consulenten hebben tot dusver nog geen resultaat gehad. Het aangaan van een dialoog met kunstvakopleidingen ten behoeve van specifieke aandacht in de opleidingen voor de eigenheid en mogelijkheden van de amateurkunst. De dialoog is op (bescheiden) schaal gevoerd door het opnemen van docenten van de kunstvakopleidingen in de Programma Adviesraad. Voor de sector dans ging de dialoog wat verder en is er een platform ontstaan. Het voorgenomen onderzoek naar de positie en werkzaamheden van afgestudeerden aan de Brabantse kunstvakopleidingen op het gebied van film en video werd niet gerealiseerd. Het aangaan van een dialoog met centra voor kunsteducatie en het BISK om ten aanzien van cultuurparticipatie continuïteit te waarborgen na het basisonderwijs. Het BISK is betrokken bij een proefproject bij de Andreas-school (basisschool) in Tilburg. Buiten dit project is de samenwerking relatief beperkt gebleven. Het inventariseren van de behoeften van zowel georganiseerde als ongeorganiseerde amateur-kunstenaars in Noord-Brabant. Voor iedere discipline is een inventarisatie van wensen en behoeften gehouden, die input was voor het beleid van het CVA. D2724 – febr. 2001 28 Het structureel opnemen van bijzondere projecten in het beleid van het CVA. Het CVA organiseerde een aantal bijzondere projecten. Een voorbeeld hiervan was de Week van de Amateurkunst (in 2000 voor het eerst georganiseerd in samenwerking met de eerstelijnsinstellingen). Andere voorbeelden hiervan waren grootschalige samenwerkingsprojecten met amateur-kunstenaars zoals Project 12 en de Brabantse Amateurkunstprijs, de Witte Bergen, Beeld/Verhaal. Het uitgeven van een periodiek amateurkunstveld bereikt kan worden. Voor alle disciplines gaf het (theater)kranten en/of brochures uit. informatiebulletin CVA waarmee nieuwsbrieven, het periodieke De uitvoering van de subsidiëring van het Verdeelprogramma Cultuur Noord-Brabant. Het CVA heeft in de afgelopen jaren het Verdeelprogramma Cultuur NoordBrabant uitgevoerd. 3.4 EXTERNE ONTWIKKELINGEN Sterk georganiseerd amateurveld Noord-Brabant kent een sterk ontwikkelde traditie op het gebied van amateurkunsten. De beoefenaars van amateurkunst zijn verenigd in (landelijk gezien) veel relatief sterke verenigingen zoals toneelverenigingen, koren, harmonieën en fanfares. Overigens ligt het percentage van de bevolking dat amateurkunst beoefent in Noord-Brabant niet hoger dan elders in Nederland. Wel is er reden om aan te nemen dat de beoefenaars van amateurkunst in NoordBrabant hechter zijn georganiseerd (zie ook: Meer kansen dan bedreigingen. SWOT-analyse in het kader van het Actieplan Cultuurbereik in Noord-Brabant. Berenschot, 2000). Landelijke tendens tot meer ad-hocbeoefening amateurkunst Diverse respondenten die we hebben gesproken, hebben de indruk dat de beoefening van amateurkunst meer op een ad-hocbasis plaatsvindt. Er is een landelijke trend waar te nemen dat amateurs zich minder hecht organiseren bij het beoefenen van hun amateurkunst. Dit uit zich vooral in het feit dat verenigingen er meer moeite mee hebben om bestuurders te vinden. Leden willen wel de lusten, maar niet de lasten (en de verantwoordelijkheid) van de verenigingen. D2724 – febr. 2001 29 Ook in Brabant zijn hiervan tekenen te bespeuren, al zijn die (soms) minder duidelijk dan in de rest van het land. In Brabant geldt dat het met name voor de koepelorganisaties een groeiend probleem is vrijwilligers te vinden die zich willen inzetten voor bestuurstaken. Verbinding van kunstdisciplines In de professionele kunst en in de amateurkunst zijn er tekenen dat de verschillende kunstdisciplines zich meer met elkaar verbinden. Een voorbeeld van zo'n verbinding is de videocultuur, waarbij muziek en beeld aan elkaar zijn gesmeed. Maar ook op allerlei andere vlakken doen zich dergelijke verbindingen voor. Zo heeft OCenW een festivaltent gesubsidieerd op het popfestival Lowlands, waarin allerlei andere kunstvormen zijn te zien. Veel van deze nieuwe verbindingen vinden plaats buiten het traditionele podiumcircuit, bijvoorbeeld op pleinen, in weilanden, oude fabrieken, discotheken, etc. Overigens heeft het CVA in het verleden op dit terrein reeds een aantal interessante projecten georganiseerd, zoals Confrontatie Ravestein, Witte Bergen, en andere. Deze trend heeft ertoe geleid dat het minder belangrijk is geworden dat consulenten van het CVA specifieke inhoudelijke kennis hebben van de verschillende kunstdisciplines. Wanneer deze trend doorzet (en dat verwachten wij), zal het belang van deze traditionele kennis nog verder afnemen. Belangrijker wordt het dan dat de consulenten in staat zijn deze verbindingen te initiëren en te ondersteunen. Speerpunt van cultureel overheidsbeleid: culturele diversiteit Zoals reeds is opgemerkt bij het hoofdstuk over het BISK, heeft de overheid beleidsprioriteit gegeven aan culturele diversiteit. Ook voor de amateurkunst is dit een relevante ontwikkeling. Geconstateerd kan worden dat veel allochtonen niet worden bereikt met amateurkunst en dat veel allochtonen geen lid zijn van verenigingen. Om nieuwe groepen alsnog te bereiken, zijn aanvullende inspanningen nodig. Deze groepen zijn vaak alleen te bereiken als ze op een specifieke wijze worden benaderd. In sommige allochtone culturen is het onderscheid tussen amateurkunst en professionele kunst minder vanzelfsprekend dan men in de westerse cultuur vaak gewend is. Hierbij geldt eveneens dat in veel allochtone culturen een sterkere waarde wordt gehecht aan traditie (bijvoorbeeld: traditionele dansen, traditionele verhalen) en dat cultuur vaak wordt gezien als middel om de eigen culturele identiteit te bewaren en de onderlinge sociale band te versterken. Deze specifieke kenmerken werpen voor het CVA nieuwe vragen en dilemma's op. Een voorbeeld van een dergelijke vraag is of het CVA ook (allochtone) feesten zou moeten D2724 – febr. 2001 30 ondersteunen, wanneer dit het culturele element van dergelijke evenementen versterkt. Belang van ICT en multimedia Cultuurproductie en cultuurparticipatie komen steeds meer in het teken van ICTontwikkelingen te staan. Ook voor de amateurkunst is dit een belangrijke ontwikkeling. Zo zijn videokunst en "collagekunst" met behulp van de computer nieuwe velden van cultuur die sterk in opkomst zijn. De ontwikkeling van deze nieuwe kunstvormen wordt veelal voortgestuwd door jonge mensen zonder opleiding op dit punt, die zich er als met een hobby mee bezighouden. Gezien het belang van deze nieuwe ontwikkeling voor amateurkunst, zijn ICT en multimedia onderwerpen van grote betekenis voor het CVA. Het CVA zou zich moeten afvragen op welke wijze zij deze nieuwe kunstvormen kan ondersteunen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat het CVA erbij helpt kennis en expertise van de jongere generaties over te dragen aan de oudere generaties. Overigens heeft het CVA reeds enkele initiatieven ontplooid, zoals workshops voor digitale fotografie. Daarnaast vervullen de eigen website van het CVA en e-mailbestanden een steeds belangrijkere rol in de informatieverstrekking. Naast de beïnvloeding van de kunsten door de ICT, is de informatietechnologie voor het CVA ook van belang omdat het nieuwe mogelijkheden schept voor informatie-uitwisseling. Grote hoeveelheden informatie kunnen toegankelijk worden gemaakt via het Internet. Dit is bijvoorbeeld van belang voor de muziekbibliotheek van het CVA. Cultuurbereik In het cultuurbeleid van de diverse overheden is recentelijk meer aandacht gekomen voor het bereik van kunst en cultuur. Dit blijkt in het bijzonder uit het Actieprogramma cultuurbereik waarin landelijke, provinciale en gemeentelijke overheden participeren. De gedachte is hierbij dat naast kwalitatieve criteria óók overwegingen van cultuurbereik aandacht dienen te krijgen in het cultuurbeleid. Hoewel in cultuur kwaliteit en bereik idealiter samengaan, menen wij dat er tussen deze begrippen wel degelijk spanning kan bestaan. Deze spanning is er ook voor een organisatie als het CVA. Dit leidt tot een groot aantal vragen die het CVA zich in de komende periode naar onze mening zou moeten stellen. Worden met de activiteiten van het CVA alle potentiële doelgroepen bereikt? En zo niet, welke groepen zijn bij het CVA ondervertegenwoordigd? Wat is er nodig om deze groepen alsnog te betrekken? Het belang van dergelijke vragen wordt alleen maar onderstreept omdat het kwaliteitsbegrip niet eenduidig is. Immers, in de verschillende segmenten van de bevolking worden verschillende kwaliteitsnormen gehanteerd. Jongeren, ouderen, allochtonen, maar ook bijvoorbeeld inwoners van het stedelijk gebied en inwoners van het landelijk gebied hebben vaak andere meningen over wat kwaliteit is. D2724 – febr. 2001 31 Bovendien zijn deze oordelen over kwaliteit behoorlijk aan verandering onderhevig. D2724 – febr. 2001 32 Hoe zorgt het CVA dat het voeling blijft houden met wat er in de diverse lagen van de bevolking leeft? Deze vragen zijn naar onze mening van belang voor alle segmenten van dienstverlening van het CVA. En dit geldt zeker ook voor de kadertrainingen, omdat deze tot dusver het grootste deel van de dienstverlening van CVA vormen. Binnen het scholingsaanbod van het CVA kunnen belangstellenden zich oriënteren op de eisen van de discipline en kunnen zij zich bij gebleken geschiktheid ontwikkelen tot amateurkader. Nascholing is gericht op het in functie zijnde kader. De nadruk ligt hierbij dus op het kwaliteitscriterium. De uitdaging van het CVA bestaat eruit om ook hier het belang van een zo breed mogelijk cultuurbereik mee te wegen. Vragen die het CVA zich hier kan stellen, zijn bijvoorbeeld: Verdient het vanuit het oogpunt van cultuurbereik de voorkeur om diepte-investeringen te doen in de opleiding van een relatief kleine groep kader, zodat deze beter is toegerust om anderen te betrekken bij de amateurkunst? Of verdient het de voorkeur om te proberen een grotere groep kader minder intensief te begeleiden? Is het instrument van kadertrainingen überhaupt wel het meest geschikte middel voor het realiseren van een zo groot mogelijk cultuurbereik? Of zou (een deel van) de hiervoor ingezette tijd en middelen beter aan een ander soort activiteiten kunnen worden besteed? Voor de deskundigen binnen het CVA ligt er de komende jaren naar ons idee de uitdaging een overtuigend antwoord te vinden op deze vragen. Hierbij is niet alleen de eigen kennis en deskundigheid van belang, maar moeten nadrukkelijk ook de ontwikkelingen in ogenschouw worden genomen die zich afspelen buiten het CVA en zijn directe omgeving. Het CVA kan zich naar ons oordeel beter blijven vernieuwen, wanneer het zich voortdurend op de buitenwereld oriënteert. Hierbij kunnen de eerstelijnsinstellingen een belangrijke rol spelen, omdat zij kennis hebben van de lokale situatie. Een voortdurende open dialoog met de eerstelijnsinstellingen kan voor het CVA waardevolle informatie opleveren bij het beantwoorden van de hiervoor genoemde vragen. 3.5 STERKE PUNTEN CVA Mede uit onze gesprekken komt een duidelijk beeld naar voren van de sterke punten van het CVA. De directeur heeft een belangrijk stempel gedrukt op de ontwikkeling van het CVA. Zijn rol in het amateurveld wordt gewaardeerd. Hij heeft bewezen veel in zijn mars te hebben als het gaat om de ontwikkeling en uitvoering van projecten. Als recente succesvolle initiatieven van het CVA worden genoemd de Week van de Amateurkunst en de danswerkplaatsen. D2724 – febr. 2001 33 Het gebouw aan de Ringbaan Oost is met weinig middelen en veel inzet van medewerkers en vrijwilligers omgetoverd in een cultureel complex dat sober is, maar goede gebruiksmogelijkheden biedt voor cursussen en bijeenkomsten. De sector HaFa is de grootste gebruiker van het gebouw. Het gebouw wordt daarnaast intensief gebruikt door verenigingen en organisaties uit de regio Tilburg. Aan de hand van het gebruiksoverzicht 1999 kan de volgende indeling gemaakt worden: GEBRUIKERS (TOTAAL 109) DAGDELEN (TOTAAL 986) AANTAL PERCENTAGE AANTAL PERCENTAGE Eigen gebruik CVA 39 35,7% 358 36,3% "Tilburgs AKgebruik" 30 25,7% 280 28,4% Overige provinciaal AK- en cult. gebruik 40 36,7% 348 35,3% Alle activiteiten zijn amateurkunst- en/of andere culturele of kunstactiviteiten. Wat de overige provinciale activiteiten betreft, wordt in een bepaalde behoefte voorzien. Deze organisaties/activiteiten vinden bij het CVA plaats vanwege de centrale ligging in de provincie en de aard (7 ruimtes en theater, goede verblijfsvoorzieningen, en dergelijke) en opzet (kosten) van de accommodatie. Ten slotte is ook van belang te realiseren dat het CVA ook nog onderdak biedt aan een andere provinciale steunfunctie-instelling (250 m2), te weten de Brabantse Museum Stichting. Het CVA beschikt over een omvangrijk documentatiecentrum dat door het veld als hoogwaardig en waardevol wordt bestempeld. Wel plaatsen wij enkele kanttekeningen bij de toekomst van het documentatiecentrum in het licht van Internet en het aanbod van landelijke koepels. De vraag is of, en zo ja op welke wijze, het CVA hierop inspeelt. Het CVA heeft op verzoek van de provincie een productbegroting voor het jaar 2001 gemaakt. Deze begroting ziet er goed uit en biedt veel mogelijkheden om in het kader van de aanstaande budgetfinanciering te kijken naar prestaties en resultaten in relatie tot de kostenprijzen van bepaalde diensten en producten. Het productieproces van het CVA is transparanter gemaakt. Het CVA is nu beter in staat om de provincie voorstellen te doen waarin de inhoud wordt gecombineerd met de zakelijke componenten. Voor het zover is, zal eerst de provincie als opdrachtgever het opdrachtendomein (de beleidskaders) voor het CVA moeten bepalen. D2724 – febr. 2001 34 Het CVA beschikt over een seniore ploeg van consulenten. De meeste consulenten werken al lang bij het CVA of zijn voorgangers en hebben derhalve veel ervaring en uitgebreide netwerken. Deze individuele netwerken zijn vooral toegespitst op de verschillende kunstdisciplines en zijn minder sterk gericht op het tot stand brengen van nieuwe verbindingen en combinaties. 3.6 ZWAKKE PUNTEN CVA Op basis van eigen waarnemingen en in de gesprekken met medewerkers van het CVA en de provincie Noord-Brabant en met directies van een aantal eerstelijnsinstellingen zijn wij gestuit op een aantal zwakke punten van het CVA. Zoals bij elke evaluatie besteden wij meer aandacht aan die zaken die kunnen worden verbeterd, dan aan de zaken die al goed gaan. De volgende punten moeten gezien worden in het licht van de externe ontwikkelingen die we hiervoor hebben geschetst. De eerstelijnsinstellingen zeggen slechts een vaag beeld te hebben van de diensten en de missie van het CVA. Het CVA speelt in de Brabantse culturele netwerken een bescheiden rol. Overigens heeft het CVA zich op dit punt in de afgelopen periode verbeterd, mede dankzij initiatieven als het directeurenoverleg en de Week van de Amateurkunst. De externe communicatie van het CVA verloopt per discipline en is amateuristisch van opzet en uitvoering. Dit geeft een verbrokkeld beeld in het veld. De consulenten uit de verschillende disciplines van het CVA werken weinig met elkaar samen en dragen nauwelijks bij aan nieuwe verbindingen. Veel van de consulenten zijn al lang bij het CVA werkzaam. Het succes van bepaalde inspanningen hangt sterk af van de kwaliteit en het enthousiasme van de betreffende consulent. De prioriteiten worden op het niveau van individuele consulent gesteld in plaats van door het CVA. Het CVA heeft in zijn beleid tot dusver nauwelijks ingespeeld op de thema's die in het landelijke, provinciale en gemeentelijke cultuurbeleid centraal staan. Om enkele voorbeelden te noemen: cultuurparticipatie door jongeren/allochtonen, individualisering, vergroting cultuurbereik, cultureel ondernemerschap. Wat dat betreft, achten wij het CVA wat te veel in zichzelf gekeerd. Voor een belangrijk deel komt dit door de beperkte hoeveelheid middelen waarover het CVA kan beschikken en waardoor keuzes gemaakt moeten worden en het CVA niet alles kan oppakken. D2724 – febr. 2001 35 Het CVA richt zich onvoldoende op de behoeften van en samenwerkingsmogelijkheden met de eerstelijnsinstellingen. De dienstverlening aan verenigingen en koepels voert de boventoon. Bij veel van de activiteiten van het CVA is niet duidelijk of deze zijn gebaseerd op geformuleerde behoeften/vragen uit het veld. Een deel van de activiteiten van het CVA grenst sterk aan eerstelijnsactiviteiten (denk aan scholing). Het wegwerken van witte vlekken of het aanpassen van het aanbod is een taak van de lokale instelling en van de lokale politiek. Het CVA zal nooit (alleen) in staat zijn alle witte vlekken in de provincie Noord-Brabant weg te werken. Wel zal het CVA op bepaalde punten een bijdrage kunnen leveren. Hiertoe zou het allianties moeten aangaan met andere organisaties, met name met de eerstelijnsinstellingen. Het CVA legt te veel nadruk op de vakinhoudelijke dienstverlening. De beleidsmatige, projectmatige en procesmatige ondersteuning komt onvoldoende uit de verf. Wij vrezen dat dit bij ongewijzigd beleid een steeds kwetsbaarder punt van het CVA zal worden, omdat wij verwachten dat in de toekomst deze beleidsmatige, projectmatige en procesmatige ondersteuning steeds belangrijker zal worden. Het CVA kent een grote ambitie voor zaken die ze graag zou oppakken en zou hiertoe naar onze mening ook heel goed in staat zijn. Een groot deel van de nieuwe ambities dreigt echter te verkommeren vanwege tijd- en geldgebrek. We achten het niet waarschijnlijk dat alle nieuwe ambities kunnen worden gerealiseerd terwijl de bestaande activiteiten onverkort blijven gehandhaafd. Hierin zullen dus keuzes moeten worden gemaakt. Het CVA heeft beleidsinhoudelijk niet veel steun gehad van de provincie. Het provinciaal beleid ten aanzien van de amateurkunst is abstract geformuleerd en biedt het CVA weinig houvast. De provincie heeft tot voor kort geen afspraken gemaakt over de te leveren output van het CVA. Subsidiëring vindt plaats op basis van input (onder andere formatie consulenten). De provincie heeft zich de afgelopen jaren naar onze mening niet sterk genoeg gemanifesteerd als (kritisch, zakelijk) opdrachtgever/financier van het CVA. De verantwoording van het CVA heeft nauwelijks geleid tot debat over de toegevoegde waarde van het CVA in de provinciale kunstenwereld. De contacten tussen de provincie en het CVA hebben vaak een financiële aanleiding. Beleidsmatige onderwerpen komen veel minder aan bod. D2724 – febr. 2001 36 4. EVALUATIE PROVINCIE Op het gebied van cultuureducatie (en amateurkunst) heeft de provincie algemeen beleid geformuleerd. Dit is beschreven in een aantal nota's (bijvoorbeeld een nota uit 1996 over cultuureducatie) en andere stukken (zoals bijvoorbeeld een stuk over de samenwerking van de drie zuidelijke provincies in Op het Zuiden). Hierna geven we ons oordeel over de rol die de provincie in de afgelopen jaren heeft gespeeld ten opzichte van cultuureducatie en amateurkunst. Het provinciaal beleid biedt een onvoldoende concreet operationeel kader De provincie heeft tot dusver de instellingen BISK en CVA bewust enige vrijheden gelaten bij het uitvoeren van het provinciale beleid op het gebied van cultuureducatie respectievelijk amateurkunst. Over de door het BISK en het CVA te leveren output maakte de provincie in het verleden geen afspraken. Hierin is echter recentelijk verandering gekomen. In het afgelopen jaar heeft de provincie een aanvang gemaakt met de systematiek van de productbegroting. In deze systematiek is ook aan het BISK en het CVA gevraagd voor het jaar 2001 een begroting op te stellen in termen van producten. Wij zijn van mening dat de lijn die de provincie reeds heeft ingezet om sterker (op output) te sturen verstandig is. De instellingen hebben een goede ondersteuning van de provincie nodig om gericht en effectief te kunnen opereren. Daarnaast is de provincie bij uitstek in staat een regisserende functie te vervullen, bijvoorbeeld op het grensvlak van cultuureducatie en amateurkunst, maar ook bij het inbrengen van kennis en middelen van aanpalende beleidsterreinen. Als voorbeeld noemen we hier het Actieplan Cultuurbereik. Maar ook op andere vlakken (ook buiten de cultuursector) kunnen zich ontwikkelingen voordoen, die de provincie uitnodigen tot een actieve regisserende rol. De provincie heeft zich in de afgelopen jaren in onze ogen onvoldoende opgesteld als kritische opdrachtgever/subsidiënt. Hierbij heeft de provincie naar ons oordeel onvoldoende aangegeven wat ze van het BISK en het CVA verlangde (anders dan dat waar het BISK en het CVA al mee bezig waren) en heeft de provincie onvoldoende duidelijk laten weten wat zij zou doen om hierin (bij) te sturen. Daarnaast geldt dat de provincie gedurende bijna 40 jaren ook zelf een steunfunctie heeft vervuld door vanuit de eigen ambtelijke organisatie een medewerker beschikbaar te stellen aan de sector kunstzinnige vorming/kunsteducatie als consulent en adviseur van gemeentebesturen, besturen en directies van instellingen. Naast zijn beleidsmatige inbreng functioneerde deze medewerker als een "verbindende schakel" tussen de provincie en de (eerstelijnsen tweedelijns)instellingen en ook tussen de instellingen onderling. D2724 – febr. 2001 37 Uit gesprekken met instellingen is ons gebleken dat velen deze steunfunctieachtige taken op prijs hebben gesteld en nog stellen. Daarbij moet echter worden aangetekend dat deze rolvervulling ook heeft geleid tot verwarring; wat was de rol van deze ambtenaar ten opzichte van de rest van de provincie en hoe verhield hij zich tot de instellingen? Daarom zou een duidelijker operationeel kader gewenst zijn. Tot slot merken we op dat de provincie Noord-Brabant in het verleden (1999) minder geld heeft uitgegeven aan amateurkunst en cultuureducatie per inwoner dan gemiddeld. Voor cultuureducatie lag dit bedrag in 1999 op ƒ 1,25 (tegen f 2,12 gemiddeld voor alle provincies). Voor amateurkunst lag dit bedrag in 1999 op f 0,67 (tegen f 0,75 gemiddeld). In een bijlage is een overzicht opgenomen van de uitgaven voor cultuur in de diverse provincies in 1999. Deze zijn ontleend aan de IPO-publicatie De provincies, cultuurbeleid versterkt (1999). In deze publicatie zijn geen verklaringen opgenomen voor de verschillen in uitgave per inwoner. Met ingang van 2001 wordt via Cultuur en School het budget in Noord-Brabant voor cultuureducatie verhoogd. Het Actieplan Cultuurbereik biedt ook mogelijkheden voor cultuureducatie en amateurkunst. Vergelijkende cijfers voor de uitgaven van de provincies zijn niet beschikbaar voor de jaren na 1999. D2724 – febr. 2001 38 5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN VOOR DE TOEKOMST 5.1 ZIJN HET BISK EN HET CVA GOED TOEGERUST VOOR DE TOEKOMST? Afgemeten aan de doelstellingen die het BISK en het CVA zelf hebben vastgelegd in hun beleidsplannen, constateren wij dat beide instellingen in grote lijnen hebben gerealiseerd wat van hen mocht worden verwacht. Wel merken we op dat het BISK niet het streven heeft gehaald om het bereik onder scholieren significant te vergroten. Het BISK en het CVA hebben op de overige belangrijke punten uit het evaluatiekader naar behoren gefunctioneerd. Wanneer wij in ons oordeel voorts de belangrijkste externe ontwikkelingen betrekken, constateren wij bij het BISK en het CVA een aantal sterke en zwakke aspecten. Dit leidt tot de vraag of zij in hun huidige vorm wel goed zijn toegerust voor deze en toekomstige ontwikkelingen. Wij zijn van oordeel dat noch het BISK, noch het CVA in zijn huidige vorm optimaal in staat is op deze ontwikkelingen in te spelen. In dit hoofdstuk gaan wij in op enkele aanbevelingen voor de toekomst die het BISK, het CVA en de provincie naar onze mening beter in staat stellen de uitdagingen in de toekomst aan te gaan. 5.2 OPTIES VOOR DE TOEKOMST Voor de toekomstige situatie van het BISK en het CVA zijn diverse opties denkbaar. Deze toekomstmodellen gelden voor de langere termijn: 5 - 10 jaar. De modellen zijn alternatieve ontwikkelingsrichtingen en geven dus de koers aan voor het beleid op kortere termijn, al zullen de modellen niet altijd direct (volledig) ingevuld kunnen worden. In bijlage 5 van dit rapport geven we een overzicht van deze opties. Hierna schetsen we ons advies voor het BISK, het CVA en de provincie. We sluiten hierbij aan op de externe ontwikkelingen, zoals hiervoor geschetst, op de realisatie van het voorgenomen beleid en op de sterke en zwakke aspecten van het BISK en het CVA die we mede hieruit hebben afgeleid. D2724 – febr. 2001 39 De kern van ons advies heeft zowel bij het BISK als bij het CVA betrekking op het sterker betrekken van de eerstelijnsinstellingen bij het formuleren en het uitvoeren van het beleid van deze instellingen. Hoe dit naar ons oordeel zou moeten uitwerken voor het BISK en het CVA, zetten we hierna uiteen. Vervolgens gaan we in op hoe wij de relatie tussen het BISK en het CVA en op de rol van de provincie. 5.3 ADVIES BISK Het BISK heeft in de afgelopen jaren een belangrijke functie vervuld voor de kunsteducatie in Noord-Brabant, maar dreigt de aansluiting bij de ontwikkelingen op de markt te missen. Het is een typisch geval van "de wet op de remmende voorsprong". In het verleden heeft het BISK successen geoogst met het Kunstmenu, dat landelijk navolging heeft gekregen. Maar nu blijkt dat het BISK in termen van menskracht en middelen aan de grenzen van zijn mogelijkheden is gekomen. Een vergroting van het bereik kan niet worden gerealiseerd met een verdere verhoging van de efficiency en een verdere standaardisatie van het aanbod. Voorts ligt het eerder voor de hand om het aanbod van het BISK flexibeler te maken dan om het verder te standaardiseren, omdat het veld juist behoefte heeft aan een flexibeler aanbod van het BISK. Het veld vraagt dus (kwantitatief en kwalitatief) meer van het BISK dan deze organisatie nu kan waarmaken binnen het huidige financiële kader en binnen de huidige vorm van samenwerken met de eerstelijnsinstellingen. De kunsteducatie in Noord-Brabant is met de huidige situatie niet geholpen. Met de toegenomen vraag heeft deze baat bij een breder aanbod en een groter bereik. Een voor de hand liggende oplossing zou zijn om organisatie en aanpak van het BISK ongemoeid te laten en de instelling eenvoudigweg van meer middelen te voorzien. Het BISK heeft aangetoond dat het bundelen van expertise en het concentreren van kunsteducatieactiviteiten bij één provinciale ondersteuningsinstelling veel voordelen met zich meebrengt, niet in de laatste plaats op het gebied van efficiency. Wij zijn echter van mening dat deze statusquo-oplossing onvoldoende recht doet aan de ontwikkelingen in het veld van de kunsteducatie. Daar constateren we dat lokale kunstinstellingen, zoals schouwburgen en musea, en eerstelijnsinstellingen, zoals muziekscholen en kunstcentra, zich in toenemende mate oriënteren op de onderwijsmarkt. Vooral de eerstelijnsinstellingen vormen een interessante partij. Zij slagen er steeds beter in om sterke posities op te bouwen in de lokale en regionale culturele en bestuurlijke netwerken. Het bereik van de kunsteducatie in Noord-Brabant zou aanzienlijk kunnen worden vergroot, wanneer de eerstelijnsinstellingen een actievere en meer structurele rol zouden krijgen. Het is dus voor het BISK van groot belang op deze ontwikkelingen in te spelen. D2724 – febr. 2001 40 De eerstelijnsinstellingen en het BISK kunnen door samen te werken deze vraag beter aan. Er kan vooruitgang worden geboekt wanneer eerstelijnsinstellingen nauwer worden betrokken bij de cultuureducatie en hieraan in hun verzorgingsgebied ook meer aandacht kunnen besteden. Dit vereist een inspanning van zowel de eerstelijnsinstellingen als het BISK. De provincie zou het BISK in deze richting (ook financieel) moeten ondersteunen. Wij adviseren dat het BISK als tweedelijnsinstelling provinciaal georganiseerd blijft. Op deze wijze blijven de schaalvoordelen van de huidige situatie gehandhaafd. Ten opzichte van de eerstelijnsinstellingen krijgt het BISK een meer dienstverlenende rol. In deze optie krijgen de eerstelijnsinstellingen de volgende functies: Het organiseren van lokaal overleg tussen scholen en instellingen en het afstemmen van de vraag naar cultuureducatie. Met het BISK overleggen en (meerjarige) afspraken in convenanten over de wijze waarop het BISK de cultuureducatie met zijn producten kan ondersteunen. De uitvoering van de cultuureducatie op lokaal niveau coördineren en verzorgen. Voorwaarde voor deze optie is dat er bij de eerstelijnsinstellingen structureel capaciteit voor deze taak vrijkomt. Hierover zouden het BISK en de provincie in overleg moeten treden met de eerstelijnsinstellingen en hun subsidiënten (de gemeenten). Het BISK krijgt in deze optie door het wegvallen van een aantal taken op het gebied van kunstprogramma en advisering meer lucht. Het nu gevoeld tekort aan personeel kan worden verlicht en er ontstaat ruimte om vraaggestuurd te kunnen ondersteunen en om nieuwe product-marktcombinaties te ontwikkelen. Het samenwerkingsverband tussen het BISK en de eerstelijnsinstellingen kan bovendien uitstekend worden ingezet voor het bedienen van de markt in het voortgezet onderwijs. Ter illustratie wijzen wij graag op de situatie in Helmond, waar de facilitaire optie op dit ogenblik feitelijk al functioneert. De gemeentelijke eerstelijnsinstelling in Helmond heeft voor de kunsteducatie een medewerker vrijgemaakt, die de contacten tussen scholen, lokale instellingen en het BISK onderhoudt. Deze medewerker zorgt voor de afstemming van vraag en aanbod tussen de betrokken partijen en coördineert de uitvoering van het educatieve programma. De constructie in Helmond functioneert tot volle tevredenheid van alle partijen. Het "Helmond-model" is een goed voorbeeld voor de facilitaire optie die ons voor ogen staat. D2724 – febr. 2001 41 5.3.1 Randvoorwaarden bij advies BISK Hierna vatten we de belangrijkste randvoorwaarden en overige aanbevelingen samen, die naar ons idee van belang zijn om ons advies succesvol te implementeren bij het BISK. De eerstelijnsinstellingen moeten bereid en in staat zijn meer capaciteit vrij te maken voor cultuureducatie. Hierover zouden het BISK en de provincie in overleg moeten treden met de eerstelijnsinstellingen en hun subsidiënten (de gemeenten). Onderdeel van de afspraken met de eerstelijnsinstellingen zou kunnen zijn dat het BISK aanvullende inspanningen kan leveren wanneer ook de eerstelijnsinstellingen dit doen. Gezien de groeiende vraag zou het BISK zich samen met eerstelijnsinstellingen op het vo moeten richten. Met name bij het vmbo en bij de basisvorming in het vo, is er behoefte aan kunsteducatieproducten. De provincie zou daarvoor tijdelijk extra middelen beschikbaar moeten stellen. Maak de structuur van het Kunstmenu flexibeler en creëer mogelijkheden om beter op individuele vragen van scholen en gemeenten in te kunnen spelen. Zoek naar vormen waarbij de specifieke kennis en deskundigheid van het BISK ten goede komt aan eerstelijnsinstellingen en waardoor de educatieve ondersteunings- en begeleidingsfunctie van het BISK voor eerstelijnsinstellingen inhoud krijgt. Zoek samenwerkingsverbanden met erfgoededucatie, in het bijzonder met betrekking tot het primair onderwijs en in het bijzonder als het gaat om gebruik te maken van bestaande netwerken. Versterk de samenwerking met pabo's. Versmal en verdiep het cursusaanbod op het gebied van kunstzinnige vorming. Zorg voor een beperkt gestandaardiseerd cursusaanbod voor docenten en ontwikkel daarnaast een aanpak op maat voor scholen en scholengemeenschappen. De provincie moet met het BISK duidelijke afspraken maken over resultaten en bereik, bij voorkeur in het raam van een meerjarenafspraak. D2724 – febr. 2001 42 5.4 ADVIES CVA Als je kijkt naar wat wij zien als sterke en zwakke aspecten, is regionalisering een van de mogelijke opties voor het CVA. Dit zou betekenen dat het CVA wordt opgesplitst en dat de capaciteit en het budget van het CVA worden ondergebracht bij de eerstelijnsinstellingen van de (vier) grote steden. Deze instellingen zouden vervolgens van de provincie de opdracht en een bijbehorend budget krijgen om de kwaliteit en het bereik van de amateurkunst in de eigen regio te verbeteren. De veronderstelling zou dan zijn dat de grote instellingen met elkaar een netwerk vormen om de schaarse capaciteit en expertise te bundelen. Het door het CVA geëxploiteerde theater (leslokaal), en de bijbehorende formatie, zouden kunnen worden ondergebracht in de culturele infrastructuur van Tilburg. Wij vinden de optie van regionalisering zoals hiervoor geschetst echter te ver gaan. Het CVA verdampt immers in deze optie. Dit heeft grote consequenties voor de medewerkers van het CVA. Bovendien raakt de provincie een belangrijk vehikel kwijt om de amateurkunst in de provincie, iets waar Brabant trots op is, in aanvulling op de lokale activiteiten te versterken. Een risico van verdamping en het overhevelen van taken en budgetten naar de instellingen in grote steden is verder dat de kleinere steden en het platteland verstoken blijven van ondersteuning. Toch moet, gelet op onze diagnose en de ontwikkelingen in het amateurveld, het roer bij het CVA om. Het CVA moet zijn activiteiten drastisch anders gaan organiseren. Wij zien hierbij voor het CVA, evenals bij het BISK, een grote rol weggelegd voor de relatie met de eerstelijnsinstellingen. Wij adviseren dat het CVA gaat opereren als een expertisecentrum en projectbureau voor de amateurkunst in Brabant. Belangrijkste verschil met de huidige werkwijze van het CVA is dat de consulenten in eerste instantie als accountmanagers gaan opereren en pas in tweede instantie als expert in een bepaalde discipline van de amateurkunst. Elke accountmanager krijgt een van de regio's uit de provincie als aandachtsgebied. In dit gebied overlegt hij of zij met de eerstelijnsinstellingen over wat het CVA samen met de eerstelijnsinstellingen en lokale verenigingen in een bepaalde periode (voor de hand ligt een jaar) gaat organiseren ter stimulering van de amateurkunst in Brabant. Deze activiteiten zullen in de meeste gevallen in de vorm van projecten worden gegoten. Deze projecten worden vastgelegd in convenanten en de aldus benoemde activiteiten worden in de productbegroting van het CVA als producten benoemd. Deze projecten kunnen onder meer betrekking hebben op het invullen van "witte vlekken" op het gebied van amateurkunst in de provincie. Om de gedachten te bepalen: dit kan bijvoorbeeld zijn het opzetten van een infrastructuur voor amateurkunst in een nieuwbouwwijk waar nog weinig of geen voorzieningen zijn. D2724 – febr. 2001 43 Dit zou niet betekenen dat het CVA zélf een aantal witte plekken zal invullen. De taak van het CVA zou in dit geval behelzen de eerstelijnsvoorziening hierbij te ondersteunen. Een ander voorbeeld van ondersteuning van het CVA zou kunnen zijn dat het CVA tezamen met een of meer eerstelijnsinstellingen in een bepaalde periode in het bijzonder aandacht zal besteden aan een specifieke doelgroep (zoals ouderen, jongeren, allochtonen). Zo kan de inzet van het CVA in een bepaalde periode worden gericht op die aandachtsvelden waar het grootste gewenste effect kan worden gesorteerd en de inwoners van Brabant optimaal kunnen worden betrokken bij de amateurkunst. De disciplines van de consulenten (toneel, muziek, etc.) zijn dan dus niet meer leidend voor de contacten van het CVA met de buitenwereld. Leidend principe wordt welke vragen voor ondersteuning uit een bepaalde regio komen. Hierbij moet in samenspraak met de eerstelijnsinstellingen steeds worden beoordeeld waar en hoe het CVA de meest effectieve bijdrage kan leveren. Bestaande activiteiten van het CVA moeten dus voortdurend worden afgewogen tegen andere mogelijkheden die de amateurkunst in Brabant wellicht beter van dienst kunnen zijn. De convenanten die het CVA sluit met de eerstelijnsinstellingen in de regio's en de daarbijbehorende productbegroting vormen voor de provincie het belangrijkste beoordelingskader voor de subsidieverlening. Uiteraard blijft de expertise van het CVA op ieder van de onderscheiden disciplines van belang. De kennis en ervaring van het CVA van deze disciplines dienen daarom verankerd te blijven binnen het CVA. Wij denken hierbij aan een instelling van een front-office en een back-office. De front-office wordt gevormd door accountmanagers die de contacten onderhouden met het veld. Zij maken met de eerstelijnsinstellingen afspraken over de bijdrage die het CVA zal leveren aan de bevordering van de amateurkunst in Brabant. In de back-office zijn de diverse specialisten opgenomen die op basis van hun specifieke deskundigheid kunnen meewerken aan projecten die de accountmanagers geformuleerd hebben. Hierbij is het overigens heel goed denkbaar dat een accountmanager uit de front-office tevens specialist is op een bepaald terrein (discipline) in de back-office. Dit betekent dat een accountmanager voor een bepaald gebied tevens als specialist wordt ingezet in projecten in een ander gebied. Met de regionale oriëntatie van de accountmanagers krijgt de ondersteuning van de amateurkunst in de provincie naar ons oordeel een nieuwe impuls. Het sluit aan op de ambitie van de meeste grote eerstelijnsinstellingen om regionaal te opereren. De accountmanagers kunnen fungeren als kristallisatiekernen, waar omheen zich allerlei andere expertises verzamelen. D2724 – febr. 2001 44 De eerstelijnsinstellingen zijn het best in staat om, vanuit de lokale/regionale netwerken, te beoordelen welke stimulansen de amateurkunst nodig heeft. Het is de uitdaging voor het CVA nieuwe stijl om de ontwikkelcapaciteit, die met name bij de grote eerstelijnsinstellingen aanwezig is, in de praktijk te laten werken als een kennisnetwerk dat toegankelijk is voor alle relevante actoren in de amateurkunst in Brabant. 5.4.1 Randvoorwaarden advies CVA Om deze optie in de praktijk een kans te laten maken, zullen de volgende voorwaarden minimaal aanwezig moeten zijn: De provincie moet de kaders scheppen op basis waarvan het CVA prioriteiten kan stellen en concrete voorstellen kan indienen. De provincie moet de nieuwe rol van het CVA in woord en daad ondersteunen. De eerstelijnsinstellingen (met name die in de grote steden) moeten het CVA nieuwe stijl als natuurlijke partner zien bij het versterken van de amateurkunst in Brabant. Het CVA moet mensen in huis hebben die passen in het profiel van accountmanager. Belangrijkste onderdelen hiervan zijn: visie op en kennis van het brede veld van de amateurkunst (allrounder), goede communicatieve vaardigheden, onderhandelingsvaardigheden en zakelijk vernuft, in staat om projecten te ontwikkelen en (laten) uitvoeren, een dienstverlenende instelling en prestatiegericht. Het CVA moet een duidelijke visie hebben op de ontwikkelingen in de amateurkunst (provinciaal en landelijk), de prioriteiten in Brabant en de eigen rol die het samen met de andere actoren wil spelen bij het realiseren van de beleidsdoelstellingen. 5.5 SAMENWERKING BISK EN CVA Geen fusie Wij kiezen in ons advies uitdrukkelijk niet voor een fusie van de twee instellingen. Door fusie van de provinciale steunfuncties kan in theorie een krachtige tweedelijnsinstelling worden gecreëerd, waarin de dwarsverbanden tussen de verschillende vormen van kunst en cultuur worden aangebracht. Fusie zou ook voordelen kunnen opleveren in de sfeer van efficiency in de bedrijfsvoering en vermindering van de kwetsbaarheid van bepaalde functies. D2724 – febr. 2001 45 Het nadeel van fusie is dat een dergelijke operatie in het algemeen veel van de organisaties vergt en pas op termijn tot voordelen voor de inhoud leidt. Beide instellingen zijn weliswaar provinciale culturele steunfuncties, maar vastgesteld kan worden dat de producten/diensten en afnemers van het BISK en het CVA meer verschillen laten zien dan overeenkomsten. Het BISK heeft op het gebied van educatie meer te maken met BRG dan met het CVA. Bij een fusie van het BISK en het CVA zou wat ons betreft dus ook BRG betrokken moeten worden. Gezien de huidige ontwikkelingen in de richting van een Erfgoedhuis, ligt deze optie minder voor de hand. Bij een fusie van het BISK en het CVA zullen de inspanningen groot zijn, zowel financieel als organisatorisch. Hierdoor zal de ondersteuning van de cultuureducatie en de amateurkunst grote achterstand oplopen. Daarnaast verwachten wij dat de synergievoordelen van een fusie (ook op de wat langere termijn) niet opwegen tegen de financiële en organisatorische kosten. Wel sterkere samenwerking tussen BISK en CVA Wél achten wij een nauwere samenwerking tussen het BISK en het CVA van belang. Deze samenwerking is in de afgelopen periode niet goed genoeg uit de verf gekomen. Daarnaast hechten we ook waarde aan samenwerking van deze instellingen met andere provinciale steunfuncties (in het bijzonder BRG en NBKS). Deze samenwerking kan naar ons oordeel het beste totstandkomen op projectmatige basis. Daarom zijn wij een voorstander van een gestructureerd overleg tussen de grote steunfunctie-instellingen op het gebied van cultuur (en eventueel welzijn). De provincie kan hierbij een belangrijke faciliterende en regisserende rol vervullen. Naast een actieve bijdrage in het overleg kan de provincie (projectmatige) samenwerkingsverbanden financieel ondersteunen in haar systematiek van productsubsidies. 5.6 ADVIES PROVINCIE Ook voor de provincie zien wij een andere rol weggelegd dan zij in het verleden heeft vervuld. In het verleden werd in het Provinciehuis te vaak het (onuitgesproken) adagium aangehangen: ons werk is klaar als de beleidsnota gereed is. Wij vinden dat dit anders moet. Gelukkig zien wij dat hierin de laatste jaren een kentering is opgetreden. De systematiek van budgetsubsidies is hier een voorbeeld van. Wij willen de provincie aanmoedigen op deze weg verder te gaan. Het echte werk begint immers pas wanneer de beleidsnota is verschenen. D2724 – febr. 2001 46 Dit betekent dat de provincie een actievere rol gaat spelen ten opzichte van de provinciale steunfuncties. Hiertoe zou onder meer een overleg moeten worden ingesteld waarin de grote provinciale steunfuncties op het gebied van cultuur met elkaar overleggen. Hier hebben we in de voorgaande paragraaf reeds naar verwezen. Dit overleg zou een beleidsmatig karakter moeten hebben en zou in het bijzonder moeten zijn gericht op de mogelijkheden tot samenwerking, onder meer in de vorm van projecten. Daarbij moet de provincie er voorts op letten welke samenwerking wenselijk is buiten de culturele sector, bijvoorbeeld op het gebied van welzijn, economie of toerisme. Verder zou het bilaterale overleg van de provincie met de instellingen moeten worden geïntensiveerd. De provincie zou intensiever moeten worden betrokken bij de totstandkoming van de beleidsplannen en tevens de uitvoering ervan goed moeten volgen. Wij beschouwen de provincie en de provinciale instellingen als partners op het gebied van cultuureducatie, respectievelijk amateurkunst. Dit betekent dat zij goed dienen samen te werken en elkaar zouden moeten aanspreken op de eigen verantwoordelijkheden. Het moet voor zowel het BISK als het CVA duidelijk zijn welke prestaties de provincie van hen verwacht. Hiervoor moet de provincie zorgen voor heldere beleidsinhoudelijke kaders waarbinnen het BISK en het CVA hun taak kunnen uitoefenen. Anderzijds dienen het BISK en het CVA ook aan te kunnen geven wat ervoor nodig is om deze verwachtingen waar te kunnen maken. Hier dient de provincie kritisch, maar open naar te luisteren. Intensiveringen en verschuivingen in het beleid Tot slot vatten we hierna een aantal intensiveringen en verschuivingen in het beleid samen. Binnen het BISK zou meer aandacht moeten worden besteed aan samenwerking met de eerstelijnsinstellingen. Idealiter zouden deze een aantal coördinerende taken van het BISK moeten overnemen binnen hun verzorgingsgebied, zodat het BISK zich meer kan gaan toeleggen op het inspelen op de vragen voor ondersteuning die uit de verschillende gebieden komen en het bereik van het aantal scholen kan vergroten. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat de eerstelijnsinstellingen capaciteit vrijmaken om deze coördinerende taken op zich te nemen. Daarnaast zijn we van oordeel dat deze verschuiving binnen het BISK alléén waarschijnlijk niet voldoende zal zijn om aan alle vragen uit de provincie te voldoen. Afhankelijk van de aard van deze vragen en van de politieke prioriteitstelling binnen de provincie, kan de provincie overwegen aanvullende financiële middelen ter beschikking te stellen aan het BISK, zodat het meer maatwerk kan leveren bij het inspelen op de diverse vragen voor ondersteuning en meer scholen kan bereiken. D2724 – febr. 2001 47 We bevelen de provincie aan in haar beleid op het gebied van cultuureducatie naast de aandacht voor het primaire onderwijs, óók aandacht te besteden aan het voortgezet onderwijs. Hierbij kan worden ingespeeld op landelijke ontwikkelingen en landelijke financieringsstromen. Het BISK zou in staat moeten worden gesteld meer aandacht te besteden aan het voortgezet onderwijs. Binnen het CVA zou een verschuiving moeten plaatsvinden van ondersteuning langs lijnen van de verschillende disciplines, naar ondersteuning op basis van afspraken met de eerstelijnsinstellingen. Dit betekent onder meer dat het effect van bestaande activiteiten moet worden afgewogen tegen het effect van alternatieve activiteiten die bijvoorbeeld gericht kunnen zijn op een specifiek gebied (bijvoorbeeld een nieuwbouwwijk waarin zich nog geen voorzieningen bevinden voor amateurkunst) of op specifieke doelgroepen. Ook hier geldt dat de vragen (van de eerstelijnsinstellingen) de capaciteit en de middelen van het CVA kunnen overstijgen. Hierbij dient de (politieke) afweging gemaakt te worden of bepaalde extra activiteiten aanvullend zullen worden gefinancierd op basis van de productsubsidies of dat de nieuwe activiteiten ten koste zullen gaan van bepaalde bestaande activiteiten van het CVA. Wij achten het verstandig om bij het doorvoeren van de veranderingen een groeimodel te hanteren. Niet alle intensiveringen en verschuivingen hoeven in één jaar te worden gerealiseerd, ze kunnen in de komende vier jaar stapsgewijs worden ingevoerd. Tot slot Er is op het gebied van cultuureducatie en amateurkunst in de afgelopen jaren veel goeds bereikt. De externe ontwikkelingen op deze terreinen bieden nieuwe uitdagingen die vragen om een adequate reactie van alle betrokken partijen. Wij hebben in ons rapport geprobeerd een richting aan te geven waarin het goede wordt behouden, terwijl er tevens ruimte is voor vernieuwing en innovatie. Uit de gesprekken die wij voerden, is ons gebleken dat alom veel waarde wordt gehecht aan cultuureducatie en amateurkunst en dat er vele kansen liggen voor een verdere versterking daarvan. Dit geeft ons het vertrouwen dat er een goede voedingsbodem is voor een verdere ontwikkeling van cultuureducatie en amateurkunst in Brabant. Wij hopen hieraan met ons rapport een positieve bijdrage te leveren. D2724 – febr. 2001 48 BIJLAGE 1 ENQUÊTE BISK D2724 – febr. 2001 ENQUÊTE BISK TOELICHTING In deze enquête treft u een aantal vragen aan. Elk ervan dient op drie aspecten beantwoord te worden. In de eerste kolom kunt u uw waardering voor het betreffende onderdeel weergeven met een rapportcijfer (1 - 10). In de tweede kolom vragen wij u naar het belang van dit onderwerp. Hier zijn drie antwoorden mogelijk: groot, gemiddeld of gering. Het kan namelijk zijn dat aan een thema met een hoog rapportcijfer een gering belang wordt gehecht. Het omgekeerde is natuurlijk ook mogelijk. De combinatie van de beide antwoorden levert soms verrassende resultaten op. Ten slotte willen wij u vragen aan te geven wat er ten opzichte van vier jaar geleden veranderd is. Ook hier kunt u kiezen uit drie waarden: beter, gelijk of slechter. Bij vragen waarvoor geldt dat u op dat gebied geen ervaring met BISK heeft, hoeft u niets in te vullen. NAAM: INSTELLING: ....................................... ....................................... Hoe waardeert u de dienstverlening van BISK? Waardering (geef s.v.p. een cijfer van 1 - 10) Belang (omcirkel uw keuze) Verandering (omcirkel uw keuze) Hoe beoordeelt u de producten van BISK? Kunstmenu Nascholingscursussen Projecten Bemiddeling tussen professionele kunsten en onderwijs Hoe beoordeelt u de diensten en producten van BISK in relatie tot de prijs? D2724 – febr. 2001 Groot Beter Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Groot Beter Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Groot Beter Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Groot Beter Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Groot Beter 1 Waardering (geef s.v.p. een cijfer van 1 - 10) Wat is uw oordeel over de dienstverlening van BISK? Wat is uw oordeel over de kwaliteit van de medewerkers van BISK? Hoe gaan medewerkers van BISK om met klachten? In hoeverre beantwoorden diensten en producten van BISK aan uw vraag? Hoe beoordeelt u het belang van BISK voor de kunstzinnige vorming in het onderwijs? Belang (omcirkel uw keuze) Verandering (omcirkel uw keuze) Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Groot Beter Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Groot Beter Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Groot Beter Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Groot Beter Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Groot Beter Gemiddeld Gelijk Gering Slechter Wat zou BISK meer/minder moeten doen? Wat zou BISK beter/anders moeten doen? Overige opmerkingen D2724 – febr. 2001 2 Terugzending en verdere procedure. Wij verzoeken u dit vragenformulier uiterlijk 1 september 2000 terug te zenden aan: Berenschot B.V. T.a.v. Floris Bannink Postbus 8039 3503 RA Utrecht Hierbij kunt u gebruikmaken van de bijgevoegde antwoordenvelop. Ook kunt u uw formulier terugfaxen, t.a.v. Floris Bannink, op faxnummer: 030-2916860. D2724 – febr. 2001 3 BIJLAGE 2 OVERZICHT RESULTATEN ENQUÊTE BISK D2724 – febr. 2001 OVERZICHT RESULTATEN ENQUÊTE BISK N GEMIDDELDE BELANG (SCHAAL 1 - 3) VERANDERING (SCHAAL 1 - 3) Kunstmenu 22 7,7 1,0 1,6 Nascholingscursussen 13 7,8 1,5 1,6 Projecten 9 7,3 1,3 1,8 Bemiddeling 17 7,2 1,1 1,6 Prijs 24 7,3 1,3 1,8 Oordeel 23 7,2 1,4 1,7 Medewerkers 26 7,4 1,4 1,6 Klachten 16 6,8 1,5 1,7 Vraag 22 7,1 1,3 1,9 N.B.: Bij Belang en Verandering staat 1 voor groot, 2 voor gemiddeld en 3 voor gering. De tabel geeft aan dat Verandering en Belang voor alle onderwerpen ongeveer gelijk zijn. Alle onderwerpen scoren op Belang relatief hoog, en op Verandering iets meer dan gemiddeld. Deze scores zijn nauwelijks onderscheidend voor de verschillende onderwerpen. D2724 – febr. 2001 1 Gemiddelde cijfers per categorie 10,00 9,00 8,00 7,00 6,00 5,00 Cijfer 4,00 3,00 2,00 1,00 3 ra ag V en la ch t w ed e M D2724 – febr. 2001 K er ke rs el de or Pr ijs O Be m id de lin g n ec te oj Pr N as ch o lin gs K un cu rs u ss e stm en n u 0,00 4 D2724 – febr. 2001 BIJLAGE 3 UITGAVEN VOOR CULTUUR, CULTUUREDUCATIE EN AMATEURKUNST PER PROVINCIE D2724 – febr. 2001 UITGAVEN VOOR CULTUUR, AMATEURKUNST PER PROVINCIE CULTUUREDUCATIE EN Dit overzicht is ontleend aan De Provincies, cultuurbeleid versterkt, Interprovinciaal overleg, 1999. De gegevens betreffen het jaar 1999 en zijn voor Noord-Brabant aangevuld voor 2000 en 2001 (bron: provinciale begrotingen). PROVINCIE INWONERS Totale uitgaven Cultuur Uitgaven Uitgaven Uitgaven Uitgaven Uitgaven Cultuur per Amateurkuns Amateurkuns Cultuureduca Cultuureduca inwoner t totaal t per inwoner tie totaal tie per inwoner Groningen 558.021 26.355.330 47,23 535.344 0,96 1.502.006 2,69 Friesland 618.114 37.210.440 60,20 1.001.380 1,62 903.000 1,46 Drenthe 464.713 25.312.935 54,47 581.490 1,25 1.409.754 3,03 Overijssel 1.063.178 37.030.505 34,83 767.400 0,72 1.570.425 1,48 Gelderland 1.896.189 62.119.164 32,76 839.209 0,44 6.344.795 3,35 293.319 15.490.179 52,81 187.870 0,64 1.181.173 4,03 Utrecht 1.026.083 21.486.181 20,94 579.500 0,56 3.030.800 2,95 Noord-Holland 1.767.987 64.726.000 36,61 1.488.000 0,84 4.747.000 2,68 Zuid-Holland 2.325.584 45.279.128 19,47 1.211.289 0,52 4.217.529 1,81 369.939 28.600.003 77,31 523.800 1,42 1.022.900 2,77 Noord-Brabant 2.319.716 60.011.053 25,87 1.546.541 0,67 2.893.336 1,25 Limburg 1.137.867 41.179.403 36,19 1.175.056 1,03 562.918 0,49 13.840.711 464.800.321 34 10.436.879 0,75 29.385.636 2,12 Flevoland Zeeland Totaal D2724 – febr. 2001 BIJLAGE 4 OVERZICHT TOEKOMSTOPTIES BISK EN CVA D2724 – febr. 2001 OVERZICHT TOEKOMSTOPTIES BISK EN CVA Voor de toekomstige situatie van het BISK en het CVA zijn diverse opties denkbaar. In deze bijlage schetsen wij de vijf toekomstmodellen die in onze ogen het belangrijkst zijn. Deze opties gelden voor de langere termijn: 5 - 10 jaar. De modellen zijn alternatieve ontwikkelingsrichtingen en geven dus de koers aan voor het beleid op kortere termijn, al zullen de modellen niet altijd direct (volledig) ingevuld kunnen worden. De modellen die wij zien, zouden in principe kunnen gelden voor zowel het BISK als het CVA. Hierbij geldt overigens dat voor het BISK uiteindelijk voor een ander model gekozen zou kunnen worden dan voor het CVA. Ook is het in principe denkbaar dat er wordt gekozen voor een model dat een combinatie is van twee (of meer) van de geschetste toekomstmodellen. De vijf belangrijkste hoofdmodellen zijn wat ons betreft: fusie regionalisering kanteling facilitering verbeterde status-quo. De vijf toekomstmodellen hebben bij de totstandkoming van het advies van Berenschot gediend om de gedachten te bepalen. Hierna zetten we deze vijf opties beknopt uiteen. Fusie Door fusie van de provinciale steunfuncties kan in theorie een krachtige tweedelijnsinstelling worden gecreëerd, waarin de dwarsverbanden tussen de verschillende vormen van kunst en cultuur worden aangebracht. Fusie kan ook voordelen opleveren in de sfeer van efficiency in de bedrijfsvoering en vermindering van de kwetsbaarheid van bepaalde functies. Het nadeel van fusie is dat een dergelijke operatie in het algemeen veel van de organisaties vergt en pas op termijn tot voordelen voor de inhoud leidt. Beide instellingen zijn weliswaar provinciale culturele steunfuncties, maar vastgesteld kan worden dat de producten/diensten en afnemers van het BISK en het CVA meer verschillen laten zien dan overeenkomsten. D2724 – febr. 2001 1 Het BISK heeft op het gebied van educatie meer te maken met BRG dan met het CVA. Bij een fusie van het BISK en het CVA zou wat ons betreft dus ook BRG betrokken moeten worden. Gezien de huidige ontwikkelingen in de richting van een Erfgoedhuis, ligt deze optie daarom minder voor de hand. Regionalisering Met regionalisering bedoelen wij dat de activiteiten van het BISK en/of het CVA worden toebedeeld aan de vier regio's in de provincie. Gelet op de beperkte schaalgrootte, ligt het voor de hand de middelen en de daarbijbehorende formatie van het BISK en/of het CVA over te hevelen naar de eerstelijnsinstellingen in de vier grote steden. Voordeel hiervan is dat de activiteiten van het BISK en het CVA beter in de regio's zijn verankerd en dat daarmee de band met het eerstelijnswerk wordt versterkt. Wij zien zowel inhoudelijke als schaalvoordelen bij deze optie. Het nadeel van de optie vormen de omvangrijke organisatorische en personele consequenties. In feite worden beide organisaties opgeheven door taken en mensen te ontvlechten. Een specifiek nadeel voor het BISK is dat door de hier beschreven regionalisering de efficiencyvoordelen (scherpe inkoop door bundeling afname) en innovatievermogen van een provinciale aanpak mogelijk verloren gaan. Voor het CVA zijn efficiencyvoordelen veel minder aan de orde. Overigens hoeft de regionalisering niet met onmiddellijke ingang te worden ingevoerd; deze optie zou als ontwikkelingsrichting voor de lange termijn kunnen worden gehanteerd. Als tussenstap is het onder meer denkbaar dat de organisatie van het CVA is gericht op het bedienen van de regio's, en niet of minder sterk naar discipline (toneel, muziek, etc.) is ingericht. Kanteling Deze optie houdt in dat de organisatie gaat opereren als een expertisecentrum en projectbureau voor de cultuureducatie of amateurkunst in Brabant. Belangrijkste verschil met de huidige werkwijze is dat de consulenten als accountmanagers gaan opereren in plaats van als expert in een bepaald onderdeel van de amateurkunst. Elke accountmanager krijgt een van de regio's uit de provincie als aandachtsgebied. In dit gebied overlegt hij of zij met de eerstelijnsinstellingen over wat de organisatie samen met de eerstelijnsinstellingen en lokale verenigingen in een bepaalde periode (voor de hand ligt een jaar) gaat organiseren. De disciplines van de consulenten (toneel, muziek, etc.) zijn dan dus niet meer leidend voor de activiteiten die de organisatie onderneemt. D2724 – febr. 2001 2 Leidend principe wordt welke vragen voor ondersteuning uit een bepaalde regio komen. Is er geen behoefte bij eerstelijnsinstellingen in een bepaalde periode of voor een bepaald product, dan levert de tweedelijnsorganisatie dus niet. Deze optie "kanteling" is te beschouwen als een variant van de optie "regionalisering", waarbij ervoor wordt gekozen om de consulenten bijeen te houden in één organisatie, maar waarbij wél regionaal gewerkt wordt. Facilitering In de optie "facilitering" verandert de verhouding tussen de eerstelijns- en de tweedelijnsinstellingen. De tweedelijnsinstellingen blijven provinciaal georganiseerd, maar krijgen een meer dienstverlenende rol ten opzichte van de eerstelijnsinstellingen. Dit betekent dat de vraag op lokaal niveau wordt georganiseerd en dat het BISK en/of het CVA op deze vraag vervolgens dient in te spelen. Voordeel van deze optie is dat er een expliciete opdrachtgeveropdrachtnemerrelatie wordt gecreëerd, die ervoor moet zorgen dat tweedelijnsinstellingen op een meer rationele en vraaggerichte wijze diensten en producten gaan leveren. Een sterkere betrokkenheid van de eerstelijnsinstellingen biedt meer mogelijkheden om het bereik van de dienstverlening van het BISK en/of het CVA te vergroten. Daarnaast biedt het partnership met eerstelijnsinstellingen meer perspectief voor het aanboren van gemeentelijke financieringsbronnen. Voorwaarde voor deze optie is dat de eerstelijnsinstellingen en hun subsidiënten (de gemeenten) zich in deze nieuwe rolverdeling kunnen vinden en bereid zijn te investeren. Verbeterde status-quo De optie "verbeterde status-quo" houdt in dat de structuur, werkwijze en producten/diensten van het BISK en/of het CVA in grote lijnen onveranderd blijven. Op onderdelen worden verbeteringen doorgevoerd. D2724 – febr. 2001 3 BIJLAGE 5 OVERZICHT GESPREKSPARTNERS D2724 – febr. 2001 OVERZICHT GESPREKSPARTNERS De heer De Leeuw - waarnemend voorzitter bestuur BISK. Een tiental medewerkers van het BISK en een tiental medewerkers van het CVA. De heren Van Oudheusen en Van Linden - respectievelijk directeur en educatief medewerker Brabants Regionale Geschiedbeoefening. De heer Jansen - directeur Centrum voor de Kunsten Eindhoven. De heer Arninkhof - directeur School voor Expressie Roosendaal. De heer Braun, mevrouw Van Rooij, de heer Rutgers en de heer Lint provincie Noord-Brabant. De heer Grooten - bestuurslid Bolwerk. De heer Bentz v/d Berg - directeur Kunstgebouw Zuid-Holland. De heer Cartens - Muziekschool Roosendaal. De heer Herreveld - Muziek- en dansschool Tilburg. De heer Biegelaar - Muziek- en dansschool Etten-Leur. De heer V.d. Ham - SAKO. Mevrouw Van Erven - PAR/IPA. De heer Touwe - Gemeentelijke school voor muziek en dans Goirle. De heer Koen Schyvens - Commissie Verdeelsubsidies CVA. D2724 – febr. 2001