Twijfel en waarheid (Thomas en Pilatus) – 15 april 2012 – Immanuëlkerk, De Bilt Jesaja 7:1-9,14; Johannes 20:19-29. Twijfel en waarheid Op de zondag na Pasen lezen we vaak het verhaal van Thomas. Hij was er niet bij geweest toen Jezus op de avond van Pasen aan de discipelen verschenen was. Je staat ook wel te kijken als je vrienden je vertellen dat iemand die dood is, in een huis waarvan de deuren goed op slot zijn gedaan, ineens in de kamer staat en zegt: Ik wens jullie vrede! Voor hen was dat een directe ervaring die alle onzekerheid uitsloot. Maar als je er niet bij bent geweest, is het van horen zeggen—voor Thomas en voor ons. Je kunt niet geloven dat ze maar wat verzinnen én je vraagt je af of het waar is. Ze vertellen het Thomas en hij gelooft het niet: Ik geloof het pas als ik zelf de littekens van de spijkers en de wond in zijn zij heb gezien en aangeraakt. Het gaat om meer dan iets aannemen. Op die avond, bij de verschijning van Jezus, had hij hen opgedragen zijn werk voort te zetten. Ze kregen de opdracht om verder te gaan met zijn werk: ‘Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.’ Jullie nemen mijn taak op je. Dan schenkt hij hun de Heilige Geest, en zegt ‘Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.’ Heil en vergeving, daar gaat het om. Lang geleden, in een Diaconessenhuis, heb ik die tekst wel eens op een heel klein stukje papier geschreven voor een mevrouw die een zelfmoordpoging had gedaan en bang was voor de hel omdat ze een doodzonde had begaan. Ze bewaarde die tekst in het laatje naast haar bed en als ze angstig werd, las ze het, steeds weer. Zonden vergeven: ‘Jullie nemen mijn taak op je.’ Thomas zegt niet alleen: ik geloof jullie niet zomaar, maar ook: ik weet niet of ik daaraan kan meedoen. In de Jezusbeweging gaat het om meer dan kennis. Om een manier van leven en om getuigen. De week erna zijn ze weer bij elkaar en weer verschijnt Jezus plotseling: ‘Ik wens jullie vrede’. En direct tot Thomas: Leg je vinger op mijn wonden; ‘wees niet langer ongelovig maar gelovig’. Hij is het echt, de gekruisigde, de Levende, vanuit een ruimere wereld die ons verstand te boven gaat. ‘Mijn Heer, mijn God’, erkent Thomas en hij doet mee. En toen zei Jezus over ons: ‘Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’ Hier geldt dat woord uit Jesaja dat we hebben gelezen: ‘Als jullie niet geloven, worden jullie niet bevestigd’. Het gaat er niet om of je denkt dat het waar is, of niet, maar of je op God vertrouwt en meedoet, of niet: om de boodschap en de praktijk van genade, vergeving, verzoening en aanvaarding. Door en met God en voor en met mensen. Het gaat om meer dan feitenkennis: om iemands houding in het leven en de uitstraling van christenen in de samenleving. In deze hoofdstukken van Johannes staat centraal hoe mensen omgaan met de waarheid. Het gaat niet om ‘geloof je het wel of niet?’ Het gaat niet om theoretische kennis, maar om hoe je in het leven staat. In heel Johannes is dat zo. Het is markant aanwezig in het proces van Jezus en de rol van de Joodse regering en de Romeinse landvoogd Pilatus. Ik wil dat ik deze zondag na Pasen nog graag naar voren halen. Naast Jezus zijn er vier partijen: de Joden, de massa, de Romeinse regent en Petrus (=Grieks en Latijn: ‘Rots’, waarop de kerk gebouwd zou worden). De Joodse leiding De aanklacht van de Joodse leiders tegen Jezus is godslastering. De waarheidsvraag ontwijken ze. Jezus vraagt: ‘Zeg me, wat ik verkeerd heb gezegd’, maar dat zeggen ze niet. Ze sturen hem naar de landvoogd—laat die de Zwarte Piet maar krijgen. Waar blijft de waarheid? In eerste instantie zeggen ze alleen dat hij volgens de Joodse wet schuldig is en Pilatus hem ter dood moet brengen. 1 Twijfel en waarheid (Thomas en Pilatus) – 15 april 2012 – Immanuëlkerk, De Bilt Jesaja 7:1-9,14; Johannes 20:19-29. Pilatus Pilatus moet nagaan of de aanklacht waar is: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus: ‘Vraagt u dat zelf of als bestuurder?’ [Gaat het u om de weg, de waarheid en het leven, of om uit te zoeken welk protocol u moet volgen?] De bestuurder: ‘Ik ben toch geen Jood [ik blijf erbuiten]. Je staat terecht. Wat heb je verkeerd gedaan?’ Jezus: ‘Mijn koninkrijk is niet van hier.’ Pilatus: ‘U bent dus koning?’ Jezus: ‘Ja, maar op een ander niveau… Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg.’ Hierop zei Pilatus: ‘Maar wat is waarheid?’ Dus Jezus zegt: stelt u een echte vraag of wilt u een politiek probleem oplossen? [ieder die de waarheid (inzicht in het leven) is toegedaan, overweegt wat ik zeg.] Dán zegt Pilatus die woorden die ‘ze’ allemaal herhalen, meestal door hun schouders op te halen: ‘maar wat is waarheid?’. Dat zegt de bestuurder, maar hij beseft: Jezus is geen opstandeling. Maar wat is waarheid? De bestuurder kijkt wat hij er nog aan kan doen. Hij probeert de massa aan zijn kant te krijgen— maar dat is riskant, zoals wij weten: Heden Hosanna, morgen kruisigt hem! Het volk / de massa “Na deze woorden ging hij [Pilatus] weer naar de Joden buiten. ‘Ik heb geen schuld in hem gevonden,’ zei hij. 39 ‘Maar het is bij u gebruikelijk dat ik met Pesach iemand vrijlaat – wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 40 Toen begon iedereen te schreeuwen: ‘Hem niet, maar Barabbas!’ Barabbas was een misdadiger.” Het volk keert zich met de Joodse leiding tegen de bezetter die niet op hun grondgebied thuis hoort—waarheid telt niet. Hetze. Eigenbelang. Dan maar een misdadiger vrij! Pilatus Pilatus laat Jezus straffen (geselen, doornenkroon, purperen mantel). Hij laat hem aan de Joodse leiding zien en blijft toch nog even bij de waarheid: ‘ik zie geen spoor van bewijs van schuld’. De hogepriesters schreeuwen; nu komen ze luid en duidelijk met de aanklacht: ‘hij heeft zich de zoon van God genoemd. Daarom moet hij sterven.’ Pilatus staat op een tweesprong: als mens of als bestuurder. Als totaal mens wordt hij bang: zou het toch waar zijn, is er een hogere macht, en komt Jezus van daar? Er is iets met die man. Hij vraagt Jezus: ‘Waar komt u vandaan?’ Jezus zegt niets. Pilatus: ‘het gaat toch om uw leven! Het ligt in mijn handen.’ Dan zegt Jezus: ‘De enige macht die u over mij hebt, is u van Boven gegeven’. ‘Vanaf dat moment wilde Pilatus hem vrijlaten’. Eén moment staat Pilatus zonder zijn protocollen als een klein mens in de echte wereld, in Gods wereld. In een flits ziet hij de waarheid: het machtsspel van de Joodse leiders, de oppervlakkigheid van de religie; hij voelt het Andere, de werkelijkheid achter de werkelijkheid, de genade en waarheid in de ogen van Jezus. De Joodse leiding en Pilatus Maar de Joden roepen alweer: ‘Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.’ Pilatus zegt tegen de Joden: ‘Hier is hij, uw koning.’ 15 Meteen schreeuwen ze: ‘Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met hem!’ Pilatus vraagt nog: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ Maar de hogepriesters zetten hem klem—de hypocrieten: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ 16 Toen droeg Pilatus hem aan hen over om hem te laten kruisigen. 2 Twijfel en waarheid (Thomas en Pilatus) – 15 april 2012 – Immanuëlkerk, De Bilt Jesaja 7:1-9,14; Johannes 20:19-29. Pilatus kiest eieren voor zijn geld; zijn eigenbelang gaat boven de waarheid. Willens en wetens laat hij de waarheid vallen. Hij weet dat Jezus onschuldig is; hij beseft dat het, op een of andere manier, om God gaat. De mens Pilatus verliest het van de bestuurder. Hij weet wat de waarheid is maar de prijs is hem te hoog. Petrus Nu hebben we ze gehad, de joodse leiding, de Romeinse landvoogd, het volk, en nu rest nog de kerk—de rots waarop de kerk is gebouwd, Petrus naar wie alle Pieten, Peters en Petra’s zijn vernoemd. ‘Ben jij soms ook een leerling van hem?’ vroegen ze. ‘Nee,’ ontkende Petrus, ‘ik niet.’ 26 Maar een van de slaven van de hogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: ‘Maar ik heb toch gezien dat je bij hem was in de olijfgaard?’ 27 Weer ontkende Petrus, en meteen kraaide er een haan. Niet wegkijken maar wegschuilen. Aldus Petrus, de Joden en de overheid in het publieke domein. ‘Functionele rationaliteit’ noemen ze dat: je vingers natellen; wegkijken; onderduiken; denken: ‘slachtoffers vallen er altijd’; het welbegrepen eigenbelang. Inderdaad, je kunt je altijd aan je protocol houden—er is altijd wel een bureaucratie om je achter te verbergen. Maar die helpt niet echt want die staat tussen jou en de waarheid. Let in je leven op dat ene moment dat de Waarheid daardoorheen breekt. In geloof gaat het niet om een theorie. Het gaat om inzicht in het leven en leven volgens dat inzicht. Geloofstwijfel gaat niet om of het nu wel of niet waar is—maar om wie je zelf bent en of je dat wilt weten. Of je in vertrouwen van genade wilt leven—en daar je vastigheid vindt. De Joodse leiding houdt zich aan de protocollen. Daartegen heeft Jezus altijd gestreden: tegen de godsdienstige bureaucratie. De mens is er niet voor de sabbat, maar de sabbat voor de mens. Jezus is bedreigend voor het hele Joodse bestuursapparaat. Ze pakken hem op godslastering, maar duiken weg voor de waarheid over zichzelf. Pilatus beseft dat een machtsspel is en dat de Joodse leiding een dwarsligger wil wegwerken. Hij weet het. Hij voelt dat er een hogere macht is. Maar als ze dreigen hem aan te geven bij de keizer, speelt hij hun ‘spel’ mee. Eigen eerst. Voor geloofswaarheid moet je je openstellen en de waarheid onder ogen zien. Praten over geloof is altijd praten over ‘het leven’. Met iemand over geloof praten is altijd praten over hoe je de wereld ziet, het leven, breekbare en mooie mensen—van binnen mooi. Je kunt dus ook over geloof praten zonder het te noemen: door over mensen te praten vanuit Genade, vergeving, verzoening en aanvaarding. Je kunt geloof tonen in gedachten, woorden en daden. ‘Indien gij niet gelooft, voorwaar, gij wordt niet bevestigd. Alleen als jullie geen vertrouwen hebben, houden jullie niet stand.’ Het Hebreeuwse woord voor vertrouwen is êmoena; waarheid = êmêt; standhouden/bevestigd worden is afgeleid van ‘aman’, in de waarheid gaan. Hoort u maar: im lo ta’aminu, ki lo te’ameenu. Het is één pakket rond ‘amen’: als je vastigheid bij God ligt, dan wandel je in de waarheid. Gezang 224: verzen 5-6. 3