Sociologische wetten naar theoretische rangschikking

advertisement
Sociologische wetten naar theoretische
rangschikking/enkele belangrijke begrippen
Structureel functionalisme
Politieke-rechtenhypothese (Bernstein)
De strijd tussen arbeiders en kapitaalbezitters
wordt meer een strijd om uitbreiding van politieke
rechten; die strijd is niet uitsluitend gewelddadig
en heeft succes; naarmate de verworven politieke
rechten ruimer zijn, wordt de strijd tussen
arbeiders en kapitaalbezitters meer syndicalistisch
en parlementair van aard, daarmee vreedzame
vormen aannemend; wanneer de arbeiders zich in
vakbonden en partijen aaneensluiten, krijgen ze bij
stapsgewijze hervormingen allerlei sociale rechten,
terwijl door de invoering van sociale rechten de
inkomens van arbeiders en kapitaalbezitters ook in
relatieve zin minder van elkaar gaan verschillen.
Integratietheorie (Durkheim, Hirschi)
Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in om
het even welke intermediaire groepering van een
samenleving, leven ze om het even welke de norm
van deze groepering na.
Anomietheorie (Durkheim, Merton)
Naarmate de normen en waarden van een
samenleving betreffende na te streven doelen en
daarbij te hanteren middelen voor
samenlevingsleden moeilijker met elkaar te
verenigen zijn, is de kans groter dat deze
samenlevingsleden regels ter bescherming van
andermans lijf en leven en van hun bezittingen
overtreden.
Orthodox historisch materialisme
Kolonialismehypothese (Luxemburg)
Als kapitalistische samenlevingen koloniën hebben
en als dus moederland van een imperium zijn, dan
stijgen in de moederlanden de lonen van arbeiders
in absolute, maar niet in relatieve zin, terwijl de
lonen van arbeiders in de koloniën in absolute zin
dalen; en wel doordat kapitaalbezitters meer
dwang uitoefenen over de arbeiders in hun
koloniale ondernemingen, en met de daar
gemaakte winsten de arbeiders in de
moederlanden afkopen; het zoeken van
moederlanden naar koloniën leidt tot oorlogen
tussen de imperia en deze oorlogen leiden tot de
ondergang van het kapitalisme.
(Cultureel voorgeschreven doelen, institutioneel
vastgelegde middelen)
Conformisme +/+, Innovatie +/-, Ritualisme -/+,
Retraitisme -/-
Historisch materialisme
Algemene wet van kapitalistische accumulatie
(Marx)
De groei van de totale hoeveelheid kapitaal in de
Europese landen van de negentiende eeuw leidde
tot een steeds hogere opstapeling van rijkdommen
aan de kant van de kapitaalbezitters en tot
toenemende armoede voor de leden van de
arbeidende klasse.
Wereldsysteemtheorie (Wallerstein)
In sommige landen bevinden zich de hoofdzetels
van ondernemingen (het centrum van de
kapitalistische wereldeconomie), in andere (de
periferie) staan alleen nevenvestigingen, waarbij
veelal in de neven-vestigingen grondstoffen
worden gewonnen of verbouwd en in de
hoofdzetels daaruit eindproducten worden
vervaardigd; in het centrum stijgen de lonen
absoluut en relatief, terwijl ze in de periferie
relatief en absoluut dalen, en wel doordat
ondernemingen met de hoofdzetel in het centrum
en nevenvestigingen in de periferie
(multinationals) meer dwang uitoefenen over
arbeiders in de periferie dan over arbeiders in het
centrum; hierdoor komen in de periferie
gewelddadige bewegingen op tegen regeringen die
multinationals niet aan banden leggen.
Klassiek historisch materialisme
Centralisatiehypothese (Marx)
In kapitalistische samenlevingen raakt de alsmaar
groeiende hoeveelheid kapitaal bij steeds minder
kapitaalbezitters geconcentreerd en wel doordat
grote eigenaren de kleine eigenaren door
prijsafbraak uit de markt drijven.
Revisionistisch historisch materialisme
Scholingshypothese (Bernstein)
De arbeiders gaan er absoluut op vooruit doordat
arbeid met de mechanisering van de
productiewijze geschoold raakt en
kapitaalbezitters minder dwang op geschoolde dan
op ongeschoolde arbeiders kunnen uitoefenen; de
arbeiders worden relatief armer doordat scholing
niet geheel de dwang teniet kan doen die
kapitaalbezitters uitoefenen.
1
Billy Holiday-hypothese
Als aanvulling op de slavenhypothese, die stelt dat
zwarten niet deelnemen aan verkiezingen door
belemmeringen zoals de test op geletterdheid:
zwarten werden tevens angst aangejaagd,
waardoor zij hun (politieke) stem minder zouden
laten gelden.
Mondialiseringshypothese (Klein)
In een wereld met vrijhandel in grondstoffen en
eindproducten waarin wereldwijd in- en
verkopende ondernemingen uit hogelonen-landen
zich steeds meer toeleggen op merkgoederen,
stijgt in hogelonenlanden de werkloosheid onder
academici, dalen er in absolute zin de lonen voor
ongeschoolde arbeid in de industrie en blijven in
lagelonenlanden deze lonen even laag als ze waren
en de arbeidsomstandigheden even erbarmelijk,
en wel omdat mondiale ondernemingen arbeid in
hogelonenlanden vervangen door arbeid in
lagelonenlanden en de onderaannemers in
lagelonenlanden tegen elkaar uitspelen; tegen
deze dwang wordt tijdens bijeenkomsten van de
WTO en andere internationale organen betoogd
door studenten uit hogelonenlanden, en hoe meer
deze studenten via internet te weten komen van
de leden van vakbonden in de landen met lage
lonen over het optreden aldaar van
onderaannemers en hoe meer die kennis onderling
uitwisselen, des te sneller wordt de aardbol een
wereld zonder kinderarbeid waarin de productie
voldoet aan veiligheidseisen en werknemers
minstens het minimumloon ontvangen en tevens
een wereld zonder logo’s.
Interpretatief individualisme
Wereldbeeldenhypothese (Weber)
Hoe activistischer het wereldbeeld van een
samenleving, des te meer hebben de leden van
deze samenleving een praktisch-rationele
levenswijze en des te meer benutten ze
mogelijkheden om goederen efficiënter voort te
brengen.
Etiketteringstheorie (Scheff)
Wanneer mensen door anderen als afwijkend
worden beschouwd en deze anderen daarnaar
handelen, kan de voorstelling die mensen hebben
van dit identiteit van anderen, op een gegeven
ogenblik onderdeel worden van het beeld dat
mensen van zichzelf hebben. En wanneer mensen
het zelfbeeld hebben dat ze afwijkend zijn, gaan ze
in bepaalde mate zelf daarnaar handelen.
Open-landtheorie (Sombart)
In kapitalistische samenlevingen die geen feodaal
verleden hebben gekend en waar onontgonnen
grond bestaat die nog niet in particuliere handen
is, beginnen meer arbeiders een eigen bedrijf,
waardoor ze sociaal stijgen, ze doen dat omdat de
dwang die kapitaalbezitters in landen met vrije
grond over arbeiders kunnen uitoefenen, zwakker
is; en naarmate de sociale stijging in die
samenlevingen omvangrijker is, komt er minder
strijd voor tussen arbeiders en kapitaalbezitters en
neemt die strijd ook vreedzamer vormen aan.
Staatsbeeldenhypothese (Weber)
Hoe activistischer het staatsbeeld is van de
politieke ideologieën die in een industrieland
opgang maken, des te kleiner zijn de ongelijkheden
in die samenleving.
Technologisch-ideologisch evolutionisme
Technologiehypothese (Lenski)
Naarmate de voedselvoorzieningstechnieken in
samenlevingen verder zijn ontwikkeld, zal de
verdeling van consumptiegoederen in die
samenlevingen schever zijn.
(Naarmate de technologische ontwikkeling in een
land verder is ontwikkeld, des te groter zijn de
ongelijkheden in die samenleving)
Slavenhypothese (Wiley)
In kapitalistische samenlevingen die slavernij
hebben gekend, verbetert de levensstandaard van
voormalige slaven en van hun nakomelingen maar
weinig, en wel doordat de oude slavenhouders
door één lijn te trekken deze mensen van het
genot van goederen en diensten blijven uitsluiten,
dit leidt ertoe dat de nakomelingen van slaven
deelnemen aan sit-ins, boycots, betogingen en
marsen, en dat rassenrellen en –onlusten
uitbreken.
(partijen die ongelijkheid wilden afschaffen,
konden nauwelijks onder zwarten stemmen
winnen, omdat deze veelal werden uitgesloten van
verkiezingen)
Ideologiehypothese (Lenski)
Hoe activistischer het staatsbeeld is van de
politieke ideologieën die in een industrieland
opgang maken, des te kleiner zijn alle
ongelijkheden in die samenleving.
2
Machtsmiddelenhypothese (Lenski)
Naarmate in een samenleving hulpbronnen
ongelijker zijn verdeeld, zijn ook de
consumptiegoederen in die samenleving schever
verdeeld, waarbij de meeste consumptiegoederen
naar de mensen met de meeste hulpbronnen gaan.
Naarmate de voedselvoorzieningstechnieken in
een samenleving verder zijn ontwikkeld, telt deze
meer hulpbronnen; en doordat oude en nieuwe
hulpbronnen cumuleren, is de totale verdeling van
hulpbronnen ongelijker.
Wetsregels hebben betrekking op collectieve
goederen en hun productie is pas optimaal
wanneer de wetgevend macht bij algemeen
stemrecht wordt gekozen en wanneer
overheidsdiensten zijn belast met de uitvoering
van deze wetten of deze diensten toezicht houden
op hun naleving. Het aantal collectieve goederen is
in beginsel onbeperkt. Het rationaliseringsproces is
verder voortgeschreden als de productie van
individuele goederen via de markt plaatsvindt en
die van collectieve goederen via de overheid
verloopt. (nieuwe politieke economie)
Elias’ hypothese dat beschaafd gedrag een verlies
aan wapenmacht compenseert
Hoe sterker de staatsvorming in een samenleving
is, des te geringer is de waarde van bezit van
wapens als hulpbron, des te groter is de waarde
van zelfbeheersing en des te meer zelfbeheersing
zullen mensen hebben. Beschaafd gedrag is een
vorm van zelfbeheersing; hoe sterker de
staatsvorming in een samenleving is, des te
beschaafder zullen zich de leden van die
samenleving gedragen.
Individuele goederen zijn goederen waarvan het
eigendom exclusief is en het gebruik rivaliserend.
Collectieve goederen zijn goederen die wanneer ze
eenmaal aan één individu zijn verschaft door
bepaalde externe effecten zonder extra kosten
tevens aan anderen ter beschikking staan.
Collectieve goederen worden niet optimaal door
vrije markten voortgebracht.
Dilemma der gevangenen
Onder voorwaarde dat personen onafhankelijk van
elkaar beslissingen nemen, leidt individuele
rationaliteit bij de voortbrenging van een collectief
goed niet tot collectieve rationaliteit. (Als overleg
tussen personen onmogelijk is, leidt individuele
rationaliteit tot collectieve irrationaliteit)
Bourdieu’s hypothese dat cultuuroverdracht een
verlies aan economische macht compenseert
De overdracht van cultuur is een compenserende
strategie om de eigen positie te handhaven
ondanks egaliserende overheidsmaatregelen.
Compenserende strategieën (Bourdieu)
Cultuurdeelname
Onderwijs
Cultuuroverdracht
Onderwijsendogamie
Zwartrijdershypothese/meeliftershypothese
Een ieder heeft voordeel bij de productie van een
collectief goed, maar ook dat men daaraan geen
eigen bijdrage levert. Zonder bij te dragen in de
productiekosten probeert men van een goed te
genieten.
(collectieve goederen worden alleen optimaal
voortgebracht bij meerderheidsbeslissing en
aanvaarding van dwang; niet bij overlaten aan
marktmechanisme, het vrije overleg of beslissing
bij eenstemmigheid)
De leden van de bovenlagen bezitten zoveel
machtsmiddelen, dat ze die niet allemaal
behoeven in te zetten. Zetten ze pas in als
overheid egaliserende maatregelen neemt.
Utilitaristisch-individualisme
Hypothese van het strategische midden
(Tullock)
Middengroepen slagen erin een aanzienlijk deel
van het belastinggeld via herverdeling aan zichzelf
ten goede te laten komen, omdat men met zowel
de armen als de rijken een coalitie kan sluiten.
Men werkt samen met de armen, omdat rijken
meer te plukken zijn. Middengroepen dreigen de
armen om met de rijken te gaan samenwerken en
andersom.
Markthypothese (over individuele goederen;
Smith)
De welvaart van een land is een
samenlevingskenmerk; wanneer de wetsregels van
een vrije markt gelden, heeft nutsmaximalisatie
niet alleen als gevolg dat de welstand van een
persoon toeneemt, maar ook als onbedoeld gevolg
dat de welstand van andere personen stijgt.
(klassieke economie)
Belangrijke begrippen uit UAF
Staatshypothese (over collectieve goederen)
3
Figuratiesociologie: richt zich op de gevolgen van
zelfetikettering voor bepaalde vormen van
rationalisering.
Assimilatiehypothese: naarmate een persoon
langer in een voor diegene vreemd land verblijft,
raakt deze persoon meer geïntegreerd in
intermediaire groeperingen van dit land en heeft
deze persoon zich de cultuur van dit land meer
eigen gemaakt.
Beginsel van democratisch centralisme: voordat
het Centraal Comité besluiten neemt, dient kritiek
binnen de partij te worden aangemoedigd; na
besluitvorming dient een ieder het loyaal uit te
voeren.
Seculariseringsprobleem: verwereldlijking van het
maatschappelijke leven plus de onttovering van
religie.
Stemmenruil: als leden van wetgevende organen
niet aan alle kwesties even zwaar tillen, leidt
nutsmaximalisatie ertoe dat ze bij het nemen van
besluiten stemmen ruilen.
Correlatiecoëfficiënten: 1=samenhang tussen rijen
perfect, 0= geen enkel verband.
Partiële correlatie: uitschakeling storende
effecten.
Odds Ratio: 1=gelijke kansen; >1= ongelijke
kansen, hoe hoger des te minder gelijkheid en des
te minder relatieve mobiliteit; <1= komt zelden
voor, bijv. hoger opgeleiden grotere kans op daling
dan op stijging; hoe meer odds ratio boven de 1
uitkomt, des te geslotener zijn de groepen voor
elkaar.
Odds = 10
Odds = 8 -> opener!
Structureel functionalisme

Integratietheorie
Zelfdoding
Kleine criminaliteit (jongeren)
Stemgedrag

Anomietheorie
Witteboordencriminaliteit
Zelfdoding
Bijstandsfraude
Historisch materialisme





Algemene wet van kapitalistische
accumulatie (rijken rijker, armen armer)
Scholingshypothese
Kolonialismehypothese
Wereldsysteemtheorie
Mondialiseringshypothese



Open landtheorie
Slavenhypothese
Billy Holiday-hypothese
Interpretatief individualisme



Wereldbeeldenhypothese
Etiketteringstheorie (Scheff)
Staatsbeeldenhypothese
Technologisch-ideologisch evolutionisme
Multidimensionaal stratificatiemodel: drie
dimensies: economische macht, aanzien, politieke
macht.
Neomarxisme: p.311
Weberianisme: p.311
Neoweberianisme: p.312
Neorevisionisme: zolang de grote politieke partijen
postmaterialistische zaken niet hoog op de agenda
plaatsen, zouden de leden van de nieuwe klasse
onconventionele vormen van politieke participatie
tentoonspreiden en stemmen op kleine linkse
partijen.
Symbolisch interactionisme: mensen plakken
anderen etiket op (etiketteringstheorie)
Wet van Sullerot: Tijdens vierde en vijfde golf van
Industriële Revolutie: als het percentage vrouwen
in een beroep stijgt, daalt het aanzien van dit
beroep.
Symbolisch interactionisme: bestudeert de
gevolgen van etikettering door anderen voor de
orde in de samenleving.





Technologiehypothese
Ideologiehypothese
Machtsmiddelenhypothese
Elias’ hypothese dat beschaafd gedrag
een verlies aan wapenmacht
compenseert.
Bourdieu’s hypothese dat
cultuuroverdracht een verlies aan
economische macht compenseert.
Utilitaristisch-individualisme




4
Markthypothese (over individuele
goederen)
Staatshypothese (over collectieve
goederen)
Dilemma der gevangenen
Zwartrijdershypothese /
meeliftershypothese

Hypothese van het strategische midden
5
Download