OEFENVRAGEN TIJDVAK 6, 7, 8 HAVO-5 1 (4pnt

advertisement
OEFENVRAGEN TIJDVAK 6, 7, 8 HAVO-5
1 (4pnt)
In 1598 werd in Frankrijk het Edict van Nantes uitgevaardigd. Dit maakte een
einde aan de burgeroorlog tussen katholieken en protestanten. In 1685 trok
koning Lodewijk XIV (1638-1715) het edict weer in, omdat hij één godsdienst in
zijn land wilde. Veel Franse protestanten vluchtten toen naar de Nederlandse
Republiek.
Noem twee redenen waarom veel Franse protestanten juist naar de Republiek
vluchtten en
leg uit dat het beleid van Lodewijk XIV paste bij het absolutisme van veel
vorsten in de zeventiende eeuw.
2 (4pnt)
De Franse koning Lodewijk XIV (1643-1715) staat bekend als een absoluut
vorst. Hij benoemde Jean-Baptiste Colbert (1619-1683), de zoon van een rijke
lakenkoopman, tot minister. Dat was voor die tijd een bijzonder
benoemingsbeleid, omdat Colbert niet van adel was.
Leg uit dat dit benoemingsbeleid:
− paste bij een absoluut vorst uit die tijd en
− samenhing met de maatschappelijke veranderingen die het
handelskapitalisme met zich meebracht.
3 (4pnt)
Gebruik bron 1.
In deze tekst beschrijft de Engelse filosoof Hobbes zijn ideeën over de inrichting
van de ideale staat.
Leg telkens met de bron uit:
− waarom zijn ideeën voor de traditionele absolute vorsten niet aantrekkelijk
zijn
− maar voor de latere verlichte absolute vorsten wél.
bron 1
De Engelse filosoof Thomas Hobbes schrijft in 1651 een boek over de inrichting
van de staat. Daarin zegt hij
De enige manier om zo'n gemeenschappelijke macht in te stellen is, dat allen
hun macht en kracht overdragen aan één man (…), zodat de veelheid van willen
teruggebracht wordt tot één wil. Dit is meer dan een overeenkomst of akkoord;
het is een reële eenheid van allen in één en dezelfde persoon, ingesteld door
een overeenkomst van allen met allen, alsof ieder tot allen zou zeggen: “Ik
verleen het gezag en het recht mijn eigen leven te leiden aan deze man (…), op
voorwaarde dat u hetzelfde doet”.
Zijn persoon bevat de essentie van de staat. Die staat kunnen we omschrijven
als één persoon, voor wiens handelingen de verantwoordelijkheid bij een grote
massa mensen rust, die zich door onderlinge overeenkomsten verbonden
hebben. Daardoor kan hij, naar eigen inzicht, al hun krachten en middelen
inzetten voor hun vrede en gemeenschappelijke bescherming.
4 (4pnt)
Gebruik nogmaals bron 1.
Op sommige ideeën van Hobbes wordt voortgebouwd bij de democratische
revoluties van het einde van de achttiende eeuw.
Leg uit op welke opvatting van Hobbes wél en op welke opvatting niet wordt
voortgebouwd bij deze democratische revoluties.
5 (3pnt)
De Pruisische koning Frederik de Grote wordt beschouwd als een voorbeeld van een
verlicht absoluut vorst. Aan hem wordt de uitspraak toegeschreven “Alles voor het volk,
maar niets door het volk”. Deze uitspraak wordt vaak gebruikt om te laten zien dat
‘verlichte’ vorsten niet alle ideeën van de Verlichting overnamen.
Noem het idee dat zij meestal niet overnamen en verklaar dit.
6 (6pnt)
Gebruik bron 2.
Deze afbeelding kan gebruikt worden als illustratie bij een aantal paragrafen uit een boek
over het Abolitionisme, met de volgende titels:
1 Verlichtingsideeën
2 De transatlantische slavenhandel
3 De Industriële Revolutie
Leg voor elke paragraaf uit welk verband er bestaat tussen de titel van de paragraaf en
• het Abolitionisme,
• de bron met het medaillon.
BRON 2
Een medaillon uit 1787 gemaakt door de Britse aardewerkfabrikant Josiah Wedgewood
(1730-1795). Hij kopieerde dit medaillon en stuurde het naar vrienden in New York. Het
werd een enorm succes: er werden meer dan 200.000 exemplaren van gemaakt en verkocht
Vertaling
Ben ik geen mens en broeder?
7 (2pnt)
Tijdens de Franse Revolutie (1789) werden onder invloed van ideeën van de Verlichting de
voorrechten van de eerste en tweede stand afgeschaft.
Noem een idee van de Verlichting en leg uit dat het van invloed was op de afschaffing van
deze voorrechten.
8 (2pnt)
Marie-Antoinette was tijdens het uitbreken van de Franse Revolutie in 1789 koningin van
Frankrijk. Zij zou tijdens een van de rellen in 1789 gezegd hebben: “De mensen roepen om
brood, maar als zij geen brood hebben, waarom eten zij dan geen cake?”
Deze uitspraak wordt vaak gebruikt om twee oorzaken van de Franse Revolutie te
illustreren.
Leid deze twee oorzaken uit de uitspraak van Marie-Antoinette af.
9 (2pnt)
De Industriële Revolutie begint in de textielnijverheid.
Leg uit waarom de textielnijverheid als eerste gemechaniseerd werd.
10 (2pnt)
Gebruik bron 3.
Liberale fabrikanten wezen in het algemeen overheidsingrijpen in de economie af. Toch
steunden ze vaak regulering van de fabrieksarbeid door de overheid.
Noem een reden voor deze steun die uit de bron blijkt.
Bron 3
In 1833 neemt het Engelse parlement een wet aan over arbeid in textielfabrieken. In 1836
spreekt John Fielden, fabrikant en parlementslid, over de nadelige gevolgen van deze wet
voor de fabrikanten
De stelselmatige verbetering van de machines in de grote katoenfabrieken e 1 n de
geldzucht
2 van de fabriekseigenaars hebben ertoe geleid dat fabrieksarbeiders meer arbeid moeten
3 leveren dan waartoe ze in staat zijn. Ook de fabriekseigenaars die deze behoefte niet
4 hadden, zijn hiertoe gedwongen op straffe van faillissement. Mijn partners en ik hebben
5 nooit meer dan 71 uur werk per week aan onze arbeiders gevraagd, maar nu de wet van
6 1833 ons verplicht de arbeidstijd van volwassenen te beperken tot 67,5 uur per week en
die
7 van kinderen tot 48 per week, geeft dat ons grote problemen, omdat het werk dat de
8 kinderen laten liggen nu door de volwassenen moet worden gedaan.
11 (4pnt)
Voor het ontstaan van de Industriële Revolutie moest een land aan een aantal
voorwaarden voldoen. Er moesten bijvoorbeeld voldoende grondstoffen,
kapitaal, arbeid en afzetmarkten aanwezig zijn.
Kies een land, en leg telkens met een historisch voorbeeld uit dat land uit, welk
verband er bestond tussen:
− een afzetmarkt en de Industriële Revolutie in dat land,
− grondstoffen en de Industriële Revolutie in dat land,
− arbeid en de Industriële Revolutie in dat land en
− kapitaal en de Industriële Revolutie in dat land.
12 (4pnt)
Gebruik bron 4.
In deze tekst van H.W. Tydeman komen twee opvattingen uit de negentiendeeeuwse
discussie over de sociale kwestie naar voren:
1 De industrialisatie is de oorzaak van de sociale kwestie.
2 De industrialisatie zal leiden tot een grotere rol van de overheid.
Toon dit aan door per opvatting:
− een argument te noemen om die opvatting te ondersteunen en
− aan te geven hoe die opvatting in de bron naar voren komt.
bron 4
De econoom H.W. Tydeman schrijft in 1820 een studie over de vraag of de
overheid het gebruik van machines in de nijverheid moet bevorderen of
tegengaan. Daarin zegt hij
De machines, om het even of dieren, of stoom, of wind of water de raderwerken
aandrijven, doden de nijvere werkzaamheid van duizenden huisgezinnen, en
daarmee hun levensgenot. Ja veelal, helaas! het zedelijk gevoel en de
menselijke beschaving van hen en hun kinderen. (...)
Zo van nuttige producenten verlaagd tot alleen maar consumenten, worden zij,
onschuldig en zonder dat zij er iets aan kunnen doen, een bezwaar en tot een
verrot lid voor de maatschappij, die zij hielpen en deden bloeien. (…)
De regering weet dat door de vrijheid, die zij aan de nijverheid geeft, het gebruik
van machines meer algemeen gaat worden. Zij kent de voordelen daarvan, maar
zij kent ook de directe nadelen van het afdanken van arbeiders. Door het
treurige lot van deze klasse bewogen, kan zij voor een deel zelf maatregelen
nemen en voor een ander deel plannen bedenken waardoor of door de klasse
der arbeiders zelf, of door de fabrikanten of door de meest bemiddelde burgers
in het algemeen, voorzorgen getroffen worden voor zulke omstandigheden. (...)
13 (2pnt)
Een bewering:
De socialistische arbeidersbeweging in de negentiende eeuw in West-Europa was tegen het
imperialisme, maar de arbeiders hadden belang bij de instandhouding van het koloniale rijk
van hun land.
Leg dit voor beide onderdelen van de bewering uit.
14 (3pnt)
Gebruik bron 5.
De uitbreiding van het kiesrecht was in het Nederland van de negentiende eeuw één van de
belangrijkste politieke kwesties. Lange tijd bleef het kiesrecht beperkt tot een betrekkelijk
kleine groep rijke mannen. In 1917 werd het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd, twee
jaar later gevolgd door het algemeen vrouwenkiesrecht.
Leg uit:
• dat de tekening is gemaakt vóór 1917 en
• dat de tekenaar de kiesrechtstrijd ziet als een strijd tussen twee klassen.
BRON 5
Tekening Albert Hahn in het socialistische weekblad De Notenkraker met als titel ‘Achter
het horretje’
Onderschrift: “Is het niet om te gieren? Die bende wil hetzelfde kiesrecht hebben als ik.”
Toelichting: Een horretje is een vliegengordijntje
15 (2pnt)
Gebruik bron 6.
De Tweede Kamer besluit in 1886 om een parlementair onderzoek te houden
naar een maatschappelijk probleem.
Noem de naam waaronder dit probleem bekend is geworden en leg kort uit welk
verband er bestaat tussen dit probleem en de Industriële Revolutie.
bron 6
In 1886 besluit het Nederlandse parlement een onderzoek te doen naar de
leefomstandigheden van de arbeiders. Op 10 september 1887 verschijnt Poppe
Corzaan, 25 jaar, (voormalig) fabrieksarbeider te Sappemeer, voor de
onderzoekscommissie
(Vraag): Zijt gij niet van de papierfabriek afgeraakt bij gelegenheid van de
werkstaking die daar verleden jaar heeft plaats gehad? Kunt gij ons
ook vertellen wat aan die werkstaking is voorafgegaan?
(Antwoord): Vooraf moet ik zeggen dat het niet waar is dat ik met de werkstaking
van de fabriek gekomen ben; ik zou kunnen bewijzen dat ik reeds
plusminus zes maanden vóórdat de werkstaking is uitgebroken, weg
ben gegaan.
(Vraag): Wij wensen slechts te vernemen wat er voorgevallen is. Is er niet een
verzoek gedaan om vrijstelling van de zondagnachtarbeid?
(Antwoord): Ja, ik heb een verzoekschrift aan fabrikant Scholten opgesteld dat
inhield: het beleefde verzoek om vrijdom van arbeid te krijgen van
zondagsavonds zes uur tot 's maandagsochtends zes uur. Door het
langdurig werken 's nachts gingen de arbeiders natuurlijk dadelijk
slapen en om zes uur 's avonds moest er weer gewerkt worden zodat
men gedurende de zondag niets aan het huisgezin had, want men
deed niets dan slapen en werken.
(Vraag): Wat heeft de heer Scholten op het verzoek geantwoord?
(Antwoord): Ik heb het verzoekschrift geschreven op verzoek van enkele
werklieden. Ik had geen bezwaar om het te schrijven omdat het
redelijk was. Het werd door 65 arbeiders ondertekend. Het werd
opgezonden en wij kregen een antwoord. De opzichter Jongman zei
dat ons verzoek voorlopig niet ingewilligd kon worden omdat er te veel
werk was. Later als de nieuwe papiermachine in werking zou zijn, zou
men bovendien nog wel een dag in de week behalve de zondag vrij
kunnen geven. Ik vermoed dat dit doelde op overproductie. De
opzichter Jongman verzocht nogmaals de ondertekenaars door hun
handtekening te verklaren wie al dan niet met dit antwoord van de
heer Scholten genoegen namen. Ik heb toen een tweede stuk
opgesteld. Dit stuk werd getekend door 45 arbeiders. Toen dat tweede
geschrift ingezonden was, liet de opzichter Jongman het in het
honderd lopen. Ik geloof niet dat het stuk reeds aan de heer Scholten
kon zijn opgezonden. De opzichter liet de beide ploegen op het
kantoor komen en begon daar te donderen. Hij zei dat wie genoegen
nam met de voorwaarden van de fabriek konden blijven, maar dat de
anderen de poort uit moesten. Hij voegde daarbij: “Jullie worden
allemaal zeker brodeloos”. Toen durfden zij niet meer.
(Vraag): Dus allen namen toen genoegen met de voorwaarden van de heer
Scholten?
(Antwoord): Ja, maar ik kreeg mijn ontslag omdat ik het verzoekschrift geschreven
had.
16 (3pnt)
Gebruik nogmaals bron 6.
De bron laat zien hoe de machtsverhouding tussen arbeiders en werkgevers
rond 1890 is.
Geef deze machtsverhouding weer en gebruik daarbij twee voorbeelden uit de
bron.
17 (4pnt)
Gebruik nogmaals bron 6.
Een bewering:
Modernisering kan leiden tot verbetering van de omstandigheden voor arbeiders,
maar ook tot verslechtering.
Leg de twee mogelijke gevolgen van modernisering uit met het voorbeeld van de
nieuwe papiermachine uit de bron.
Download