Lijst van taalkundige en grammaticale termen

advertisement
Opleiding Slavische Talen en Culturen Rijksuniversiteit Groningen
Lijst van taalkundige en grammaticale
termen
Samenstelling: Peter Houtzagers
Onderdeel Slavische Taalkunde I (LST001P05)
1. MORFOLOGIE vormleer
2. SYNTAXIS zinsbouw, zinsleer
3. FONETIEK klankleer, uitspraakleer
4. FONOLOGIE klankleer, met bijzondere aandacht voor betekenisonderscheidende klankkenmerken
5. SEMANTIEK betekenis, betekenisleer
6. LEXICON woordenschat
6a. SOORTNAAM zelfstandig naamwoord dat verwijst naar alle vertegenwoordigers van een
groep soortgelijke voorwerpen, personen, etc.
6b. EIGENNAAM zelfstandig naamwoord dat persoon of zaak als iets unieks, een individu
benoemt
6c. VERZAMELNAAM zelfstandig naamwoord dat een aantal soortgelijke eenheden uitdrukt
6d. STOFNAAM zelfstandig naamwoord dat iets aanduidt dat naar vorm en hoeveelheid niet is
afgebakend
7. SYNONIEMEN verschillende vormen met gelijke betekenis
8. HOMONIEMEN verschillende betekenissen met gelijke vorm
9. ANTONIEMEN woorden met tegengestelde betekenis
10. LEENWOORD uit een andere taal overgenomen en meestal aangepast woord
10a. KERKSLAVISME verschijnsel dat afkomstig is uit de taal van de kerk die bij de
invoering van het christendom uit Bulgarije is geïmporteerd
11. GRAMMATICA in ruimere zin: het hele taalsysteem, dus fonologie, fonetiek, morfologie
(inclusief derivatie), syntaxis, lexicon en semantiek; in engere zin soms gebruikt voor
morfologie, eventueel met syntaxis. Door niet-normatieve grammatici wordt de
orthografie meestal niet bij de grammatica gerekend
12. SYNCHROON betrekking hebbend op de taal zoals deze op een bepaald moment (meestal
het heden) er uitziet
13. DIACHROON betrekking hebbend op de taal als systeem dat aan verandering onderhevig
is
14. NORMATIEF normen stellend
15. DESCRIPTIEF beschrijvend
16. VOCAAL klinker
17. CONSONANT medeklinker
18. POSITIE plaats (van een klank in het woord, van een woord in de zin)
19. FINALE POSITIE eindpositie (in het woord, in de zin)
20. INITIËLE POSITIE beginpositie
21. SYLLABE lettergreep
22. ACCENT klemtoon
23. GEACCENTUEERD beklemtoond
24. PRETONISCHE SYLLABE syllabe vóór het accent: de eerste pretonische syllabe is de
eerste syllabe voor het accent, geteld vanaf de geaccentueerde syllabe
25. POSTTONISCHE SYLLABE syllabe na het accent
26. REDUCTIE verandering van klank die een klinker ondergaat wanneer hij in ongeaccentueerde positie terechtkomt
27. ASSIMILATIE gehele of gedeeltelijke gelijkwording van twee aangrenzende klanken
28. PROGRESSIEVE ASSIMILATIE assimilatie waarbij de gelijkmakende invloed naar
voren (naar ‘rechts’) in het woord werkzaam is
29. REGRESSIEVE ASSIMILATIE assimilatie waarbij de gelijkmakende invloed ‘terug’
(naar ‘links’) in het woord werkzaam is
30. DISSIMILATIE verschijnsel waarbij twee aangrenzende gelijke klanken ongelijk worden
31. INTONATIE verloop van de toonhoogte in de zin
32. VRAAGINTONATIE intonatie die kenmerkend is voor een vraagzin
32a. OUDMOSKOUSE UITSPRAAK bepaalde uitspraaknorm van het Standaardrussisch die
steeds meer in onbruik raakt
33. FONETISCHE TRANSCRIPTIE zo nauwkeurig mogelijke weergave van spraakklanken,
zo nodig met gebruikmaking van speciale tekens
2
34. TRANSLITTERATIE systeem van weergave van tekens uit het ene schrift in het andere;
de bedoeling van een translitteratie is niet om uitspraakfinesses weer te geven
35. WETENSCHAPPELIJKE TRANSLITTERATIE VAN HET CYRILLISCH vrijwel
uniform, in wetenschappelijke kringen over de hele wereld gebruikelijk
translitteratiesysteem
36. ORTHOGRAFIE spelling
37. INTERPUNCTIE wijze van plaatsen van de leestekens
38. FLEXIE buiging
38a. PARADIGMA lijst van alle vormen van een woord dat geflecteerd wordt
38b. PRODUCTIEF, OPEN groepen woorden in de flexie die uitbreidbaar zijn (waarin nieuwe
woorden terecht kunnen komen) zijn ‘open’ of ‘productief’
38c. IMPRODUCTIEF, GESLOTEN groepen woorden in de flexie die niet uitbreidbaar zijn
(waarin geen nieuwe woorden terecht kunnen komen) zijn ‘gesloten’ of ‘improductief’
39. DECLINATIE verbuiging
40. INDECLINABELE onverbuigbaar woord
41. STAM dat deel van het woord dat in de verbuiging/vervoeging gelijk blijft, d.w.z de vorm
minus de uitgang
42. WORTEL dat deel van een woord, dat in de hele woordfamilie constant is
43. UITGANG dat wat in declinatie en conjugatie na de stam komt
44. ALTERNANTIE wisseling
45. CASUS naamval
46. CASUS OBLIQUUS verbogen naamvalsvorm
47. NOMINATIEF 1e naamval
48. GENITIEF 2e naamval
49. DATIEF 3e naamval
50. ACCUSATIEF 4e naamval
51. INSTRUMENTALIS 5e naamval
52. PREPOSITIONALIS 6e naamval
53. LOCATIEF plaatsaanduidende naamval: de Russische prepositionalis wordt door
sommigen ook ‘locatief’ genoemd
54. VOCATIEF naamval van de aangesproken persoon
55. SEXUS natuurlijk geslacht
56. GENUS grammaticaal geslacht
57. FEMININUM vrouwelijk
58. MASCULINUM mannelijk
59. NEUTRUM onzijdig
60. NUMERUS getal
61. DUALIS getal voor twee
62. SINGULARIS enkelvoud
63. PLURALIS meervoud
64. SINGULARE TANTUM woord dat alleen in het enkelvoud kan voorkomen; meervoud
van deze term: singularia tantum
65. PLURALE TANTUM woord dat alleen in het meervoud kan voorkomen: meervoud van
deze term: pluralia tantum
66. NOMEN (NOMINAAL) naamwoord
67. SUBSTANTIEF zelfstandig naamwoord
68. ADJECTIEF bijvoeglijk naamwoord
68a. LANGE VORM van het adjectief: vorm die flecteert naar geslacht, getal en naamval en
die zowel predicatief als attributief gebruikt kan worden.
68b. KORTE VORM van het adjectief: vorm die slechts flecteert naar geslacht en getal en die
alleen predicatief gebruikt kan worden.
69. GRADUS COMPARATIONIS trappen van vergelijking
70. POSITIVUS stellende trap
71. COMPARATIEF vergrotende trap
72. SUPERLATIEF overtreffende trap
73. ABSOLUTE (ONECHTE) COMPARATIEF comparatiefvorm zonder dat het om een wer3
kelijke vergelijking gaat
74. ABSOLUTE (ONECHTE) SUPERLATIEF; ELATIEF superlatiefvorm zonder dat van een
werkelijke vergelijking sprake is, met betekenis: zeer hoge graad van iets
75. ATTRIBUTIEF fungerend als bepaling
76. APPOSITIE bijstelling
77. PREDICATIEF fungerend als deel van het gezegde
78. PREDICATIEF ATTRIBUUT bepaling van gesteldheid /dubbelgebonden bepaling
79. PRONOMEN (PRONOMINAAL) voornaamwoord
80. PRONOMEN DEMONSTRATIVUM aanwijzend voornaamwoord
81. PRONOMEN RELATIVUM betrekkelijk voornaamwoord
81a. ANTECEDENT zinsdeel waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord terugwijst
82. PRONOMEN POSSESSIVUM bezittelijk voornaamwoord
83. PRONOMEN INDEFINITUM onbepaald voornaamwoord
84. PRONOMEN REFLEXIVUM wederkerig voornaamwoord
85. PRONOMEN INTERROGATIVUM vragend voornaamwoord
86. PRONOMEN PERSONALE persoonlijk voornaamwoord
87. ADVERBIUM bijwoord
88. NEGATIE ontkenning
89. FINAAL doelaanduidend
90. CONSECUTIEF gevolgaanduidend
91. TEMPOREEL van tijd
92. CONDITIONEEL voorwaardelijk
93. CONCESSIEF toegevend
94. CAUSAAL oorzakelijk
95. PREPOSITIE voorzetsel
96. CONJUNCTIE voegwoord
97. COÖRDINEREND nevenschikkend
98. SUBORDINEREND onderschikkend
98a. HOOFDZIN zin die niet als zinsdeel of deel van een zinsdeel fungeert binnen een grotere
zin
98b. BIJZIN zin die als zinsdeel of deel van een zinsdeel fungeert binnen een grotere zin
99. INTERJECTIE tussenwerpsel
100. PARTIKEL onverbuigbaar hulpwoord
101. NUMERALE telwoord; meervoud numeralia
102. ORDINALE rangtelwoord
103. CARDINALE hoofdtelwoord
104. CONJUGATIE vervoeging
105. VERBUM werkwoord
106. COPULA koppelwerkwoord
107. AUXILIARE hulpwerkwoord
108. ONPERSOONLIJKE ZIN in het Russisch: zin zonder grammaticaal onderwerp
109. REFLEXIEF (VERBUM) wederkerend (werkwoord)
110. RECIPROOK (VERBUM) wederkerig (werkwoord)
111. PREDICAAT gezegde
112. PREDICAATSNOMEN naamwoordelijk deel van het gezegde
113. VERBUM FINITUM persoonsvorm
114. PARTICIPIUM deelwoord
115. PARTICIPIUM PRETERITUM PASSIVI verleden passief deelwoord
116. PARTICIPIUM PRESENS ACTIVI tegenwoordig actief deelwoord
117. SUBSTANTIVUM VERBALE werkwoordelijk substantief
118. GERUNDIUM term wordt voor verschillende talen verschillend gebruikt. Voor Russisch:
vorm van het werkwoord die bijwoordelijk gebruikt wordt
119. MODUS (MODAAL) wijs
120. INFINITIEF onbepaalde wijs
121. INDICATIEF aantonende wijs
122. IMPERATIEF gebiedende wijs
4
123. CONJUNCTIEF aanvoegende wijs
124. GENUS VERBI (bedrijvende of lijdende) vorm van het werkwoord
125. ACTIEF bedrijvend
126. PASSIEF lijdend
127. INTRANSITIEF onovergankelijk
128. TRANSITIEF overgankelijk
129. TEMPUS tijd
130. PRESENS tegenwoordige tijd
130a. PRESENS HISTORICUM presens, gebruikt voor het weergeven van gebeurtenissen uit
het verleden om de presentatie te verlevendigen
131. PRETERITUM verleden tijd
132. FUTURUM toekomende tijd
133. ASPECT categorie die de mate van voltooidheid aanduidt
134. GRAMMATICALE CATEGORIE variabele in de flexie
135. IMPERPECTIEF onvoltooid
136. PERFECTIEF voltooid
136a. PERFECTIVEREN het vormen van de perfectieve tegenhanger van een imperfectief
werkwoord
136b. IMPERFECTIVEREN het vormen van de imperfectieve tegenhanger van een perfectief
werkwoord
137. DEFECTIEF incompleet, niet alle vormen hebbend
137a. SUPPLETIE het verschijnsel dat verschillende delen van een paradigma een geheel
verschillende stam hebben
138. COMPOSITUM samengesteld werkwoord
139. SIMPLEX niet-samengesteld werkwoord
140. DERIVATIE afleiding
140a SAMENSTELLING woordvorming door middel van het samenvoegen van verschillende
woordwortels
141. SUFFIX achtervoegsel
142. AFFIX aanvoegsel
143. PREFIX voorvoegsel
144. PREFIGEREN van een prefix voorzien
145. SUFFIGEREN van een suffix voorzien
146. ORATIO OBLIQUA indirecte rede
147. ORATIO RECTA directe rede
148. REGEREN, RECTIE een voorzetsel of werkwoord (in het Russisch ook een telwoord)
kan een bepaalde naamval regeren; dit verschijnsel heet ‘rectie’
149. CONGRUENTIE syntactische overeenstemming
150. VRIJE WOORDVOLGORDE systeem van woordvolgorde, waarin de functie van het
woord in de zin minder dan in bijvoorbeeld in het Nederlands af te lezen is aan zijn plaats
in de zin
151. SUBJECT onderwerp
152. GRAMMATICAAL SUBJECT het onderwerp van de grammaticale zin
153. LOGISCH SUBJECT degene die de handeling verricht
153a. AGENS zelfde als logisch subject
154. OBJECT voorwerp
155. DIRECT OBJECT lijdend voorwerp
156. INDIRECT OBJECT meewerkend voorwerp
157. GESUBSTANTIVEERD ADJECTIEF als zelfstandig naamwoord gebruikt adjectief
5
REGISTER
absolute (onechte) superlatief: 74
absolute (onechte comparatief): 73
accent: 22
accusatief: 50
actief: 125
adjectief: 68
adverbium: 87
affix: 142
agens: 153a
alternantie: 44
antecedent: 81a
antoniemen: 9
appositie: 76
aspect: 133
assimilatie: 27
attributief: 75
auxiliare: 107
bijzin: 98b
cardinale: 103
casus: 45
casus obliquus: 46
causaal: 94
comparatief: 71
compositum: 138
concessief: 93
conditioneel: 92
congruentie: 149
conjugatie: 104
conjunctie: 96
conjunctief: 123
consecutief: 90
consonant: 17
coördinerend: 97
copula: 106
datief: 49
declinatie: 39
defectief: 137
derivatie: 140
descriptief: 15
diachroon: 13
direct object: 155
dissimilatie: 30
dualis: 61
eigennaam: 6b
elatief: 74
femininum: 57
finaal: 89
finale positle: 19
flexie: 38
fonetiek: 3
fonetische transcriptie: 33
fonologie: 4
futurum: 132
geaccentueerd: 23
genitief: 48
genus: 56
genus verbi: 124
gerundium: 118
gesubstantiveerd adjectief: 157
gradus comparationis: 69
grammatica: 11
grammaticaal subject: 152
grammaticale categorie: 134
homoniemen: 8
hoofdzin: 98a
imperatief: 122
imperfectief: 135
imperfectiveren: 136b
improductief, gesloten: 38c
indeclinabele: 40
indicatief: 121
indirect object: 156
infinitief: 120
initiële positie: 20
instrumentalis: 51
interjectie: 99
interpunctie: 37
intonatie: 31
intransitief: 127
kerkslavisme: 10a
korte vorm van het adjectief: 68b
lange vorm van het adjectief: 68a
leenwoord: 10
lexicon: 6
locatief: 53
logisch subject: 153
masculinum: 58
modus (modaal): 119
morfologie: 1
negatie: 88
neutrum: 59
nomen (nominaal): 66
nominatief: 47
normatief: 14
numerale: 101
numerus: 60
object: 154
onpersoonlijke zin: 108
oratio obliqua: 146
oratio recta: 147
ordinale: 102
orthografie: 36
Oudmoskouse uitspraak: 32a
paradigma: 38a
participium: 114
participium presens activi: 116
participium preteritum passivi: 115
partikel: 100
6
passief: 126
perfectief: 136
perfectiveren: 136a
plurale tantum: 65
pluralis: 63
positie: 18
positivus: 70
posttonische syllabe: 25
predicaat: 111
predicaatsnomen: 112
predicatief: 77
predicatief attribuut: 78
prefigeren: 144
prefix: 143
prepositie: 95
presens: 130
presens historicum: 130a
preteritum: 131
prepositionalis: 52
pretonische syllabe: 24
productief, open: 38b
progressieve assimilatie: 28
pronomen (pronominaal): 79
pronomen demonstrativum: 80
pronomen indefinitum: 83
pronomen interrogativum: 85
pronomen personale: 86
pronomen possessivum: 82
pronomen reflexivum: 84
pronomen relativum: 81
reciprook (verbum): 110
reductie: 26
reflexief (verbum): 109
regeren, rectie: 148
regressieve asstmilatie: 29
samenstelling: 140a
semantiek: 5
sexus: 55
simplex: 139
singulare tantum: 64
singularis: 62
soortnaam: 6a
stam: 41
stofnaam: 6d
subject: 151
subordinerend: 98
substantief: 67
substantivum verbale: 117
suffigeren: 145
suffix: 141
superlatief: 72
suppletie: 137a
syllabe: 21
synchroon: 12
synoniemen: 7
syntaxis: 2
temporeel: 91
tempus: 129
transitief: 128
translitteratie: 34
uitgang: 43
verbum: 105
verbum finitum: 113
verzamelnaam: 6c
vocaal: 16
vocatief: 54
vraagintonatie: 32
vrije woordvolgorde: 150
wetenschappelijke translitteratie van het
cyrillisch: 35
wortel: 42
7
Download