MACRO- EN MICROSOCIOLOGIE VI UITROEIINGSSTATEN Van vragen over de holocaust naar vragen over volkenmoorden 1. Is the holocaust unique? Dat is de titel van een boek dat in 1996 verscheen en als ondertitel had perspectives on comparative genocide. Het boek is geredigeerd door Alan S. Rosenbaum. Een antwoord hoeft hier niet op deze vraag te worden gegeven. Ik vermeld wel dat volgens sommigen de jodenmoord tijdens de Tweede Wereldoorlog fundamenteel verschillend was van andere massamoorden. Volgens weer anderen leidt een ontkenning van de uniciteit van de jodenmoord tot een trivialisering van de holocaust. Echter: een vergelijking van volkenmoorden impliceert geen ontkenning van de uniciteit van elk van hen. Ook betekent het vergelijken van volkenmoorden niet dat ze aan elkaar gelijk worden gesteld en als even ‘erg’ worden gezien. 2. Er zijn meerdere boeken die volkenmoorden vergelijken. Erg goed zijn ze niet. Ze hebben vaak een inleiding en een uitleiding, met daar tussenin hoofdstukken over afzonderlijke gevallen. De inleiding verschaft geen omvattende theorie, in de uitleiding worden de gevallen zelden op systematische wijze vergeleken, de houdbaarheid van de theorie uit de inleiding na de behandeling van de voorbeelden komt niet uit de verf. Recent goed boek: Manus I. Midlarsky, The killing trap, genocide in the twentieth century, Cambridge, Cambridge University Press, 2005. De theorie: rational choice. 3. De volkenmoord uit het begin van de 20ste eeuw is die van de Turken op de Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog. Volgens sommige historici diende deze volkenmoord Hitler als voorbeeld. Voorbeeld voor wat? Hitler zou kort voor hij in september 1939 Polen binnen viel een tegenwerping van een Duitse generaal hebben beantwoord met een opmerking en tegenvraag. De opmerking: Djengis-Khan heeft miljoenen vrouwen en kinderen de dood in gejaagd. De tegenvraag: Wie spreekt er tegenwoordig nog over de vernietiging van de Armeniërs? Er zijn vier verslagen van dit gesprek tussen Hitler en de generaal. In één komt de opmerking over de Armeniërs voor, in de andere niet. (Wolfgang Gust, Der Völkermord an den Armeniern, 1993.) Hitler zei dit, als hij dit zei, aan de vooravond van de inval in Polen. Dat de moord op de Armeniërs voor hem een voorbeeld is geweest bij de moord op de joden, is een stap verder. Op imitatietheorieën van volkenmoorden komen we zo terug. 4. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de Armeniërs in Turkije (toen het Ottomaanse Rijk, ook Palestina en Saoudi-Arabië omvattend) beschouwd als heulers met de vijand. Op een gegeven moment moesten ze West-Turkije verlaten en te voet door de woestijn naar het Oosten, tot aan Syrië. Daarbij zijn Armeense dorpen uitgemoord, onderweg hadden slachtpartijen plaats, en de voettocht had plaats zonder voedsel en water, wat tot grote sterfte in de woestijn leidde. Er wordt getwist over het aantal doden, maar een miljoen is een lage schatting. Er zijn onder het bewind van Ataturk (die het nieuwe Turkije stichtte) generaals voor deze daden veroordeeld en daarom heeft de Turkse regering nooit later schuld aan de volkenmoord willen bekennen, toen de omvang en toedracht duidelijker en duidelijker werd. 5. Het onderzoek en vooral de discussie over de moord op de Armeniërs verloopt bijzonder moeilijk. Armeense en Turkse historici staan tegen over elkaar, elkaars geloofwaardigheid betwijfelend. Het meest objectieve boek tot nu toe is wellicht Donald Bloxham, The great game of genocide. Imperialism, nationalism and the destruction of the Ottoman Armenians, 1 Oxford university Press, 2005. Wat het standpunt van de Turkse regering in de loop van de tijd en nu betreft, het volgende. Om te beginnen wordt gezegd dat het aantal slachtoffers kleiner was dan ergens gedrukt staande aantallen. Dan wordt toegegeven dat mensen omkwamen, maar de Turkse staat daarvoor niet verantwoordelijk was. Dat gaat in de trant van: de deportaties waren gerechtvaardigd gezien de handelingen van Armeniërs tegen de Ottomaanse staat. En van: in de woestijn is nu eenmaal geen water. Vervolgens worden verantwoordelijkheden toegegeven, maar erbij gezegd dat de verantwoordelijken zijn veroordeeld. De zaak kan een struikelblok zijn bij de Turkse toetreding tot de Europese Unie. 6. In 2005 is de internationaal bekende Turkse schrijver Orhan Pamuk door een Turkse rechtbank aangeklaagd omdat hij met zijn uitlatingen over de massamoord op de Armeniërs ‘De Turkse identiteit’ zou hebben ‘vernederd’. Daarop staat een maximale gevangenisstraf van drie jaar. Hij werd vrijgesproken. In 2006 is zoiets weer gebeurd, dit maal met een jong schrijfster. . De figuratiesociologie en volkenmoorden: Elias, Goudsblom en Zwaan 7. Elias, Studien über den Deutschen uit 1989 zegt op blz. 46 dat er in de Oudheid dozijnen van andere vormen waren van wat we nu genocide noemen. Net daarvoor noemde hij één voorbeeld: de Volksvergadering van Athene besloot tot de uitroeiing van de gehele bevolking van Melos, toen deze stad niet bij het koloniale rijk van Athene wilde aansluiten. En de rest van Elias’ boek blijft over de Duitsers gaan. Op blz. 394 zegt Elias over de jodenmoord tijdens de Tweede Wereldoorlog: ‘Das Hauptproblem, das dieser Massenmord im Namen einer Nation an Männern, Frauen und Kindern einer fremden Gruppen aufwirft, liegt genau betrachtet nicht in der Tat an sich, sondern in ihrer Unvereinbarkeit mit Standards, die man als Kennzeichen höher entwickelter Gesellschaften der Gegenwart aufzufassen gewohnt ist.’ En in een lange voetnoot op blz. 45 zegt Elias over zichzelf eind jaren dertig: ‘Schon als mir das Problem des deutschen Barbariseringsschubs derart auf den Nägeln brannte, schon als ich begann, mein Zivilisationsbuch zu schreiben, erschien es mir als ganz ungenügend, diesen akuten Zusammmenbruch zivilisatorischen Kontrollen einfach als een politologisches Problem in Sinne der Parteidoktrinen, also, wie man es heute gern ausdrückt, als ein Faschismusproblem zu diskutieren. Damit bekommt man einige seiner zentralen Aspekte kaum in den Griff. (WU: welke?) Ich war überzeugt, dass das nur gelingen kann, wenn man zich als Menschenwissenschaflter von den akuten Situation genügend zo distanzieren vermag, wenn man nicht nur kurzfristig fragt: Waarum ist im zweiten Viertel des 20. Jahrhunderts in einem hochzivilisierten Volk der Standard des zivilisierten Gewissens zusammengebrochen?’ 8. Maar het is ongepast sociologen te verwijten een sociologische vraag niet te hebben aangepakt als ze zelf persoonlijk bij een onderdeel van die vraag zijn betrokken. Hetzelfde geldt voor Bauman, die wel een boek schreef over Modernity and the holocaust, terwijl na 1989 en het einde van de laatste grote moderne ideologie best ook een boek over Modernity and the Gulag geschreven had kunnen worden. Het antimoderne ressentiment was bij de nationaal-socialisten aanwezig, maar bij de communisten was er sterk een promodern sentiment, wat de vraag over de Gulag theoretisch belangwekkender maakt. 9. In Nihilisme en cultuur uit 1960 zegt Goudsblom, een Nederlandse volgeling van Elias, enkele malen niet in te gaan op vragen over het nationaal-socialisme. Volgens Goudsblom zijn cultuur en nihilisme geen tegenstellingen, maar leidt een belangrijk bestanddeel van de Westerse cultuur, het gebod de waarheid te spreken en met kennis van zaken te handelen, ertoe dat mensen nooit wat zeggen, nooit iets doen en niets van werkelijke waarde vinden. 2 Want als je pas mag handelen als je zeker bent over de gevolgen ervan, ben je tot niets doen veroordeeld. Een strikte en consequente opvatting van het waarheidsgebod leidt tot nihilisme, omdat mensen nu eenmaal moeten handelen als ze de strijd om het bestaan willen overleven. Waarom het waarheidsgebod steeds strikter ging worden opgevat, verklaart Goudsblom met Elias’ afhankelijkheidstheorie: als mensen door toenemende afhankelijkheden hun driften en gevoelens gaan bedwingen, gaan ze hun denkvermogens gebruiken en wordt denken een dwang. Uiteindelijk zegt Goudsblom toch dat mensen die van het nihilisme als implicatie van een centrale Westerse waarde hadden gehoord, in Hitler-Duitsland sneller hun scrupules lieten varen. Maar aan vergelijkingsvragen over volkenmoorden kwam Goudsblom niet toe. 10. Ton Zwaan, Civilisering en decivilisering, studies over staatsvorming en geweld, nationalisme en vervolging, uit 2001 past theorieën van Elias over staatsvorming en geweld toe bij de verklaring van de vervolging van Armeniërs het Ottomaans-Turkse Rijk 1894-1922, de vervolging van joden in Duitsland 1933-1939 en de staatsdesintegratie in Joegoslavië 1985-1995. Het boek was een dissertatie, de promotor was Abram de Swaan. Versies van hoofdstukken waren vanaf 1980 in het Amsterdams Sociologisch tijdschrift verschenen. De titel en ondertitel is veelbelovend, de titel van het hoofdstuk over Duitsland bijzonder teleurstellend, de jaren van de definitieve oplossing van het joodse vraagstuk kwamen niet aan de orde, en de inhoud was ook erg teleurstellend. Elias had gezegd (blz. 396) dat Hitler in september 1939, na de inval in Polen, het besluit tot vernietiging van de joden in Duitsland en de door Duitsland bezette gebieden nam, Zwaan onderzocht de periode daarvoor. Historici die bronnenonderzoek doen (Elias deed dat niet) zeggen dat Hitler dit besluit ergens in 1941 nam. 11. De theorie van Elias blijkt bij Zwaan niet uit logisch uit elkaar afleidbaar aantal proposities te bestaan, maar uit begrippen. Naast het begrip civilisering kwam het begrip decivilisering te staan. In lange voetnoten duiken de proposities en de immuniseringen op. Blz. 448: ‘De analyse van de dynamiek van concurrentiestrijd tussen en binnen elites over lange termijn is een belangrijk bestanddeel van Elias’ studie van het proces van feodalisering en staatsvorming in de latere Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd in de Franse gebieden. Waar de ontwikkelingen daar en toen uiteindelijk resulteerden in de vorming van min of meer stabiele heerschappij, gewelds- en belastingmonopolies, van staten kortom, zijn de recente ontwikkelingen in Joegoslavië – uiteraard onder in veel opzicht andere omstandigheden – juist in omgekeerde richting verlopen. … Een ontwikkeling in een dergelijke richting behoeft nadere verklaring maar is niet principieel strijdig met Elias’ theorie.’ Waarna Zwaan zegt dat Elias zelf altijd heeft opengelaten dat decivilisering kan optreden. 12. Misschien gaf Elias dat toe, maar daarmee liet hij zijn theorie varen. Een open theorie is onweerlegbaar. Waar het hier in feite omgaat is dat onvoldoende onderscheiden wordt tussen de algemene hypothesen van een verklaring en de bijkomende veronderstellingen. Als meer afhankelijkheid tot meer beschaafd gedrag leidt, kan met die hypothese nog wel worden verklaard dat, zoals in de jaren 1960, de omgangsvormen losser werden: dan werden de mensen minder afhankelijk van elkaar. Zie Franke, ‘Geweldscriminalteit in Nederland’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 1991, behandeld in het tweedejaar bij Hedendaagse sociologische theorieën. 13. De hypothese van Zwaan valt als volgt te reconstrueren: als staatsvorming tot beschaafd gedrag leidt, leidt staatsontbinding tot het omgekeerde. Elias had erop gewezen dat Duitsland drie keer gebied verloor: in de zestiende eeuw verlieten de Nederlandse steden het Duitse Rijk, na de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 en na de Eerste Wereldoorlog. Het monopolie op de geweldsmiddelen faalde drie maal: het handhaafde de grenzen van het land niet. (Wout 3 Ultee: won Duitsland nooit een oorlog?) Maar waarom dat verlies aan grondgebied en nationale trots zich ontlaadde als jodenmoord blijft bij Elias onduidelijk. In het laatste hoofdstuk zegt Zwaan dat zijn drie gevallen allemaal goed kunnen worden verklaard met het model van zijn promotor Abram de Swaan, dat begin jaren negentig in enkele artikelen verscheen. Blz. 358: ‘Terugkerend naar het model van De Swaan kunnen we concluderen dat de daarin aangegeven uitgangssituatie bevestiging vindt in de drie hier onderzochte gevallen. Daarbij is het tevens mogelijk gebleken toe enige nadere specificaties te komen: toenemende tussenstatelijke competitie en polarisatie verhogen de concurrentiedruk met als gevolg dat sommige staten machtsverlies (dreigen te) lijden; dat verlies wordt door delen van elites en bevolkingen in die staten ervaren als een fundamentele aantasting; daarmee wordt hun bereid tot politieke mobilisatie vergroot en worden zij meer vatbaar voor enigerlei variant van nationalistische ideologie waarin onder meer ‘vijanden van de natie’ omschreven zijn.’ 14. Elias zei (blz. 397) dat er geen voorbeelden waren voor de georganiseerde moord op verscheidene miljoenen onbewapende mensen. (Wout Ultee: waren de volkenmoorden in de oudheid dan geen georganiseerde moorden?). Op de kwestie van de massamoord op de Armeniërs in de Eerste Wereldoorlog als voorbeeld gaat Elias niet in. Laten we naar andere massamoorden uit de twintigste eeuw kijken, om te beginnen de massamoord onder Stalin, eerst op de kulakken, later op iedereen die maar van enige oppositie werd verdacht en in de Gulag terecht kwam. Bauman had hier wel eens meer over mogen zeggen. Hier ging het in elk geval niet om een staat die gebied had verloren en waarvan de trots in oorlogen was gekrenkt. 15. De algemene kwestie is hoe uit de microhypothese van de figuratiesociologie dat afhankelijkheden tot beschaafd gedrag en zelfbeheersing leiden, de macrovoorspelling kan worden afgeleid dat in een bepaald soort samenlevingen het ene volk het andere volk uitmoordt. Soorten samenlevingen: Zie Lenski. Volkenmoorden: zie Lenski over massamoorden onder communistische ideologieën. Het technologisch-ideologisch evolutionisme van Lenski 16. Van Lenski verscheen in 1978 in Social Forces ‘Marxist experiments in destratification: an appraisal’. Het biedt geen verklaringen, maar meet de ‘experimenten’ van politieke leiders af aan hun doelstellingen. De experimenten hebben uitgewezen dat een economie waar de productiemiddelen in eigendom van de staat zijn verenigbaar is met economische groei en met afnemende ongelijkheden in inkomen en levensstandaard. Dat is wat erg gemakkelijk gezegd. Gelijkheid is geen welomschreven beleidsdoel. Ongelijkheid tussen twee groepen kan op minstens twee manieren de wereld uit worden geholpen: door de hoogste groep naar het niveau van de laagste terug te brengen en door de laagste naar het niveau van de hoogste op te tillen. De marxistische experimenten beoogden het tweede, maar liepen uit op het eerste. 17. Na de afname van economische ongelijkheden te hebben geschetst, gaat Lenski over tot een schets van politieke ongelijkheden. De Sovjet-Unie en de Oost-Europese satellietstaten beschouwt hij als de communistische samenlevingen van de eerste generatie. Lenski wijst op een studie van de Russische dissident Medvedev volgens welke tussen vier en vijf miljoen mensen tussen 1936 en 1939 werden opgepakt, waarvan er 400.000 tot 500.000 werden doodgeschoten. Lenski wijst ook op de schatting van Solzehenitsyn volgens welke de kampen van de Gulag in de dagen van Stalin zes miljoen mensen herbergden. Tot de communistische samenlevingen van de tweede generatie rekent Lenski China en Cuba. Lenski kon nog niet over alle nu bekende gegevens beschikken maar de ‘culturele revolutie’ in China rond 1965, de grote sprong voorwaarts, ging gepaard met een terugzenden van de elite uit de 4 stad naar het platteland, wat tot honger in de stad, misoogsten op het platteland en de moord op al dan niet vermeende tegenstanders van Mao leidde. De schattingen gaan nu uit van 5 miljoen doden. Tot de communistische samenlevingen van de derde en vierde generatie rekent Lenski Cambodja. Toen Lenski zijn artikel schreef was daar een nog verdergaande terugkeer naar het platteland aan de gang die procentueel tot meer doden dan in China leidde. Het lijkt wel alsof elk volgende marxistische experiment tot meer gewelddadige doden leidde. 18. Het is de moeite waard een hypothese te onderzoeken die niet zo zeer een imitatie van Stalin door Mao en van Mao door Pol Pot postuleert, maar een hypothese volgens welke het latere staatshoofd heeft geleerd van de fouten van het eerdere staatshoofd in een ander land. Geleerd wat betreft de manier waarop het gedeelde doel, de vermindering van ongelijkheid, wordt bereikt. Stalin gunde zijn tegenstanders een lang leven nadat hij aan het bewind kwam, pas na een jaar of twintig ging hij ze elimineren. In China onder Mao gebeurde dat na een jaar of tien, in Cambodja onder Pol Pot meteen. Elk van de leiders werkte op de hypothese dat het experiment door tegenstanders dreigde te mislukken, en elke volgend staatshoofd schakelde tegenstanders eerder en met radicalere middelen uit. Wat er van deze hypothese klopt, kan blijken uit een vergelijkende analyse van biografieën van Stalin, Mao en Pol Pot. 19.Boeken over Cambodja: Ben Kierna, The Pol Pot Regime; Race, power, and genocide in Cambodia under the Hkmer Rouge, 19751979, Yale University Press, 1996; David P. Chandlerm Brother number one, a political biography of Pol Pot, revised edition, Westview Press, 1999; Philip Short, Pol Pot, the history of a nightmare, London, John Murray, 2004. 20. Lenski niets zegt over volkenmoord in zijn stukken over afzonderlijke technologische typen. De Swaan doet dat wel. De komst van de verzorgingsstaat volgens Lenski en De Swaan 21. Volgens Lenski, Power and privilege uit 1966 nam met de overgang van akkerbouw naar industrie de ongelijkheid af door de opkomst van (sociaal-)democratische ideologieën. Het stijgende onderwijspeil in industrielanden leidde tot algemeen kiesrecht, en de door algemeen kiesrecht aan het bewind komende sociaal-democratische partijen kenden mensen allerlei sociale rechten toe, waardoor de ongelijkheden afnamen. Lenski zag daarbij twee (politieke) partijen: een linkse, gedragen door de eens van stemrecht uitgesloten arbeidende klasse, en een rechtse, gedragen door de mensen die eens bevoorrecht waren om te stemmen. 22. Volgens De Swaan, Zorg en de staat uit 1989, is een stijgend onderwijspeil het gevolg van wedijver tussen godsdiensten. Algemene leerplicht kwam er niet omdat industrie en het kapitalisme dit vereisten, maar omdat de staat om militaire redenen een geschoold leger nodig had en de staat in een veld met meerdere partijen de dominante speler was (ze had het monopolie op de geweld- en belastingmiddelen). De sociale verzekeringen kwamen er door verschuivingen in de machtsverhoudingen binnen een vierzijdige figuratie, bestaande uit de arbeidende klasse, de staat, de kleine burgerij en de grote industriëlen. De kleine burgerij was altijd tegen sociale verzekeringen, maar kromp, de grote industriëlen waren voor als ze bij de uitvoering van de wetten veel te zeggen hadden, de staat was voor en de in aantal groeiende arbeidende klasse was voor als hun vakbonden bij de uitvoering veel te zeggen hadden. 23. De Swaan erkent in Moord en de staat van 2003 dat hij het met zijn vragen over de opkomst van de verzorgingsstaat in de 20ste eeuw misschien niet heeft gehad over het belangrijkste wat staten, gezien hun monopolie op de geweldmiddelen, in de 20ste eeuw 5 hebben gedaan: groepen van hun eigen inwoners uitroeien. Verklaart De Swaan de opkomst van uitroeiingsstaten, het plaats vinden van volkenmoorden door de staat of met steun van de staat, nu ook uit figuratie die meer dan twee zijden heeft, net zoals hij de opkomst van de verzorgingsstaat verklaarde uit figuraties die meer dan twee zijden hebben? Uitroeiingsstaten 24. Hoe kan de theorievorming en het onderzoek verder komen? De Swaan heeft het woord uitroeiingsstaten en een stel andere termen gemunt. Met de term uitroeiingsstaat voor het verschijnsel van massamoord door de staat, het monopolie op de geweldsmiddelen, kwam hij uit boven de vraag hoe de holocaust mogelijk was, een vraag die door sociologen als Elias op de agenda werd geplaatst en door hem en zijn volgelingen maar niet in volle breedte werd opgepakt. Het gaat echter om proposities (niet om termen en begrippen). De artikelen van De Swaan zijn het beste te waarderen als een poging in een lang lopende reeks macrohypothesen over de aard van staten en geweld, microhypothesen te plaatsen. Welke is de reeks macrohypothesen? 25. Ultee 2005 kwam met de volgende reeks macrohypothesen voor de dag. a. Hobbes’ vraag: wat voorkomt de oorlog van allen tegen allen uit de natuurstaat? Hobbes’ hypothetische antwoord: als er op een grondgebied een monopolie op de geweldsmiddelen is, sterft daar bijna niemand door geweld. Historische ontwikkelingen en onderzoeksbevindingen na Hobbes: de heersers van een staat misbruiken het monopolie op de geweldmiddelen door vrienden te bevoordelen en vijanden met geweld te benadelen. b. Sinds Hobbes: Onder welke omstandigheden misbruiken de heersers van een staat het monopolie op de geweldsmiddelen? Locke’s en Montesquieu’s hypothetische antwoord: in een staat met scheiding der machten, wordt het monopolie op de geweldsmiddelen minder misbruikt. Bevinding: er is soms toch nog geweldsmisbruik. c. Sinds Bentham: Vermindert democratie bij een scheiding der machten geweld van een staat nog meer en in hoeverre vermeerderen deze twee instellingen het algemeen welzijn? Hypothetisch antwoord van Bentham: ja. Bevinding: neen. Duitsland verloor de Eerste Wereldoorlog en raakte grondgebied kwijt, wat betekent dat het monopolie op de geweldsmiddelen had gehaperd. Het Duitsland dat verloor was echter geen democratie. Weimar Duitsland was wel een democratie, maar kende reuzeninflatie, wat betekent dat de staat het monopolie op de geldmiddelen niet goed beheerde, en het kende massale werkloosheid, wat betekent dat Weimar Duitsland het collectieve goed het algemene welzijn van haar bewoners (net als de andere collectieve goederen stabiel geld en geen oorlog) niet wist te bewerkstelligen. Hitler kwam door democratische verkiezingen aan de macht en misbruikte het monopolie op de geweldsmiddelen om de joden massaal uit te moorden. d. Terwijl Elias op één feilen van de Duitse staat – als geweldmonopolie dat de grenzen van een land niet beschermde - wees, wees Eva Reichmann in haar boek uit 1950 Hostages and its discontent op twee andere feilen van de staat: het falende monopolie op de geldmiddelen en het falen van de democratie om, zoal dat tegenwoordig heet, het collectieve goed volledige werkgelegenheid te waarborgen. Merk op dat een gewelddadige dood (de ene burger aangedaan door de andere burger of door de staat) een collectief kwaad is, evenals reuzeninflatie. En merk op dat de staat niet alleen, zoals Weber stelt, het monopolie op de geweldsmiddelen heeft en zoals Elias stelt het monopolie op de geweldsmiddelen en de belastingheffing. De staat heeft ook het monopolie op de geldmiddelen en, omdat het maar één parlement kent (een parlement heeft het monopolie op wetgeving), het monopolie op de bestrijding van massale werkloosheid met behulp van belastinguitgaven en wetswijzigingen. Maar waarom werden de joden nu het slachtoffer? 6 26. Merk op dat Elias’ verklaring een historische verklaring is, die steeds verder in de tijd teruggaat en drie maal het zelfde feilen van het geweldmonopolie constateert. Die van Reichmann (en Ultee) gaat niet ver terug in die tijd en postuleert ook drie feilen van de staat, maar dan wel min of meer gelijktijdige: de slechte verdediging van grenzen (Wout Ultee: echter Duitsland viel sommige landen, België bijvoorbeeld, aan in de Eerste Wereldoorlog), de ontwaarding van de Duitse mark en de massawerkloosheid. 27. De latere macrosociologische theorieën zijn opgehouden staten als autonome eenheden te beschouwen. Zo is daar de afkondiging van de mensenrechten door de Verenigde Naties. De bedoeling daarvan was duidelijk: nooit meer Auschwitz. De vraag sinds Lemkin, de man achter de verklaring van de mensenrechten van de Verenigde Naties: Verminderen internationale verdragen de kans op uitroeiing van bevolkingsgroepen door een staat? Troepen van de Verenigde Naties hebben in de Congo in de jaren 1960 een bloedbad niet nog groter laten worden. Maar optimistisch kan men niet zijn over de Verenigde Naties na het lezen van Samantha Power’s ‘A problem from hell’ uit 2002. De leden met een vetostem bij de Verenigde Naties zijn niet altijd bereid in te stemmen met de zending van VN troepen naar geibeden waar massamoorden dreigen en plaats hebben. Alhoewel er vooruitgang zit in de macrosociologische theorieën over massamoorden, wordt de opsomming van instituties die geweld moeten voorkomen alleen maar langer en langer. De Swaans algemene hypothersen 28. Tegen deze achtergrond is werk van De Swaan belangrijk. Natuurlijk, ook hij pakt de moord op de joden niet aan. En natuurlijk, Ruanda is maar één geval. Maar hij heeft een min of meer nieuwe theorie en die theorie is geen macrotheorie maar een microtheorie. Die microtheorie heeft betrekking op drie personen, de eruit afgeleide theorie op twee ‘partijen’. De Swaan heeft bovendien een microtheorie die zich onderscheidt van uit de biologie en psychologie stammende microtheorieën volgens welke geweld in de aard van de mens zit en een onderdeel is van de strijd om het bestaan en samenwerking tussen mensen moet worden verklaard. Die biologische-psychologische theorie is wat al te gemakkelijk. Twee landen kunnen samenwerken om een derde land te grazen te nemen, en dat is ook wel gebeurd. En twee groepen binnen een land kunnen samenspannen tegen een derde groep. 29. Hoe luidt de theorie van De Swaan, uitgeschreven als proposities? De versie van 1993 lijkt wat optimistischer over de uitbanning van geweld dan de versie van 1998. In 2003 is de theorie nog pessimistischer. In de versie van 1993 moeten mensen nog veel leren en zal dat lang duren, maar de vrede lijkt te komen. De algemene propositie is dat in een uitbreidende staat de mensen zich op termijn steeds meer met elkaar gaan identificeren. In 1998 veronderstelt De Swaan dat de uitbreidende kring van mensen bij de vorming van een staat uit meerdere staten of bij de vorming van een sterkere staat uit een zwakkere met spiralen van identificatie én met spiralen van desidentificatie gepaard gaat. De Swaan had natuurlijk ook kunnen zeggen dat desidentificatie optreedt bij inkrimpende staten. 30. Hoe dan ook, net als Elias uit Über den Prozess gaat De Swaan uit van staatsvorming en net als Elias heeft hij het over de psychische gevolgen van staatsvorming. Maar dan niet zelfbeheersing in de omgang met anderen, maar identificatie en desidentificatie met het lot van anderen. De voordracht uit 1993 had als titel: ‘Sociale identificatie in uitdijende kring, over emotionele betrokkenheid in sociogenetisch perspectief’. Het artikel uit 1997: 7 ‘Uitdijende kringen van desidentificatie: gedachten over Rwanda’. De hypothesen gaan nog niet over afhankelijkheden tussen mensen. De stap van beschaafd gedrag en zelfbeheersing 31. Enkele van De Swaans hypothesen uit 1993 gaan trouwens uit van een Lenski-achtige typologie van samenlevingen en van manieren waarop mensen in hun levensonderhoud voorzien. Bij jagers en verzamelaars identificeren mensen zich met hun verwantschapsgroep. Dat is ook de groep die hun voortbestaan waarborgt, dat is de groep waarbinnen men samenwerkt om te overleven. In agrarische samenlevingen wordt het dorp een nieuwe groep en ontwikkelt zich identificatie met het dorp. Het dorp is dan weer de groep die het voortbestaan van mensen waarborgt, de groep waarbinnen men samenwerkt om te overleven. Godsdiensten vormen groepen die dorpen overstijgen, maar ze leveren slechts geringe extra identificatie op. Ras en klasse kunnen ook tot identificatie leiden. Zijn dat groepen waarvan de leden kunnen samenwerken om te overleven? Met de komst van industriesamenlevingen verandert er veel. Mensen gaan in steden (grotere wooneenheden dan dorpen) wonen, de steden vormen natiestaten en de massapolitiek, niet per sé de democratie, doet zijn intrede. Met deze uitdijende kring gaan mensen zich meer met de andere inwoners van de natiestaat identificeren, meer dan ze deden met de andere inwoners van één en hetzelfde agrarische staat. Deze toenemende identificatie met meer mensen heeft echter een tegenhanger: minder identificatie met de inwoners van andere staten. De mensen en de staten tezamen vormen de wereldmaatschappij en de mensheid. 32. De Swaan denkt in zijn oudste artikel dat zich een zwakke identificatie met de wereldmaatschappij kan ontwikkelen. Er kan op wereldniveau echter geen tegenhanger zijn van alle mensen, zoals er op het niveau van natiestaten een tegenhanger is in de inwoners van andere staten. (Wout Ultee: is dat zo? De identificatie met alle mensen kan voortkomen uit desidentificatie met de vroegere inwoners van de aardbol en kan worden versterkt door een toekomstige nog sterkere identificatie door nog sterkere wereldafhankelijkheden.) De algemeen hypothese is: mensen identificeren zich met de personen waarvan ze voor hun bestaan afhankelijk zijn. En in dynamische vorm: als mensen voor hun bestaan afhankelijker van elkaar worden, gaan ze zich meer met elkaar identificeren. Merk op dat de bijkomende veronderstellingen bij deze hypothesen aan de kant van het als-gedeelte de stap van micro naar macro-niveau wordt gemaakt (de technologische typen van Lenski), maar dat aan de kant van het dan-gedeelte de stap van desidentificatie naar bijvoorbeeld massamoord nog niet is gemaakt. De gevolgen van afhankelijkheden stonden al centraal bij Elias. 33. In 1998 zegt De Swaan dat identificatie en desidentificatie elkaars tegenhangers zijn, maar elk een zijde vormen van een driehoek van emoties, met onwetendheid en onverschilligheid als basis. Dat is wel erg veel wiskundige beeldspraak. De bijbehorende algemene hypothese (in zijn slappe vorm) is: de transformatie van sociale verhoudingen leidt tot transformatie van gevoelens, waarbij identificatie met en desidentifcatie van in de plaats komen van voorafgaande onwetendheid en onverschilligheid. Maar van wat naar wat ging de transformatie van sociale verhoudingen? Dat zegt De Swaan niet meteen. 34. Één individuele hypothese van De Swaan kan zijn: als een mens zich sterker met een ander individu gaat identificeren, neemt de identificatie van deze eerste persoon met een derde persoon af. Er is zoiets als een reservoir van identificatie dat niet onuitputtelijk is. Maar waarom zou meer identificatie met de ene persoon leiden tot (meer) desidentificatie met de andere persoon? ‘Niet zo aardig meer vinden’ is wat anders dan ‘haten’. 8 35. Achter de zonet genoemde drie-personen individuele hypothese lijkt een andere driepersonen individuele hypothese te staan: als iemand meer met een ander iemand gaat samenwerken om te overleven en in het bestaan te voorzien, gaat de eerste persoon zich meer met de tweede identificeren. De samenwerking tussen de twee personen is er omdat ze in hun voortbestaan door een derde worden bedreigd of belemmerd. De bedreiging of belemmering leidt tot samenwerking, tot meer identificatie met de persoon waarmee wordt samengewerkt, en tot desidentificatie met de persoon van wie de bedreiging of belemmering uitgaat. Door zijn hypothesen tot desidentificatie uit te breiden, kan De Swaan gemakkelijker de stap naar bijvoorbeeld volkenmoord maken. Wat de afhankelijkheden precies inhouden, is volgens Wout Ultee bij De Swaan de vraag. In Zorg en de staat onderscheidt De Swaan verschilledne soorten afhankelijkheden: economische afhankelijkheden, politieke afhankelijkheden, fysieke afhankelijkheden. Maar de afhankelijkheid is duidelijk als het om samenwerking om voort te bestaan en levensbedreiging gaat: economische afhankelijkheid ter opheffing van te weinig voedsel zonder samenwerking en levensbedreiging door vijanden. Waar komen de vijanden vandaan? 36. In een industriesamenleving zijn mensen van elkaar afhankelijk door de arbeidsverdeling. Maar weinig mensen houden hun eigen koeien voor vlees en melk, maar weinig mensen hebben een tuin om groenten te verbouwen. De mensen met uiteenlopende beroepen hebben elkaar nodig. In een agrarische samenleving hebben de meeste mensen hetzelfde beroep: boer. In hoeverre hebben boeren elkaar nodig? Ze wonen in dorpen, misschien om elkaar bij de oogst te helpen, maar vooral om zichzelf tegen aanvallers van buiten te kunnen verdedigen. Daarom wonen ze veelal rond burchten. Maar boeren kunnen elkaar in de weg zitten: de grond die door de ene boer wordt bebouwd, kan niet door de andere boer worden bebouwd. Om de theorie van collectieve goederen en kwaden toe te passen: terwijl er bij industrialisering positieve externe effecten zijn, zijn er bij landbouw negatieve externe effecten. Zijn de massamoorden van tegenwoordig er industriesamenlevingen of juist in agrarische samenlevingen? En trad de jodenmoord op bij stagnerende industrialisering? 37. Zijn de afhankelijkheden van de figuratiesociologie in agrarische samenlevingen er wegens samenwerking om te overleven bij levensbedreiging door derden, en in zijn die in industriesamenlevingen er door samenwerking zonder levensbedreiging door derden? De Swaan over Ruanda 38. De Swaan gaat zijn aldus in vergelijking met Elias uitgebreide hypothese toepassen op Ruanda. Eerst verwerpt hij andere verklaringen. Het gaat niet om een eeuwenoude stammentwist die nu toevallig heel hevig is opgelaaid. De Hutu’s en Tuutsi’s zouden de twee eeuwenoude stammen zijn, maar dat zijn in dit geval geen vaststaande raciale categorieën. De Swaan heeft als alternatief dat partnerkeuze verschillen tussen mensen erfelijk kunnen worden. (Als lange mannen bij lange vrouwen kinderen verwekken en kleine mannen bij kleine vrouwen, en dit enige generaties doorgaat, wordt de lengteverdeling in de populatie bimodaal.) Zo kunnen er Hutu’s en Tuutsi’s als aan uiterlijkheden herkenbare typen zijn ontstaan. De mensen die ‘de macht’ hadden werden Hutu’s genoemd, die mensen die geen macht hadden Tuutsi’s. Als machthebbers een betere levenstandaard hadden en daarom bijvoorbeeld langer worden en verder met elkaar trouwen, kunnen binnen een populatie uiterlijke verschillen gaan ontstaan. Merk op: de macrohypothese gaat over twee ‘partijen’. 39. Deze uiterlijke verschillen leidden tot identificatie met de ene groep en tot desidentificatie met de andere groep. Zo kwamen gedeeltelijk ware fantasieën over de andere groep op, en zo 9 gebeurde het dat de Hutu-radio stereotypen over Tuutsi’s ging verspreiden. De angst die de twee partijen voor elkaar hadden, was uiteindelijk niet onterecht, maar het geweld dat eruit resulteerde was een collectieve irrationaliteit. Wout Ultee:de Duitsers vermoordden de joden en de Joden hadden nauwelijks Duitsers vermoord (of men moet veel waarde hechten aan de moord van een joodse vluchteling in Parijs op de Duitse gezant Von Rath. Maar het is toch niet zo dat de Hutu’s de Tutsi’s afmaakten én de Tuutis’s de Hutu’s? 40. Ultee: maar waarom keerden de Hutu’s zich tegen de Tuutsi’s? Ze zijn toch afhankelijk van elkaar en afhankelijkheid leidt toch tot identificatie? Waarom hier desidentificatie? Ik kan hier alleen maar verwijzen naar de andere aard van afhankelijkheden in agrarische (hier zelfs tuinbouw)samenlevingen in vergelijking met industriesamenlevingen. Maar de zaak is ad hoc. 41. Dat dacht Ultee voor Diamond, Collapse. Echter nu. Het ene volk bestaat uit tuinbouwers, het andere uit veehouders en er is in Ruanda door de bevolkingsdichtheid en -groei te weinig land. Omdat veehouders meer land nodig hebben om voort te bestaan dan tuinbouwers, vormen veehouders een bedreiging voor het voortbestaan van tuinbouwers en is de bedreiging andersom geringer. Het kleinst is de bedreiging tussen tuinbouwers, het grootst wellicht tussen veehouders. Zo desidentificatie met de andere groep verklaard. 42. Maar nog door op De Swaan. Hoe komt nu het geweld tot stand? De Swaans hypothese is dat ontwikkelingen in het transnationale statenstelsel (Wout Ultee: welke, wie was de derde partij?) het geweldsmonopolie van de staat op het grondgebied van Ruanda ondermijnden (Wout Ultee: was er een geweldsmonopolie op dat gebied?). De Swaans andere hypothese, die op het eind van zijn latere artikel uit de lucht komt vallen, luidt dat er in Ruanda een nijpend gebrek aan landbouwgrond is. En dat moet dan de verklaring van de slachtingen zijn. Wout Ultee: Als het geweldsmonopolie ontbindt, hoe kwamen de wapens dan in de handen van Hutu’s? Of hadden de moorden plaats met andere wapens dan de wapens van de staat, hadden de mensen geen voor moord bruikbare kapmessen thuis? De Swaan 1997 is onaf. 43. De hypothese over het transnationale stelsel is een poging van figuratiesociologen om zo veel mogelijk op de staat door te gaan en zo weinig mogelijk over conflicten te zeggen waarmee marxisten voor de dag zouden komen. De figuratiesociologen hebben het over de gevolgen van staatsvorming als vorm van rationalisering, de historisch materialisten over de gevolgen van kapitalistische economieën als irrationele productieverhoudingen. De verdrijving van één groep uit Ruanda naar een buurland en de vorming van een leger aldaar, had als gevolg dat het geweldsmonopolie binnen Ruanda ging wankelen. 44. Schaarste aan grond en binnenlands geweld als gevolg daarvan doet natuurlijk ook het geweldsmonopolie wankelen. Dat zegt De Swaan niet duidelijk. Hier komt bij dat volgens Diamond de Hutu’s ook geweld gebruikten tegen een numeriek kleine derde bevolkingsgroep en dat Hutu’s ook nog eens Hutu’s afmaakten. Deze bevindingen spreken tegen De Swaans hypothese dat geweld een gevolg van desidentificatie is. Diamond gebruikt de bevindingen om zijn stelling dat landschaarste geweld tussen wie en wie dan ook als gevolg heeft, te onderstrepen. De vraag voor toekomstige theorievorming is in hoeverre figuratiesociologische hypothesen over de gevolgen van afhankelijkheden tussen mensen de verklaring van macrogeweld vergemakkelijken. 45. De Swaan in 2003 en Moord en de staat. Sinds een eeuw of twee zijn de kringen van onderlinge identificatie veel omvangrijker geworden. Klasse, ras en natie zin verder reikende identificatiekringen dan dorp en gezin. Tegelijkertijd zijn de kringen van desindentificatie 10 groter geworden. Dat zijn twee aspecten van hetzelfde proces. Wout Ultee: is dat een verklaring? Om ‘het zelfde’ te zijn als een tweede persoon, moet ik ‘verschillen’ van een derde persoon. Maar als ik hetzelfde ben als een groot aantal mensen, moet ik dan ook verschillen van een groot aantal mensen? Hier ligt een merkwaardige niveau-overgang. Kan zo gemakkelijk van het microniveau naar het macroniveau worden overgestapt? 46. Beter gezegd. Hoe volgt uit de individuele uitspraak dat meer identificatie van een persoon met een tweede persoon gepaard gaat met meer desidentificatie met een derde persoon, de macro-uitspraak dat als de kring van identificatie zich uitbreidt de kring van desidentificatie zich ook uitbreidt? Op één of andere manier moet dat gebeuren met veronderstellingen over afhankelijkheden tussen mensen, waarbij er twee afhankelijkheden mogelijk zijn, afhankelijkheden wegens samenwerking bij voortbestaan en afhankelijkheden door bedreiging van het voortbestaan door de tegenwerking van anderen. Dus: als een persoon door meer personen wordt tegengewerkt, gaat deze persoon met meer mensen samenwerken. Beschermt de rechtsstaat relatief? 47. Behalve emotionele en sociale desidentificatie, speelt wat anders een rol: de beulen doen in afzondering hun beulenwerk. Wil de rest dit beulenwerk niet zien of kan ze dat niet? 48. Volgens De Swaan moordt absolute macht absoluut. Dat is een variant op de uitspraak van de Engelse lord Acton volgens welke absolute macht absoluut corrumpeert. Ook volgens De Swaan beschermt de rechtsstaat relatief. Dat is te gemakkelijk. Het gaat er ook om wat de democratie doet: en rechtsstaat met Weimar-democratie deed het eens slechter dan rechtsstaat plus de min of meer absolute Duitse keizer of bondskanselier. De Swaan toetsen en na De Swaan 49. Benard & Schlaffer, Vor unseren Augen uit 1993 handelt over het voormalige Joegoslavië. De twee ter plekke rondreizende en als journalisten verslagen schrijvende sociologen merkten op dat de goede betrekkingen tussen Serviërs en Bosniërs in de dorpen door toedoen van derden (uit de steden gekomen Servische milities) verslechterden. De milities traden niet alleen op tegen Servische dorpelingen, maar ook tegen Bosnische dorpelingen die Serviërs hielpen en de milities bedreigden Bosniërs die wel eens Serviërs zouden kunnen helpen. Als hypothese: door de dreiging met geweld van een derde partij, werd de desidentificatie tussen de twee oude partijen vergroot en kwam een geweldsspiraal tot stand. Laat zich meer op grond van journalistieke verslagen over derde partijen in Ruanda zeggen? Dan kan misschien de stap van individuele desidentificatie naar massamoord worden gezet. 50. Wat leren andere boeken over andere massamoorden en een derde partij? Was de radio in Ruanda de derde partij? Lees de boeken die De Swaan aanhaalt over Ruanda. Belgische journalisten schreven de beste over de volkenmoord aldaar. (Ruanda was een Belgische kolonie.) Colette Braeckman, Rwanda, histoire d’un génocide, Paris, Fayard, 1994. 46. Alex de Waal, Famine that kills, Darfur, Sudan, revised edition, Oxford University Press, 2005. Er waren steeds wisselende allianties en de belangrijkste partij worden vergeten. Wout Ultee 16-9-2010 11