Duurzaam groeien – dat is een totaal loze belofte D e Verenigde Naties vieren een feestje. Het is twintig jaar geleden dat de wereld bijeenkwam in Rio de Janeiro, dat er internationale afspraken werden gemaakt over duurzaamheid, en dat er nieuwe organisaties werden opgezet. Feestjes worden meestal gegeven als er iets te vieren valt, maar de Riotop in 1992 heeft weinig opgeleverd. Het Groene Kruis werd er opgericht en de internationale Illustratie Emad Hajjaj verdragen over biodiversiteit, ontbossing en verwoestijning werden uitonderhandeld. Het zijn voetnoten in de geschiedenis van de falende milieudiplomatie. Uit ‘Rio 1992’ komen ook de internationale klimaatonderhandelingen voort, maar deze zijn verworden tot een bureaucratisch vliegwiel zonder effect op de uitstoot van broeikasgassen. Bodem, lucht en water zijn de afgelopen decennia weliswaar een stuk schoner geworden, maar vooral in Europa, Japan en NoordAmerika. Inmiddels heeft het milieubeleid aan kracht ingeboet, doordat de aandacht is verschoven van gif in de speeltuin naar soortenrijkdom. Het hoofdthema van de VN-top nu is ‘groene groei’. Dit is begrijpelijk. De wereldeconomie zwalkt van crisis naar crisis. De milieubeweging kan alleen op de politieke agenda blijven als het economische groei en werkgelegenheid belooft, maar deze beloftes zijn loos. Begrippen als ‘duurzame ontwikkeling’ en ‘groene groei’ lijken breed, maar in de praktijk is het gewoon klimaatbeleid onder een andere naam. Lokale milieuproblemen in Azië, Zuid-Amerika en Afrika doen er niet toe in de ogen van de mondiale milieuelite. Het milieubesef in de rijke landen komt juist voort uit de lokaliteit. Niemand in Europa wil terug naar de tijd van de dode rivieren, maar Aziaten wordt wel gevraagd de verstikkende lucht te negeren en hun aandacht te richten op een abstract toekomstprobleem. Klimaatbeleid draagt niet bij aan de economische groei of de werkgelegenheid, integendeel. Ongeveer 2 procent van het bruto Europees product wordt besteed aan energie. Als de energiesector met 10 procent groeit, groeit de economie met 0,2 procent. Een kleine sector kan de economische groei niet aanzwengelen. Dit geldt in sterkere mate voor de werkgelegenheid. Ongeveer 1 procent van de werknemers werkt in de energiesector. Als het aantal energiewerkers verdubbelt, daalt de werkloosheid slechts licht. De vraag naar energie is min of meer verzadigd, althans in Europa. We reizen zo veel als we tijd hebben. Onze huizen zijn warm genoeg. Groei van de energiesector komt dus niet voort uit groei in de hoeveelheid energie, maar uit een prijs- stijging. Hogere energieprijzen worden vaak gevolgd door recessies. Om het energieverbruik duurzamer te maken, moeten we méér investeren, opdat we minder of andere bronnen gebruiken. Dit is een vreemd voornemen voor een Europa dat verdrinkt in de schuld. B eleidsmakers zeggen graag dat energie de groeisector is van de toekomst. Kijk maar naar Denemarken. Dat land heeft een hoop geld verdiend met het verkopen van windturbines en de expertise om ze te maken. Veel Denen leven van de wind – of toch niet? De Deense windindustrie begon snel te groeien toen Duitsland en de rest van Europa subsidies begonnen te geven. Denen leven niet van de wind, maar van de gulheid van buitenlandse beleidsmakers. Het zou natuurlijk mooi zijn als we de Duitse regering zo ver krijgen om geld over te maken naar het bedrijfsleven in Nederland. Deze strategie is evenwel riskant. Bijna elk land zet in op energie. De meeste landen zullen deze gok verliezen. De zorg voor het milieu is breder dan klimaat alleen. Het oplossen van andere problemen helpt de economie op termijn – gezondere mensen zijn productiever – maar niet nu. De luchtverontreiniging in de opkomende landen vraagt om filters voor uitlaatgassen van voertuigen en fabrieken. De armste landen hebben betere fornuizen nodig. Waterschaarste vereist betere irrigatiemethoden, ontbossing intensiever gebruik van landbouwgrond – stuk voor stuk investeringen die de economie juist eerst een beetje afremmen, maar de moeite waard zijn. Het is geen nieuw idee om economische groei te stimuleren door een bepaalde industrie te ondersteunen. Groene energie is de laatste in een reeks die begon met Frans glas onder Lodewijk XIV. De geschiedenis toont dat de beschermde industrie zelden leert om op eigen benen te staan, maar er wel in slaagt meer subsidies los te krijgen. Beleidsmakers kunnen hun favorieten helpen. Subsidiejunkies krijgen een nieuw shot. Ik hoop dat ‘Rio 2012’ net zo’n succes wordt als ‘Rio 1992’. Richard Tol is hoogleraar economie aan de University of Sussex en de Vrije Universiteit Amsterdam.