Ak samenvatting h4 klimaatverandering 4.1 A. o Klimaat: het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar. o Klimaatverandering: verandering van het gemiddelde weer over een bepaalde periode. Klimaatverandering is niks nieuws, na strenge ijstijden werd het klimaat op aarde warm en vochtig. Na drogere tijden waren er woestijngebieden. Ook heeft de zeespiegel 200 m hoger gestaan. B. o Glacialen: ijstijden. o Interglacialen: warme tijden tussen ijstijden. Tijdens de Saale-ijstijd bedekte het landijs ook een groot deel van Nederland. Deze glaciaal eindigte 10.000 jaar geleden. De warme tijd die ontstond noemen we het holoceen, maar het landijs is nooit helemaal verdwenen. De temperaturen zijn de afgelopen 10.000 jaar wel veranderd, de winters waren toen koud en lang. Volgens deskundigen komen temperatuurverschillen en ijstijden voor door… o o o o o Intensiviteit van de zon. De mate waarin het zonlicht wordt teruggekaatst. De ligging en verplaatsing van continenten. Zeestromen veranderen van koers. Chemische samenstellingen van de atmosfeer/dampkring. C. o Global warming: opwarming van de aarde. Vroeger ontstonden de veranderingen van het klimaat op een natuurlijke manier. De recente verandering word toegeschreven aan de mens. Zoals het produceren van gassen. o Precambrium (900-500 mln jaar geleden): sneeuwbalaarde. Sneeuwbalaarde: vergletsjering, aarde lag onder sneeuw/ijs. 4.2 A. Oorzaken van de klimaatverandering: o De zon. Hoe actiever de zon, hoe warmer het wordt op aarde. o Broeikasgassen. Zonnestralen verwarmen het aardoppervlakte. Een deel van deze warmte geeft de aarde weer af aan de atmosfeer. In deze luchtlaag komen van nature verschillende gassen voor. Stikstof, zuurstof en broeikasgassen. Broeikasgassen nemen de warmte op. Broeikaseffect: het vasthouden van deze warmte. Zonder het broeikaseffect zou het op aarde -18 zijn. o Vulkanen. Bij grote vulkaanuitbarstingen komen enorme hoeveelheden stoffen en gassen vrij. Deze kunnen enkele jaren in de atmosfeer blijven hangen. Hierdoor kunnen de stoffen lange tijd invloed hebben op het weer en het klimaat. Vulkaanstof kaatst het zonlicht terug. Hierdoor koelt de aarde een beetje af. o Ontbossing: verdwijnen van grote oppervlakten bos, Bossen kappen. Bomen nemen Co2 op en zetten het om in zuurstof. Het kappen gebeurd meestal in midden/zuid Amerika, Indonesië en Afrika. o Landbouw. Voor de productie van voedsel is veel energie nodig. (kassen,transport). o Pleistoceen (glacialen en interglacialen) door: 1. Ligging continenten op hoge breedte. 2. Stand van de aarde ten opzichte van de zon. Zoals de vorm van de baan. (milankovitch) 3. Verhouding tussen positieve(iets wordt versterkt, domino-effect) en negatieve (verkoming dat iets sterker wordt) 4. terugkoppeling van albedo. Door veel sneeuw, ijs, polen. o De mens. Door extra CO2, methaan, giftige stoffen, enzovoort. o B. In de afgelopen 150 jaar is het aantal broeikasgassen sterk toegenomen (IR). Denk aan fossiele brandstoffen, fabrieken, energiecentrales, auto’s en bevolkingsgroei. o Versterkt broeikaseffect: grotere opwarming van de aarde. o Kortgolvige straling: Straling die door de zon uitgezonden en op aarde opgevangen wordt. En is in tegenstelling tot de langgolvige straling van de aarde, met het oog waar te nemen. o Langgolvige straling: Straling die door de aarde wordt uitgezonden. Deze straling bevindt zich in het infrarode gebied en is met het oog niet waar te nemen. o Broeikasgassen zetten langgolvige straling om in warmte. Hoe krijg je een ijstijd: o Excentriciteit: de plek van de zon ten opzichte van de aarde verandert, hierdoor kan je een zoele zomer krijgen. o + scheefstelling: zorgt voor seizoenen, hoe schever hoe groter de verschillen van de seizoenen. o + Precessie: kanteling van de aarde. Naar links of rechts. Proxy-indicatoren: indirecte bewijsmaterialen. (fossielen, plankton, boomkringen) Nadeel: ruisvorming. Stuifmeel kan van andere plekken komen. 4..3 A. IPCC: organisatie van de VN. Deskundigen die het klimaat bestuderen. o Het klimaat. Temperatuurstijging kan op verschillende plaatsen invloed hebben. (droger worden van Afrika, orkanen in Noord-Amerika). o Zeespiegel. Bij een stijgende temperatuur zullen gletsjers en ijskappen smelten. Dit zorgt voor zeespiegelstijging. B. o Overstromingen. Als de zeespiegel stijgt, zullen laag gelegen gebieden overstromen. Overigens kan het gevaar van overstromingen ook ontstaan door extreme regenbuien. (grotere extremen in droogte-neerslag & windkracht). o Watertekorten. In grote delen van de wereld zijn mensen afhankelijk van rivierwater.( In Azie zullen gletsjers smelten en wegstromen). o Landbouw. In gebieden waar het te warm wordt, kan het grondgebied te droog worden. Er zijn ook gebieden waar temperatuurstijging positief is, hier kunnen nieuwe gewassen worden verbouwt. o Volksgezondheid. Klimaat verandering zorgt voor een verschuiving van de klimaatzones. Tropische ziektes kunnen meeverhuizen naar de hogere breedtes. En gebieden met veel orkanen en overstromingen zullen mensen vluchten als gevolg van klimaatverandering. Dit noem je klimaatvluchtelingen. Ook moeten veel dieren verhuizen. C. Als global warming in dit tempo doorgaat, kan een derde van allen planten en diersoorten uitsterven. (koraalrif opwarming/verzuring van oceaanwater, ijssmelten gevaar voor ijsberen). 4.4 A. o Klimaatalarmisten: gaan ervan uit dat de activiteiten van de mensen er voor zorgen dat de gletsjers kleiner worden en dat global warming ontstaat. o Klimaatsceptici: zij erkennen wel een klimaatverandering, maar geloven niet dat de mens deze veroorzaakt. Ze hebben kritiek op het IPCC dat vindt dat de uitstoot van CO2 moet verminderen. (vanwege geld voor maatregelen). B. o Klimaatverdrag: hierin staan afspraken tussen landen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Dit is opgesteld onder leiding van de VN. o Kyoto-protocol: een plan om klimaatverandering tegen te gaan en de verlaging van broeikasgassen in de atmosfeer. Dit plan ging verder dan het verdrag. En werd gehouden in Kyoto. Broeikasgassen tegengaan: o Energiebesparing. o Steunen van groene energie. o Duurder maken van vervuilende auto’s en het goedkoper maken van auto’s die minder vervuilend zijn. o Ondergrondse opslag van CO2. Al zijn bewoners op deze (toekomstige) opslag plekken het er niet mee eens. o Emissierechten. Elk land heeft toestemming om een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen uit te stoten. De regering verdeelt deze emissie. o Emissiehandel: het overhouden van broeikasgassen emissie, en het verkopen aan andere bedrijven. Hierdoor worden de rechten minder waard. C. Elektriciteit apparaten hebben elektriciteit nodig. Dit wordt opgewekt in een fabriek, dit zorgt voor uitstoot/broeikasgassen. Oplossing: “groene” apparaten gebruiken. Klimaatcompensatie: iets goeds proberen te maken/doen. Doordat bijvoorbeeld organisaties meer voor je vliegticket vragen en daar dan een bos van te planten, hierdoor wordt de CO2 uitstoot niet vergroot.