Opinie 13 Woensdag 27 november 2013 De Nederlandse sporteconomie blijft óók in tijden van een recessie fier overeind staan Crisis of niet, de economie binnen de Nederlandse sport staat vooralsnog fier overeind. Mensen zijn de afgelopen jaren blijven sporten en de werkgelegenheid is gegroeid. Dat blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut en het CBS. Achtergrond N Jerzy Straatmeijer S port blijft onverminderd populair in Nederland. Sporten is geen dure hobby, bewegen is gezond en het geeft plezier. Nog steeds beoefent meer dan 65 procent van de Nederlanders een sport. De helft van deze sporters is lid van één van de 26.000 sportclubs die Nederland rijk is. Naast sportclubs zijn er in Nederland zo’n 1600 fitnesscentra, 1500 zwembaden en maneges en ruim 20 ijsbanen. Ook in de media geniet sport grote populariteit. Steevast scoort sport, en met name voetbal, hoog op de ranglijsten van meest bekeken tv-programma’s. Zo domineerde de EK-voetbalwedstrijd Portugal – Nederland deze lijst in 2012 met bijna 8 miljoen kijkers. Dat jaar kwam alleen Boer Zoekt Vrouw met een zevende plaats op deze ranglijst enigszins in de buurt van de sportkijkcijfers. Maar haar 4 miljoen kijkers ten spijt: de eerste zes plekken werden door sportuitzendingen ingenomen. Van oudsher gaan ook sport en het bedrijfsleven hand in hand. Bij Waardeontwikkeling van de Nederlandse economie kromp, maar de sport bleef overeind de 25e Dam tot Dam Businessloop in september 2013 verschenen ruim 3000 teams aan de start, waaronder 275 van Ahold en 117 van KLM. Een decennium eerder stonden er nog 900 bedrijfsteams aan het vertrek tegen 56 in 1988. De economische en politieke belangen van sport lijken alsmaar groter te worden: sport ontwikkelt zich steeds meer tot een volwaardige bedrijfstak. Voorlopig lijkt de economische crisis deze ontwikkeling niet te remmen. Maar hoeveel geld gaat er om in de bedrijfstak sport en waaraan besteden Nederlanders hun geld exact als het gaat om sport? En minstens zo belangrijk: hoe levensvatbaar is de sporteconomie nog in tijden van recessie? Volgens onderzoek van het CBS hadden in 2010 zo’n 150.000 mensen in Nederland een baan die met sport te maken heeft. Hiermee voorziet de ‘sporteconomie’ veel huishoudens dagelijks van brood op de plank. Dat sport meer is dan een spelletje blijkt ook wel uit de geldbedragen die in de bedrijfstak omgaan. Sport was eveneens in 2010 goed voor een bijdrage van bijna 5,5 miljard euro aan het Binnenlands Bruto Product. Dat is een aandeel van één procent in de gehele Nederlandse economie. Bovendien blijft deze economische sportbijdrage al jaren constant, ondanks de recessie. De toegevoegde waarde van de sporteconomie bestaat voor bijna 95 procent uit diensten. Voor de hele Nederlandse economie is dit bijna drie kwart. De sporteconomie is dus nog meer een diensteneconomie dan de nationale economie. Sportorganisaties, -onderwijs en -overheidsdiensten hebben hun aandeel in de Nederlandse economie zien stijgen in de periode 2006-2010. Een duidelijke daling in waarde is waarneembaar in de bijdrage van de sporthoreca en –handel. In totaal is bijna 13 miljard euro uitgegeven aan sport, sportgoederen en sportgerelateerde diensten in 2010. Het grootste deel van deze sportuitgaven werd gedaan door Nederlandse consumenten (7,5 miljard euro). Nederlandse huishoudens besteedden per jaar gemiddeld duizend euro aan sport. Van dit jaarlijkse sportbudget werd het grootste deel (ruim 300 euro) besteed aan contributies, lesgelden en entreebewijzen bij sport- en fitnessclubs. Het resterende budget ging op aan sportkleding, sportartikelen en de ‘sporthoreca’. Big Spender Ook de Nederlandse overheid is met 3,5 miljard euro aan sportuitgaven een Big Spender. De bijdrage van de overheid aan de sporteconomie zit hem vooral in het onderwijs (lichamelijke opvoeding, sportstudies) en in lokaal bestuur (gemeentelijke uitgaven met betrekking tot zwem- en sportaccommodaties). De sportbestedingen door Nederlanders zijn er niet minder op geworden in de periode 2006-2010. De sportuitgaven groeiden ongeveer net zo hard als de inflatie (20062010: 7 procent). De bestedingspatronen zijn wel veranderd: aan sport- en fitnessdiensten en aan sportkleding werd meer besteed, terwijl het de ‘sporthoreca’ minder voor de wind ging. Mensen gaven 11 procent minder uit aan sportgerelateerde horeca zoals het glaasje fris of pils in de sportkantine. De ‘derde helft’ wordt nu vaker thuis gehouden. Desalniettemin blijft sport één van de belangrijkste inkomstenbronnen voor de horeca, bijna één tiende van alle uitgaven in de horeca is sportgerelateerd. De werkgelegenheid in de sport neemt nog steeds toe, terwijl de werkgelegenheid in Nederland over het algeheel is afgenomen in de periode 2008–2010. Deze toename is vooral terug te zien in het grote aantal zelfstandigen zoals sportinstructeurs. Ruim 20 procent van de werkenden in de sporteconomie is zelfstandig. Bovendien hebben personen werkzaam in de sport gemiddeld vaker meerdere banen tegelijkertijd. Dit maakt de sportwereld arbeidsintensief: er werken relatief De economische belangen van sport worden almaar groter. Sport ontwikkelt zich steeds meer tot een volwaardige bedrijfstak. Foto: ANP veel mensen ten opzichte van het geld dat er in omgaat. In totaal telt de sportbranche 110.000 voltijdbanen (2006: 100.000 FTE). Overigens is het totale aantal betaalde banen in de sport een onderschatting van het totale aantal personen dat actief is in de sportwereld. Nederland telt zo’n 1,5 miljoen vrijwilligers die zich actief inzetten voor de sport. Dat is meer dan in welke maatschappelijke sector dan ook. Al deze sportarbeid levert ook wat op: sportaanbieders zoals sportverenigingen, fitnesscentra en sportaccommodaties hadden in 2010 ruim 2,8 miljard euro aan opbrengsten zoals contributies, lesgelden, entreegelden en kantineverkopen. Economische betekenis De maatschappelijke betekenis van sport is op allerlei wijzen diepgeworteld in Nederland als sportland. Zo ook de economische betekenis van sport. Qua omvang is sport niet de grootste industrie in Nederland. In enkele andere West-Europese landen is het aandeel van de sportindustrie omvangrijker, zoals in Oostenrijk (bijna vier keer zo groot) Terwijl de werkgelegenheid in Nederland is afgenomen, neemt die in de sport nog steeds toe en het Verenigd Koninkrijk (twee keer zo groot). Wel blijkt dit aandeel al jaren constant. Terwijl de waardeontwikkeling van de gehele Nederlandse economie kromp met 1,7 procent in de periode 2008-2010, bleef de sporteconomie overeind. Sterker nog, in tijden van economische malaise toonde de sport haar veerkracht: mensen zijn blijven sporten, er werd niet minder geld uitgegeven aan sport en de sportwerkgelegenheid groeide. Vooral dit laatste staat in sterk contrast met de totale Nederlandse economie. Met de aanhoudende recessie rijst anno 2013 de vraag of de sporteconomie haar vertoonde veerkracht kan volhouden of dat sport toch ook gevolgen van de laagconjunctuur zal ondervinden. Uit recent onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat een groot deel van de Nederlandse gemeenten (68 procent) heeft bezuinigd op sport in de huidige collegeperiode (2010-2014). Ook voor de komende collegeperiode (2014-2018) zijn er bezuinigingsplannen: 70 procent van de gemeenten verwacht of weet zeker dat in de komende collegeperiode op sport zal worden bezuinigd. Kortom, de Nederlandse sporteconomie komt nog voor grote uitdagingen te staan de komende tijd. p Jerzy Straatmeijer is als onder- zoeker verbonden aan het Mulier Instituut. Meer weten over sport en economie? Het Mulier Instituut volgt op frequente basis de ontwikkeling van de sporteconomie (zie www.mulierinstituut.nl).