Deel I - Telenet Users

advertisement
Dossier I: Leven en werk van de 19deeeuwse arbeider
A. De tweede industriële revolutie
a) Nieuwe ontwikkelingen in de industriële productie

De ontwikkelingen van de wetenschap (zie eerder) gaf als vanzelfsprekend ook
aanleiding tot een aantal vernieuwingen in de industriële economie.
 Niet louter steenkool en ijzer waren de belangrijkste pijlers van de industrie,
maar hoe langer hoe meer ook aandacht voor staal, petroleum, elektriciteit en
chemische producten.
 Stoommachines waren niet langer voldoende om aan de noden van de fabrieken
te voldoen. Daarom ontwikkelde men ontploffingsmotoren (op basis van petroleum of
aardgas) en elektromotoren.
 In sommige fabrieken werd een soort van “lopende-bandsysteem” ingevoerd.
 Doel: arbeidsverdeling / specialisatie van de arbeiders.

De tweede industriële revolutie werd ook gekenmerkt door een enorme
schaalvergroting van verscheidene bedrijfstakken.
 Men produceerde steeds meer en de handelroutes werden alsmaar langer.

Deze ontwikkelingen in de industrie hadden bovendien een verregaande
verstedelijking tot gevolg.
 De fabrieksarbeiders wilden zich immers dicht bij hun werkplek vestigen.
 Deze groei van de steden was gekoppeld aan plattelandsvlucht.
b) De uitbuiting en proletarisering van de arbeiders

Door een aantal politiek-liberale revoluties als tevens door de industrialisering
was het oude sociale systeem dat bestond uit drie standen (adel, geestelijkheid, 3de
stand) verdwenen en vervangen door een klassenmaatschappij, alwaar onder
andere een onderscheid werd gemaakt tussen de industriële bourgeoisie
(de bezitters, de elite) enerzijds en het proletariaat (de arme loonarbeiders) anderzijds.
 Vele van de arme arbeiders in de steden waren afkomstig van het platte land,
alwaar de kleine boeren het door opeenvolgende misoogsten, de invoer van
goedkoop graan uit Amerika, het wegvallen van extra inkomsten uit
huisnijverheid, etc… alsmaar moeilijker kregen om te kunnen overleven.
52

De werkomstandigheden voor de
verschrikkelijk (mogelijk zelfs onmenselijk):
-
19deeeuwse
arbeiders
waren
ronduit
Omdat er in de steden vaak een overaanbod aan arbeiders aanwezig was,
konden de fabriekseigenaars deze potentiële werknemers ook makkelijk tegen
elkaar uitspelen.
 Om te overleven, bleken deze arbeiders immers bereid om slechte
werkomstandigheden, lage lonen, etc… te aanvaarden.
 Een slecht loon was nog steeds beter dan helemaal geen loon…
 Er bestond nog geen sociale zekerheid zoals we die vandaag kennen!
-
Enkele voorbeelden van deze slechte werkomstandigheden:
 Lange werkdagen: 14 uur per dag was geen uitzondering.
 Ongezonde werkplaats: dampen van lood, teer of scheikundige producten.
 Vele arbeidsongevallen soms met een dodelijke afloop.
-
Het karige loon dat de arbeiders ontvingen, was vaak niet voldoende om aan
het absolute minimum van hun behoeften te voldoen.
 Vaak moesten daarom ook de vrouwen en kinderen uit werken gaan.
 Zelfde slechte werkomstandigheden.
 Vrouwen en kinderen werden overigens nog minder betaald.
 Om de arbeiders nog meer onder hun controle te houden, ontwikkelde de
rijke burgerij bovendien ook nog het trucksysteem.
 De arbeiders werden voor een deel uitbetaald met producten uit
de winkel van de fabriekseigenaar of ze werden met geld
uitbetaald, maar waren dan verplicht om hun producten in de
winkel van de fabriek te kopen.
 Aangezien de fabriekseigenaars ook de prijzen in hun
eigen winkels bepaalden, betekende dit nog meer winst voor
de industriële elite.
53

De 19deeeuwse arbeiders hadden geen enkele vorm van inspraak:
-
Cijnskiesstelsel: Alleen degenen die een zeker bedrag aan belasting
betaalden, mochten aan de verkiezingen deelnemen.
 Pas op het einde van de 19de eeuw en dit na een aantal gewelddadige
stakingen en betogingen werd het cijnskiesstelsel door het Algemeen
Meervoudig Stemrecht vervangen (vb in België in 1893: zie later).
-
Ook de Wet Le Chapelier bleef van kracht.
 Deze wet ontstond tijdens de burgerlijke fase van de Franse Revolutie.
 Officieel stakingsverbod.
 Verbod op organisatie van de werknemers: vakbonden waren dus niet
toegelaten.
 Etc…
-
De arbeiders werden verder nog in bedwang gehouden door het bestaan van
het “werkboekje”.
 Dit document bevatte gegevens over loon, werkijver, gedrag, etc…
 Elke arbeider werd verplicht een werkboekje te hebben.
 Dit boekje werd bewaard en aangevuld door de werkgevers.
 Zonder werkboekje kon je geen nieuw werk vinden.
 Extra controle van de fabriekseigenaars op de arbeiders.
54
Download