Werkwoordspelling

advertisement
Werkwoordspelling
Alleen wat je moet weten!
Uitleg werkwoordspelling
DEEL I
De tijden
DEEL II
De spelregels
Wat gaat er mis bij het spellen?





Je raakt in de war door overbodige informatie.
Je weet niet in welke tijd een zin staat.
Je past daarom een taalregel toe op de
verkeerde tijd.
Je hebt moeite met het vinden van de stam.
Je werkt gehaast.
DEEL I: de tijden

Tegenwoordige tijd.

Verleden tijd.

Voltooide tegenwoordige tijd.

Voltooid verleden tijd.
Waar moet je op letten?

Het aantal werkwoorden in de zin.

De tijd waarin de persoonsvorm staat.
Het aantal werkwoorden in de zin
Mijn broer houdt van vogels.
Daar is mijn oom ooit op vakantie geweest.
Het heeft zo moeten zijn...
De tijd waarin de persoonsvorm staat
Van mijn zus krijg ik een cadeautje.
Van mijn zus kreeg ik een cadeautje.
Mijn zus heeft mij een cadeautje gegeven.
Mijn zus had mij een cadeautje gegeven.
Hij weet niet dat Peter de ring vergeten is.
Hij wist niet dat Peter de ring vergeten was.
Tegenwoordige tijd
Hiermee wordt bedoeld: de persoonsvorm staat in
de tegenwoordige tijd.
Het gebeurt nu en het is nu bezig!
Mijn vader verft het tuinhek lichtgroen.
Pietje huilt, maar Liesje slaapt.
Verleden tijd
Hiermee wordt bedoeld: de persoonsvorm staat in
de verleden tijd.
Het gebeurde eerder dan nu; het is al gebeurd!
Mijn vader verfde het tuinhek lichtgroen.
Pietje huilde, maar Liesje sliep.
Voltooide tijd (1)
Hiermee wordt bedoeld: je hebt in de zin met
meer dan één werkwoord te maken.
Dus: zijn/worden/hebben + voltooid deelwoord
Mijn vader heeft het tuinhek lichtgroen geverfd.
Pietje heeft gehuild, maar Liesje heeft geslapen.
Voltooide tijd (2)
Er zijn twee soorten voltooide tijd:
De voltooid tegenwoordige tijd.
De voltooid verleden tijd.
Voltooid tegenwoordige tijd
Voltooid = er staat een voltooid deelwoord in de zin
Tegenwoordige tijd = zijn/worden/hebben in teg. tijd
Dinsdag ben ik naar Gouda gegaan.
De speeltuin heeft nieuwe schommels gekregen.
Voltooid verleden tijd
Voltooid = er staat een voltooid deelwoord in de zin
Verleden tijd = zijn/worden/hebben in verleden tijd
Dinsdag was ik naar Gouda gegaan.
De speeltuin had nieuwe schommels gekregen.
Einde DEEL I
DEEL II: de spelregels

Ik-vorm + t
Tegenwoordige tijd.
Voltooid tegenwoordige tijd.
De man verandert zijn kledingstijl.
De kledingstijl van de man wordt veranderd.
DEEL II: De spelregels

't Kofschip
Verleden tijd.
Voltooid verleden tijd.
Voltooid tegenwoordige tijd.
De man veranderde zijn kledingstijl.
De kledingstijl van de man werd veranderd.
Hoe werkt Ik-vorm + t?

De persoonsvorm wil je in de tegenwoordige tijd
zetten.

Vind de stam van het betreffende werkwoord
door -en van het werkwoord af te halen.
branden, missen, verhuizen, praten, verdoven
Schrijf een -t bij:
je, jij, u, hij, zij, het
Hoe werkt 't Kofschip?

In de verleden tijd

In de voltooide tijd
't Kofschip in de verleden tijd

De persoonsvorm wil je in de verl. tijd zetten.

Vind de stam van het betreffende werkwoord
door -en van het werkwoord af te halen.
branden, missen, verhuizen, praten, verdoven
Zit de laatste letter van de stam in 't Kofschip?
Schrijf dan stam + te(n)
't Kofschip in de verleden tijd
branden, missen, verhuizen, praten, verdoven
Zit de laatste letter van de stam niet in 't Kofschip?
Schrijf dan stam + de(n)
brandde, miste, verhuisde, praatte, verdoofde
't Kofschip in de voltooide tijd
't Kofschip in de verleden tijd: te(n) of de(n)
't Kofschip in de voltooide tijd: t of d
Hij beantwoordde mijn brief binnen twee dagen.
Gisteren wachtten de jongens samen op hun bus.
Dat is mij nog nooit gebeurd.
Wij hebben ons die dag erg vermaakt.
Einde DEEL II
Samengevat!

Let op tijden van persoonsvormen en het aantal
werkwoorden in de zin.

Er zijn vier tijden: teg., verl., volt. teg., volt. verl.

Er zijn twee spelregels:
Ik-vorm + t: tegenwoordige tijd
't Kofschip: verleden tijd + voltooide tijd
Download