familie zit

advertisement
O
KLINISCH-GENETISCH CONSULT VOOR JONGDEMENTIE
Als het in de
f­ amilie zit …
Het vermoeden
dat jongdementie
‘in de familie zit’,
zorgt voor veel on­
zekerheid. Verwan­
ten kunnen zich
genetisch laten tes­
ten in het UZ Gent
– weloverwogen,
onder begeleiding
van een klinisch
­geneticus en met
psychologiche
­ondersteuning.
D
ementie is
de verzamel­
naam voor een
aantal klinische
sub­types’, zegt
klinisch geneticus prof. dr. Bart
Dermaut (Centrum voor Medische
Genetica). ‘De meest frequente
­oorzaak is de ziekte van Alzheimer.
Bij jongdementie – dus bij patiënten
jonger dan 65 – komt frontotemporale dementie op de tweede plaats.
Die tast de voorste hersengebieden
aan en veroorzaakt persoonlijkheids- en gedragsstoornissen.’
te kunnen identificeren. Als je bij
ouderdomsdementie risicogenen
wil opsporen, moet je al case-control-onderzoeken opzetten van
10.000 patiënten.’
Hoe zit het verband tussen
erfelijkheid en jongdementie
in elkaar?
‘Is dementie erfelijk bepaald?
‘Bij alle vormen van dementie
treffen we in de hersenen op­
stapelingen van bepaalde eiwitten
aan – plaques van bèta-amyloïde
eiwitten en kluwens van taueiwitten. Bij sommige patiënten
met jongdementie ontdekken we
een mutatie in het gen dat voor een
‘In elk geval heeft ze een ­erfelijke
component. Bij ouderdoms­
dementie gaat het om een complexe combinatie van erfelijke en
omgevingsfactoren en zijn er tientallen genetische risicofactoren in
het spel. Bij jongdementie kan het
ook om ernstige defecten van één
specifiek gen gaan. Onlangs hebben we het DNA van twee zussen
in kaart gebracht die de ziekte van
Huntington hadden, met daarbij
ook symptomen van dementie. Dat
volstond om een nieuw defect gen
Mensen worden
zorgvuldig geïn­
formeerd over de
voor- en nadelen
van een gene­tische
test en krijgen
­psychologische
begeleiding.
ONDERZOEK 27
Elk kind van een ­aan­getaste
mutatie­drager heeft
50 ­procent kans om de
­aan­doening te ontwikkelen.
prof. dr. Bart Dermaut
van die eiwitklonters codeert. In
dat geval wordt de mutatie auto­
somaal dominant doorgegeven: elk
kind van een aangetaste mutatiedrager heeft 50 procent kans om
de aandoening te ontwikkelen.
Eenzelfde genetisch defect kan zich
op verschillende manieren uiten:
het kan frontotemporale dementie
opleveren, maar bij een ander
familie­lid bijvoorbeeld tot amyotrofe laterale sclerose (ALS) leiden.
We vermoeden dat veel van die
neurodegeneratieve aandoeningen
wel eens één samenhangend spectrum zouden kunnen vormen.’
Aangetaste en gezonde
­verwanten kunnen zich
­laten testen?
‘In het Centrum voor Medische
Genetica kunnen mensen terecht
die vermoeden dat ze in hun
familie met een erfelijke vorm van
dementie, de ziekte van Parkinson
of een andere neurodegeneratieve
aandoening zitten. We verzamelen
klinische informatie over verwanten van verschillende generaties,
stellen een grondige genetische
stamboom op en prikken bloed om
het DNA te screenen. In principe
doen we eerst een diagnostische
test bij een aangetaste verwant.
Vinden we een oorzakelijk erfelijk
defect, dan kunnen gezonde
­verwanten zich predictief ­
laten testen.’
af­remmen of voorkomen, dat kunnen we niet. Al krijgen we steeds
meer zicht op de onderliggende
biochemische processen.’
U bent ook verbonden aan het
Institut Pasteur de Lille. Daar
doet u basisonderzoek?
Als zo’n genetisch defect wordt
opgespoord, zorgt dat voor
angst en onzekerheid. Worden
mensen daarin begeleid?
‘We hebben een geolied team dat
mensen zorgvuldig informeert
over de voor- en nadelen en hen
psychologisch begeleidt. Gezonde
verwanten moeten zelf kunnen
beslissen of ze zich al dan niet
predictief laten testen. Wij sturen
hen niet – als ze het liever niet
weten, is dat oké. Ook bij een
ongunstig testresultaat zorgen we
voor psychologische opvang.’
U kunt het defecte gen wel
opsporen, maar een therapie is
er niet?
‘Helaas niet. We kunnen wel de
symptomen bestrijden die door
de dementie worden veroorzaakt, maar het ziekteproces zelf
‘Voor ouderdoms-Alzheimer zijn
intussen een twintigtal risicogenen
gevonden, maar de onderliggende
mechanismen hebben we nog
niet ontrafeld. In Lille probeer
ik de functionele link tussen de
risico­genen en de eiwitklonters
op te sporen. Als modelorganisme
gebruik ik fruitvliegjes. Die zijn
goedkoop en handig: je kunt elk
gen aan- en uitzetten en kijken wat
er gebeurt. Na een tiental d
­ agen
heb je al zicht op de effecten.
Mochten we de link tussen risico­
genen en eiwitklonters kunnen
ontrafelen, dan kunnen we daar
eventueel therapieën op richten.’
Centrum voor Medische Genetica
Poli neurogenetica: prof.
dr. Bart Dermaut, dr. Sandra Janssens,
Lic. Ariane Van Tongerloo
(psychologische begeleiding)
UZ Gent, tel. 09 332 36 03
www.cmgg.be
Download