hoofdstuk-15

advertisement
HOOFDSTUK 15: SOCIALE DILEMMA’S EN GROEPSCONFLICT
1. Sociale dilemma’s
 Een sociaal dilemma is een situatie waarin een conflict ervaren wordt
tussen het vervullen van egoïstische motieven en het collectieve belang,
waarbij egoïsme het voordeligste is voor het individu, maar aanzienlijke
collectieve kosten met zich meebrengt.
 Sociale dilemma’s: Kenmerken
o Het individu maakt het meeste winst als hij/zij enkel het
eigenbelang nastreeft.
o Als elk individu voor zichzelf de meest lonende keuze maakt, heeft
dit nadeel voor de anderen.
o De schade die veroorzaakt wordt door het nastreven van het
eigenbelang aan het collectief is groter dan de waarde die het nietcoöperatieve individu wint.
1.1 Het gevangenendilemma
 Een onderzoeksparadigma dat gemengde motieven schept. Deelnemers
worden aangemoedigd tot samenwerking door beloningen, maar worden
verleid tot competitie door nog grotere beloningen
 Gevangenendilemmaspel (GDS)
o Als de gevangenen samenwerken (niet bekennen) worden ze beide
matig beloond: elk krijgt 1 jaar straf
o Als ze competitief reageren (bekennen) verliezen ze beide: 5 jaar
straf voor beide
o Als een van beide samenwerkt (niet bekent) en de andere reageert
competitief (bekent) krijgt de gevangen die zwijgt 10 jaar straf maar
de verklikker krijgt helemaal geen straf
 Herhaalde aanbiedingen: wat zou er gebeuren indien we het
gevangenendilemma me dezelfde persoon meerdere keren zouden
1
moeten spelen? Dit soort vragen komen aan bod in zogenaamde
‘iteratieve spelen’, dergelijk onderzoek maakt mogelijk om na te gaan
welke strategieën deelnemers ontwikkelen.
 In iteratieve spelen kan men dus gaan reageren op keuzes van de
tegenspeler!
 Effectieve Strategieën
o Tit for tat: imitatie van zet van de tegenpartij (let op bij
competitie)
 Samenwerking van de ene partij lokt bij de andere partij
ook samenwerking uit, zelfde met een competitieve
houding.
 Competitie is een sterkere determinant voor
wederkerigheid dan coöperatie!
 Gevaar voor conflict dat uit de hand loopt, oplopende
competitie
o Win-stay, lose-shift: winnen-blijven, verliezen- veranderen
 Consistent met grondbeginselen van de conditionering
 Blijven coöperatief of competitief handelen zolang het
lonend is, maar stappen over op het omgekeerde gedrag
als ze weinig of niets aan hun huidige strategie verdienen.
 Dus als de tegenpartij zich altijd coöperatief opstelt, dan
schrijft deze tactiek voor dat je zelf competitieve keuzes
maakt omdat daar het meest winst uit te halen is.
1.2 Middelendilemma’s
-
Ontstaan als twee of meer personen beperkte middelen delen
Deze dilemma’s komen voor in twee basisvormen:
o Brondilemma’s
 Brondilemma is een situatie waarbij iedereen onbeperkt
aanspraak kan maken op een gemeenschappelijke bron,
hierdoor dreigt de bron
uitgeput te raken omdat
ze zichzelf niet of
onvoldoende opnieuw
kan genereren.
o Publiek goederen-dilemma
Commons-dillema (brondilemma),
Brechner (1977)
2
Studenten nemen in groepen van drie deel, krijgen een beloning als ze 150
punten verzamelen. Ze moeten hiervoor lampjes nemen uit een
gemeenschappelijke ‘bron’, door op de lichtjes te drukken werd een punt
toegevoegd aan hun groep. De bron kon regenereren. De regeneratie is
afhankelijk van de grootte van de bron. Een goed gevulde bron regenereert
sneller (bv. vissen: kunnen sneller reproduceren als er nog veel zijn, duurt
langer als de helft al uitgestorven is). Beste oplossing = beperkt oogsten
zodat de bron haar beste regeneratiepotentieel behield. Er waren ook twee
condities: in één werd communicatie toegestaan tussen de groepsleden, in de
andere niet.
Publiek goederen dilemma
-
-
Een situatie waarin iedereen verondersteld wordt tot het
gemeenschappelijke goed bij te dragen, maar waar men van kan profiteren
zonder zelf bij te dragen, waardoor het risico groot is dat er te weinig
mensen bijdragen en de bron geëlimineerd wordt.
Iedereen kan in geval van nood er een beroep op doen,
Indien niemand bereid is het “publiek goed” ten koste van eigen tijd en
middelen in stand te houden verdwijnt het voor iedereen
Typische voorbeelden: de bloedbank van het Rode Kruis,
inkomensbelasting, onderwijs, publieke omroepen
De Cremer (2006)
-
-
Studenten kunnen ‘geld’
9
verdienen voor zichzelf en voor
8
de groep. Groepsleden kregen
7
elk een aantal punten, waarvan
6
ze een vrij te kiezen deel
Wel
5
mochten investeren in een
communicatie
4
publiek goed, wat in deze
3
Geen
communicatie
studie eigenlijk een soort
2
1
groepskas was. Wat niet werd
0
geïnvesteerd van hun bedrag
Kleine bron
Grote bron
mogen ze houden. Na elke
ronde werd het bedrag van de groepskas verdubbeld en verdeeld onder
alle leden, dus ook wie niets bijdraagt krijgt iets. Door niks te investeren
maak je dus het meeste winst.
Wanneer de groepsbijdragen zo laag waren dat ze het minimumbedrag
niet overschreden (het provisiepunt) verdween het geïnvesteerde bedrag.
Sommige leden kregen op voorhand meer punten dan anderen
(onderscheid rijk/arm)
3
-
Het provisiepunt werd laag of hoog gezet.
Bevindingen:
o Hoog provisiepunt vaak niet behaald.
o Rijke groepsleden dragen slechts evenveel bij aan het
groepsbedrag als arme leden, als het provisiepunt laag was.
o Alleen bij hoog provisiepunt dragen rijken meer bij dan armen,
denken dat hun bijdrage beslissend was om het publiek goed te
onderhouden.
1.3 Gereduceerde dilemma's
-
Beperken interactie tussen twee spelers, of maken interactie irrelevant.
Beide partijen zijn van elkaar afhankelijk, maar er zijn verschillen in de
rollen die ze vervullen en de macht waarover ze beschikken om te
beslissen.
1.3.1 Ultimatumspel
-
Een gereduceerd sociaal dilemma waarbij een speler A een som geld
tussen zichzelf en speler B verdeelt, waarna speler B dit bod al dan niet kan
aanvaarden.
o Speler A verdeelt een som geld
o Speler B kan dit bod aanvaarden, waardoor hij/zij dit bedrag krijgt.
Indien Speler B niet ingaat op het bod, krijgt niemand iets
o Individuen in de rol van speler B aanvaarden voornamelijk een te
laag bod niet (dus niemand krijgt iets).
o Bewijs dat mensen nit enkel door economische/materiële motieven
worden gedreven, maar psychologie speelt ook een rol
(beschouwing over eerlijkheid etc.)
1.3.2 Dictatorspel
-
o Speler A verdeelt een som geld. Speler B kan niet weigeren.
o Gemiddeld 28% van de te verdelen middelen wordt aan speler B
gegeven (dus houden niet alles voor zichzelf ookal zouden ze dat
perfect kunnen).
Deze spelen tonen aan dat mensen niet enkel door economische motieven
worden gedreven
4
1.4 Individuele verschillen in prosociale oriëntatie en vertrouwen
-
Mensen verschillen duidelijk individueel in hun aanpak van sociale
dilemma’s, het belangrijkste individueel verschil in deze context is sociale
oriëntatie (de voorkeur met betrekking tot hoe uitkomsten tussen zichzel
en andere verdeeld moeten worden)
Er bestaan op dit vlak twee types personen:
o Coöperatieven
o Competitieven
Individuele verschillen in oriëntatie (SVO)
o Coöperatieve oriëntatie: maximalisatie van gezamelijke opbrengst,
gelijkheid
o Individualistische oriëntatie: maximalisatie van de eigen opbrengst
o Competitieve oriëntatie: maximalisatie van eigen opbrengst relatief
tov die van de andere
-
-
A
B
C
A: competitieve oriëntatie
Jij
480
540
480
B: individualistische oriëntatie
Ander
80
280
480
C: coöperatie
Sociale Waarden Oriëntatie
-
Gelijke verdeling (equality) en Billijkheidsnorm (equity) (=iedereen naar
inspanning beloond)
‘Might over morality’
o Niet enkel gedrag, maar ook de interpretatie ervan verschilt tussen
proselfs en prosocials
o Prosocials zien dilemmagedrag in termen van een morele plicht
Vertrouwen
-
Vertrouwen = de positieve verwachtingen omtrent de goede intenties van
een andere partij
Informatie over wat de anderen doen, of vermoedelijk zullen doen, is een
belangrijke determinant van sociaal dilemma gedrag. Zonder vertrouwen
coöpereert men niet.
5
1.5 Sociale dilemma's oplossen
-
Psychologische factoren
o Lange-termijn baten duidelijk maken
 Kortetermijnbaten die gepaard gaan met het nastreven van
eigenbelang zijn nu aangenaam, maar later onaangenaam
 Bijvoorbeeld nu de verwarming veel hoger zetten = warmte,
maar later een hoge energiefactuur
o Belonen cooperatie
 Positieve effecten, maar let op ondergravend effect voor
intrinsieke motivatie: kan afnemen door beloning!
o Normzetting
 Mensen laten zich in sociale dilemma’s sterk leiden door wat
anderen doen en door hun idee van wat gepast is
 Descriptieve normen (‘iedereen doet het’)
 Injunciteve normen (‘je zou dit moeten doen’)
 Normzetting kan eveneens geïntroduceerd worden door
‘framing’, door bijvoorbeeld een taak voor te stellen als een
zakendeal versus als een sociale gebeurtenis, waarbij in de
laatste conditie meer coöperatie optreedt.
o Groepen versus individuen
 Groepen zijn competitiever dan individuen (in dilemma’s)
 Omdat groepsleden zich door de leden van de
uitgroep minder identificeerbaar voelen
 Grootte van de groep speelt ook een rol: grotere groepen zijn
meer geneigd om beperkte bronnen uit te putten dan kleinere
groepen
 Oplossing is dus om individuen aan te spreken ipv groepen
o Collectivistische culturele oriëntatie
 Individualistische culturen werken minder samen en wedijveren
meer dan collectivistische culturen
 Vastgesteld bij gevangenendilemma, brondillema én publiek
goed dilemma!
-
Structurele factoren
o De controle over de publieke middelen toevertrouwen aan een
gezaghebbende instantie
 Werking van regelgevende autoriteit brengt wel kosten mee
 Als dergelijke controlerende organisaties niet effectief zijn,
brengt dit dubbel verlies: verlies van de bedreigde middelen, en
verlies van kosten geïnvesteerd in gezaghebbende instantie
6
Contradictie in terminus
: paradoxaal, we installeren een
gerechtigde autoriteit omdat we onze medemens niet
vertrouwen, maar om dat te doen, moeten we opnieuw
vertrouwen plaatsen in een medemens: de autoriteit.
o Het implementeren van sanctiesystemen
 Mensen gaan bepaald gedrag minder stellen als het
onaantrekkelijk wordt gemaakt.
 Impliciete boodschap van de aanwezigheid van zo’n systeem:
verhoogd wantrouwen in de goede intenties van anderen,
waardoor men op zoek gaat naar ontduikmogelijkheden.
vb. ‘kennelijk rijden veel mensen te snel, er wordt immers een
sanctie opgelegd’
 Roept weerstand op
 Je kan niet altijd iedereen controleren, als de ‘pakkans’ laag is
dan zullen velen zich hierdoor niet laten weerhouden een
gedrag te stellen.
o Middelen uit het openbaar of publiek domein overhevelen naar
privaat bezit
 Meestal positieve effecten
 Mensen springen heel wat voorzichtiger om met dingen die ze
bezitten dan met dingen die ‘van iedereen’ zijn.
 Onderzoeken tonen aan dat privébezit minder snel uitgeput
wordt dan collectief bezit
 Andere studie vond wel dat opsplitsen van collectieve
bron in meerdere stukjes net tot snellere uitputting
leidt omdat men minder sociale verantwoordelijkheid
ervaart.

-
Het ‘anticommons dilemma’
o Een eigendomsregeling waarbij iedereen de anderen de toegang tot
een beperkte gemeenschappelijke bron kan beletten of beperken, die
hierdoor niet gebruikt wordt.
o Anticommons dilemma leidt tot grotere verliezen dan een equivalent
brondilemma.
o Heller (1998): wat gebeurt er als meerdere co- eigenaars van een
gemeenschappelijk goed hun deeltjes moeten bundelen?
 Vroeger was wetenschap gedeeld in het publieke domein.
Heden ten dage worden relevante bevindingen gepatenteerd.
Hierdoor ontstaat er een toename in het fundamenteel
onderzoek. Echter, producenten van geneesmiddelen,
bijvoorbeeld, dienen al deze patenten te kopen. Dit bemoeilijkt
toegepast onderzoek
o Een commons leidt tot overgebruik, een anticommons tot
7
ondergebruik van gemeenschappelijke goederen
2. Massagedrag
2.1 De klassieke visie
2.1.1 Gustave Lebon
-
In groep, menigte, meute daalt het individu de trap van de civilisatie
Hiervoor zijn drie redenen:
o 1. Groepsleden zijn anoniem en verliezen aldus de
verantwoordelijkheid over hun gedrag
o 2. Ideeën en sentimenten verspreiden zich snel en onvoorspelbaar
door het principe van de “besmetting”
o 3. Onbewuste antisociale motieven worden opgewekt door het
principe van de suggestie
2.1.2 Prentice-Dunn en Rogers
-
-
Zelfbewustzijn ontstaat wanneer de aandacht inwaarts gericht is.
Deïndividuatie is een toestand waarbij zelfbewustzijn ontbreekt
Men maakt een onderscheid tussen
o Privaat zelfbewustzijn: aandacht voor de private, verborgen
aspecten van het zelf (inductie via, bv., spiegel, band van eigen
stem)
o Publiek zelfbewustzijn: aandacht voor het zelf als sociaal object
(inductie via, bv., publiek, camera)
Aandachtswenken gaan samen met de perceptuele onderdompeling van
het individu in de groep,, het individu ervaart dan deïndividualisatie (het
verlies van de individuele identiteit) waardoor agressief gedrag kan
ontstaan
o Waarneming dat deïndividualisatie enkel optreedt in aanwezigheid
8
-
van anderen!
Aansprakelijkheidswenken (anonimiteit en gedeelde verantwoordelijkheid)
gaan samen met het feit dat anderen de gedragingen van het individu niet
kunnen identificeren.
o Minder bewust over publieke aspecten van het zelf
o Leidt tot ontketend gedrag, dat berekend is: bewustzijn van
incorrect gedrag, maar vertrouwen dat hij/zij niet gestraft zal
worden
o Dit gedrag wordt dan ook enkel gesteld bij het ontbreken van
mogelijke wraak van het slachtoffer of van een straffende autoriteit.
o Anonimiteit kan ook door andere omgevingskenmerken worden
geïnduceerd (bv. wanneer het donker is)
De ideologische lading
-
Lebon: Affirmation, pure and simple, kept free of all reasoning and all
proof, is one of the surest means of making an idea enter the mind of
crowds... Affirmation however, has no real influence unless it be constantly
reapeated, and so far as possible in the same terms
-
Hitler: The receptivity of the great masses is very limited, their intelligence
is small, but their power of forgetting is enormous. In consequence, all
effective propaganda must be limited to a very few points and must harp
on these slogans until the last member of the public understands what you
want to understand by your slogan
Tekortkomingen aan de klassieke theorie
1. De rol van de autoriteiten wordt systematisch verduisterd
- Mogelijk effect van gedrag van politie en ordehandhavers op
collectieve agressie wordt hier niet belicht.
2. Door de context van collectief protest te verwaarlozen, pathologiseert men
massagedrag
- de meute vergelijkbaar is met een psychopathische gek
9
3. Groepsgedrag in het algemeen getuigt van een mentale inferioriteit
- naast het pathologiseren van massagedrag, stelt deze visie dat
dergelijk gedrag ook invariant is
2.2 De sociale dimensie van conflict (in slides kort uitgelegd, in boek zeer
uitgebreid)
Basisstellingen Reicher
-
-
-
-
Volgens Reicher is massagedrag enkel te verklaren wanneer men rekening
houdt met beide groepen: de massa en de autoriteiten.
o Gebruikt sociale identiteit theorie om massagedrag te verklaren
o Theorie maakt onderscheid tussen interpersoonlijke en
groepsprocessen.
o Sociaal gedrag varieert op een continuüm met aan de ene kant
extreem interpersoonlijk gedrag en aan de andere kant extreem
groepsgedrag.
Normen en groepsgedrag in een massamanifestatie is het onduidelijk wat
de ‘gepaste’ normen en verwachtingen zijn. Er is een hoge graad van
nieuwigheid en ambiguïteit.
Groepslidmaatschap en sociale identiteit zijn heel opvallend en geven
gestalte aan de “ideologische coherentie” van massagedrag
o Reicher: verlies aan persoonlijke identiteit, wordt opgevuld met
sociale identiteit
o Prentice-Dunn & Rogers, Lebon: verlies aan elke vorm van identiteit
De inhoud van massagedrag zal beperkt worden door de betreffende
sociale categorie
o Er wordt enkel gedrag geïnduceerd dat consistent is met de
attributen die de sociale categorie definiëren
Sociale identiteit versus anonimiteit
Studenten exacte wetenschappen
Studenten sociale wetenschappen
25
25
20
20
15
Individuele
identiteit
15
Individuele
identiteit
10
Groepsidentiteit
10
Groepsidentiteit
5
5
0
Niet-anoniem
Anoniem
0
Niet-anoniem
Anoniem
10
Experiment Reicher:
-
-
-
-
Studenten uit twee richtingen film tonen met argumenten pro en contra
vivisectie. Studenten sociale wetenschappen werden er voorgesteld als
hevig contra en studenten exacte wetenschappen als pro.
Na het zien van de film werden de studenten aangesproken als studenten
van een bepaalde richting of als individu (groepsconditie vs. individuele
conditie).
De helft van de deelnemers wordt anoniem gemaakt (anoniemconditie) en
de andere helft was normaal identificeerbaar (niet-anoniem-conditie).
Resultaten: studenten exacte wetenschappen waren in groepsconditie
meer bereid actie te ondernemen pro vivisectie, en studenten sociale
wetenschappen beduidend minder. (de y-as stelt het percentage pro
vivisectie voor)
Anonimiteit bleek nauwelijks een effect te hebben.
Anoniem altruïsme
-
-
-
Vrouwelijke deelnemers,
ofwel identificeerbaar ofwel
anoniem.
Deelneemsters die KKKkleren droegen, dienden
shocks van hogere identiteit
toe aan een handlanger,
ongeacht of ze anoniem of
identificeerbaar waren.
Bij deelneemsters in een
verpleegstersuniform had
anonimiteit wel een effect:
anonieme verpleegsters kozen voor aanzienlijk lagere shockintensiteit dan
wanneer ze identificeerbaar waren.
11
-
Experiment toont aan dat men ageert op basis van sociale identiteit en dat
anonimiteit ook prosociale effecten kan hebben.
3. Conflictescalatie
-
-
-
Conflictspiraal
o Gedrag van ene groep veroorzaakt vergelding door andere en het
conflict escaleert
o Escalatie van conflicten doordat de vijandige acties van de ene partij
beantwoord worden door wraakacties van de andere partij, wat dan
weer de aanleiding vormt voor een nog extremere reactie van de
eerste partij enz.
Kenmerken
o Eerst hanteert men vriendelijke technieken, later zal men
onvriendelijker, harder en dwingender ageren
o Naarmate het conflict uit de hand loopt zal men ook steeds meer
de indruk hebben dat de zaak waarover het gaat gewichtig en
belangrijk is
o Partijen proberen niet goed te doen voor zichzelf, maar bij een ver
gevorderd conflict is de eerste betrachting om schade te
berokkenen aan de tegenpartij
Factoren die bijdragen tot conflictescalatie: groepsdynamica, hanteren van
eenvoudige zienswijzen over het conflict, vertekende percepties, het
voorbarig hanteren van bedreigingen
3.1 Groepsdynamische factoren
- Intergroep publiek goed dilemma
o Er zijn twee groepen die een beloning kunnen verdienen. Conform
met het gewone publiek goed-dilemma moeten de groepsleden
bepalen hoeveel ze ot het publiek goed (=de groepspot) bijdragen.
o Daarna keuze tussen intergroep cooperatie of competitie om de
beloning te behalen. Beloning wordt dan achteraf verdeeld onder
leden v beide groepen bij coöperatie, of leden van de winnende
groep bij competitie.
12
o Meer intragroep-coöperatie bij intergroepcompetitie en omgekeerd
o Competitieve intergroep-acties kunnen dus de relatie met de eigen
-
groep hechter maken, maar tegelijk distantieert men zich steeds
verder van de uitgroep
Andere groepsprocessen die bijdragen tot het extremer worden van
attitudes.
o Groepspolarisatie veroorzaakt extremere attitudes en opinies van de
groepsleden
o Verstrikking met het oog op rechtvaardigen van de al geleverde
inspanningen door het mobiliseren van extra middelen
 Bv oorlogen: blijven verdergaan met de strijd ookal weet
men dat er geen enkele kans is om te winnen.
o Factoren die de conformiteitsdruk verhogen, zoals groepscohesie
en groepsdenken, onderdrukken de oppositie van individuele
groepsleden tegen de toenemende agressieve positie van de groep.
3.2 Onvermogen tot complex denken, vertekende percepties
-
-
-
Sommige crisissen leiden tot oorlog, andere niet. Een rationele kostenbatenanalyse houdt in dat de beslissingnemer enkel geweld zal gebruiken
wanneer de verwachte beloning de waarschijnlijke kosten overstijgt. Deze
analyse is echter nooit zeker foutloos! Om agressief gedrag beter te
begrijpen, is het noodzakelijk de gebreken in menselijke
informatieprocessen te onderzoeken. Een belangrijk concept is onder
andere integratieve complexiteit.
Integratieve complexiteit
o Hoge complexiteit = de beslissingmaker weegt alle relevante
perspectieven mbt tot het onderwerp af en integreert dan in één
coherente positie.
o Lage complexiteit = beslissingmaker houdt slechts rekening met
één standpunt en houdt zich hier aan vast.
o Integratieve complexiteit ‘voorspelt’ vijandelijkheden: laag = partij
schakelt veel sneller over op geweld!
Sociaal-emotionele processen die van de uitgroep een baarlijke duivel
maken
o Wat we in de vijand zien, ziet deze in ons
o ‘vijandig media fenomeen’ (Vallone, 1985) – er van overtuigd zijn
dat de media vertekende informatie verschaft, indien het gaat om
een groep waartoe we behoren.
o Groepsdenken
o Infrahumanisatie en dehumanisatie: negatieve opvattingen over de
tegenpartij kunnen resulteren in dehumanisatie, de perceptie dat
andere mensen ‘submenselijk’ zijn.
13
3.3 Bedreigingcapaciteit
-
-
-
De mogelijkheid om iemand te straffen, kan een belangrijke factor zijn in
het voorkomen van conflictescalatie: men zal minder snel een conflict
starten met iemand die jou direct kan bestraffen.
Deutsch & Krause (1960): het ‘Vrachtwagenspel’
o Deelnemers werken per twee in een gesimuleerde
werkomgeving. Elk had de leiding over een transportbedrijf. Ze
moesten dezelfde weg delen en waren dus verplicht om samen
te werken.
 Conditie 1: één van beide partijen krijgt de mogelijkheid
de andere partij de toegang tot de weg te verbieden en
zo de eigen winst te verhogen.
 Conditie 2: Beide deelnemers krijgen de mogelijkheid de
andere partij toegang tot de weg te verbieden.
o Resultaat: men blokkeerde regelmatig de weg als men hiertoe
de middelen kreeg, zelfs als beide partijen hiertoe schade leden!
o De resultaten suggereren dat men de neiging heeft om
dwangmiddelen te gebruiken, waardood de eigen winst echter
gereduceerd wordt.
Bedreigingscapaciteit leidt tot minder coöperatie.
4. Conflicten oplossen
4.1 Niet inzetten van dreigmiddelen en coöperatie
-
Inzetten van bedreigingscapaciteiten leidt tot conflict  niet inzetten van
die middelen leidt tot minder conflict. Sterker nog: coöperatie leidt tot
reductie van het conflict.
o Experiment Deutsch et al.
o Spel met meerdere beurten tegen een medewerker van experiment
(weten deelnemers niet)
o Mogelijke acties:
 Coöpereren  beide spelers krijgen geld
 Verdedigen  andere speler kan niet aan het geld
 Agressie  het geld van de andere speler trachten af te
pakken
o Drie condities:
 Bestraffende conditie  non-coöperatieve zetten van
deelnemer beantwoorden met een aanval. (simuleert ‘wraak’)
 Niet-bestraffende conditie  elke non-coöperatieve daad
beantwoorden met verdediging
14
‘Biedt de andere wang aan’  Elke zet met coöperatie
beantwoorden
o Bestraffende conditie geeft de slechtste resultaten
o De resultaten van de derde conditie komen heel dicht bij de nietbestraffende conditie, vooral als het spel lang genoeg duurt, duidt
erop dat mensen die consistent coöperatief zijn, worden door de
andere partij nier
blijvend geëxploiteerd.

Resultaten Deutsch et
al.
- Nadeel voorgaand onderzoek: hoogst kunstmatige context.
- Studie door Leng & Wheeler: bestuderen een aantal internationale
-
(bijna-)conflicten.
o In een niet-kunstmatige context is het resultaat duidelijk anders!
o 6 landen proberen consistent coöperatieve strategie, 5 daarvan
verliezen, het andere wordt aangevallen.
o Tit-for-tat strategie is het meest succesvol
 houdt rekening met de acties van de tegenpartij wat duidelijk
efficiënter blijkt te zijn dan steeds maar hetzelfde te herhalen.
Resultaten Leng & Wheeler
4.2 Onderhandelen
15
-
Collectieve onderhandelingen en multi-laterale onderhandelingen zijn een
belangrijk element geworden in de politiek, maar ook in gezinnen,
burenruzies
o Onderhandelingen kunnen lang aanslepen
-
Integratieve overeenkomst:
o Een onderhandelde oplossing voor een conflict waarbij alle partijen
meer bekomen dan wat ze konden verwachten bij een 50/50 deling
van de betwiste middelen
 Kenmerkend is dat er geen vaste som te verdelen is en dat in
sommige gevallen de onderhandelende partijen helemaal
geen concessies hoeven te doen om een compromis te
bereiken.
o Fixed-pie perceptie versus integratief potentieel
 Thompson & Hrebec: 45% van de onderhandelaars leiden
aan fixed-pie, dit leidt tot 20% onderhandelingen die het
integratief potentieel niet realiseren (een ‘lose- lose
agreement’)
o Een succesvolle onderhandeling kan tot een compromis leiden die
voor beide partijen meer opleveren dan een 50/50 split
-
De efficiente onderhandelaar
o Flexibiliteit is ongetwijfeld het belangrijkste kenmerk van een
succesvolle onderhandelaar
o Integratieve complexiteit: een vorm van complexe
informatieverwerking die steunt op uitvoerige
informatieverzameling (dossierkennis), adequaat wegen van diverse
opties en het overwegen van alternatieve strategieën
o Bij rigiditeit en koppigheid geeft de tegenpartij op o Sterkte dwingt respect af, zwakte leidt tot exploitatie o De meest effectieve strategie is evenwel een combinatie van
flexibiliteit en sterkte 16
-
Mediatoren en scheidsrechters
o Succes in onderhandelingen wordt ook bevorderd door het
inschakelen van een mediator o Een mediator is een neutrale partij. Zorgt voor opruimen
misverstanden, flexibiliteit, het ontdekken van gemeenschappelijke
punten o Scheidsrechters zijn eveneens neutrale partijen. Zij beslissen in eer
en geweten. o Men is meer tevreden over mediatie dan over arbitrage
 Partijen hebben nog steeds een stem
 Partijen ervaren nog steeds enige controle op het
beslissingsproces 17
Download