Domein D - Economiehulp

advertisement
Domein D
Nederlandse betalingsbalans
Open economie / gesloten economie:
Open economie:
veel handel (export en import) met het buitenland.
(bij een open economie zijn de exportquote en importquote groot).
Bijvoorbeeld Nederland
Gesloten economie:
Weinig tot geen handel met het buitenland.
(bij een gesloten economie zijn de exportquote en importquote klein).
Bijvoorbeeld: Noord Korea
Exportquote (of uitvoerquote):
Exportquote (of uitvoerquote) =
exportwaarde
(x 100%)
nationaal inkomen
Importquote (of invoerquote):
Importquote (of invoerquote) =
importwaarde
(x 100%)
nationaal inkomen
Goederenstromen vooral tussen:
tussen ontwikkelingslanden en industrielanden.
1)
tussen industrielanden onderling.
2)
NB:
Tussen ontwikkelingslanden nauwelijks handel van betekenis.
Oorzaken van handelsstromen:
Klimatologische oorzaken:
1)
Welvaartsgroei:
2)
Prijs- en kostenverschillen:
3)
Gebrek aan grondstoffen, kwaliteit van de eindproducten.
Stijging van inkomens is de oorzaak van meer (wereld)handel.
Goederen worden goedkoper geproduceerd (Wet v.d. comparatieve
kosten). Zie eindterm 9.
Groei van de wereldhandel en de Nederlandse export:
Inkomens
Buitenlandse
Wereldhandel  
in buitenland  
bestedingen  
Import  
(van buitenland)
Nederlandse
export 
Multinationals:
Bedrijven met vestigingen in meerdere landen (bijv.: Philips, Shell, AKZO, Unilever, Océ);
Voordelen:
Risicospreiding:
De slechte resultaten in land A worden gecompenseerd door de winsten in
1)
land B.
Schaalvergroting:
De afzetmarkt wordt groter en schaalvoordelen (lagere kosten).
2)
Machtspositie:
De concurrentiepositie wordt verbeterd.
3)
Nederlandse betalingbalans
Valutamarkt:
het geheel van vraag naar en aanbod van een vreemde munt (valuta).
Wisselkoers:
de prijs van de ene geldeenheid uitgedrukt in de andere geldeenheid
(bijv. de koers van de Euro is $ 1,3 (9-02-09) dit betekent dat wij voor € 100 bij een bank
ongeveer $ 130 krijgen).
De koers van de CHF (Zwiterse Frank) is ongeveer € 1,5.
Als je CHF 150 overhebt krijg je ongeveer 150/1,5 = €100 terug.
Uiteraard moet de bank er wel aan verdienen en zou voor jou altijd de ongunstigste koers
pakken. Er is namelijk een aankoopkoers (biedkoers) en een verkoopkoers (laatkoers).
Convertibel:
we noemen een munt convertibel indien deze bij banken inwisselbaar is.
(bijv. de Roebel is niet convertibel; wordt door banken niet geaccepteerd).
Wisselkoersstelsels:
Zwevende
a)
of flexibele
wisselkoersen:
b)
Vaste
wisselkoersen:
De prijsvorming van vreemde valuta is volkomen vrij.
De koers (= prijs) van een valuta komt tot stand door vraag (= qv) en aanbod (=
qa).
Als:
qa 

koers 
als:
qa 

koers 
Als:
qv 

koers 
als:
qv 

koers 
Bijvoorbeeld de US Dollar.
Nadeel: Onzekerheid met betrekking tot de koersen. De koersen kunnen sterk
fluctueren. Dit belemmert de internationale handel.
De hoogte van de koers wordt bepaald door vraag en aanbod maar moet wel
binnen de (officieel) afgesproken grenzen blijven. De centrale banken van de
deelnemende landen dienen, volgens de internationale afspraken, er voor te
zorgen dat de vraag en het aanbod zo hoog zijn dat de (evenwichts-)koers binnen
de interventiegrenzen blijft.
Bijvoorbeeld: Deense Kroon
Dit systeem werd binnen Europa (EMS = Europees Monetair stelsel) gebruikt
voor de invoering van de Euro. Sinds de invoering van de Euro (2002) is dit
systeem niet meer nodig.
Voordeel: Zekerheid met betrekking tot de koersen. De koersen kunnen minder
fluctueren. Dit stimuleert de internationale handel en dus de welvaart.
Flexibele en vaste wisselkoersen (fluctuaties in de tijd):
Koers
bovenste interventiegrens
flexibel wisselkoersstelsel
vast wisselkoersstelsel
onderste interventiegrens
Tijd
Toelichting bij de grafiek:
Bij het flexibele wisselkoersstelsel zijn de pieken hoger en de dalen dieper. Bij het vaste wisselkoersstelsel zijn
de fluctuaties minder (pieken en dalen zijn afgevlakt).
DE Economie
Eindtermen VWO
Domein D - 1
Nederlandse betalingbalans
Arbeidsintensief / kapitaalintensief:
Arbeidsintensieve productie:
bij het productieproces ligt (in verhouding) de nadruk op de
productiefactor arbeid; er wordt relatief veel gebruik gemaakt van arbeid.
Vooral de dienstensector is arbeidsintensief.
Kapitaalintensieve productie:
bij het productieproces ligt (in verhouding) de nadruk op de
productiefactor kapitaal; er wordt relatief veel gebruik gemaakt van
kapitaal. Vooral de industrie is kapitaalintensief.
Verder onderscheiden we nog:
Energie-intensieve productie:
Er wordt relatief veel gebruik gemaakt van energie.
Kennisintensieve productie:
Er wordt relatief veel gebruik gemaakt van kennis.
Mechanisatie:
kenmerk:
Automatisering:
kenmerk:
gebruik maken van technische ontwikkeling; kapitaal (machines)
i.p.v. arbeid.
mens bestuurt.
een ver doorgevoerde vorm van mechanisatie waarbij computers het productieproces
sturen.
computer bestuurt.
Dekkingspercentage:
Dekkingspercentage =
exportwaarde
x 100%
importwaarde
Ruilvoet:
Ruilvoet =
exportprijspeil (index)
x 100
importprijspeil (index)
Voorbeeld:
Van een land is het exportprijspeil (gemiddelde prijs) 2 euro. De exporthoeveelheid is 2.000 stuks. Het
importprijspeil is 3 euro. De importhoeveelheid is 1.500 stuks.
Bereken voor dit land de ruilvoet en het dekkingspercentage.
Uitwerking:
Ruilvoet = (2 / 3) x 100 = 66,67
Dekkingspercentage = ((2 x 2000) / (3 x 1.500)) x 100% = (4.000 / 4.500) x 100% = 88,89%
DE Economie
Eindtermen VWO
Domein D - 2
Nederlandse betalingbalans
Betalingsbalans (vier deelrekeningen + salderingsrekening):
Een overzicht van alle economische transacties met het buitenland (onderdeel van de totale boekhouding van
een land; de nationale rekeningen).
1)
Goederenrekening (of handelsbalans):
in
Ontvangsten wegens export van goederen:
grondstoffen, energie, consumptiegoederen,
kapitaalgoederen.
2)
uit
Uitgaven wegens import van goederen:
grondstoffen, energie, consumptiegoederen,
kapitaalgoederen.
Dienstenrekening:
in
Ontvangsten wegens export van diensten:
toerisme, bank en verzekeringsactiviteiten, transport.
3)
Inkomensrekening:
in
Ontvangen rente, winst/dividend, huur, loon,
uitkeringen van het buitenland, ontvangsten van de
EU.
(+ ontvangen ontwikkelingshulp)
4)
uit
Betaalde rente, winst/dividend, huur, loon, uitkeringen
aan het buitenland, betalingen aan de EU.
(+ gegeven ontwikkelingshulp)
Kapitaalrekening:
in
Leningen van het buitenland, investeringen van het
buitenland in Nederland.
(= kapitaalimport)
Aflossing van verleende kredieten.
5)
uit
Uitgaven wegens import van diensten:
toerisme, bank en verzekeringsactiviteiten, transport.
uit
Leningen aan het buitenland, investeringen van
Nederland in het buitenland.
(= kapitaalexport)
Aflossing van ontvangen kredieten.
Goud- en deviezenrekening:
Afname van de goud- en deviezenvoorraad (vreemde
valuta, internationale betaalmiddelen) van DNB.
DE Economie
Toename van de goud- en deviezenvoorraad (vreemde
valuta, internationale betaalmiddelen) van DNB.
Eindtermen VWO
Domein D - 3
Nederlandse betalingbalans
Oefenopgave betalingsbalans:
Gegeven:
(alle bedragen in miljarden Euro’s)
Ontvangen kredieten/leningen
Export van diensten
Betaalde inkomens
Export van goederen
Ontvangen rente
Verleende ontwikkelingshulp
Betaalde rente
Ontvangen inkomens
Import van diensten
Verleende kredieten/leningen
Import van goederen
Gevraagd:
10
6
12
15
5
2
3
10
5
12
9
Stel (schematisch) de betalingsbalans op.
Bereken ook het saldo van de lopende rekeningen
Oplossing:
1)
in
Goederenrekening (of handelsbalans):
15
uit
9
Saldo +6
2)
in
Dienstenrekening:
6
uit
5
Saldo +1
3)
in
Inkomensrekening:
5 + 10
uit
12 + 3 + 2
Saldo -2
Saldo lopende rekeningen +5
4)
in
Kapitaalrekening:
10
uit
12
Saldo
-2
5)
46
+3
Goud- en deviezenrekening:
43
Saldo Betalingsbalans
3
Conclusie:
Per saldo komt er een bedrag van 3 het land in; de toename van de goud- en deviezenvoorraad is 3
DE Economie
Eindtermen VWO
Domein D - 4
Nederlandse betalingbalans
Betalingsbalans:
Een overzicht van alle economische transacties met het buitenland (Zie ook eindterm 15*). (De betalingsbalans
heeft vijf deelrekeningen):
Overzicht van export/import van goederen.
1) Goederenrekening
Overzicht van export/import van diensten.
2) Dienstenrekening
Overzicht van ontvangen/betaalde inkomens.
3) Inkomensrekening
Overzicht van kapitaalimport/kapitaalexport
4) Kapitaalrekening
Veranderingen in de officiële reserves (goud en deviezenvoorraad).
5) Goud en deviezenrekening
Lopende rekeningen van de betalingsbalans:
Onzichtbaar verkeer van de betalingsbalans:
Rekeningen 1), 2) en 3).
Rekeningen 2) en 3)
Materieel en formeel evenwicht:
Materieel evenwicht:
De lopende rekeningen (1 t/m 3) + kapitaalrekening (rekening 4) vormen reeds
evenwicht. M.a.w.: totaaltelling links = totaaltelling rechts, van 1), 2), 3) en 4).
Formeel evenwicht:
Als er geen materieel evenwicht is wordt de betalingsbalans altijd
(boekhoudkundig) in evenwicht gebracht m.b.v. rekening 5)
(= salderingsrekening). M.a.w. rekening 1 t/m 4 worden m.b.v. 5) in evenwicht
gebracht als er geen materieel evenwicht is.
Betalingsbalansoverschot / betalingsbalanstekort:
Betalingsbalansoverschot of actieve betalingsbalans;
totaaltelling debet > totaaltelling credit (in > uit), per saldo komt er geld uit het buitenland.
Betalingsbalanstekort of passieve betalingsbalans;
totaaltelling debet < totaaltelling credit (in < uit), per saldo gaat er geld naar het buitenland.
Nationaal inkomen / nationaal product:
Nationaal inkomen
=Y
= inkomen dat de bevolking van één land in één jaar samen verdient.
Nationaal product
=W
= totale productie van een land in één jaar.
Nationaal inkomen
Y
=
=
Nationaal product
W
Bestedingen, nationale bestedingen en buitenlandse bestedingen:
Nationale bestedingen
=C+I+O
(= binnenlandse bestedingen)
Saldo buitenland
=
+ (E - M)
(= saldo lopende rekeningen)
___________________ +
Totale bestedingen = EV
= C + I + O + (E - M)
NB: De buitenlandse bestedingen = buitenlandse vraag = E = export.
Binnenlandse bestedingen, buitenlandse bestedingen en het saldo lopende rekeningen:
Binnenlandse
E<M
Verslechtering v.h. saldo lopende rekeningen.
(C + I + O)   M
(in C, I en O zit ook M)
bestedingen 
Buitenlandse
E>M
Verbetering v.h. saldo lopende rekeningen.
 E
bestedingen 
DE Economie
Eindtermen VWO
Domein D - 5
Nederlandse betalingbalans
Economische ontwikkeling:
Veranderingen in de economie door:
1)
Conjuncturele oorzaken:
Conjunctuur = vraagzijde van de economie.
Effectieve vraag = Bestedingen =
EV =
Gezinnen:
Consumptie
C
EV = C + I + O + (E - M):
Bedrijven:
Investeringen
+I
Overheid:
Overheidsbestedingen
+O
Buitenland:
Export - Import
+ ( E - M)
Conjuncturele situaties:
Hierbij worden de bestedingen / effectieve vraag (= EV) vergeleken met de productiecapaciteit (=
prod.cap).
Mogelijke conjuncturele situaties:
1)
2)
3)
onderbesteding
bestedingsevenwicht
overbesteding
EV < prod.cap.
EV = prod.cap.
EV > prod.cap.
Gevolgen:
Conjuncturele werkloosheid.
Geen conjuncturele werkloosheid.
Te veel werkgelegenheid; overspannen
arbeidsmarkt, inflatie.
Productiecapaciteit (= prod.cap.): De maximaal mogelijke productie van land.
Bestedingen = effectieve vraag (= EV):De totale vraag naar goederen en diensten in
een economie/land.
2)
Structurele oorzaken:
Structuur = aanbodzijde van de economie.
Wijzigingen in kosten (o.a. de loonkosten), veranderingen in de productiestructuur.
3)
Monetaire oorzaken:
Wijzigingen in de rente(voet) (zie eindtermen 20 en 30*).
4)
Handelspolitieke oorzaken:
Bijvoorbeeld: economische blokvorming, protectionisme, exportstimuleringsbeleid (zie ook eindterm 10
en 13*).
DE Economie
Eindtermen VWO
Domein D - 6
Nederlandse betalingbalans
Structuurbeleid of structuurpolitiek:
Gericht op (het verbeteren van) de aanbodzijde (of productiekant) van de economie
Technologiebeleid:
Innovatie (het verbeteren van producten en productieprocessen) is van
1)
groot belang voor de werkgelegenheid (in de toekomst).
Infrastructuurbeleid:
Hoe beter het vervoers- en wegennet van een land is hoe beter de
2)
concurrentiepositie is.
(Arbeids)kostenbeleid:
Hoe lager de kosten (waaronder de loonkosten) hoe gunstiger dit is voor
3)
de concurrentiepositie.
Loonkosten worden verlaagd door loonmatiging (zie eindterm 48).
Een lage collectieve lastendruk kunnen bedrijven beter concurreren met
buitenlandse bedrijven.
NB:
Conjunctuurbeleid of conjunctuurpolitiek zie eindterm 65.
Collectieve lasten:
Collectieve lasten = belastingen + premies sociale verzekeringen + retributies.
Retributies = betalingen aan de overheid waarbij er sprake is van een direct aanwijsbare tegenprestatie (je weet
waarvoor je betaald).
Bijv.: leges voor paspoort en rijbewijs, parkeergeld, schoolgeld enz..
Collectieve lastendruk: de collectieve lasten als percentage van het nationaal inkomen (= Y);
Collectieve lastendruk =
Monetair beleid:
Rentebeleid:
1)
2)
Wisselkoersbeleid:
collectieve lasten
x 100%
nationaal inkomen
Door de rente te wijzigen heeft men invloed op de economie:
Een lage rente is gunstig voor bedrijven en gezinnen;
investeringen (door bedrijven) en consumptie (door gezinnen) nemen dan toe
(geldlenen is immers goedkoper).
r  geld lenen wordt goedkoper  C (door gezinnen) en I (door
bedrijven)
Een stabiele wisselkoers is het beste; bij een te hoge koers daalt de export (een
land wordt duur voor het buitenland) maar door een hoge koers wordt de
import goedkoper en zal stijgen.
Bij een te lage koers wordt de import duurder en zal dalen maar de export
stijgt (een land wordt goedkoper voor het buitenland).
Koers euro   NL duur voor niet-eurolanden  E
Koers euro   niet-eurolanden goedkoop voor NL  M
Koers euro   niet-eurolanden duur voor NL  M
Koers euro   NL goedkoop voor niet-eurolanden  E
Appreciatie = koersstijging van eigen munt tov andere valuta (bij vrije wisselkoersen)
Depreciatie = koersdaling van eigen munt tov andere valuta (bij vrije wisselkoersen)
Revaluatie = koersstijging van eigen munt tov andere valuta (bij vaste wisselkoersen)
Devaluatie = koersdaling van eigen munt tov andere valuta (bij vaste wisselkoersen)
DE Economie
Eindtermen VWO
Domein D - 7
Nederlandse betalingbalans
Handelspolitiek:
Blokvorming:
1)
(Bijv.: EU, EMU)
zie eindterm 12*
Beperking handelsbelemmeringen:
2)
(Bijv.: GATT-akkoord, WTO)
zie eindterm 13*
DE Economie
Internationale samenwerking versterkt de economische
positie door minder concurrentie.
Betere toegang tot andere markten/afzetgebieden.
Het afbouwen en afschaffen van protectionisme
vermindert de concurrentie.
Betere toegang tot andere markten/afzetgebieden.
Eindtermen VWO
Domein D - 8
Download