HEDENDAAGSE SOCIOLOGISCHE THEORIEËN Dinsdag: SP A 01.14 Donderdag SP A 01.09 25 november ThvAq 8K16 2 december SP A 01.09 Docenten: M. Levels en W. Ultee 8.45-10.30 8.45-10.30, maar niet op 25 november en 2 december 15.45-17.30 15.45-17.30 09 nov 2010 Figuratiesociologie en ICS met aanvoerders Elias en Coleman: woordenstrijd of inhoudelijke wedijver? Van begrippenstelsels naar propositiestelsels. 11 nov 2010 Probleemverschuivingen in de Nederlandse sociologie (Ultee 2001 en Ultee 2005 lezen). Opdracht inleveren uiterlijk 10-11-2010 om 16.00 postbakje W. Ultee (5 punten). 16 nov 2010 Weet de figuratiesociologie raad met seksuele revolutie en toenemend geweld? (Brinkgreve & Korzec, Franke en Wilterdink 2010 lezen). 18 nov 2010 Als de overtreding van een vrijwillige afspraak, ongeacht het gedrag van anderen, slecht uitpakt, waarom houden mensen er zich dan aan? (De Swaan Inhoudsopgave, Hoofdstuk 1 en 2). 23 nov 2010 Wordt de meeste gesproken taal bij industrialisering en staatsvorming de algemene taal? Wanneer wel en wanneer niet vrijwillige organisaties ter bestrijding van tegenslagen? (De Swaan Hoofdstuk 3 en 5). 25 nov 2010 De Swaan over waterleiding en riolering bevestigd? (De Swaan Hoofdstuk 4, Schijf, Van Der Heijden, Van Der Noort).Opdracht inleveren uiterlijk 24-112010 om 16.00 in postbakje W. Ultee (10 punten). 30 nov 2010 De invoering van wetten voor sociale zekerheid en de afslanking van de verzorgingsstaat (De Swaan Hoofdstuk 6 en 7, Korpi en Korpi & Palme). Opdracht inleveren uiterlijk 29-11-2010 om 16.00 in postbakje W. Ultee (5 punten) 02 dec 2010 Ongelijkheid en de wereldomspannende economie (Wilterdink 1993 en Wilderdink 2000 lezen). 07 dec 2010 Waarom bereikte de Duitse bezetter in Nederland zo veel van zijn doelen? (Lammers 2005, alleen de hoofdstukindeling, Lammers 1990, Lammers 1994). 09 dec 2010 Bezettingsstrijd en bezettingsstijlen: over Amerika en Nederland als bezetter (Lammers, Bij vergelijken gaat het om verschillen, Volkskrant 8 januari 2004, Lammers 2005, alleen de slotbeschouwing, Lammers 2007). Opdracht inleveren uiterlijk 13-12-2010 om 16.00 postvak W. Ultee (10 punten). 14 dec 2010 Invloedrijke hedendaagse buitenlandse sociologen (lezen Castells over de logica van de media en Ritzer over Mc.Donaldisering). 16 dec 2010 Invloedrijke hedendaagse omvorming van intimiteit). buitenlandse sociologen (Giddens over de 1 04 jan 2011 Presentaties van studentengroepjes over Diamond, Guns germs and steel, telkens over een ander deel daaruit; vandaag deel 1 en deel 2. 06 jan 2011 Presentaties van studentengroepjes over Diamond, Guns germs and steel, telkens over een ander deel daaruit, vandaag deel 3 en deel 4. 11 jan 2011 Presentaties van studentengroepjes over Diamond, Collapse, telkens over andere hoofdstukken daaruit, de ene keer hoofdstuk 2 tot en met 5, de andere groep hoofdstuk 6 tot en met 9. 13 jan 2011 Presentaties van studentengroepjes over Diamond, Collapse, telkens over andere hoofdstukken daaruit, de ene groep hoofdstuk 10 tot en met 13, de andere groep hoofdstuk 14 tot en met 16. Tentamen 1e gelegenheid 20 januari 2011, 9.00-12.00 Cc 3. Hertentamen 2e gelegenheid xx maart 2010 tijd en zaal nog nader te bepalen. Aan te schaffen: - Boek: De Swaan (1998 of latere herdrukken)“ Zorg en Staat”. Amsterdam: Bart Bakker Kopieën overige literatuur. Map met de artikelen ligt in de kamer met de printer tegenover het secretariaat van sociologie (kamer 4.01.49). U wordt aangeraden de twee boeken van Diamond vroeg in een bibliotheek te bespreken. Bij het tentamen mag U Uw aantekeningen meenemen en de literatuur, dus niet alleen de te lezen artikelen, maar ook de boeken en de powerpoints of wat dan ook. 2 Opdrachten: 11-11-2010 Probleemverschuivingen in de Nederlandse sociologie Te bestuderen: - W.C. Ultee, ‘Problem selection in the social sciences : methodology’, pp. 1211012117 in (eds.) N.J. Smelser & P.B. Baltes, Encyclopedia of the Social and Behavioral Sciences, Elsevier, Amsterdam, 2001. - W.C. Ultee, ‘Frisse drank uit oude zakken’, Mens & Maatschappij 80(2005)101-118. In te leveren de antwoorden bij de volgende opgaven: 1.Wat is er mis met de stelling dat de sociologie drie hoofdvragen heeft? 2. Hierbij enkele bladzijden uit J.M.G. Thurlings, De wetenschap der samenleving, een drieluik van de sociologie, Samsom, Alphen aan den Rijn, 1977. Thurlings spreekt over drie centrale vraagstukken in de sociologie. Geef Thurlings omschrijving van de vraagstukken weer en geef aan in hoeverre ze overeenkomen met de omschrijving van de drie hoofdvragen van de sociologie uit Ultee, Arts & Flap, Sociologie. Zijn de vragen van Thurlings beschrijvend-verklarend of praktisch-normatief of nog iets anders? Beredeneer Uw antwoord onder verwijzing naar de door Thurlings gekozen bewoordingen. Geef ook aan in hoeverre de centrale vraagstukken volgens U echt verschillend zijn. Beredeneer Uw antwoord. 3. Hierbij enkele bladzijden uit J.A.A. van Hoof & J. van Ruijsseveldt (red.), Sociologie en de moderne samenleving, Boom, Amsterdam, 1996, zesde druk 2006. De redacteuren spreken over drie hoofdvragen van de sociologie, waarbij de sociologie een wetenschap is die is ontstaan door de modernisering van de samenleving. Geef de omschrijving door de redacteuren van deze vragen neer en geef aan in hoeverre ze overeenkomen met de omschrijving van de drie hoofdvragen van de sociologie uit Ultee, Arts & Flap, Sociologie. Beredeneer Uw antwoord. 3 16-11-2010 Weet de figuratiesociologie raad met de seksuele revolutie en met toenemend geweld? Te bestuderen: - C. Brinkgreve &. M. Korzec, ‘Feeling, behaviour, morals in the Netherlands 19381978’, The Netherlands’ Journal of Sociology 15(1978)123-140. - H. Franke, ‘Geweldscriminaliteit in Nederland’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 18(1991)3, 13-45. Tekstvragen te behandelen op de bijeenkomst: 1. Brinkgreve en Korzec zeggen ergens dat ze een bepaalde vraag minder vruchtbaar vinden. Welke vraag? Waarom? Bent U het hier mee eens? Beredeneer! 2. Brinkgreve & Korzec doen in bepaalde mate hun best om de afhankelijke variabele van hun theorie te toetsen. In hoeverre bent u tevreden met die mate? Trouwens, in welke mate meten Brinkgreve & Korzec de onafhankelijke variabele(n) van hun theorie? 3. Welke vragen stelt Franke aan het begin van zijn betoog, en welke als zijn betoog meer en meer vordert? 4. Hoe speelt Franke het aan het eind van zijn betoog klaar een onverwachte bevinding te verklaren zonder de theorie van Elias te verlaten? 4 18-11-2010 Als overtreding van een vrijwillige afspraak, omgeacht het gedrag van anderen, slecht uitpakt, waarom houden mensen zich dan aan die afspraak? Te bestuderen: - A. De Swaan, Zorg en staat. Bert Bakker, Amsterdam, 1988, inhoudsopgave, hoofdstuk 1 en 2. Tekstvragen te behandelen op de bijeenkomst: 1a. 1b. 1c. Formuleer op grond van Hoofdstuk 1 van De Swaans boek Zorg en staat en op de hoofdstukindeling de probleemstelling van De Swaan, en scherp die formulering zo nodig aan. Bedenk dat een verklaringsvraag altijd op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd betrekking heeft! Laat zien dat de hoofdstukindeling van het boek van De Swaan neer komt op het stellen van telkens andere onderdelen van een overkoepelende vraag. Geef aan welk hoofdstuk over tekorten handelt, en welk hoofdstuk over tegenslagen. Vergelijk de door jou blootgelegde probleemstructuur met die in Ultee, Arts & Flap, Sociologie. Probeer de probleemstelling van De Swaan als een tegenspraakprobleem te formuleren, dat wil zeggen als een ongerijmdheid tussen een bepaalde eenvoudige, algemene hypothese, en bepaalde algemeen bekende onderzoeksbevindingen (vergelijk Ultee 2001 over tegenspraakproblemen). 2. Formuleer zo scherp mogelijk, op grond van de inhoud van hoofdstuk 2, de probleemstelling van het tweede hoofdstuk van De Swaans boek. Vergelijk die met je antwoord bij vraag 1 van deze week. Zoek niet alleen naar overkoepelende en ondergeordende problemen, maar ook naar tegenspraakproblemen en strijdvragen! 3. In de eerste zinnen van hoofdstuk 2 zegt De Swaan dat de armen afhankelijk waren van de rijken en de rijken afhankelijk van de armen. Geef aan hoe De Swaan in de loop van dit hoofdstuk deze afhankelijkheden steeds preciezer omschrijft. 4. Is volgens de Swaan lokale liefdadigheid ontstaan omdat rijk afhankelijk was van arm? Beredeneer je antwoord. 5. Geef aan welke bevindingen uit hoofdstuk 2 voor, en welke tegen de hypothesen van De Swaan spreken. Of zegt De Swaan dat er eigenlijk niets kan worden getoetst? 6. Welke onderzoeksmethode zegt De Swaan te volgen? Geef aan in hoeverre U die kent uit leerboeken over methoden en welke U de sterke en zwakke kanten van deze methode vindt. 5 23-11-2010 Hoeveel is de Swaan verder gekomen wat betreft het aantal talen dat in een land wordt gesproken? Wanneer wel en wanneer niet vrijwillige organisaties ter bestrijding van tegenslagen? Te bestuderen: - A. De Swaan, Zorg en staat. Bert Bakker, Amsterdam, 1988, hoofdstuk 3 en 5. Tekstvragen, te behandelen op de bijeenkomst Lees paragraaf 2 van hoofdstuk 3 van De Swaan niet grondiger dan nodig is voor het begrijpen van de loop van het betoog. 1. Formuleer zo scherp mogelijk, op grond van de inhoud van hoofdstuk 3, de probleemstelling van het derde hoofdstuk van De Swaans boek. Vergelijk die met je antwoord bij vraag 1 van de vorige bijeenkomst. Zoek niet alleen naar overkoepelende en ondergeordende problemen, maar ook naar tegenspraakproblemen en strijdvragen! 2. Geef aan welke verklaringen over de groei van lager onderwijs door De Swaan worden verworpen en met welke onderzoeksbevindingen hij dat doet. 3. Bij een bepaalde bloemfiguratie ontstaat volgens De Swaan eerder leerplicht. Vul deze kernuitspraak in tot een hypothese die zegt bij welke bloemfiguratie precies de kans op leerplicht groter is. Schrijf die hypothese ook een keer uit zonder beeldspraak. 6 25-11-2010 Hoeveel verder is na De Swaan het onderzoek over waterleiding en riolering gekomen? Te bestuderen: - De Swaan, hoofdstuk 4. - H. Schijf, ‘Deftige straten en villaparken’, blz, 52-69 in (red.) C.I Cruson e.a., De stad, Beheersing van de stedelijke ruimte. Bohn, Houten, 1990. - C. van der Heijden, ‘De Swaan getoetst, de aanlegt en diffusie van het waterleidingstelsel in de industriestad Tilburg als collectief verzorgingsarrangement, 1880-1910, Tijdschrift voor sociale geschiedenis 2091994)52-76. - J. Van Der Noort, Pion of pionier. Rotterdam-Gemeentelijke bedrijvigheid in de negentiende eeuw. Rotterdam Stichting PK. TEKSTVRAGEN, ZELF THUIS TE BEANTWOORDEN (NIET INLEVEREN) ALVORENS HET VOORUITGANGSRAPPORT WORDT GESCHREVEN 1. Formuleer zo scherp mogelijk, op grond van de inhoud van hoofdstuk 4, de probleemstelling van het vierde hoofdstuk van De Swaans boek. Vergelijk die met je eerdere antwoorden. Zoek niet alleen naar overkoepelende en ondergeordende problemen, maar ook naar tegenspraakproblemen en strijdvragen! 2. Geef aan waarom volgens De Swaan het trekken van de rijken naar buitenwijken hen niet van de cholera bevrijdt. 3. Riolering en waterleiding zijn geen collectieve goederen. Waarom worden ze volgens De Swaan dan toch door de overheid voortgebracht? 4. Mensen werden door de stedelijke overheid gedwongen zich op de waterleiding en de riolering aan te sluiten. Geef aan in hoeverre men volgens de Swaan een dergelijk besluit van de plaatselijke overheid kan verwachten wanneer de gemeenteraad bij algemeen kiesrecht wordt gekozen en wanneer bij kiesrecht dat aan de rijken is voorbehouden. Formuleer hierover een onderzoeksvraag. Herlees De Swaan en geef aan in hoeverre hij op die vraag ingaat. 5. De Swaan zegt op blz. 136 van Zorg en staat: 'De hieruit voortvloeiende ruimtelijke segregatie in homogene groeperingen had grote gevolgen voor de verschaffing van collectieve goederen'. Geef aan welke hypothesen precies De Swaan over deze 'grote gevolgen' formuleert. Let er bij de formulering van de hypothesen op dat de vraag waar het om gaat, de vraag is naar de uitbanning van besmettelijke ziekten. 6. Eerder in zijn boek sprak De Swaan over de ‘Bloemfiguratie’ van talen. Welk figuur of naam zou u geven aan de ontwikkeling van de rioleringsnetwerken? INLEVEREN VOORUITGANGSRAPPORT HOOFDSTUK 4 VAN DE SWAAN EN DE DRIE GENOEMDE ARTIKELEN Schrijf een bespreking van hoofdstuk 4 van De Swaan, het artikel van Schijf, dat van Van der Heijden en dat van Van Der Noort. Geef voor elk van de drie artikelen aan in hoeverre ze neerkomen op een toetsing van bepaalde hypothesen uit hoofdstuk 4 van De Swaan. Zeg welke hypothesen volgens U worden getoetst. Geef ook aan welke van de drie toetsingen het strengst is en welke het slapst. Beredeneer in hoeverre de drie toetsingen een belangrijke of een minder belangrijke hypothese van De Swaan betreffen. 7 De Swaan en drie toetsende artikelen Puntentelling 1 punt 1 punt 1 punt lengte van het stuk op zijn hoogst ongeveer vijf bladzijden sprekende titel en pakkend begin en einde, korte zinnen goede alinea’s en mate waarin alinea’s op elkaar aansluiten 1 punt 1 punt 1 punt 1 punt 1 punt De Swaans hypothesen Heeft De Swaan het in dit hoofdstuk over afhankelijkheid, negatieve externe effecten, collectieve goederen uit zijn inleiding? de Swaan over alle industrialiserende steden; kritiek anderen doorgeschoten omdat ze het maar over een enkele stad hebben? Schijf; belangrijke of juist minder belangrijke hypothesen getoetst Van der Heijden, wat weerlegt hij of wie weerlegt hij? Van den Noort, saillante bevindingen? 1 punt bonuspunt 1 punt 8 30-11-2010 De invoering van wetten voor sociale zekerheid en de afslanking van de verzorgingsstaat Te bestuderen: - De Swaan, hoofdstuk 6 en 7. - W. Korpi, ‘Power, politics and state autonomy in the development of social citizenship, American Sociological Review 54(1989)309-328 (alleen abstract) (via de electronische tijdschriften van de UB op te halen) - W. Korpi & J. Palme, ‘The new and old politics of welfare state retrenchment, a comparative analysis of cuts in social rights in 8 countries 1975-1995, Congress paper 2001. - W. Korpi & J. Palme, New politics and class politics in the context of austerity and globaliszation: Welfare state regress in 18 countries, 1975-95. American Political Review 97, 3(2003) alleen abstract) (via de electronische tijdschriften van de UB op te halen) Tekstvragen, te behandelen op de bijeenkomst 1. Formuleer zo scherp mogelijk, op grond van de inhoud van hoofdstuk 6, de probleemstelling van het zesde hoofdstuk van De Swaans boek. Vergelijk die met eerdere antwoorden. Zoek niet alleen naar overkoepelende en ondergeordende problemen, maar ook naar tegenspraakproblemen en strijdvragen! 2. Geef aan welke falsifiëring van een Elias-achtige hypothese De Swaan in hoofdstuk 6 verduistert. 3. De Swaan zegt op blz. 163 van hoofdstuk 6: ‘het verschuivende machtsevenwicht tussen de stagnerende naar slinkende kleine burgerij en de geleidelijk uitdijende hervormingsgezinde coalitie bepaalde zowel het moment als het momentum van de wetgeving door het activistische regime; de verdeling van zeggenschap en kosten in het project hing vooral af van de samenstelling van de ondersteunende coalitie’. Geef aan hoe De Swaan uiteindelijk in hoofdstuk 6 deze kernuitspraak invult. 4. Geef aan in hoeverre De Swaans theorie uit hoofdstuk 6 over de machtsbalans in een vierzijdige figuratie overeenkomt met Lenski’s ideologiehypothese uit Ultee, Arts & Flap van vorig jaar. Welke theorie zegt meer? 5. Haal uit het betoog van De Swaan in welk jaar in welk land welke sociale wet werd ingevoerd. Vergelijk de jaartallen die De Swaan voor Nederland noemt, met die welke in een Nederlandse encyclopedie staan. Alternatieve vraag voor mensen die Duits (Frans) kennen: vergelijk de jaartallen die De Swaan voor Duitsland (Frankrijk) noemt, met die welke je in een Duitse (Franse) encyclopedie vindt. Nog een alternatieve vraag: vergelijk de jaartallen die De Swaan voor Engeland (de Verenigde Staten) noemt met die welke je in een Britse (Amerikaanse) encyclopedie vindt. Nog een alternatieve vraag: zoek de jaartallen in een andere Nederlandse encyclopedie op dan je medestudent(e) doet! Als jaartallen niet met elkaar lijken te kloppen, zoek dan na hoe dit zou kunnen komen. NB: spreek met je medestudenten af wie welke vraag doet. Encyclopedieën staan erin een aparte ruimte bij de Universiteitsbibliotheek. 6. Is hoofdstuk 7 van De Swaans boek vooral een terugblik op wat hij heeft gedaan of veelmeer een vooruitblik op toekomstige ontwikkelingen wat betreft zorg en staat? 9 7. Ga na of De Swaan op alle door hem aan het begin van zijn boek gestelde vragen een antwoord heeft gegeven. 8. In de inleiding van zijn boek zei de Swaan van Elias’figuratiesociologie gebruik te zullen maken en van de welvaartseconomie. Geef, nu je De Swaans boek hebt gelezen, aan van welke theorieën hij meer gebruik heeft gemaakt en op welke wijze hij van die theorieën gebruik heeft gemaakt. Wat de figuratiesociologie is, weet je inmiddels wel. Maar wat is de welvaartstheorie nu eigenlijk, om welke hypothesen gaat het? 9. Geef een beredeneerd antwoord op de vraag of je in een land met een heel sterke verzorgingsstaat nu juist wel of juist niet bezuinigingen op sociale voorzieningen kunnen worden verwacht. 10. De Swaan zegt in de eerste druk dat de verzorgingsstaat niet veel zal worden teruggedraaid. Wat zegt hij in de tweede druk en wat zegt U nu we in 2010 leven? 11. Korpi & Palme hebben gegevens bij elkaar gebracht over bezuinigingen op de kosten van sociale wetten, waarmee hun vraag een spiegelbeeld is van de vraag in het artikel van Korpi op de vorige bijeenkomst. Wordt door Korpi & Palme dezelfde theorie toegepast als in het oude artikel van Korpi? Zo ja, waar blijkt dit uit, zo neen, wat zijn de verschillen? 12. Historisch onderzoek op veel landen zou nog moeilijker zijn dan historisch onderzoek met minder landen, of leiden tot hoofdstukken die nog langer zijn dan die van De Swaan. Leert een vergelijking van De Swaan met Korpi en Korpi & Palme dat ook? IN TE LEVEREN OPGAVE Bekijk tabellen 3, 4, 5 en 6 van het artikel van Korpi & Palme uit 2001 (Congress paper). Kies één van deze tabellen. Is deze in de goede of in de verkeerde richting gepercenteerd? Beredeneer uw antwoord, bereken de correcte percentages en toets de bijbehorende hypothesen opnieuw. Geef op grond van de door u uitgekozen tabel antwoord op de vraag hoeveel keer (het absolute aantal) diverse regeringen gebruik hebben gemaakt van haar (hoeveel) mogelijkheden om meer dan 10% te bezuinigen. Lever een dag voor de bijeenkomst uw rekenwerk in. Schrijf een lopend verhaal! 10 02-12-2010 Ongelijkheid in de wereldomspannende economie Te bestuderen: - N. Wilterdink, ‘Ongelijkheid en interdependentie’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 20(1993)2, 3-42 - N. Wilterdink, ‘De ontwikkeling van sociaal-economische ongelijkheid in de wereld, evolutionaire trens en mechanismen’, blz. 164-198 in (red.) J. Goudsblom & N. Wilterdink, Sociale Evolutie, Wolters-Noordhoff, Groningen, 2000 - oude powerpoint van Ultee over deze thematiek. Wilterdink komt uit Amsterdam naar Nijmegen om een voordracht te houden en zijn recente gedachten over zijn artikelen te ontvouwen. Na de pauze is er ruime gelegenheid tot het stellen van vragen 11 07-12-2010 Waarom bereikte de Duitse bezetter in Nederland zo veel van zijn doelen? Te bestuderen: - C.J. Lammers, ‘Macht en gezag van de Duitse bezetter’, Mededelingen van de Afdeling Letterkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, nieuwe reeks, deel 53, nummer 4, 1990 - C.J. Lammers, ‘Collaboreren op niveau: een vergelijkende studie van Duitse bezettingsregimes gedurende de Tweede Wereldoorlog’, Mens en maatschappij, 69(1994)366-399 (via de electronische tijdschriften van de UB op te halen) Tekstvragen, te beantwoorden voor U een bespreking van Lammers’ hoofdstukken 2 en 3 schrijft: 1. Probeer de inhoud van Lammers (1990) onder de knie te krijgen door tussenkopjes bij elkaar te zoeken. Onder welke kop staat de probleemstelling, onder welke de algemene theorie, onder welke de concrete afleidingen, onder welke de toetsingen? Of lopen er zaken door elkaar heen? 2. Geef aan welke de probleemstelling van Lammers (1990) is, en hoe de probleemstelling van Lammers (1994) erop voort bouwt. 3. Geef aan welke de voornaamste hypothese is van Lammers (1990), en in hoeverre de voornaamste hypothese van Lammers (1994) deze hypothese preciseert. 4. Omschrijf de onderzoeksmethode van Lammers (1990) en vergelijk die met de methode uit Lammers (1994). 5. Lammers plaatst zich niet uitdrukkelijk tussen het ICS en de AS. Maar zijn werk kan wel zo worden opgevat als ergens tussen het ICS en de AS staand. Geef aan hoe zijn twee bijdragen wat betreft probleemstellingen, theorieën en hypothesen, en onderzoekmethoden en onderzoeksbevindingen tussen beide scholen in staan. 12 09-12-2010 Bezettingsstijlen: hoe sterk timmerden en timmeren Duitsland, Nederland en de Verenigde Staten erop los. Te bestuderen: - C.J. Lammers, Vreemde overheersing, 2005, de slotbeschouwing. - C.J. Lammers, ‘De VS als bezettende mogendheid’, Sociologie, 3(2007)141-167 (via de elektronische tijdschriften van de UB op te halen) OF INLEVEREN BESPREKING VAN LAMMERS (1990) EN LAMMERS (1994) Maak een dusdanige bespreking van deze twee hoofdstukken dat het laatste hoofdstuk zoiets is als een toets van hypothesen uit het eerdere hoofdstuk, en tegelijkertijd de hypothesen uit het tweede hoofdstuk verder gaan dan die uit het eerste hoofdstuk, terwijl ook nog een vraag in het laatste hoofdstuk een vervolg lijkt op een vraag uit het eerdere hoofdstuk. OF INLEVEREN WERKSTUK “LAMMERS IN AFGHANISTAN.” Toets Lammers idee van de Nederlandse bezettingsstijl aan de hand van krantenartikelen over de oorlog in Afghanistan. Schrijf Lammers’ hypothesen eerst uit, en breid die hypothesen zelf uit. En ook, vindt U dat de Nederlands bezettingsstijl altijd dezelfde is gebleven vanaf de koloniale tijd? OF INLEVEREN – AFHANKELIJK VAN DE SITUATIE – BESPREKING VAN EEN NIEUWE OORLOG OF NIEUW CONFLICT. Toets Lammers bezettingsstijlen aan de hand van krantenartikelen over deze oorlog. Welke van Lammers hypothesen gaan niet op en welke houden stand? En ook, met welke bezettingsstijl lijkt dit nieuw conflict het meest overeen te komen, of is er een nieuw stijl ontstaan? Kortom, is er sprake van verdere differentiatie van stijlen of een tendens naar een meer ‘universele’ stijl van overheersing? 13 14-12-2010 Invloedrijke hedendaagse sociologen: Castells over de logica van de media en Ritzer over McDonaldisering Te bestuderen: - M. Castells, pp. 309-353 uit The Information Age: Economy, Society and Culture, volume II, The Power of Identity, Blackwell, Oxford, 1997 - pp. 1-17 en 121-146 uit: G. Ritzer, The McDonaldization of society, Pine Forge Press, Thousand Oaks, 1993. Tekstvragen te behandelen op de bijeenkomst: Castells zegt op blz. 311: ‘I contend that … the substance of politics’. Daarna zegt hij dat deze uitspraken twee dingen niet zegt. Geef aan in hoeverre Castells in de loop van zijn betoog duidelijk maakt wat zijn uitspraak wel zegt. Wat bedoelt Castells als hij op p. 312 en 317 (en misschien op ander eplaatsen) spreekt over de ‘logic of the media’? 2. Hoe zijn de tabellen van Castells in dit hoofdstuk te lezen: als bevestigingen van zijn hypothesen, als weerleggingen daarvan of als nog wat anders? 3. Kan er McDonaldisering zijn in een land zonder McDonald’s? 4. Hoofdstuk 7 van Ritzers boek handelt over ‘the irrationality of rationality’. Geef aan in hoeverre Ritzer hier steunt op hedendaagse nutstheorieën over collectieve goederen en kwaden en in hoeverre de stellingen van dit hoofdstuk kunnen worden aangescherpt met behulp van deze theorieën. 5. Welke hypothese over de gevolgen van McDonaldisering toetst de film Supersize me en in hoeverre vindt U deze toetsing een strenge toetsing? 6. Met welke argumenten ondersteunt of weerlegt Ritzer in de loop van zijn betoog welke stellingen? 7. Leg de overeenkomst uit tussen McDonaldisering en de logica van de media. 14 16-12-2010 Invloedrijke hedendaagse buitenlandse sociologen: Giddens over de transformatie van tederheid College van Mark Levels naar aanleiding van Anthony Giddens, The transformation of intimacy, sexuality, love and eroticism in modern societies, 1992. Te bestuderen: een nog aan te geven hoofdstuk uit Giddens’ boek, met als opdracht dat hoofdstuk in enige bondige proposities samen te vatten. U dient die proposities op 15 december op 14.00 bij M. Levels in te leveren aan het begin van het college aan Uw medestudenten uit te delen. 15 04 jan 2011 Presentaties van studentengroepjes over Diamond, Guns germs and steel, telkens over een ander deel daaruit; vandaag deel 1 en deel 2. 06 jan 2011 Presentaties van studentengroepjes over Diamond, Guns germs and steel, telkens over een ander deel daaruit, vandaag deel 3 en deel 4. 11 jan 2011 Presentaties van studentengroepjes over Diamond, Collapse, telkens over andere hoofdstukken daaruit, de ene keer hoofdstuk 2 tot en met 5, de andere groep hoofdstuk 6 tot en met 9. 13 jan 2011 Presentaties van studentengroepjes over Diamond, Collapse, telkens over andere hoofdstukken daaruit, de ene groep hoofdstuk 10 tot en met 13, de andere groep hoofdstuk 14 tot en met 16. De twee genoemde boeken zijn door een Amerikaans bioloog geschreven die zich met vragen over de evolutie van samenlevingen bezig is gaan houden. De boeken hebben in de publieke opinie veel aandacht getrokken en zijn algemeen invloedrijk, en betreffen zaken waarmee ook sociologen zich bezig dienen te houden. De Amsterdamse socioloog Goudsblom schreef overigens voor NRCHandelsblad een bepaald negatieve bespreking van Collapse, iets dat bijna nooit in NRC-Handelsblad gebeurt. Studenten hebben in het eerste jaar van de bachelor geleerd de resultaten van hun eigen empirisch onderzoek in een kort tijdsbestek te presenteren. Op deze vier bijeenkomsten gaat het erom dat studenten leren een lange presentatie te verzorgen over een deel van een boek dat ze hebben gelezen. Het gaat dan niet alleen over de onderzoeksbevindingen, maar ook over de vragen die in dit deel van het boek aan de orde komen, hoe ze samenhangen met de hoofdvraag van dit boek en over de hypothesen die in dit deel van het boek naar voren worden gebracht. Verder dient u in te gaan op de mate waarin U het betoog van de schrijver overtuigend vind. U kunt het weinig overtuigend vinden omdat de schrijver zich tegenspreekt, het betoog gaten bevat, zijn hypothesen niet toetst en de hypothesen volgens u ontoetsbaar zijn, maar ook omdat U de voorbeelden ter staving van de wel toetsbare hypothesen weinig geslaagd vindt zelf tegenvoorbeelden kent, belangrijke vragen laat liggen en meer van dergelijke zaken. 16