Gemeentepils - Faculteit der Sociale Wetenschappen

advertisement
Waarom van stadspomp,
poepemmer en cholera naar
gemeentepils, gemeenteriool
en volksgezondheid ?
Wout Ultee
Hedendaagse
sociologische theorieën
25-11-2010
Naar aanleiding van Abram de Swaan, Zorg en de staat, 1989,
hoofdstuk ‘Medische politie, openbare werken en stedelijke
gezondsheidzorg’ en drie plaatselijke historische studies
De stadspomp te Nijmegen op het
Kelfkensbos voor de pas gebouwde in 1839
gereedgekomen stadsschouwburg
Titelblad van
een boekje
verschenen in
1982 bij de
Stadsuitgeverij
te Amsterdam
De Swaans algemene hypothesen (blz. 128, 132 en 136):
Hoeveel macht persoon A ook over persoon B
heeft, persoon A is altijd in bepaalde mate en in
bepaalde opzichten afhankelijk van persoon B.
In een stad is een rijk iemand meer afhankelijk
van een arm iemand dan op het platteland en
wel omdat
in een stad mensen hun eigen voedsel niet
voortbrengen en omdat besmettelijke ziekten
zich daar sneller verspreiden.
In een stad zijn de negatieve externe effecten
(collectieve kwaden) van individuele tekorten en
tegenslagen groter.
De Swaan verwijst op blz. 53 naar Olsons
specifieke hypothese dat soms collectieve
kwaden worden uitgebannen en collectieve
goederen tot stand komen door :
‘uitbuiting van de rijken door de
armen’.
Rijken kunnen zo veel belang hebben bij een
collectief goed dat ze de kosten van het
goed voor hun rekening nemen en meeliften
van de armen op de koop toenemen.
Belangrijkst besmettelijke ziekte
in Europese steden :
De cholera met epidemieën in
1832, 1848/49, 1853/55, 1859 en
1866/67.
Medisch inzicht :
De verspreiding van cholera wordt
tegengegaan als drinkwater en
afvalwater gescheiden blijven.
De eerste reactie van mensen op
besmettelijke ziekten is ‘individueel
isolationisme’ : wegtrekken van de
besmettingshaard.
Bij de cholera nam volgens De Swaan deze
reactie de vorm aan van een verhuizen van
de rijken uit de binnenstad naar nieuwe
buitenwijken.
Deze reactie was echter niet afdoende:
rijken bleven voor werk in de binnenstad
komen
en hun huispersoneel kwam uit de
binnenstad.
De Swaans onvolgroeide hypothesen
(blz. 138 en 139) :
… ruimtelijke segregatie … had grote
gevolgen voor de verschaffing van
collectieve goederen. Telkens weer is het
de vraag voor welke collectiviteit een
goed collectief is.
De opkomst van collectieve
dienstverlenende netwerken (WU: voor
de aanvoer van drinkwater en voor de
afvoer van afvalwater) is in hoge mate
bepaald door deze (ruimtelijke)
segregatie.
Uitgeschreven volgroeide hypothesen (vgl.
blz. 150) :
De bouw van nieuwe huizen voor rijkere
inwoners in buitenwijken ging gepaard met de
soms particuliere (maar wel met
gemeenteconcessie), soms gemeentelijke
aanleg van waterleiding en riolering.
Toen deze buitenwijken het centrum gingen
omsluiten, werd het centrum van
gemeentewegen tegen minimale kosten
aangesloten op de waterleiding en het riool.
De collectiviteit was dus eerst de (rijke)
stadswijk, en pas later de gehele stad..
Hoe kwam een voorstel om waterleiding en riool in een
stadswijk aan te leggen door de gemeenteraad heen ?
Een concessie leverde sowieso geld op.
Waterleiding en riolering zijn goederen waarvoor de
eigenaar mensen kan laten betalen
en een huis kan bij uitblijvende betaling worden afgesloten
van water en riool
(onzuivere collectieve goederen, terwijl de cholera een
zuiver collectief kwaad is).
De armen waren nog niet in de gemeenteraad
vertegenwoordigd; de coalitie van doorslaggevende
gemeenteraadsleden bestond uit progressieve kiezers en
verlichte ambtenaren.
De Swaan gebruikt om de figuratie
van stadbewoners te kenmerken, niet
meer het beeld van een
bloemfiguratie.
De totstandkoming van de figuratie
van waterleidingen en van riolen lijkt
veeleer op het vastmaken van een
nieuwe honingraat aan oude
honingraten.
Voor nieuwe honingraten behoeven
minder wanden te worden gemaakt
dan voor de eerste honingraten.
Eerste tussenvraag :
Waarom zou de eigenaar van
een oude honingraat gratis
‘aanleunwoningen’ toestaan ?
Denk aan kabelnetten en
railnetten nu !
Tweede tussenvraag :
Zou van gemeentewege waterleiding
en riolering eerder zijn aangelegd bij
twintigste eeuws algemeen kiesrecht
dan bij het negentiende eeuwse
censuskiesrecht ?
Naast de bloemfiguratiehypothese
kan dus de honingraatfiguratiehypothese
worden geplaatst.
De hongingraatfiguratiehypothese
verbeeldt Olsons hypothese
dat bij de voortbrenging van collectieve
goederen
de armen de rijken uitbuiten.
Drie artikelen van historici die
plaatselijke geschiedenissen hebben
geschreven.
Bedenk dat de historicus die het minst
naar De Swaan verwijst best de meeste
bevindingen kan hebben die van belang
zijn voor de houdbaarheid van De
Swaans hypothesen en de beste
alternatieve theorie kan hebben.
In onderhavig geval blijkt dat de
historicus die De Swaan het meest
kraakt de minste bevindingen en het
slechtste alternatief heeft.
Jan van den Noort, Pion of pionier, Rotterdam
– gemeentelijke bedrijvigheid in de
negentiende eeuw, 1990
Rotterdam had in de tweede helft
van de negentiende eeuw
groeistuipen. Toen ontstond in een
liberale stad het gemeentelijk
drinkwaterbedrijf, het gemeentelijk
afvalverwijderingbedrijf en drie
andere gemeentebedrijven.
Onderzoekvraag: vanwaar deze
afwijking van liberale beginselen ?
Voor een lezer van het een jaar eerder
verschenen boek van De Swaan is het
antwoord duidelijk, evenals voor iemand die
wat van theorieën in de sociale
wetenschappen afweet :
De vrije markt kan collectieve kwaden niet
uitbannen en heeft moeite met de
voortbrenging van collectieve goederen.
Maar Van den Noorts theoretisch ‘model’
gaat niet uitdrukkelijk uit van collectieve
kwaden en goederen.
Van den Noort verwijst wel op blz. 150 naar
de ‘welvaartstheorie’ (net als de Swaan).
Van den Noort blijkt een belangrijke bevinding en
alternatieve hypothese te hebben :
Een emmer vol poep is niet alleen besmettelijk
afval,
Een emmer vol poep is ook een waardevol
individueel goed omdat uitwerpselen stikstof
bevatten
en stikstof dienst kan doen als mest voor
onvruchtbare grond.
Op welke bladzijde zegt De Swaan dat menselijke
uitwerpselen dienst kunnen doen als mest ?
Van den Noort, blz. 39, zie ook blz. 45:
Ondanks een cholera-epidemie in 1867,
was voor de gemeente dit collectieve
kwaad geen overweging bij
beslissingen over het ophalen van
emmers poep of riolen versus
doorspoelen van grachten of de aanleg
van een waterleidingennet.
WU: maar de discussie ging over de
vraag of de ene collectieve oplossing
goedkoper was dan de andere
collectieve oplossing, en stank werd wel
als een collectief kwaad gezien.
Bert Schijf, ‘Deftige straten en villaparken, segregatie
en wijken voor welgestelden in negentiende eeuwse
Nederlandse steden’, 1990
Groningen, Den Haag en Haarlem midden
negentiende eeuw geen sociaal homogene wijken,
wellicht wegens kleine aantal bewoners; in
Amsterdam de rijken zowel aan de oude grachten
(niet binnenstraten) en nieuwe wijken.
Vanaf 1870 nieuwe villawijken in Den Haag, wijken
voor gegoeden in Amsterdam, het Kenaupark in
Haarlem.
Deze wijken ontstonden niet door wegtrekken uit
centrum, maar groei van de bevolking, ook
verhuizing van platteland naar stad.
Schijf schetst niet het aantal doden
aan de cholera in zijn steden in de
negentiende eeuw.
Schijf zegt ook weinig over de aanleg
van waterleiding en riolering in de
nieuwe wijken.
Daarmee toetst Schijf een minder
belangrijke hypothese van De
Swaans antwoord op de vraag
waarom er tegenwoordig in steden
minder besmettelijke ziekten zijn.
Cor van der Heijden, ‘De Swaan getoetst, de aanleg
en diffusie van het waterleidingstelsel in de
industriestad Tilburg als collectief
verzorgingsarrangement (1880-1910)’, 1994
Het is onmogelijk om De Swaan te toetsen, getoetst
worden bepaalde hypothesen naar voren gebracht
door ondermeer De Swaan en stammend uit het
utilitaristisch individualisme.
De toetsing loopt uit op een pseudo-falsificatie.
En een bepaalde bevinding strookt geheel met
Olsons uitbuiting van de rijken door de armen, een
andere utilitaristisch-individualistische hypothese.
Van der Heijdens toetsing begint in 1880.
Was cholera toen nog een belangrijke
besmettelijke ziekte, was er eerder ooit een
cholera-epidemie in Tilburg geweest?
In de verslagen van de gemeenteraad over
de aanleg van waterleiding is niets te
vinden over het tegengaan van de
verspreiding van besmettelijke ziekten.
De verslagen van de gemeenteraad maken
duidelijk dat de Tilburgse wolfabrikanten schoon
water nodig hadden en er daarom (een
particulier aangelegd) waterleidingnet kwam .
In 1906 werd 88% van het leidingwater
industrieel verbruikt, in 1920 was dat 71%.
WU: hier is een waterleiding een onzuiver
collectief goed, en de wolfabrikanten hadden
een bijzonder groot belang bij de aanleg van
waterleiding. Dat is zo ongeveer Olsons
uitbuiting van de rijken door de armen.
De wolfabrikanten domineerden ook de
gemeenteraad.
Volgens Van der Heijden weerlegt een tabel
voor Tilburg in 1906 voor het verband tussen
inkomen en aansluitingskans de hypothese dat
waterleiding aanvankelijk een zaak voor de
rijken was.
In de hoogste inkomenscategorie heeft nog
maar 53% een aansluiting (in de laagste 23%).
Alleen het percentage voor de hoogste categorie
zou betekenisvol net boven de 50% zijn.
WU: dat is een misduiding van de bevinding. Het
gaat niet om meerderheid, maar om verschil.
Zou 68% versus 38% wel met De Swaans
hypothese stroken ?!
Afzonderlijk genomen zegt elk van de drie studies
weinig over de houdbaarheid van De Swaans
verklaring van de opkomst van het aderlijk-slagaderlijk
stelsel grote Europese steden.
Bij elkaar genomen zeggen ze wel wat over
(vergeleken met de rest van Europa) middelgrote
Nederlandse steden.
De cholera was niet het enige te vermijden collectieve
kwaad, het later uit te bannen negatieve externe effect
was stank.
Waterleiding en drinkwater waren onzuivere collectieve
goederen die op zijn minst met een
gemeenteconcessie moesten worden aangelegd
wegens het openbreken van wegen.
En poep was een individueel goed.
Download