Werkwijzer CVA Checklist Hoe ga ik om met een cliënt met een CVA? Je hersenen besturen alles wat je doet, denkt of voelt. Dus als je hersenen beschadigd zijn, heeft dat invloed op wat je doet, denkt of voelt. De gevolgen zijn voor iedereen anders. Iemand kan moeite hebben taal, met het geheugen of met het maken van plannen. Sommige mensen kunnen eenvoudige dingen niet meer, zoals een kopje op tafel zetten of aankleden. Sommige mensen zijn snel geëmotioneerd zonder duidelijke aanleiding en huilen of lachen veel. Maar ook het tegenovergestelde, afvlakking van de emoties, komt voor. Kruis aan hoe je het hebt gedaan. Kies uit: V = Voldoende O = Onvoldoende N = Niet van toepassing Denken V O N 1. Lees informatie over de cliënt Doen V O N 2. Overleg met de cliënt 3. Begeleid de cliënt bij het verstaanbaar maken 4. Benader de cliënt aan de goede kant 5. Ondersteun de cliënt om te oefenen 6. Zorg voor een goed evenwicht tussen rust en activiteit 7. Probeer rustig en geduldig te blijven 8. Stimuleer de cliënt zoveel mogelijk zelf te doen 9. Betrek de mantelzorg en omgeving 10.Ondersteun de cliënt bij het gebruik van hulpmiddelen 11.Observeer de cliënt 12.Geef je observatie door aan je leidinggevende Nakijken V O N 13. Vraag na of je juist gehandeld hebt © 2008 | Noordhoff Uitgevers bv Werkwijzer CVA Tips en aandachtspunten Hoe ga ik om met een cliënt met een CVA? Je hersenen besturen alles wat je doet, denkt of voelt. Dus als je hersenen beschadigd zijn, heeft dat invloed op wat je doet, denkt of voelt. De gevolgen zijn voor iedereen anders. Iemand kan moeite hebben taal, met het geheugen of met het maken van plannen. Sommige mensen kunnen eenvoudige dingen niet meer, zoals een kopje op tafel zetten of aankleden. Sommige mensen zijn snel geëmotioneerd zonder duidelijke aanleiding en huilen of lachen veel. Maar ook het tegenovergestelde, afvlakking van de emoties, komt voor. Denken 1. Lees informatie over de cliënt Lees altijd het zorgplan of werkplan door. Dan weet je wanneer iemand een CVA heeft gehad. En wat de gevolgen voor deze cliënt op dat moment zijn. Je kunt de gevolgen van een CVA verdelen in: Zichtbare gevolgen, zoals: niet meer goed kunnen praten, krachtsverlies of verlammingsverschijnselen. Onzichtbare gevolgen, zoals: geheugenverlies, vermoeidheid, boos worden, angst, niet meer direct ergens op kunnen reageren. De gevolgen zijn voor iedereen anders. Cliënten zullen dit onderling ook anders ervaren of in dezelfde situatie anders reageren. Belangrijk is hoeveel schade is ontstaan na de CVA. En hoe het (eventuele) herstel daarna is verlopen. In het zorgplan lees je bijvoorbeeld ook of de cliënt aanspreekbaar is. Of hij weet en begrijpt wat er gebeurd is. Belangrijk om te weten is hoe de cliënt (en zijn familie) omgaat met de situatie. Bij de behandeling van een cliënt met een CVA zijn veel mensen betrokken. Zoals een fysiotherapeut (hulp bij het bewegen), een logopedist (hulp bij het praten), een diëtist (advies over het eten) en een ergotherapeut (advies hulpmiddelen). Het is belangrijk om te weten welke onderlinge afspraken zijn gemaakt. Ook dit vind je terug in het zorgplan. © 2008 | Noordhoff Uitgevers bv Doen 2. Overleg met de cliënt Kijk en vraag hoe het gaat met de cliënt. Gebruik de informatie uit het zorgplan of werkplan. Bespreek samen met de cliënt en de mantelzorger wat zij zelf nog kunnen en willen doen. 3. Begeleid de cliënt bij het verstaanbaar maken Overleggen en praten met de cliënt kan na een CVA heel moeilijk zijn. Iemand die een CVA heeft gehad, kan soms slecht verstaanbaar zijn. Soms klinkt het alsof hij dronken is. Of komen er allemaal scheldwoorden uit. Dit kan een gevolg zijn van de CVA (afasie). Probeer iemand rustig uit te laten praten en vul niet steeds een woord aan. Laat iemand rustig naar woorden zoeken. Soms werken gebaren beter dan woorden. Als iemand een verkeerd woord gebruikt, zeg dan bijvoorbeeld: ‘Het woord dat u zoekt is …’ Gebruik hulpmiddelen als dat nodig is. Zo kunnen pictogrammen (plaatjes) of een letterkaart helpen. De cliënt kan dan aanwijzen wat hij bedoelt. Probeer, samen met de cliënt, het praten niet te vermijden. Herhaal je vraag en vat samen wat de cliënt gezegd heeft. Blijf luisteren en kijken. Praat in eenvoudige en korte zinnen. Probeer een misverstand door een communicatiestoornis altijd op te lossen! 4. Benader de cliënt aan de goede kant Mensen die een beroerte hebben gehad, hebben meestal een goede en een slechte kant van het lichaam. Als één kant van het lichaam minder goed werkt of verlamd is, benader de cliënt dan zoveel mogelijk van de goede kant. Als je bijvoorbeeld iets te drinken brengt, serveer het dan aan de goede kant. Geef de cliënt informatie over de verlamde kant van het lichaam. Zeg bijvoorbeeld: ‘Uw arm is wat weggezakt.’ Of:’Als u uw hoofd zo draait, kunt u het beter zien.’ Als je een cliënt helpt met aan- en uitkleden, begin je altijd aan de verlamde kant. Trek nooit aan de verlamde arm, daardoor kan de schouder beschadigen. 5. Ondersteun de cliënt om te oefenen Stimuleer de cliënt om te blijven oefenen. Dit kan de cliënt helpen om met eventuele beperkingen om te gaan. Hij kan dan bepaalde spieren trainen, zodat hij meer kracht heeft. 6. Zorg voor een goed evenwicht tussen rust en activiteit Cliënten met een CVA zijn vaker en sneller moe. Aandachtspunten: Houd bij de dagindeling rekening met het trage (denk)tempo. Wissel activiteiten af met pauzes. Gun de cliënt én jezelf de tijd. 7. Probeer rustig en geduldig te blijven Denken, plannen en begrijpen kan een probleem zijn voor de cliënt. Ook kan het geheugen minder goed zijn. Mensen zijn dat bijvoorbeeld snel weer vergeten wat jij gezegd of gevraagd hebt. Stemming en gedrag kunnen na een CVA sterk veranderen. Je merkt dan dat de cliënt gauw geprikkeld, boos, emotioneel of somber is. Waar kun je op letten? Neem de tijd; probeer geduldig te blijven. Gebruik geheugensteuntjes en herhaal eventueel wat je gezegd hebt. Leid de cliënt niet af door iets te zeggen of te vragen wat niets te maken heeft met de handeling waarmee hij bezig is. Zorg voor zoveel mogelijk structuur. Voer activiteiten in een vaste volgorde uit en verdeel ze in kleine stapjes. Begeleid een handeling door per stap te zeggen wat je doet of wat je van de cliënt verwacht. Laat de cliënt zoveel mogelijk bekende activiteiten uitkiezen. Stop met activiteiten die niet lukken. Of probeer ze later nog eens. Help de cliënt grenzen te stellen bij hevige emoties of uitbarstingen (bijvoorbeeld agressie). © 2008 | Noordhoff Uitgevers bv 8. Stimuleer de cliënt zoveel mogelijk zelf te doen Door de gevolgen van een CVA wordt iemand voor een deel afhankelijk van de zorg van anderen. Laat de cliënt zoveel mogelijk zelf doen. Benadruk die dingen die wel lukken! Dit is belangrijk voor eigenwaarde (zelfrespect). Laat keuzes zoveel mogelijk aan de cliënt over 9. Betrek de mantelzorg en omgeving Ook voor de omgeving zijn de gevolgen van een CVA ingrijpend. De cliënt kan ineens veel minder en gedraagt zich vaak anders. Veel mantelzorgers vinden de verandering in gedrag en stemming het moeilijkst om mee om te gaan. Een luisterend oor bieden voor hen kan al veel schelen. Ook kun je aangeven dat er lotgenotencontact mogelijk is. Bijvoorbeeld via de plaatselijke afdeling van steunpunt mantelzorg. Mantelzorgers doen vaak hun best om de cliënt te helpen en te verzorgen. Het is belangrijk dat ze dat lang vol kunnen houden. Daarom moeten zij ook goed voor zichzelf zorgen. Jij kunt uitleggen dat het ook voor hen belangrijk is om aandacht, tijd en energie voor henzelf over te houden. Gevoelens van verdriet, somberheid, boosheid en rouw, omdat bepaalde dingen niet meer kunnen, horen erbij. Voor cliënt en omgeving kost dit tijd en geduld om te verwerken en te accepteren. 10. Ondersteun de cliënt bij het gebruik van hulpmiddelen Observeer of de cliënt de hulpmiddelen goed gebruikt. Kijk of er binnenshuis voldoende ruimte is als de cliënt een rollator of rolstoel gebruikt. Bekijk samen met de cliënt en de mantelzorger hoe je dat kunt doen. Bijvoorbeeld door losliggende kleedjes op te ruimen. Het kan zijn dat er meer hulpmiddelen nodig zijn om de cliënt zoveel mogelijk zelfredzaam te laten zijn. Geef dit door aan je leidinggevende. Bekijk samen met de cliënt welke (lichte) huishoudelijke taken hij wil uitvoeren. Misschien vindt hij het prettig om te helpen. 11. Observeer de cliënt Houd contact met de cliënt. Observeer de cliënt tijdens het uitvoeren van de zorg. 12. Geef je observatie door aan je leidinggevende Geef altijd door wat je gezien hebt. Je leidinggevende kan dan iemand inschakelen die de cliënt zal helpen. Bijvoorbeeld een verzorgende of arts. © 2008 | Noordhoff Uitgevers bv Nakijken 13. Vraag na of je juist gehandeld hebt © 2008 | Noordhoff Uitgevers bv