Nederland langs de Europese meetlat 2016 Hoofdstuktitel 3 Nederland langs de Europese meetlat 2016 Verklaring van tekens Niets (blanco) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen . Het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim * Voorlopige cijfers ** Nader voorlopige cijfers 2014–2015 2014 tot en met 2015 2014/2015 Het gemiddelde over de jaren 2014 tot en met 2015 2014/’15 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2014 en eindigend in 2015 2012/’13–2014/’15 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2012/’13 tot en met 2014/’15 In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen. Colofon Uitgever Centraal Bureau voor de Statistiek Henri Faasdreef 312, 2492 JP Den Haag www.cbs.nl Prepress: Centraal Bureau voor de Statistiek, Studio BCO Druk: Tuijtel, Hardinxveld-Giessendam Inlichtingen Tel. 088 570 70 70 Via contactformulier: www.cbs.nl/infoservice Bestellingen Nederland langs de Europese meetlat 2016 is verkrijgbaar via www.cbs.nl. Prijs: € 10,00 (exclusief verzendkosten) ISBN 978-90-357-1666-7 Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire, 2016. Verveelvoudiging is toegestaan, mits CBS als bron wordt vermeld. Voorwoord In Nederland wordt ‘Europa’ steeds belangrijker voor politici, beleidsmakers, wetenschappers, producenten en consumenten. Samen met Eurostat en de Europese zusterorganisaties spant CBS zich in om de onderlinge cijfers vergelijkbaar te maken en zo te komen tot een consistent Europees statistisch systeem. Tegen de achtergrond van de recente crisis in Griekenland, de vluchtelingenstromen en de toegenomen terreurdreiging in Europa neemt Nederland op 1 januari 2016 het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie over van Luxemburg. Dit zal een extra impuls betekenen voor de informatiehonger naar gegevens over de EU-lidstaten. In deze publicatie laat CBS zien hoe de situatie in Nederland op een aantal terreinen zich verhoudt tot die in de andere EU-landen. Waarin lopen we voorop? Op welk gebied zitten we in de achterhoede, of zijn we een ‘gemiddelde lidstaat’? Zo blijkt de Nederlandse bevolking de gelukkigste van Europa te zijn. En Nederlanders hebben meer dan alle andere Europeanen vertrouwen in de medemens. We 3 zijn ook een van de rijkste landen van Europa, hoewel in 2014 de economische groei lager was dan gemiddeld in de EU. Op de Europese ranglijst staat Nederland in twee gebieden onderaan: het heeft het laagste aandeel afgestudeerden in exacte studierichtingen en het zit ver in de achterhoede wat betreft het aandeel hernieuwbare bronnen in de energievoorziening. Op alle beschreven terreinen zijn er binnen de EU interessante verschillen te zien tussen landen en regio’s, maar ook tussen de nieuwe en de oudere lidstaten. Tenzij anders vermeld, zijn de cijfers in dit boek afkomstig van CBS en Eurostat. Ik wens u veel leesplezier toe en nodig u graag uit op www.cbs.nl voor nog veel meer informatie. Directeur-Generaal Dr. T.B.P.M Tjin-A-Tsoi Den Haag/Heerlen/Bonaire, januari 2016 Europese begrippen en instanties Europese Unie. In 1958 richtten zes landen, waaronder Nederland, de Europese Economische Gemeenschap op. Sinds de ondertekening van het verdrag van Maastricht in 1992 heet dit verbond de Europese Unie, ofwel EU. De EU wordt bestuurd door het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie. Eurozone. In 2002 werd in twaalf landen van de toenmalige EU de euro ingevoerd als nationaal betaalmiddel. Sindsdien zijn daar zeven landen bijgekomen. Per 1 januari 2015 bestaat de eurozone uit: België, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland. 4 EU-15. Van 1995 tot 2004 bestond de Europese Unie uit vijftien landen: België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Samen heten deze landen de EU-15. EU-25, EU-27, EU-28. In 2004 traden er tien nieuwe landen toe tot de Europese Unie: Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije. Samen vormen deze de EU-25. Toen in 2007 Bulgarije en Roemenië volgden werd het EU-27, en sinds de toetreding van Kroatië in 2013 spreken we van de EU-28. Europa 2020. Voor de periode 2010–2020 heeft de EU een groeistrategie bepaald. Hierin zijn doelen gesteld voor het jaar 2020 op het gebied van werkgelegenheid, innovatie, onderwijs, sociale samenhang en klimaat. Elk EU-land heeft deze vertaald naar nationale doelstellingen. De Nederlandse doelen zijn: minstens 80 procent arbeidsparticipatie, 2,5 procent van het bbp naar onderzoek en ontwikkeling, hoogstens 8 procent voortijdige schoolverlaters, 40 procent hoogopgeleiden, 100 duizend minder mensen in huishoudens met een lage werkintensiteit en 16 procent minder uitstoot van broeikasgassen. 5 Eurostat. In Luxemburg staat het kantoor van Eurostat, sinds 1959 het statistiekbureau van de Europese Unie. Eurostat verzamelt nationale en regionale statistieken van de lidstaten, berekent zo mogelijk een Europees totaal of gemiddelde, en publiceert deze cijfers op haar website en via persberichten en publicaties. In samenwerking met de nationale statistiek-bureaus zorgt Eurostat dat de cijfers de nieuwe ontwikkelingen volgen, en goed vergelijkbaar zijn tussen landen. Bovendien bewaakt Eurostat de kwaliteit van statistieken, en samen met de lidstaten geeft het statistisch advies aan en organiseert het trainingen voor nieuwe en kandidaatlidstaten. Europese Unie EU EU/Eurozone BE BG CY DK DE EE FI FR EL HU IE IT HR LV LT LU MT NL AT PL PT RO SI SK ES CZ UK SE België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland Italië Kroatië Letland Litouwen Luxemburg Malta Nederland Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Verenigd Koninkrijk Zweden FI SE EE LV DK LT IE UK NL PL DE BE LU CZ SK AT FR IT HU SI HR RO BG PT 6 EL ES MT CY Inhoud 1 Vertrouwen 9 2 Geluksgevoelens 13 3 Toerisme en vakanties 17 4 Asielverzoeken 21 5 Internationale studenten 25 6 Vrouwen in bètastudies 29 7 Goederenbalans 33 8 Goederenoverslag 37 9 Broeikasgassen 41 10 Biologische landbouw 45 11 Milieubelastingen 49 12 Jeugdwerkloosheid 53 13 Arbeidsmarkt 57 14 Arbeidsdeelname ouderen 61 15 Armoederisico 65 16 Economische groei 69 17 Brood- en voedingsprijzen 73 18 Huizenprijzen 77 19 Overheidsfinanciën 81 20 Uitgaven gezondheidszorg 85 21 Sterfte aan hartziekten 89 22 Bron: CBS 93 7 Vertrouwen in het Europees Parlement, 2012 47% in België 18% van de bevolking van de bevolking in het Verenigd Koninkrijk Percentage bevolking dat aangeeft mensen te vertrouwen, 2012 1. Vertrouwen 78,5 DK 74,4 FI Het vertrouwen in de medemens en in maatschappelijke en politieke instituties is een belangrijke graadmeter voor de sociale cohesie in de samenleving. Nederland 64,2 NL 62,5 SE 48,3 48,1 47,5 47,4 45,9 44,1 EE LT IE UK BE ES 40,5 39,9 39,2 DE IT HU 34,7 33,2 SI CZ 27,6 26,1 FR PL 24,2 SK 21,3 20,2 CY PT 18,4 BG scoort binnen Europa hoog op het vertrouwen. Hoe is het in andere Europese landen gesteld met het vertrouwen? 9 De Nederlandse bevolking heeft veel vertrouwen in de medemens en in gezaghebbende instituties. Twee op de drie personen hebben vertrouwen in de medemens en het rechtssysteem, ruim drie kwart vertrouwt de politie. De verschillen tussen de landen van de Europese Unie (EU-24) zijn groot. In Noord-Europa is het vertrouwen het grootst, gevolgd door landen in West-, Zuid- en Oost-Europa. In Denemarken en Finland heeft zo’n drie kwart vertrouwen in de medemens. Nederland completeert de top drie. In onze buurlanden België en Duitsland is het onderlinge wantrouwen beduidend groter. Het laagst is het vertrouwen in de medemens in Bulgarije: minder dan een op de vijf stelt vertrouwen in andere mensen. 1.1 Aandeel bevolking dat vertrouwen heeft in het Europees Parlement, 2012 Niet bekend Minder dan 20% 20 tot 30% 30 tot 40% 40% en meer Vertrouwen in rechtssysteem In slechts zes landen heeft een meerderheid van de bevolking vertrouwen in de rechtssysteem. Naast Nederland is dat het geval in Scandinavië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Vooral in de Oost-Europese landen is er weinig vertrouwen in het functioneren van de rechterlijke macht, maar dat geldt ook in Portugal en Spanje. Het vertrouwen in de politie laat een vergelijkbaar patroon zien. Vooral in Bulgarije en Slowakije 10 1.2 Aandeel bevolking dat aangeeft vertrouwen te hebben in het nationaal parlement, 2012 geniet de politie weinig vertrouwen van de burgers. Vertrouwen in de politiek is een belangrijke graadmeter voor het democratische gehalte in de samenleving. De helft van de Nederlandse bevolking heeft vertrouwen in politici. Daarmee loopt Nederland voorop in Europa. In veel landen is het vertrouwen in politici laag. Minder dan een op de tien inwoners van Bulgarije, Cyprus, Spanje, Portugal, Polen en Slovenië vertrouwt zijn volksvertegenwoordigers. Net als in Nederland heeft ook ruim de helft van de bevolking van de drie Scandinavische landen vertrouwen in het parlement. Denemarken Finland Zweden Nederland België Duitsland Verenigd Koninkrijk Hongarije Frankrijk Estland Spanje Ierland Vertrouwen in EU Tsjechië In geen enkel land is een meerderheid te vinden die vertrouwen stelt in het Europees Parlement. In België is dit vertrouwen nog het grootst (47 procent), op de voet gevolgd door Denemarken, Nederland en Finland. Cyprus Italië Litouwen Slowakije Slovenië Polen Portugal Bulgarije 0 20 40 60 80 100 % Vertrouwen (score 6–10) Weinig of geen vertrouwen (score 0–5) 11 Bevolking EU, 2013 60% (bijna) altijd gelukkig 13% zelden of nooit gelukkig Percentage bevolking dat zich (bijna) altijd gelukkig voelt, 2013 2. Geluksgevoelens 82,2 Nederlanders zijn de gelukkigste mensen in Europa. Ze zijn ook het meest tevreden. Letten en Grieken zijn het minst gelukkig. Hoe gelukkig en tevreden zijn mensen eigenlijk met het leven dat zij leiden? En hoe groot zijn de verschillen hierin tussen inwoners van de verschillende lidstaten van de Europese Unie? 13 59,5 NL 77,3 FI 75,2 75,2 75,1 IE LU DK 72,6 71,3 BE AT 68,6 68,5 67,6 67,6 65,4 UK SE MT PL SI 63,2 62,4 62,0 ES FR DE 59,0 EU-28 SK 57,0 HU 51,4 PT 49,8 48,0 CY LT 45,3 44,6 44,3 CZ EE IT 39,1 RO 37,9 HR 34,6 BG 31,6 31,3 EL LV Inwoners van Nederland (16-plus) zijn gelukkiger dan de gemiddelde Europeaan. In 2013 geven bijna zes op de tien EU-burgers aan dat zij zich de afgelopen vier weken altijd of bijna altijd gelukkig hebben gevoeld. In Nederland zeggen acht op de tien mensen dat. Het aandeel gelukkige mensen is in Nederland het hoogste van de Europese Unie. Inwoners van Letland en Griekenland voelen zich het minst vaak gelukkig. In beide landen geeft 31 procent aan (bijna) altijd gelukkig te zijn. Tevredenheid Ruim één op de vijf EU-burgers geeft een 9 of een 10 voor de mate waarin zij tevreden zijn met hun leven. Een even grote groep geeft een score van 0 tot en met 5. In Nederland is het aandeel mensen met een hoge score iets hoger dan het EU-gemiddelde. Het aandeel mensen met een score van 5 of lager is in Nederland slechts 6 procent. Bulgaren zijn het minst tevreden met hun leven; maar liefst 64 procent geeft een lage score voor tevredenheid met het leven. Daarmee zijn ze duidelijk veel minder tevreden dan andere Europeanen. Het meest tevreden zijn Europeanen over hun persoonlijke relaties, gevolgd door de woning, 2.1 Frequentie van geluksgevoelens, 2013 % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Europese Unie Altijd gelukkig Zelden gelukkig Meestal gelukkig Nooit gelukkig Soms gelukkig 14 Nederland 2.2 Tevredenheid met het leven, 2013 de woonomgeving en de tijdsbesteding. Het minst tevreden zijn ze met hun financiële situatie. In Nederland is de rangorde gelijk, maar het tevredenheidsniveau ligt voor al deze onder-delen hoger. Denen, Zweden, Finnen en Oostenrijkers behoren, net als Nederlanders, tot de meest tevreden EU-burgers. Bulgaren zijn juist op alle gebieden het minst tevreden. Europese Unie Denemarken Finland Oostenrijk Zweden Ierland Polen Verenigd Koninkrijk Luxemburg Nederland Slowakije Duitsland Malta Tsjechië België Slovenië Roemenië Litouwen Spanje Frankrijk Kroatië Portugal Cyprus Estland Italië Griekenland Letland Hongarije Bulgarije 0 20 40 60 80 100 % bevolking Hoge score (9–10) Lage score (0–5) Midden score (6–8) 15 Porehenis sunt. Nis re ne volorum quiae 1© Vakanties, 2013 39% lorum Ipsum 22% lorum Ipsum 17% met 1 baby 75% in eigen land 97% van Europeanen van Luxemburgers naar het buitenland Aantal vakanties per inwoner, 2013 3. Toerisme en vakanties 8,62 LU 6,87 DK 4,33 3,77 3,49 3,49 3,34 3,32 3,25 3,10 3,03 FR LU CZ DE ES CY IE NL AT UK 2,63 2,60 2,54 2,52 EU-28 SI EE LV HR 1,89 1,72 1,67 1,51 1,46 1,44 1,05 1,03 HU LT PT SK MT BE RO IT 0,63 0,60 BG EL Ruim acht op de tien Nederlanders gaan op vakantie. De korte vakanties worden vooral in eigen land doorgebracht. Van de lange vakanties brengen Nederlanders bijna twee derde in het buitenland door. Waar brengen andere Europeanen hun vakantie door: blijven ze in eigen land of gaan ze naar het buitenland? 3,11 2,75 17 Zes op de tien inwoners van de Europese Unie gaan op vakantie. Drie kwart van alle Europeanen die op vakantie gaan, doet dat in eigen land. Inwoners van kleine landen gaan relatief vaak naar het buitenland, terwijl bewoners van grotere landen vaker in het eigen land vakantie vieren. Van de Fransen en Spanjaarden bijvoorbeeld blijven negen op de tien vakantiegangers in eigen land. Nederlanders brengen hun lange vakantie (vier nachten of langer) graag in Duitsland of Frankrijk door en hun korte vakantie (één tot drie nachten) in Nederland. De vakantiebestemming hangt ook samen met het welvaartsniveau. Inwoners van rijkere landen kunnen zich veroorloven naar het buitenland te gaan. Zij kunnen ook meerdere vakantietrips per jaar maken. 3.1 Aandeel vakanties in eigen land, 2013 Niet bekend Minder dan 30% 30 tot 60% 60 tot 80% 80% en meer Korte en lange vakanties Van alle vakanties in de Europese Unie is 57 procent kort en 43 procent lang. In Nederland en Duitsland zijn korte vakanties iets minder populair. In de Scandinavische landen en enkele Baltische landen is het omgekeerd: ongeveer drie kwart van alle vakanties is kort. Het aantal overnachtingen van toeristen in de 18 3.2 Overnachtingen naar soort logiesaccommodatie, 2013 verschillende logiesaccommodaties stijgt al een aantal jaren. Dit bevestigt het beeld dat toerisme wereldwijd een groeiende sector is. In Nederland steeg het aantal overnachtingen in 2013 sterk en ook in 2014 zet de groei door. Twee derde van alle overnachtingen in de Europese Unie zijn hotelovernachtingen. Kamperen is in de meeste Europese landen niet erg populair, behalve in Nederland en enkele andere Noord-Europese landen. Huisjesparken en appartementen hebben een aandeel van 20 procent in alle overnachtingen. Europese Unie Cyprus Malta Bulgarije Roemenië Portugal Estland Ierland Finland Letland Hongarije Oostenrijk Griekenland Tsjechië Spanje Duitsland Slowakije Italië 3.3 Aantal overnachtingen Slovenië 2004=100 125 Luxemburg Zweden België 120 Litouwen 115 Polen 110 Frankrijk Denemarken 105 Nederland 100 Kroatië 95 Finland 0 20 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 40 60 80 100 % Hotels en dergelijke Kampeerterreinen Nederland Vakantiehuisjes en -appartementen 19 Europese Unie Asielzoekers in de EU 2 691 000 aangekomen van januari 2014 tot juli 2015 3,2% komt naar Nederland Asielzoekers per 1 000 inwoners, 2014 en eerste helft 2015 4. Asielverzoeken 10,82 10,42 HU SE 6,18 AT 4,69 4,04 3,29 2,79 2,55 2,50 2,01 MT DE DK LU CY BG BE EU-28 NL IT FR EL FI UK IE PL LV SI ES EE RO CZ LT HR PT SK In Nederland dienden in 2014 bijna 22 duizend mensen een asielverzoek in en in de eerste helft van 2015 nog eens 9 duizend. Hoe verhoudt het aantal asielverzoeken in Nederland zich tot dat in andere EU-landen? Welke landen nemen de meeste asielzoekers op? Wat zijn de belangrijkste herkomstlanden? 1,90 1,81 21 1,54 1,34 1,20 1,11 0,73 0,63 0,26 0,26 0,23 0,21 0,20 0,17 0,15 0,11 0,10 0,08 0,06 In 2014 kwamen 562 duizend asielzoekers naar één van de landen van de Europese Unie, ruim 40 procent meer dan in 2013. In de eerste helft van 2015 zet de stijgende trend door en zoeken 399 duizend mensen hun toevlucht in de Europese Unie. Sinds 1994 zijn er niet zo veel asielzoekers naar de Europese Unie gekomen. Duitsland heeft de meeste asielzoekers opgenomen, een derde van het Europese totaal. 4.1 Asielzoekers per 1 000 inwoners, eerste helft 2015 Minder dan 0,2 0,2 tot 0,6 0,6 tot 1 1 tot 4 4 en meer Grootste asielstroom in Hongarije Afgezet tegen de bevolking heeft Hongarije van januari 2014 tot en met juni 2015 de hoogste instroom, met bijna 11 asielzoekers per duizend inwoners. Ook Zweden en, in mindere mate, Oostenrijk ontvangen naar verhouding veel asielzoekers. Duitsland ontvangt 4 asielzoekers en Nederland ontvangt 2 asielzoekers per duizend inwoners. Het EU-gemiddelde is 1,1 asielzoeker. Het aantal asielzoekers in de Oost-Europese landen en in Spanje en Portugal is relatief laag. Syrië is tegenwoordig het belangrijkste herkomstland van asielzoekers die naar Europa komen. Ruim 20 procent van de asielzoekers uit 2014 en de eerste helft van 2015 heeft de Syrische 22 4.2 Asielzoekers in de Europese Unie, meest voorkomende herkomstlanden Syrië Kosovo Afghanistan Eritrea Albanië Irak Pakistan Servië Nigeria Oekraine 0 40 80 120 160 nationaliteit, en ook de 2,0 procent staatlozen zijn vooral Palestijnen uit Syrië. Sinds eind 2014 vragen ook veel Kosovaren asiel aan in Europa, en dan vooral in Hongarije. Nederland neemt vooral veel Syriërs (36 procent) en Eritreeërs (22 procent) op. 200 x 1 000 2014 2015, 1e halfjaar 4.3 Asielverzoeken in Nederland en de Europese Unie per 1 000 inwoners 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Europese Unie (28 landen)1) Nederland2) Bron: IND, Eurostat, UNHCR 1) 2) Exclusief Oostenrijk Vanaf 2007 eerste aanvragen; in 2013 en 2014 exclusief nareizigers. 23 Buitenlandse studenten in Nederland, 2013/’14 54 621 40 769 totaal uit EU-landen Percentage buitenlandse studenten, 2012/'13 5. Internationale studenten 43,5 LU 17,5 16,8 14,9 UK AT CY NL DK CZ FR BE FI DE EU-28 IE SE HU MT SK BG PT LV RO EE ES SI LT PL Internationalisering is een belangrijk onderdeel van een studie in het hoger onderwijs. Studenten worden aangemoedigd om buiten hun eigen landsgrenzen te kijken voor een deel van hun studie of zelfs een complete studie. Een buitenlandervaring draagt bij aan de persoonlijke en professionele ontwikkeling van de student en aan de inzetbaarheid op een in toenemende mate internationaal georiënteerde arbeidsmarkt. 10,2 7,1 25 10,1 9,8 9,4 9,2 7,1 7,1 6,5 5,8 5,8 5,1 4,9 4,1 3,9 3,7 3,5 2,9 2,9 2,6 2,5 1,5 In het studiejaar 2013/’14 zijn ruim 54 duizend studenten vanuit het buitenland naar Nederland gekomen om te studeren in het hoger onderwijs. Deze internationaal-mobiele studenten vormen bijna 8 procent van alle ingeschrevenen in het hoger onderwijs in dat jaar. Een internationaalmobiele student is een student die zijn of haar vooropleiding in het buitenland heeft gedaan. Het is een student die speciaal naar Nederland is gekomen om hier een volledige bachelor- of masterstudie te doen en niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Studenten die weliswaar hun vooropleiding in het buitenland hebben gedaan, maar ook de Nederlandse nationaliteit hebben, vormen een aparte groep studenten die de homecoming nationals wordt genoemd. 5.1 Internationale studenten in Nederland naar land van vooropleiding, 2013/'14 17% 8% 42% Meeste buitenlandse studenten uit EU Drie kwart van de internationaal-mobiele studenten komt uit een EU-lidstaat. Ruim 40 procent van deze groep komt uit Duitsland. De nummers 2 en 3 zijn België en Griekenland met zo’n 4 procent van het totaal aantal internationaal mobiele studenten. Van de studenten van buiten de Europese Unie zijn de Chinezen met bijna 8 procent goed vertegenwoordigd. Ook veel studenten uit Indonesië en 24% 4% 4% Duitsland Griekenland China België Overig EU-28 Overig niet-EU 26 5.2 Internationale studenten in Nederland, 2013/'14 India volgen onderwijs aan Nederlandse universiteiten en hogescholen. % 100 Weinig Chinezen kiezen gezondheidszorg 90 Studenten uit de verschillende landen kiezen voor uiteenlopende studierichtingen. Zo kiest bijna één op de vijf studenten uit Duitsland voor een studie in de richting ‘Gezondheidszorg en welzijn’, terwijl studenten uit China en Griekenland deze richting juist relatief weinig doen. Zij kiezen vooral voor de exacte studierichtingen ‘Natuurwetenschappen, wiskunde en informatica’ en ‘Techniek, industrie en bouwkunde’. Van de Duitse studenten volgt nog geen 4 procent een exacte studie. 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Europese Unie Duitsland Griekenland China Taalwetenschappen, geschiedenis, kunst Sociale wetenschappen, bedrijfskunde en rechten Natuurwetenschappen, wiskunde en informatica Techniek, industrie en bouwkunde Gezondheidszorg en welzijn Overige richtingen 27 Exacte richtingen hoger onderwijs, 2012/’13 20% techniekdiploma’s in Nederland voor vrouwen 75% studenten gezondheid in EU is vrouw Vrouwelijke afgestudeerden in bètastudies (% van vrouwelijke afgestudeerden), 2012/'13 6. Vrouwen in bètastudies In de afgelopen tien jaar is het aandeel vrouwen met een afgeronde bèta-opleiding in de Europese Unie 40,4 40,4 RO IT 39,6 PT 38,6 38,3 38,1 CY BG EL 37,3 37,1 UK EE 36,2 SK 35,3 DK 34,0 HR 32,8 32,2 CZ EU-28 SE 31,4 30,8 30,8 30,3 LU SI LV FR 29,3 ES 28,6 MT 28,0 27,4 27,1 HU DE FI 26,7 LT 25,2 24,6 AT BE NL 23,6 IE vrijwel gelijk gebleven rond een percentage van 32. In Nederland is het aandeel vrouwen in exacte richtingen in diezelfde periode gestegen van 18,4 procent (2002/’03) naar 24,4 procent (2012/’13). Ondanks de stijging is het aandeel bètavrouwen in ons hoger onderwijs nog 32,4 altijd relatief gering. 24,4 29 In Nederland studeren relatief weinig jongeren af in een exacte studierichting inhet hoger onderwijs (hbo/wo). Dit aantal is slechts zo’n 14 procent van het totaal aantal afgestudeerden. Ons land staat hiermee in Europa onderaan de ranglijst. Gemiddeld haalt in Europa bijna een kwart van de studenten een diploma in de exacte richtingen ‘Natuur-wetenschappen, wiskunde, en informatica’ (Natuur) en ‘Techniek, industrie en bouwkunde’ (Techniek). In Duitsland is het aandeel exacte studenten met een derde het hoogste van Europa. In Europa wordt het meest gekozen voor een studie in de ‘Sociale wetenschappen, bedrijfskunde en rechten’. Ruim een derde van de diploma’s in 2012/’13 valt onder deze richting. 6.1 Afgestudeerden naar studierichting in het hoger onderwijs, 2012/'13 Europese Unie1) Duitsland Griekenland Oostenrijk Finland Slovenië Portugal Zweden Roemenië Verenigd Koninkrijk Spanje Estland Frankrijk Malta Italië Tsjechië Kroatië Litouwen Ierland Slowakije Denemarken Bulgarije Cyprus Letland Hongarije België Polen1) Luxemburg Nederland Kwart Nederlandse bèta’s is vrouw In alle Europese landen hebben in het studiejaar 2012/’13 meer vrouwen dan mannen een diploma gehaald in het hoger onderwijs. In de 28 landen van de Europese Unie bedraagt het percentage vrouwelijke afgestudeerden gemiddeld bijna 59. In Nederland ligt het nog iets lager op 57 procent. Het aandeel vrouwen in de exacte studierichtingen is in heel Europa relatief laag. In 0 20 40 Natuurwetenschappen, wiskunde en techniek Gezondheidszorg en welzijn Sociale wetenschap, bedrijfskunde en rechten Onderwijs, taal, geschiedenis en kunst Overige richtingen 1) 2011/'12. 30 60 80 100 % 6.2 Aandeel vrouwelijke afgestudeerden per studierichting (hbo/wo), 2012/'13 Europa is 40 procent van de vrouwelijke bachelors en masters afgestudeerd in de richting Natuur. In Nederland is dat niet meer dan 28 procent. In Techniek is 27 procent van de afgestudeerden in Europa een vrouw, in Nederland een op de vijf. Nederland laat hiermee in Europa alleen Ierland en Duitsland nog iets achter zich. Dat Duitsland hier achterloopt bij Nederland is opvallend aangezien het aandeel exacte studenten in Duitsland juist het hoogste van Europa is. Europese Unie1) Nederland België Oostenrijk Denemarken Frankrijk Studierichtingen waar juist relatief veel vrouwen voor kiezen vallen onder ‘Gezondheidszorg en welzijn’. EU-breed zijn drie op de vier afstudeerders in deze richting vrouwen. Ook in Nederland kiezen vrouwen vaker dan mannen voor een studie in deze richting. Duitsland Zweden Finland Verenigd Koninkrijk Portugal Roemenië 0 20 40 60 80 100 % Gezondheidszorg en welzijn Natuurwetenschappen, wiskunde en informatica Techniek, industrie en bouwkunde 1) 2011/'12 31 € 62 700 000 000 handelsoverschot goederen € 10 000 000 000 handelstekort minerale brandstoffen Handelsbalans Nederland, 2014 Goederenbalans (miljard euro), 2014 219,8 7.Goederenbalans DE Nederland exporteerde in 2014 voor 62,7 miljard euro meer goederen naar het buitenland dan het importeerde uit andere landen. In 2014 heeft in de Europese Unie alleen Duitsland een groter overschot in de goederenhandel. Waar komt dit grote overschot vandaan? 33 98,1 62,7 EU-28 NL 42,9 34,8 15,6 12,6 8,7 4,5 3,3 1,5 1,3 –1,5 –1,7 –1,8 –2,3 –2,4 –2,8 –2,9 –3,7 –4,1 –5,7 –6,0 –6,7 –10,7 –20,8 –25,3 –71,6 IT IE CZ BE DK HU SK SI SE LT EE FI LV PL AT MT CY BG LU RO HR PT GR ES FR –139,5 UK De omvang van de goederenhandel van een land hangt samen met de omvang van de economie van het land. Daarom is het goed om de handelsbalans als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) te berekenen. Met die maatstaf zijn er twee landen in de Europese Unie met een groter handelsoverschot dan Nederland: Ierland en Tsjechië. Duitsland, met het grootste overschot in euro’s, zakt dan van plaats één naar plaats vier. Nederland is concurrerend op de wereldmarkt met bijvoorbeeld relatief lage landbouwprijzen en relatief hoge high-tech-kwaliteit. Ook de aanwezigheid van aardgas draagt bij aan het Nederlandse handelsoverschot. Ierland is een belangrijke exporteur van medicijnen en Tsjechië exporteert veel auto’s en -onderdelen. Cyprus en Malta zijn als kleine eilanden weinig zelfvoorzienend en importeren relatief veel uit het buitenland. Dit verklaart de relatief hoge handelstekorten. 7.1 Goederenbalans (% bbp) 2014 Meer dan 15% negatief 15 tot 5% negatief 5% negatief tot 5% positief 5 tot 15% positief Meer dan 15% positief Nederlands tekort voor brandstoffen In de handel met EU-landen heeft Nederland een fors handelsoverschot, en in de handel met niet-EU-landen juist een groot handelstekort. Doorvoerstromen spelen hierbij een belangrijke 34 7.2 Nederlandse goederenbalans naar regio % bbp 40 30 20 10 0 –10 –20 –30 2005 2006 2007 2008 2009 Binnen de Europese Unie 2010 2011 2012 2013 2014 Totaal Buiten de Europese Unie 7.3 Nederlandse goederenbalans naar producttype, 2014 Chemie Voeding Machines en vervoermaterieel Grondstoffen Dranken en tabak Industriële producten Oliën en vetten Minerale brandstoffen –15 –10 –5 0 5 10 15 20 25 30 x miljard euro 35 rol. Denk bijvoorbeeld aan smartphones die uit China worden gehaald en via Nederland worden doorgevoerd naar het Europese achterland. Het grootste overschot heeft Nederland in de handel in chemische producten (zoals kunststofproducten en medicijnen), voeding (groenten, kaas en babymelkpoeder) en machines en vervoermaterieel (chipsmachines en trekkers). In de handel in minerale brandstoffen heeft Nederland een fors tekort. De waarde van de ruwe aardolie en aardolieproducten die Nederland importeert is circa 10 miljard euro hoger dan de exportwaarde van aardgas of aardolieproducten. Zeehavens Nederland, 2014 9% groei containeroverslag 71% van goederenoverslag is invoer Aan- en afgevoerde goederen in zeehavens (mln ton), 2013 8. Goederenoverslag In 2013 bezochten ruim 2 miljoen zeeschepen de 558 NL 503 UK 457 IT 404 ES 304 297 FR DE 228 BE 162 161 SE EL 105 88 78 67 64 47 44 43 40 29 19 17 7 3 FI DK PT LV PL IE RO EE LT BG HR SI CY MT havens van de Europese Unie. Daarbij is 3,7 miljard ton goederen overgeslagen. Bijna 15 procent daarvan is in Nederlandse havens verwerkt. Sinds 2010 worden in Nederlandse zeehavens de meeste goederen overgeslagen van alle EU-landen. 37 In 2013 deden bijna 34 duizend zeeschepen Nederlandse havens aan en is 558 miljoen ton goederen overgeslagen. Voorheen werden de meeste goederen verwerkt in de havens van het Verenigd Koninkrijk. Het aandeel van Nederland in de EU-zeevaart groeit gestaag. De afgelopen tien jaar is dit aandeel toegenomen tot bijna 15 procent in 2013. 8.1 Aandeel aanvoer in overslag van zeehavens, 2013 Geen zeehaven Minder dan 50% 50 tot 60% 60 tot 70% 70% en meer Meeste goederen naar landen buiten EU Van alle in de EU overgeslagen goederen heeft 64 procent als herkomst of bestemming een plaats buiten de EU. In landen met een lange kustlijn of met veel eilanden, zoals Griekenland en Italië, varen relatief veel schepen met goederen tussen de nationale zeehavens. Dat is binnenlands vervoer. Dit binnenlandse vervoer met zeeschepen is omvangrijk: 22 procent in zowel Griekenland als Italië. Vanwege het intercontinentale karakter van de Nederlandse zeehavens, met name van Rotterdam, is het aandeel goederen dat van en naar landen buiten de Europese Unie wordt vervoerd groot, namelijk 72 procent in 2013. In de meeste EU-landen worden in de zeehavens meer goederen aangevoerd dan afgevoerd. Malta en Nederland hebben het hoogste 38 8.2 Overgeslagen goederen naar regio van herkomst of bestemming, 2013 aandeel geloste goederen, respectievelijk 92 procent en 71 procent. De uitvoer van olie zorgt in de Baltische staten voor een hoog aandeel uitvoer in hun zeevaartcijfers. De groei van zeevaart en overslag in Nederland zit de laatste jaren in het containervervoer. In 2014 is dit vervoer goed voor bijna 20 procent van het over zee vervoerde gewicht. Voor de Duitse en Belgische zeevaart is het aandeel van het containervervoer een stuk hoger, respectievelijk 44 procent en 40 procent. Roemenië Bulgarije Slovenië Nederland Spanje België Kroatië Italië Portugal Duitsland Rotterdam is de grootste containerhaven van Europa. De overslag van containers in de Rotterdamse haven is in 2014 met 9 procent gestegen tot 108 miljoen ton brutogewicht. De afgelopen vijftien jaar zijn Antwerpen en Hamburg als zeehavens gegroeid, maar Rotterdam is nog altijd de nummer één. Griekenland Cyprus Frankrijk Litouwen Polen Verenigd Koninkrijk Estland Malta Finland Letland Denemarken Ierland Zweden 0 20 40 60 80 100 % Buiten de EU Binnen de EU Binnenlands Onbekend 39 Uitstoot broeikasgassen, 2013 9% hoger in Spanje dan in 1990 23% lager in EU dan in 1990 Toe- of afname broeikasgasemissies (% ten opzichte van 1990), 2013 43 CY 35 MT 12 PT 25 procent lager is dan in 1990. Ligt Nederland op 9 ES koers? Welke landen zijn de grote uitstoters van 2 2 1 IE AT GR 9. Broeikasgassen Op 24 juni 2015 heeft de rechter beslist dat de Nederlandse overheid ervoor moet zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen in 2020 ten minste broeikasgassen? Naast allerlei andere maatregelen helpt het overschakelen op hernieuwbare energie om de uitstoot te verlagen. Wat is het aandeel hernieuwbare energie in Nederland en in de rest van Europa? 41 –10 –23 –23 –26 –30 NL SI FR LU FI IT BE HR DE SE EU-28 DK UK PL –35 CZ –40 SK –48 –50 HU EE –57 –58 –59 –61 BG LV LT RO –11 –13 –13 –15 –15 –20 –22 –23 –23 In 2013 is de uitstoot van broeikasgassen in Nederland 10 procent lager dan in 1990. De 28 landen van de Europese Unie hebben gezamenlijk een reductie bereikt van 23 procent, net zoveel als de daling in Duitsland. Opvallend is de grote afname in alle Oost-Europese landen, tussen 30 en 61 procent. Het gaat in vergelijking met andere Europese landen hier echter om kleine absolute dalingen. Na de val van de Berlijnse muur (1989) zijn in deze landen veel vervuilende industrieën verdwenen of gemoderniseerd. 9.1 Uitstoot broeikasgassen per inwoner (CO2-equivalenten), 2013 Minder dan 6 ton 6 tot 9 ton 9 tot 12 ton 12 tot 15 ton 15 ton of meer Meer inwoners, grotere uitstoot Hoe meer inwoners een land heeft, hoe groter de uitstoot van broeikasgassen is. Nederland draagt 4 procent bij aan de uitstoot van de Europese Unie, Duitsland als grootste uitstoter: 21 procent. De uitstoot per inwoner verschilt per land. Een Nederlandse inwoner veroorzaakt 30 procent meer uitstoot dan de gemiddelde Europeaan. Slechts vijf EU-landen doen het op dit punt slechter dan Nederland. Dit hangt samen met de relatief grote omvang van de Nederlandse economie per inwoner. Nederland hoort bij de landen met een lage emissie-intensiteit, mede door energie42 9.2 Aandeel hernieuwbare energie in eindverbruik, 2013 besparingen, hoge import van elektriciteit en een steeds grotere dienstensector. De emissieintensiteit geeft aan hoeveel broeikasgassen er worden uitgestoten per euro van het bruto binnenlands product. Bulgarije, Estland en Tsjechië hebben een energievoorziening waarbij relatief veel broeikasgassen worden uitgestoten. Oostenrijk en Zweden produceren relatief veel hernieuwbare energie waardoor hun economie niet zo emissie-intensief is. Frankrijk produceert veel nucleaire energie waarbij geen broeikasgassen vrijkomen. De Nederlandse emissieintensiteit is in 2012 slechts 2 procent verbeterd ten opzichte van 2008. Dit is veel minder dan de daling in Europa van 9 procent. Europese Unie Zweden Letland Finland Oostenrijk Denemarken Portugal Estland Roemenië Litouwen Slovenië Bulgarije Kroatië Italië Spanje Griekenland Frankrijk Duitsland Tjechië Weinig hernieuwbare energie in Nederland Polen Slowakije Hongarije Cyprus België Ierland Verenigd Koninkrijk Nederland Malta Luxemburg 0 10 20 30 40 50 60 % Hernieuwbaar (onder doelstelling 2020) Hernieuwbaar (boven doelstelling 2020) Nog nodig voor doelstelling 2020 43 In Nederland komt 5 procent van alle energie uit hernieuwbare bronnen, bij koploper Zweden is dit 52 procent. Alleen Malta en Luxemburg scoren lager dan Nederland. De lage score van Nederland heeft diverse oorzaken: weinig waterkracht, ruime beschikbaarheid van aardgas waardoor huishoudens weinig hout verstoken, en minder overheidssteun voor hernieuwbare energie dan in andere EU-landen. Biologische appelteelt, 2013 5 770 ha in Frankrijk 35 923 ha in Polen Biologische melkkoeien (% van alle melkkoeien), 2013 10. Biologische landbouw 18,1 AT 13,9 SE 11,1 DK Nederlandse boeren leggen in 2013 met de biologische teelt van gewassen beslag op 2,7 procent van de landbouwgrond. Van alle Nederlandse melk-koeien wordt 1,5 procent biologisch gehouden, van de varkens 0,5 procent. De biologische landbouw heeft een flink aandeel in Tsjechië en Oostenrijk, waar extensieve veeteelt op grasland plaatsvindt. In Nederland met zijn intensieve veeteelt speelt de biologische landbouw een vrij kleine rol. 3,3 1,5 45 7,4 LV 6,7 UK 3,7 3,3 3,3 SI DE FR EU-28 LT EL BE EE FI IT CZ SK NL HR LU HU RO PL ES IE BG CY MT 3,2 2,7 2,4 2,4 2,2 2,2 1,9 1,7 1,3 1,2 0,9 0,9 0,8 0,4 0,2 0,2 0,0 0,0 In de afgelopen dertig jaar is de biologische landbouw in Nederland ongeveer viermaal zo groot geworden, maar de groei wordt minder. De laatste jaren neemt de biologische veeteelt nog wel toe, maar de teelt van gewassen blijft op hetzelfde niveau. Het aantal biologisch gehouden melkkoeien steeg in tien jaar met een derde, maar de productie van de biologische melk blijft nog steeds achter bij de vraag in Nederland. 10.1 Aandeel biologische landbouwgrond, 2013 Minder dan 2% 2 tot 4% 4 tot 8% 8 tot 12% 12% en meer Vooral granen en fruit In de rest van de Europese Unie groeit de biologische landbouw de laatste tien jaar door, maar niet in elk land even snel. De toename van biologische landbouwgrond vindt vooral plaats in de EU-15-landen, de landen die voor 1 mei 2004 al lid waren van de Europese Unie. In 2013 beslaat de biologische teelt van gewassen 5,6 procent van de beschikbare landbouwgrond in de Europese Unie. Van alle melkkoeien wordt 3,3 procent biologisch gehouden, van de varkens 0,6 procent. Een beperkende factor bij de veeteelt kan de beschikbaarheid van voldoende biologische diervoeders zijn. Het aantal biologische landbouwbedrijven in de Europese Unie steeg 46 10.2 Aandeel biologische varkens, 2013 in tien jaar tijd met meer dan 50 procent tot 250 duizend in 2013, terwijl het aantal reguliere bedrijven in deze periode flink bleef dalen. De biologische teelt van gewassen verschilt sterk van land tot land. In de 28 landen van de Europese Unie hebben vooral granen (16 procent) en blijvende teelt (11 procent) grote aandelen. In Nederland liggen de aandelen aardappelen (3 procent), groenten (11 procent) en blijvend grasland (58 procent) aanzienlijk boven het EU-gemiddelde. De aandelen granen (8 procent) en blijvende teelt (1 procent) liggen onder het EU-gemiddelde. Europese Unie Oostenrijk Denemarken Frankrijk Letland Zweden Luxemburg Slowakije Duitsland Verenigd Koninkrijk Nederland Italië Griekenland Finland Estland 10.3 Verdeling biologisch geteelde gewassen, 2013 België Hongarije % 100 Tsjechië Overige gewassen Kroatië Blijvend grasland 80 Polen Litouwen Blijvende teelt Verse groenten 60 Ierland Aardappelen Spanje 40 Granen en rijst Slovenië Roemenië 20 Bulgarije 0 Cyprus Europese Unie Malta 0 1 2 3 % van alle varkens 47 Nederland Inkomsten uit transportbelastingen, 2013 1,3% van EU belastinginkomsten 2,6% van Nederlandse belastinginkomsten Aandeel milieubelastingen en -heffingen (% totaal belastingen en sociale premies), 2013 11. Milieubelastingen Het aandeel van de milieubelastingen in de totale inkomsten uit belastingen en sociale premies komt in 2013 in Nederland uit op 9 procent. Alleen in 9,00 Griekenland, Kroatië, Bulgarije en Slovenië is het percentage hoger. Het gemiddelde voor de Europese 10,46 SI 10,21 BG 9,58 9,42 HR EL 8,93 NL DK 8,61 LV 8,43 IE 8,18 8,11 8,03 MT IT EE 7,50 7,48 7,47 PL RO UK 6,69 6,62 FI SK Unie ligt op 6,3 procent. Vergeleken met andere EU-landen zijn de milieubelastingen en -heffingen in Nederland dus relatief hoog. 6,32 49 EU-28 6,13 6,08 CZ LT 5,70 5,65 5,64 5,51 5,38 AT ES LU SE DE 4,53 4,47 BE FR De overheid zet verschillende middelen in om milieuverontreiniging te voorkomen of te beperken. Belastingmaatregelen en het toekennen van milieusubsidies zijn daar voorbeelden van. De regering streeft naar een ‘groene groei’ van de economie. Of de economie van een land daadwerkelijk groener is geworden, wordt afgemeten aan de ontwikkeling van een breed scala aan indicatoren. Het aandeel van de milieubelastingen en -heffingen in de totale opbrengsten van belastingen en sociale premies is daar één van. 11.1 Milieubelastingen en -heffingen (% bbp), 2013 Niet bekend Minder dan 2% 2 tot 2,5% 2,5 tot 3% 3% tot 5% Energiebelasting In alle EU-landen is het leeuwendeel van de milieubelastingen en -heffingen gerelateerd aan het verbruik van energie. In Nederland hebben deze belastingen een aandeel van 5,3 procent in het totaal van belastingen en sociale premies (2013). Dit bezorgt Nederland een positie in de middenmoot van Europa. Het aandeel van belastingen op transport, zoals de motorrijtuigenbelasting, komt op 2,6 procent, goed voor een vierde plaats in Europa. Met de belastingen en heffingen op vervuilende activiteiten en grondstoffen, zoals de waterverontreinigingsheffing en de grond- en leiding50 11.2 Milieubelastingen en -heffingen, 2013 waterbelasting, is Nederland een koploper in Europa. Hoewel deze heffingen slechts 1,2 procent bijdragen, scoort Nederland hier een derde plaats, achter Kroatië en Slovenië. Nederland behoort ook tot de koplopers in de verhouding tussen de opbrengst van milieubelastingen en -heffingen in relatie tot het bruto binnenlands product (de ‘groene belastingdruk’). De opbrengst van milieubelastingen en -heffingen bedraagt in Nederland 3,3 procent van het bbp. Het Europese gemiddelde is 2,5 procent. Europese Unie Slovenië Bulgarije Kroatië Griekenland Nederland Denemarken Letland Ierland Malta Italië Estland Polen Roemenië 11.3 Milieubelastingen en -heffingen, Nederland Verenigd Koninkrijk Finland % totale belastingen en sociale premies 12 Slowakije Tsjechië 10 Litouwen 8 Oostenrijk Spanje 6 Luxemburg 4 Zweden 2 Duitsland 0 België 1995 Frankrijk 0 Energie 2 Transport 4 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 6 8 10 12 % totale belastingen en sociale premies Overig Energie 51 Transport Overig 2011 2013 Werkloosheid 15- tot 25-jarigen, 2014 53% 35% in Spanje in Portugal Werkloosheid jongeren 15 tot 25 jaar (%), 2014 12. Jeugdwerkloosheid In de 28 landen van de Europese Unie is in 2014 de werkloosheid onder 15- tot 25-jarigen 22 procent. In 53,2 52,4 ES EL 45,5 HR 42,8 IT Nederland is dat bijna 13 procent. Ook in Duitsland, Oostenrijk, Malta en Denemarken blijft de jeugdwerkloosheid ruim onder het gemiddelde van de 36,0 CY 34,8 PT 29,7 24,2 24,0 24,0 23,9 23,8 23,2 22,8 22,6 SK FR RO IE PL BG BE SE LU EU-28 FI HU SI LV LT Europese Unie. 22,2 12,7 53 20,5 20,4 20,2 19,6 19,3 16,9 UK 15,9 15,0 CZ EE 12,6 11,8 NL DK MT 10,3 AT 7,7 DE Hoge werkloosheidspercentages komen vooral in Zuid-Europese landen voor. Bovenaan staat Spanje, waar de helft van de jongeren werkloos is. In Portugal, Cyprus, Italië, Kroatië en Griekenland heeft meer dan één op de drie jongeren geen werk. 12.1 Werkloosheid jongeren 15 tot 25 jaar die geen onderwijs volgen, 2014 Europese Unie Griekenland Spanje Kroatië Italië Schoolverlaters vaker werkloos Drie kwart van alle werkloze jongeren in Nederland zit nog op school of studeert. Dit aandeel is drie keer zo groot als gemiddeld in de 28 landen van de Europese Unie. Ook in de Scandinavische landen is een groot deel van de werkloze jongeren nog scholier of student. In Finland is het 54 procent, in Zweden 55 procent en in Denemarken 62 procent. De werkloosheid onder jongeren (15 tot 25 jaar) die nog onderwijs volgen is veel lager dan onder schoolverlaters. In Europa zijn deze percentages 16 en 25. In Zweden en Portugal is het aandeel schoolgaande werkloze jongeren juist veel hoger dan het aandeel schoolverlaters, te weten 16 en 11 procentpunten hoger. In Nederland verschilt de werkloosheid in beide groepen weinig. In 2014 is 13 procent van de scholieren en studenten en 11 procent van de schoolverlaters werkloos. Cyprus Portugal Slovenië Slowakije Frankrijk Ierland Polen Bulgarije Roemenië België Luxemburg Litouwen Letland Hongarije Finland Estland Zweden Tsjechië Verenigd Koninkrijk Denemarken Oostenrijk Malta Duitsland Nederland 60 % 54 50 40 30 20 10 0 12.2 Werkloosheid jongeren 15 tot 25 jaar die onderwijs volgen, 2014 In de landen met hoge werkloosheidspercentages ligt het aandeel werkloze jongeren dat nog onderwijs volgt in het algemeen ver onder het EU-gemiddelde van 24 procent. Uitzonderingen zijn Spanje en Portugal waar 29 procent en 23 procent van de werklozen onderwijs volgt. In Kroatië, Italië, Griekenland en Cyprus ligt dit aandeel nog weer een stuk lager. In Kroatië is het bijna 5 procent. Europese Unie Spanje Griekenland Portugal Cyprus Italië Zweden Slowakije Roemenië Kroatië Finland Luxemburg België Verenigd Koninkrijk Hongarije Polen Tsjechië Bulgarije Ierland Letland Nederland Litouwen Denemarken Frankrijk Estland Malta Slovenië Oostenrijk Duitsland 0 10 20 30 40 50 60 % 55 Werkende vrouwen in Nederland, 2014 60% van vrouwen werkt 75% werkt in deeltijd Arbeidsparticipatie vrouwen (15 tot 75 jaar) ten opzichte van mannen (mannen=100), 2014 13. Arbeidsmarkt Steeds meer vrouwen in Nederland zijn de afgelopen decennia aan het werk gegaan. Het gaat meestal om deeltijdwerk en mede daardoor werken Nederlandse vrouwen relatief weinig in managementfuncties. Hoe is dit in de andere Europese landen? 57 85 83 95 FI 93 SE 92 LT 90 89 88 88 87 87 87 87 87 86 86 86 82 82 DK LV FR CY PT AT EE DE BG BE UK SL NL IE ES EU-28 HR LU 79 HU 78 PL 77 SK 76 76 RO CZ 70 IT 69 GR 64 MT 83 83 Bijna nergens in de Unie werken relatief zoveel mensen als in Nederland: bijna 65 procent van alle 15- tot 75-jarigen in ons land is aan het werk (2014). Alleen in Zweden hebben meer mensen een baan. In alle lidstaten van de Europese Unie hebben meer mannen dan vrouwen betaald werk. In Nederland werkt 70 procent van de mannen van 15 tot 75 jaar en bijna 60 procent van de vrouwen. In de gehele Europese Unie is dat 63 procent en 52 procent. In Finland, Litouwen en Zweden daarentegen werken vrouwen bijna net zo vaak als mannen. 13.1 Deeltijdwerkers , 2014 Mannen Vrouwen Europese Unie Nederland Duitsland Oostenrijk Verenigd Koninkrijk België Zweden Denemarken Luxemburg Ierland Italië Frankrijk Malta Spanje Nummer 1 in deeltijdwerk Nederland is de absolute nummer 1 als het gaat om deeltijdwerk. In 2014 werkt de helft van alle werkenden in deeltijd. In andere EU-landen is dit aandeel veel kleiner. Van de Nederlandse vrouwen heeft ruim drie kwart een deeltijdbaan. Gemiddeld in de EU heeft iets minder dan een derde van de werkende vrouwen parttimewerk. Met ruim een kwart is het aandeel Nederlandse mannen dat in deeltijd werkt aanzienlijk lager dan het aandeel vrouwen. Maar er werken evengoed veel meer Nederlandse mannen in deeltijd dan in welk ander EU-land ook. Finland Cyprus Slovenië Portugal Griekenland Estland Roemenië Litouwen Polen Tsjechië Letland Hongarije Kroatië Slowakije Bulgarije 40 20 0 0 % werkenden 15 tot 75 jaar 58 20 40 60 80 13.2 Relatief aandeel vrouwen in managementfunctie, 2014 Voltijd en deeltijd Alleen voltijd Europese Unie Zweden Polen Hongarije Nederland Slovenië Verenigd Koninkrijk Letland België Ierland Duitsland Malta Oostenrijk Bulgarije Frankrijk Litouwen Spanje Italië Roemenië Portugal Finland Griekenland Slowakije Estland Tsjechië Denemarken Luxemburg Kroatië Cyprus 100 80 60 40 20 0 0 20 40 60 80 100 Aandeel mannen in managementfunctie=100 59 Vrouwen geven veel minder vaak dan mannen leiding aan een bedrijf of een bedrijfsonderdeel. In 2014 is gemiddeld in de EU 7,4 procent van de werkende mannen en 4,2 procent van de vrouwen manager. In Nederland is die man-vrouwverhouding een stuk schever: werkende mannen zijn er tweeënhalfmaal zo vaak manager als vrouwen. Dit hangt samen met het werken in deeltijd. Het aandeel managers is lager naarmate de arbeidsduur korter is. Onder voltijders loopt het aandeel managers tussen mannen en vrouwen in Nederland veel minder sterk uiteen dan in andere landen. Pensioenleeftijden, 2015 62 jaar in Malta 67 jaar in Griekenland Arbeidsparticipatie 55- tot 65-jarigen (%), 2014 74,0 SE 65,6 DE 64,0 EE 63,2 DK 61,0 UK 59,1 NL FI vervroegde pensionering of arbeidsongeschiktheid. 56,4 56,2 LV LT Deze ontwikkeling kan niet los gezien worden van de 54,0 53,0 CZ IE 14. Arbeidsdeelname ouderen In Nederland is de arbeidsparticipatie van 55- tot 65-jarigen sinds de jaren negentig opgelopen. Dit komt mede door de instroom van jongere generaties vrouwen, die steeds vaker werken. Ook stromen steeds minder mannen tussen 55 en 65 jaar uit vanwege voortschrijdende vergrijzing in Nederland. In andere Europese landen zijn vergelijkbare ontwikkelingen zichtbaar. 61 59,9 51,8 EU-28 50,0 BG 47,8 47,0 46,9 46,2 45,1 44,8 44,3 43,1 42,7 42,5 42,5 41,7 PT FR CY IT AT SK ES RO BE LU PL HU 37,7 MT 36,2 35,4 HR SI 34,0 EL In de Europese Unie werkt in 2014 iets meer dan de helft van de 55- tot 65- jarigen. Dat is 11 procent meer dan in 2004. In Zweden is de arbeidsparticipatie van ouderen het hoogst (74 procent). In Duitsland is de afgelopen tien jaar de arbeidsparticipatie het meest toegenomen. Ook in Nederland is de arbeidsparticipatie meer dan gemiddeld gestegen. In Griekenland en Portugal daalt de arbeidsparticipatie juist. Daar is de hoge werkloosheid als gevolg van de economische crisis mede debet aan. 14.1 Aantal 65-plussers per honderd 20- tot 65-jarigen, 2014 Minder dan 22% 22 tot 25% 25 tot 28% 28 tot 31% 31% en meer Oplopende grijze druk De stijgende arbeidsparticipatie houdt verband met de vergrijzing in Europa. Het aantal ouderen ten opzichte van het aantal 20- tot 65-jarigen neemt toe (grijze druk). De betaalbaarheid van sociale zekerheid en pensioen-voorzieningen kan daardoor onder druk komen te staan. In de Europese Unie is de grijze druk gestegen van 24 procent in 2004 naar 28 procent in 2014. In Nederland is deze grijze druk ruim 26 procent, onder het EU-gemiddelde. Duitsland, Griekenland en Italië zitten ruim boven het EU-gemiddelde, in Polen en Ierland is de grijze druk relatief laag. In deze landen is de vrucht62 14.2 Groei arbeidsparticipatie 55- tot 65-jarigen, 2004–2014 baarheid lang hoog gebleven, met een gunstiger grijze druk als bijeffect. Europese Unie Pensioenleeftijden omhoog Duitsland Ter vermindering van de oplopende druk op de sociale zekerheid zijn in Nederland de afgelopen jaren tal van maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen, onder meer door de vervroegde uitstroom te beperken. In 2006 is de fiscale bijdrage aan VUT- en prepensioenregelingen afgeschaft, en vanaf 2013 gaan de AOW- en pensioengerechtigde leeftijd versneld omhoog tot 67 jaar in 2021. Ook andere EU-landen voeren een dergelijk beleid. In Duitsland zijn maatregelen genomen waardoor doorwerken tot 67 jaar gestimuleerd wordt. In België ligt de pensioenleeftijd lager dan in Nederland, maar ook daar zijn maatregelen getroffen waardoor de pensioenleeftijd omhoog schuift. Oostenrijk Slowakije Bulgarije Polen Italië Nederland België Luxemburg Tsjechië Estland Hongarije Letland Frankrijk Litouwen Finland Slovenië Roemenië Malta Kroatië Zweden Verenigd Koninkrijk Ierland Spanje Denemarken Portugal Cyprus Griekenland –10 –5 0 5 10 15 20 25 % 63 Risico op armoede, 2013 10% van de Nederlanders 16% van de Europeanen Aandeel bevolking met risico op armoede of sociale uitsluiting (%), 2013 48,0 BG 40,4 RO een kwart van de bevolking. In Nederland is dit 35,7 35,1 EL LV 16 procent. Hoe verschillen armoederisico’s en 33,5 HU 32,6 HR 30,8 30,0 LT IE 28,4 27,8 27,4 27,3 IT CY PT ES 25,8 PL 24,8 24,0 23,5 UK EU-28 MT EE 20,8 20,4 20,3 19,8 19,0 18,9 18,8 18,1 BE SI DE SK LU DK AT FR 16,4 16,0 SE FI NL CZ 15. Armoederisico Een van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie is het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting. In 2013 liepen circa 123 miljoen inwoners van de Europese Unie het risico hiermee te maken te krijgen, sociale uitsluiting in de landen van de Europese Unie? 24,5 65 15,9 14,6 Personen in een huishouden met een inkomen onder de Europese armoedegrens – een inkomen lager dan 60 procent van het doorsnee huishoudensinkomen in het desbetreffende land – lopen een armoederisico. Van sociale uitsluiting is sprake als de huishoudensleden die kunnen werken grotendeels economisch inactief zijn (lage werkintensiteit), of als er financiële beperkingen zijn. Volgens deze drie criteria heeft in Nederland bijna één op de zes personen een risico op armoede of sociale uitsluiting. Armoedeverschillen relatief klein Het percentage inwoners met een armoederisico varieert in 2013 van 8,6 procent in Tsjechië tot ruim 23 procent in Griekenland. Nederland kent met 10,4 procent risico-armen het op één na laagste percentage. De verschillen tussen de lidstaten zijn relatief gering, omdat de armoedegrens per land wordt vastgesteld en afhangt van het welvaartsniveau. Met ruim 9 procent heeft Nederland een gemiddeld aandeel inwoners met een lage werkintensiteit. Financiële beperkingen zoals niet jaarlijks een week op vakantie kunnen gaan of achterstanden hebben bij de betaling van de maandelijkse woonlasten komen in Nederland bij 2,5 procent van de bevolking voor. In de 15.1 Aandeel bevolking met risico op armoede of sociale uitsluiting (%), 2013 Tsjechië Risico op armoede Ernstige financiële beperkingen In huishouden met lage werkintensiteit 8­,6 6­,6 6­,9 Nederland 10­,4 2­,5 9­,3 Finland 11­,8 2­,5 9­,0 Zweden 14­,8 1­,4 7­,1 Frankrijk 13­,7 5­,1 7­,9 Oostenrijk 14­,4 4­,2 7­,8 Denemarken 12­,3 3­,8 12­,9 Luxemburg 15­,9 1­,8 6­,6 Slowakije 12­,8 10­,2 7­,6 Duitsland 16­,1 5­,4 9­,9 Slovenië 14­,5 6­,7 8­,0 België 15­,1 5­,1 14­,0 Estland 18­,6 7­,6 8­,4 Malta 15­,7 9­,5 9­,0 Verenigd Koninkrijk 15­,9 8­,3 13­,2 Polen 17­,3 11­,9 7­,2 Spanje 20­,4 6­,2 15­,7 12­,2 Portugal 18­,7 10­,9 Cyprus 15­,3 16­,1 7­,9 Italië 19­,1 12­,4 11­,0 23­,9 Ierland 14­,1 9­,9 Litouwen 20­,6 16­,0 11­,0 Kroatië 19­,5 14­,7 14­,8 12­,6 Hongarije 14­,3 26­,8 Letland 19­,4 24­,0 10­,0 Griekenland 23­,1 20­,3 18­,2 Roemenië 22­,4 28­,5 6­,4 Bulgarije 21­,0 43­,0 13­,0 66 15.2 Gemiddeld inkomen1) en inkomensongelijkheid2), 2013 x 1 000 euro 35 rijkste 20% : armste 20% 7 30 6 25 5 20 4 15 3 10 2 5 1 0 0 CZ FI NL SI SK SE BE MT AT HU DK FR IE DE LU UK CY PL HR EE IT PT LT LV ES BG EL RO Gemiddeld inkomen (linkeras) 1) 2) Inkomensongelijkheid (rechteras) Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, gecorrigeerd voor nationale verschillen in koopkracht (PPP). Verhouding tussen rijkste 20% en armste 20% van de bevolking. 67 lidstaten varieert het aandeel van 1,4 procent in Luxemburg tot 43 procent in Bulgarije. In landen waar veel mensen onder de armoedegrens leven en sociaal uitgesloten zijn, is de inkomensongelijkheid vaak groot. In Nederland heeft de hoogste 20 procent inkomensgroep gemiddeld ruim 3,5 keer zoveel inkomen als de laagste 20 procent. Alleen in Tsjechië is de ongelijkheid nog iets minder. Ook in Slovenië, Slowakije en de Scandinavische lidstaten Zweden en Finland is betrekkelijk weinig ongelijkheid. In andere lidstaten, vooral in het oosten en in het zuiden van Europa, zijn de inkomensverschillen naar verhouding groot. In lidstaten met verhoudingsgewijs lage gemiddelde inkomens – zoals de voormalige Oostbloklanden en de Zuid-Europese landen – zijn de inkomensverschillen doorgaans groot. Uitzonderingen zijn Tsjechië, Slovenië en Slowakije, met zowel geringe inkomens als een lage inkomensongelijkheid. Van de oude lidstaten hebben de Angelsaksische landen relatief hoge inkomens. Maar er zijn ook grote verschillen tussen rijk en arm vanwege een sober vangnet aan uitkeringen, zoals in het Verenigd Koninkrijk. 4% aandeel in bbp EU 7e economie van de EU Nederlandse economie, 2014 Bbp per hoofd van de bevolking (x 1 000 euro), 2014 16. Economische groei 74 LU 36 27 26 23 23 23 23 21 21 20 20 20 19 19 18 15 IE NL AT SE DE DK BE FI UK FR EU-28 IT ES CY MT CZ SI PT SK EE LT EL PL HU LV RO 12 BG Nederland is één van de rijkste landen in de Europese Unie. Toch hebben we de laatste jaren niet zo goed gepresteerd vergeleken met andere Europese landen. In de periode 2008–2014 is de Nederlandse economie gekrompen. Een aantal grote economieën – Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Zweden – groeide in deze periode wel. Hoe heeft de Nederlandse economie zich ontwikkeld sinds de crisis in 2008? 36 27 69 35 34 34 34 33 30 30 29 Nederland is de zevende economie van de Europese Unie gemeten naar de omvang van het bruto binnenlands product en draagt ruim 4 procent bij aan het Europese bbp. Duitsland is met een aandeel in het Europese bbp van 20 procent de grootste economie, gevolgd door Frankrijk (14 procent) en het Verenigd Koninkrijk (13 procent). 16.1 Bbp EU naar landen, 2013 14% 20% 14% Nederland één van de rijkste landen Het bbp per hoofd van de bevolking in de later toegetreden landen ligt nog steeds veel lager dan in de oudere EU-landen. Bulgarije en Roemenië staan het laagst op de ranglijst van het bbp per hoofd. De Oost-Europese landen met de hoogste inkomens per hoofd zijn Tsjechië (plaats 16) en Slovenië (17), beide staan nog boven Portugal (18). Het Nederlandse bbp per hoofd van de bevolking, 36 duizend gestandaardiseerde euro’s (2014), is een van de hoogste van de EU. In Ierland is het welvaartsniveau net zo hoog. Het Luxemburgse bbp per hoofd – met 74 duizend euro het hoogste van de EU – is meer dan tweeënhalfmaal het gemiddelde van de EU (27 duizend euro). De hoge positie van Luxemburg komt voornamelijk door het aantrekkelijke (fiscale) 13% 4% 9% 14% 12% Duitsland Italië Overig EU-15 Verenigd Koninkrijk Spanje Overig EU-27 Frankrijk Nederland 70 16.2 Gemiddeld jaarlijkse economische groei, 2008–2014 Europese Unie Polen Malta Luxemburg Slowakije Zweden Verenigd Koninkrijk Duitsland Estland België Oostenrijk Frankrijk Litouwen Bulgarije Ierland Tsjechië Roemenië Hongarije Nederland Letland Denemarken Finland Spanje Slovenië Portugal Italië Cyprus Kroatië Griekenland –6 –4 –2 0 2 4 % verandering bbp 71 vestigingsklimaat voor financiële instellingen en het grote aantal mensen dat in Luxemburg werkt, maar daar niet woont. In maar liefst dertien EU-landen, waaronder Nederland, is de gemiddelde economische groei in de periode 2008–2014 negatief. Griekenland presteert het slechtst, met een krimp van 4,2 procent per jaar. De grootste groeier is Polen, met een economische groei van 3,2 procent per jaar. Naast enkele Oost-Europese landen en Malta zijn er ook enkele rijkere landen die relatief weinig last van de crisis lijken te hebben gehad, zoals Luxemburg en Zweden. In 2014 noteren de meeste EU-landen weer positieve economische groeicijfers. De Nederlandse economische groei komt in 2014 met 1,0 procent onder het EU-gemiddelde van 1,4 procent uit. De economieën van Luxemburg en Ierland groeien in 2014 het snelst. Broodprijzen, 2002–2014 2,8% gemiddelde jaarlijkse stijging in EU 6,6% gemiddelde jaarlijkse stijging in Letland Prijzen brood en graanproducten (EU=100), 2014 17. Brood- en voedingsprijzen De prijzen van brood en graanproducten lopen in Europa fors uiteen. In het duurste land (Denemarken) is een brood bijna driemaal zo duur als in het goedkoopste land (Roemenië). In Nederland zijn brood en graanproducten relatief goedkoop. Het prijsniveau ligt 11 procent onder het Europees gemiddelde. In welke landen zijn brood en voedsel het goedkoopst? En hoe zijn deze prijzen veranderd sinds het begin van deze eeuw? 100,0 89,4 73 155,8 DK 140,3 AT 133,2 FI 128,8 SE 120,0 118,5 LU CY 114,7 111,3 110,1 107,3 106,8 106,1 104,8 102,1 98,5 97,8 95,6 IT ES BE DE EL IE FR SK EU-28 PT MT HR 92,6 UK 85,9 EE 83,9 80,4 SI LV 77,7 LT 69,0 CZ 67,8 HU 58,8 58,5 58,2 PL BG RO NL In Nederland zijn niet alleen brood en graanproducten relatief goedkoop. Over het algemeen is voedsel in Nederland 3 procent goedkoper dan gemiddeld in Europa. Alleen vlees is hier bijna 20 procent duurder. Het goedkoopste is Oost-Europa. In Polen, Roemenië en Bulgarije zijn brood en graanproducten maar liefst 40 procent goedkoper dan in Europa. In Denemarken zijn deze echter ruim de helft duurder en Oostenrijkers betalen 40 procent meer voor brood en granen. In Frankrijk en Duitsland is voedsel iets duurder dan in Nederland. In Spanje is het brood duurder, maar het vlees goedkoper. 17.1 Prijs van voeding ten opzichte van EU-gemiddelde, 2014 Minder dan 20% lager 10 tot 20% lager 0 tot 10% lager 0 tot 15% hoger 15% hoger en meer Prijsverschillen kleiner geworden Nederland was niet altijd goedkoop. In 2003 waren brood en granen nog 5 procent duurder dan het Europees gemiddelde. Bovendien was voedsel in Oost-Europa destijds relatief goedkoper. In de meeste Oost-Europese landen (behalve Slovenië en Kroatië) waren brood en granen toen de helft goedkoper dan in Europa. In 2014 zijn deze prijsverschillen een stuk kleiner. Zo zijn brood, granen, maar ook veel andere voedingsmiddelen in Slowakije en de Baltische staten nog maar 10 tot 20 procent 74 17.2 Relatieve prijs van voedingsmiddelen (EU-gemiddelde=100), 2014 160 140 120 100 80 60 40 20 0 Polen Spanje Nederland Frankrijk Duitsland Brood en graanproducten Melk, kaas en eieren Vlees Fruit, groente en aardappelen Denemarken 17.3 Prijzen brood en graanproducten 2002=100 220 200 180 160 140 120 100 80 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Nederland Europese unie (28 landen) Laagste (Nederland, Ierland) tot hoogste (Roemenië, Letland) 75 goedkoper. Geld besparen op eten tijdens een vakantie in Oost-Europa wordt daarmee steeds lastiger. Behalve prijsverschillen tussen landen zijn ook prijsverschillen in de tijd interessant. In Nederland zijn brood en graanproducten maar beperkt in prijs gestegen. Ten opzichte van 2002, het eerste jaar van de euro, zijn brood en granen 17 procent duurder. Dat is een prijsstijging van gemiddeld 1,3 procent per jaar. Alleen in Ierland is de gemiddelde prijsstijging lager, 0,6 procent per jaar. Gemiddeld is de prijs van brood en graanproducten in Europa met 40 procent gestegen (2002–2014). In vijf Oost-Europese landen zijn de prijzen van brood en graan zelfs verdubbeld. Eigenwoningen Nederland,2014 € 650 000 000 000 totale hypotheekschuld 67% huishoudens heeft eigen woning Aandeel huishoudens met eigen woning (%), 2013 18. Huizenprijzen 52,6 DE 57,3 AT 63,0 64,3 64,6 DK FR UK 69,6 69,9 SE IE EU-28 72,3 73,0 73,0 73,6 74,0 74,2 75,8 76,6 77,7 BE IT LU FI CY PT EL SI ES 80,1 80,3 81,1 81,2 83,8 CZ MT EE LV PL 85,7 BG 88,5 HR 89,6 90,5 HU SK 92,2 LT 95,6 RO In Europa heeft 70 procent van de huishoudens een eigen woning, in Nederland zijn twee op de drie huishoudens woningeigenaren. Sinds de crisis van 2008 zijn veel huizen in waarde gedaald. In 2014 ligt de waarde van een huis in de Europese Unie nog 4 procent onder het niveau van 2008. In Nederland is het waardeverlies 19 procent. 77 67,1 70,0 NL In 2014 zijn de huizenprijzen in Nederland voor het eerst sinds 2008 weer gestegen, al liggen de prijzen nog lang niet op het niveau van voor de crisis. Niet overal in Europa zijn de prijzen gedaald. In bijvoorbeeld België en Duitsland zijn de huizenprijzen ook tijdens de crisis gestegen. Door fiscale stimuleringsmaatregelen (de aftrek van hypotheekrente) was het voor Nederlandse huishoudens jarenlang aantrekkelijk om hoge hypotheken af te sluiten en de aflossing uit te stellen. Hierdoor is de hypotheekschuld naar grote hoogtes gestuwd. In 2012 hadden Nederlandse huishoudens een hypotheekschuld van 671 miljard euro, het hoogste niveau ooit. Sindsdien is deze schuld met ruim 3 procent afgenomen. Nederlandse huishoudens hebben relatief hoge hypotheekschulden vergeleken met hun inkomens. In 2013 is deze schuld 2,2-maal het inkomen. In Denemarken is dit zelfs 2,6-maal het inkomen, de hoogste verhouding van alle Europese landen. Voor de Nederlandse situatie geldt dat tegenover de hoge schuld spaar- en beleggingsdepots staan. Voor de aflossing van de hypotheek aan het einde van de looptijd kan worden gespaard, zonder dat de schuld (en dus de renteaftrek) minder wordt. 18.1 Aandeel bevolking met achterstand huur of hypotheek, 2013 Minder dan 2 % 2 tot 4% 4 tot 6% 6 tot 10% 10% en meer 78 18.2 Schuld van huishoudens , 2013 Hoewel Nederlandse huishoudens een erg hoge hypotheekschuld hebben, zijn er relatief weinig mensen die de hypotheek of huur niet op tijd betalen. De meeste Nederlandse huishoudens voldoen dus netjes aan hun betalingsverplichtingen. Met name in Zuid-Europese landen hebben veel mensen betalingsachterstanden op huur of hypotheek. In deze landen zijn de huizenprijzen na 2008 het sterkst gedaald. In Oost-Europa zijn naar verhouding veel minder mensen met een betalingsachterstand, terwijl hier de huizenprijzen ook zijn gedaald. Wel steken Oost-Europeanen zich in verhouding tot hun inkomen veel minder diep in de schulden. Denemarken Nederland Verenigd Koninkrijk Frankrijk Duitsland Italië Polen Litouwen 0 50 100 150 200 250 300 % van inkomen 18.3 Prijzen van bestaande en nieuwe koopwoningen % mutatie 40 30 20 10 0 –10 –20 –30 –40 IE BG ES HR LV Mutatie 2008-20131) 1) LT SI RO CY NL SK HU IT PT 2013–2014 Voor Italië, Oostenrijk en Roemenië vanaf 2010 in plaats van 2008. 79 DK CZ EE FR MT BE UK FI DE LU AT SE EU Belastingdruk, 2013 47,6% in Denemarken 26,9% in Litouwen Overheidssaldo (% bbp), 2014 19. Overheidsfinanciën 1,5 DK 1,4 0,7 LU EE 0,3 DE –0,7 LT –1,4 –1,5 –1,7 –1,9 –2,1 –3,1 –3,3 –3,3 –3,6 –3,9 –3,9 RO LV SE CZ MT NL HU AT SK IT EU-28 BE PL FI GR IE FR –5,0 SI –5,6 –5,7 –5,8 –5,9 HR UK BG ES –7,2 PT –8,9 HR In 2014 is het overheidstekort van de 28 landen van de Europese Unie 3 procent van het bruto binnenlands product (bbp). De schuld van deze landen komt uit op 86,8 procent van het bbp. Dit komt overeen met meer dan 12 biljoen euro. De tekorten en schulden van de diverse Europese landen verschillen echter enorm. Welke overheden hebben een overschot en welke een tekort? En welk land heft de meeste belasting? 81 –2,4 –3,0 –2,5 –2,7 –2,8 –3,0 Van alle lidstaten hebben dertien landen een tekort boven de 3 procent van het bbp. In Nederland ligt in 2014 het tekort voor het tweede jaar op rij onder de 3 procent. Het tekort verbeterde vooral doordat de overheid meer inkomsten kreeg uit belastingen en premies. 19.1 Overheidschuld (% bbp), 2014 Minder dan 50% 50 tot 70% 70 tot 100% 100 tot 150% 150% en meer 1) Eurolanden die voldoen aan EU-norm (60% bbp) Belasting- en premiedruk neemt toe De belasting- en premiedruk in ons land is in 2013 opgelopen tot 37,2 procent van het bbp. In 2009 was dit nog 35,4 procent. In Europees perspectief zit Nederland nog ruim onder het EU-gemiddelde van 38,8 procent van het bbp. In Denemarken is de premie- en belastingdruk het hoogst (47,6 procent), in Litouwen het laagst (26,9 procent). Doorgaans is de belasting- en premiedruk in voormalige Oostbloklanden laag in verhouding tot de rest van Europa. 1) 1) 1) 1) 1) 1) Overheidsschuld 1) 1) De omvang van de overheidsschuld loopt in de lidstaten erg uiteen. In zestien landen is de schuld in 2014 meer dan 60 procent van het bbp. Voormalige Oostbloklanden hebben doorgaans een lage schuld omdat ze na de afsplitsing van de Sovjet-Unie met een schone lei zijn begonnen. Andere landen hebben juist 82 19.2 Belastingen en sociale premies, 2013 een hoge schuld, zoals Griekenland (178,6 procent van het bbp). Nederland zit met een schuld in 2014 van 68,2 procent van het bbp ruim onder het Europees gemiddelde van 86,8 procent. De schuld in ons land is ook lager dan in Duitsland. Echter, in Nederland is de schuld sinds de financiële crisis alleen maar toegenomen, terwijl de schuld in Duitsland na aanvankelijke stijgingen in 2009 en 2010 nu al twee jaar afneemt. Europese Unie Denemarken Frankrijk België Finland Italië Zweden Oostenrijk Luxemburg Hongarije Duitsland Nederland Slovenië Kroatië Tsjechië Griekenland Portugal Verenigd Koninkrijk Malta Spanje Estland Polen Cyprus Slowakije Ierland Bulgarije Letland Roemenië Litouwen 0 10 20 30 40 50 % van bbp 83 Kosten gezondheidszorg in Nederland, 2014 € 4 297 per persoon 0,4% voor preventie Uitgaven aan gezondheidszorg (% bbp), 2012 20. Uitgaven gezondheidszorg 11,0 De uitgaven in de gezondheidszorg zijn hoog en 10,8 10,8 10,8 NL SE FR DE 10,4 DK 10,2 10,1 BE AT 9,5 MT 9,3 9,1 PT EL 8,9 8,8 8,7 ES IT SI 8,5 8,5 UK FI EU-28 8,1 IE 7,9 BG 7,7 7,5 SK HU 7,1 7,0 CZ HR 6,7 6,6 CY LU 6,3 6,3 LT PL 5,8 EE 5,4 5,4 LV RO nemen elk jaar toe. In Nederland is de druk van de gezondheidszorg op het inkomen het hoogst van alle Europese landen. Economische groei, bevolkingsgroei en vergrijzing zijn belangrijke factoren voor de groei van de uitgaven aan gezondheidszorg. Waar zitten de verschillen tussen de landen van de Europese Unie, 8,3 waar is de groei zichtbaar, en welke ontwikkelingen zetten een rem op die groei? 85 Bron: Eurostat, OESO, WHO Nederland geeft in 2012 meer van het bruto binnenlands product uit aan gezondheidszorg dan andere Europese landen, te weten 11 procent. Een groep landen uit Noordwest-Europa volgt met een aandeel van de gezondheidszorg in het bbp van ook bijna 11 procent. Het laagst is de druk van de gezondheidszorg op het bbp in Oost-Europese landen. Het aandeel van de gezondheidszorg in het bbp in de 28 landen van de Europese Unie is 8,4 procent. 20.1 Zorguitgaven naar type zorg, 2012 Europese Unie1) Nederland Zweden Frankrijk Duitsland Denemarken België Oostenrijk Portugal Griekenland Spanje Dure langdurige zorg De relatief hoge Nederlandse uitgaven komen vooral door hoge uitgaven aan langdurige zorg. Voor de vergelijking met andere landen mogen daarvan verblijf, behandeling, verpleging en persoonlijke verzorging bij worden geteld. Daarmee is in Nederland 2,8 procent van het bbp gemoeid. Alleen in Zweden is het percentage bijna net zo hoog. De uitgaven aan genees- en hulpmiddelen zijn in Nederland juist relatief erg laag. Nederland telt meer artsen, fysiotherapeuten en verpleegkundigen dan in 2000. Waren er in 2000 nog 438 mensen op 1 arts, in 2013 is dit aantal 304. De ontwikkeling is in de meeste Europese landen vergelijkbaar. De Nederlandse Slovenië Finland Bulgarije Slowakije Hongarije Tsjechië Kroatië Cyprus Luxemburg Litouwen Polen Estland Letland Roemenië 0 2 4 6 8 10 12 % bbp Langdurige gezondheidszorg Genees- en hulpmiddelen Geneeskundige zorg Preventie, volksgezondheid en beheer Bron: Eurostat, OESO, WHO 1) Exclusief Ierland, Italië, Malta en Verenigd Koninkrijk. 86 20.2 Aantal (para)medici in de gezondheidszorg, Nederland per 1 000 inwoners 14 12 10 8 6 4 2 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Arts Fysiotherapeut Verpleegkundige 20.3 Gemiddelde opnameduur bij hart- en vaatziekten dagen 14 12 10 8 6 4 2 0 2004 2005 2006 2007 2008 Duitsland België Verenigd Koninkrijk Frankrijk 2009 2010 2011 2012 2013 Nederland 87 zorguitgaven zijn afgeremd door ontwikkelingen in de wijze waarop de gezondheidszorg wordt verleend, bijvoorbeeld door meer dagbehandelingen en een kortere opnameduur in ziekenhuizen. In Nederland is de gemiddelde opnameduur in een ziekenhuis voor bijvoorbeeld een behandeling bij hart- en vaatziekten tussen 2004 en 2012 afgenomen van 8 dagen naar 6 dagen. In andere Europese landen is een zelfde ontwikkeling te zien, maar de daling van het aantal ligdagen is daar minder groot. Alleen in Frankrijk blijft het aantal dagen rond de 7 liggen. Overleden aan hart- en vaatziekten 38 000 Nederlanders in 2014 1 900 000 mensen in de EU in 2012 Overledenen aan hart- en vaatziekten (per 100 000 inwoners), 2012 1 168 BG 1 039 RO 921 901 LV LT 779 HU Europa? In welk land overlijden de minste mensen aan 745 EE hart- en vaatziekten? En hoe doet Nederland het op 712 704 691 SK CZ HR 652 PL 519 462 450 448 412 404 402 287 285 271 MT SI AT GR FI DE CY EU-28 SE IE IT LU PT BE NL DK UK ES 221 FR 21. Sterfte aan hartziekten Lang was de sterfte aan hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland. Dat is het al jaren niet meer. Al sinds 2008 is dat kanker. In Nederland is ruim een kwart van de sterfte toe te schrijven aan hart- en vaatziekten. Hoe is dat in het gebied van roken en overgewicht, risicofactoren voor hart- en vaatziekten? 394 289 89 371 351 344 332 324 309 In Nederland overleden in 2012 289 mensen per 100 duizend inwoners aan hart- en vaatziekten. Nederland behoort daarmee tot de landen met de laagste sterfte aan deze ziekten. In Nederland overlijden meer mannen dan vrouwen aan hart- en vaatziekten. Dat was ook zo in de gehele Europese Unie, waar 462 mannen per 100 duizend inwoners tegen 340 vrouwen per 100 duizend inwoners overleden. 21.1 Dagelijkse rokers (15 jaar en ouder), 20141) Vrouwen Mannen Zweden Luxemburg Finland Denemarken Nederland Portugal België Slowakije Italië Verenigd Koninkrijk Roemenië Sterfte aan hartinfarcten Aan het acuut hartinfarct, één van de belangrijkste hartvaatziekten, overleden in Nederland 45 mensen per 100 duizend inwoners. In Frankrijk overleden de minste mensen aan een acuut hartinfarct, in Oost-Europa en Finland de meeste mensen. Malta is met 142 sterfgevallen per 100 duizend inwoners het land met de hoogste sterfte aan een acuut hartinfarct. Het gemiddelde voor de EU is 53 sterfgevallen per 100 duizend inwoners. Roken en ernstig overgewicht zijn twee van de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Op deze terreinen doen Nederlanders het beter dan vele andere Europeanen. Bijna één op de vijf Nederlanders rookt dagelijks en bijna één op de acht Nederlanders heeft ernstig Slovenië Duitsland Litouwen Tsjechië Oostenrijk Polen Spanje Ierland Frankrijk Cyprus Estland Hongarije Kroatië Bulgarije Malta Letland Griekenland 40 20 0 0 20 40 % % Bron: OESO, behalve Kroatië (WHO), Bulgarije, Cyprus, Malta, Oostenrijk en Roemenië (Eurostat). 1) 60 Bulgarije, Cyprus, Malta, Oostenrijk en Roemenië: 2008. 90 21.2 Personen (20 jaar of ouder) met ernstig overgewicht1) Niet bekend Minder dan 13% 13 tot 17% 17 tot 21% overgewicht. Dat is veel minder dan gemiddeld in de Europese Unie. Obesitas is vooral een probleem in Letland en het Verenigd Koninkrijk. Onder Roemenen komt ernstig overgewicht het minst vaak voor. 21 tot 26% 1) Cijfers voor verschillende jaren 21.3 Overledenen aan acuut hartinfarct, 2012 Europese Unie Malta Roemenië Duitsland Polen Verenigd Koninkrijk Nederland Spanje Frankrijk 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 per 100 000 inwoners Mannen 91 Vrouwen 105 080 volgers op Twitter 3 800 datasets in StatLine 50 video’s op CBS-YouTube 22. Bron: CBS In deze publicatie laat CBS zien hoe Nederland ervoor staat in Europa. Daarvoor gebruiken we naast cijfers van Eurostat ook veel cijfers van CBS zelf. De grafieken, tabellen, kaarten en teksten in dit boek vormen slechts de etalage: er is nog veel meer te krijgen. 93 www.cbs.nl opendata.cbs.nl/dataportaal/portal.html CBS publiceert dagelijks informatie over wat er feitelijk gebeurt in Nederland. Het geeft een beeld van hoe we in Nederland leven: het werk dat we doen, de zorg die we delen en wat er in onze boodschappenkar zit. Cijfers en publicaties zijn te vinden op www.cbs.nl. Daar is ook Nederland langs de Europese meetlat 2016 als PDF te downloaden. CBS lanceerde medio 2014 de Open data-portal, waarin alle 3 800 dataverzamelingen uit de CBS-databank Statline als open data vrij beschikbaar zijn. @statistiekcbs en facebook.com/statistiekcbs Om zijn cijfers nog toegankelijker te maken, verspreidt CBS ze ook via social media. Iedereen die altijd de laatste cijfers bij de hand wil hebben, kan CBS volgen op Twitter. Via @statistiekcbs twittert CBS eigen nieuws, cijfers bij de actualiteit en leuke weetjes. Ook op Facebook (facebook.com/statistiekcbs) staat actuele informatie. Youtube.com/statistiekcbs Op dit YouTube-kanaal staan zo’n vijftig filmpjes met onder meer uitleg over statistische begrippen zoals inflatie en maatschappelijke ontwikkelin­ gen zoals vergrijzing. Daarnaast zijn er ook video­­­registraties van persconferenties te vinden. 94 opendata.cbs.nl/dataportaal/index.html Inmiddels is er ook een webapp voor StatLine op basis van Open data beschikbaar. Dit is een applicatie die alle tabellen uit StatLine in grafiek- of kaartvorm laat zien. Met twee klikken krijgen gebruikers een grafiek op hun scherm, maar de webapp kan uiteraard ook cijfers in tabelvorm tonen. www.corporate.cbs.nl Op CBS corporate nieuws publiceert CBS actuele artikelen over onder andere nieuwe dienstverlening, nieuwe producten, internationale ontwikkelingen en evenementen van CBS. De webapp is gemaakt voor de externe relaties van CBS, waaronder bedrijven, overheid, journalisten, studenten en ieder ander die geïnteresseerd is in nieuws over CBS. Artikelen zijn makkelijk te filteren, te doorzoeken en te delen. 506 847 612 G g 16 900 726 B b inwoners EU op 1 januari 2014 inwoners Nederland op 1 januari 2015 Voor wat er feitelijk gebeurt 9 789035 716667 1 Trends in Nederland 2015