- Scholieren.com

advertisement
Politieke besluitvorming
Hoofdstuk 1
1.1
politiek
= omzetten van verlangens,wensen,eisen vanuit de samenleving in bindende
besluiten
= proces van politieke besluitvorming
politieke besluitvorming is gericht op het oplossen van maatschappelijke problemen
politiek
→ V Easton : gezaghebbende toedeling van materiële en immateriële zaken voor de
samenleving.
1.2
Overheid
= regering + ambtenaren
Overheidsbeleid
= kiezen van een oplossing voor een maatschappelijk probleem en het
inzetten van financiële middelen om een politiek doel te bereiken.
Collectieve goederen = goederen waar de meeste mensen belang bij hebben omdat ze er gebruik
van maken of kunnen maken
De basis voor collectieve goederen = solidariteit
kerntaken van de overheid :
1 openbare orde & veiligheid
2 buitenlandse betrokkenheid
3 scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden,
infrastructuur en economie
4 welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst
Voor WO2 hadden we een nachtwakersstaat en na WO2 hadden we een verzorgingsstaat
Hoofdstuk 2
2.1
staat =
1 overheid heeft soevereine macht
2 bevolking
3 internationaal erkend grondgebied
4 overheid mag gebruik maken van geweldsmonopolie
macht – gezag → legitieme macht
2.2
Rechtsstaat = staat waarin rechten en plichten van zowel inwoners als overheid zijn vastgesteld
zodat burgers bescherm worden tegen machtsmisbruik door de overheid.
Kenmerken van de rechtsstaat zijn :
 grondrechten (zowel klassiek als sociale )
 scheiding van politieke macht ( wetgevende, uitvoerende, recht sprekende macht
 legaliteitsbeginsel ( bevoegdheden, staat in de wet)
 participatie van burgers wettelijk vastgelegd
 openbaarheid van het bestuur

2.3
Constitutionele monarchie = positie staatshoofd is vastgelegd in grondwet met parlementair stelsel
taken koning/koningin:
 plaatsen van handtekening wetten
 voorlezen troonrede
 benoemen ministers (op voordracht) en informateurs (zelf advies) bij vorming nieuw kabinet
 overleg minister president
parlementaire democratie = geen directe democratie
kenmerken :
 representatie democratie
 alle burgers zijn gelijkwaardig
 ministers verantwoording schuldig aan parlement
 vrije en geheime verkiezingen die de macht van de overheid bepalen
 kabinet regeert op basis van vertrouwen meerderheid parlement
 besluitvorming via meederheid van stemmen
 men houd rekening met rechten en belangen minderheid
 2-kamer stelsel : 2e kamer belangrijkst
2.4
visies op politieke macht
descriptief = beschrijvend = hoe het is
normatief = opvattingen over hoe het zou moeten zijn
1 klassieke democratie ( = normatief ) = wil van het volk
 Iedereen even goed geïnformeerd?
 Om de 4 jaar verkiezingen !
2 representatie democratie → gekozen politieke vertegenwoordigers ( deelbelangen niet altijd
zichtbaar )
3 pluralistisch → aanvulling op 2, hierin rol voor maatschappelijke organisaties
4 elite theorie = er is sprake van machtselite ; sleutelposities
5 polyarchie theorie = heerschappij van verschillende groepen in de samenleving, machtige groepen
beheersen de politiek
Hoofdstuk 3
3.1
actief kiesrecht = zelf gaan stemmen
passief kiesrecht = gekozen worden
4 niveaus :
 gemeente verkiezingen
 provinciale verkiezingen
 landelijke verkiezingen
 Europese verkiezingen ( om de 5 jaar )
Mensen zonder Nederlandse nationaliteit mogen voor de gemeente raad stemmen als ze al 5 jaar in
Nederland wonen.
Voorwaarden meedoen politieke partij
1 elk kiesdistrict 25 handtekeningen
2 per kiesdistrict waarborgsom (€450)
3 partij moet ingeschreven zijn in kiesdistrict (19)
evenredige vertegenwoordiging = pertij krijgt net zoveel zetels als aantal stemmen ( dit word
berekend in procenten )
kiesdeler : aantal stremmen wat je moet behalen om in aanmerking te komen voor 1 zetel
→
aantal uitgebrachte stemmen delen door 150
Voordeel stelsel van evenredige vertegenwoordiging
 elke stem telt mee
Nadeel stelsel van evenredige vertegenwoordiging
 elke stem telt mee, waardoor er veel kleine partijen ontstaan
Districtenstelsel :
Voordeel :
nadeel :
– land word opgedeeld in districten
– per district wint de kandidaat met de meeste stemmen
meer betrokkenheid bij kandidaat
meeste stemmen niet altijd meeste zetels
3.2
representatie = vertegenwoordigen
representativiteit = standpunten van vertegenwoordigers komen overeen met zijn achterban
knelpunten representatie democratie
 niet alle standpunten van partijen kunnen rekenen op stem van de kiezers
 niet stemmers zijn vertegenwoordigd
 politici richten zich op grootste groepen : andere groepen kunnen zicht uitgesloten voelen
 partijen moeten compromissen sluiten
3.3
Bij parlementair stelsel heeft staatshoofd voornamelijk ceremoniële functie
bij presidentieel stelsel is de president de machtigste man.
Amerika :
( zie ook blz 38 )
president benoemt ministers
ministers voeren de wetten uit die gemaakt zijn
door het congres
maar : 1 president heeft veto-recht
2 hij mag voorstellen doen en invloed
uitoefenen op personen
3 presidentiële verordeningen uitvaardigen
4 is het hoofd van het leger
3.4
verkiezingen – vroeger duidelijk door verzuiling
– vooral zwevende kiezers belangrijkst
Stem meerderheid belangrijk → coalitie = samenwerking tussen verschillende partijen
Na de verkiezingen :
* informateur
→welke partijen gaan samenwerken?
→ reageer akkoord : verdrag op hoofdlijnen (compromis)
* formateur
→ gaat kabinet vormen
Hoofdstuk 4
4.1
Regering = dagelijks bestuur = staatshoofd + ministers
kabinet = ministers +staatssecretaris
ministerraad = alleen ministers
taken regering
– mede wetgeving
– voorbereiding overheidsbeleid
– uitvoering overheidsbeleid
(blz 47 goed lezen )
4.2
Parlement = Staten Generaal = 1e en 2e kamer
2e kamer heeft 150 leden
hoofdtaken : – mede wetgeving
– controleren
Hoe? : rechten (=formele middelen = vastgelegd)
Mede wetgeving
– stemmen
– recht van amendement = wetsvoorstel wijzigen (1e kamer niet )
– recht van initiatief = wetsvoorstel indienen
– budgetrecht = begroting aannemen / verwerpen
Controleren
– vragen recht
– recht van interpellatie
– recht van motie
– recht van enquête
Informele middelen
– lobbyen
– overleggen
– massa media
1e kamer heeft 75 leden. Ze worden indirect gekozen.
4.3
Provincie en gemeente
subsidiariteitsbeginsel = decentraal wat kan centraal wat moet
taken provincie : ruimte ordening en milieu ( bv maken van streek plannen )
gekozen vertegenwoordiging : provinciale staten
gemeente ( taken zie blz 54 )
verkiezingen → gemeenteraad
bestuur : college van Burgemeesters&Wethouders
burgemeester wordt benoemd.
4.4
Dualisme/monisme
dualisme = stelsel met duidelijke scheiding tussen taken regering – parlement ( elk orgaan heeft
zijn eigen verantwoordelijkheid )
Monisme = regering steunt op meerderheid volksvertegenwoordiging en vormt daarmee een
eenheid
In Nederland wordt met deze termen bedoeld de mate van onafhankelijkheid van parlement ten
opzichte van het kabinet
praktijk = regeerakkoord, fractiediscipline
Hoofdstuk 5
politieke besluitvorming
Het proces van politieke besluitvorming
2 modellen :
– het systeem model ( Easton )
– barrière model
Systeem model
1 Invoer
actoren:
1 ) Burgers
2 ) Pressie groepen
3 ) Massa media
4 ) Politieke partijen
Van 1 naar 2
 Sluis- of poortwachters ( zorgen dat het onderwerp bij de politiek komt) :
kunnen het onderwerp op de politieke agenda zetten ( bijvoorbeeld massa media )
2 Omzetting ( als het onderwerp al bij de politiek is beland )
1 agenda vorming 
politici
2 beleidsvoorbereiding  minister + ambtenaren
3 beleidsbepaling 
ministers + parlement
3 Uitvoer
Actoren:
Ministers en ambtenaren
Uitvoer zorgt vaak voor feedback of terugkoppeling
Terugkoppeling kan er voor zorgen dat het weer bij de invoer terecht komt ( nieuwe invoer ) .
Omgeving = invloed op wat er gebeurd in de politiek
Interne factoren
Bijvoorbeeld :
 Economisch
 Geografisch
 Technisch
 Sociaal
 Demografisch
Externe factoren
Bijvoorbeeld:
 Internationale organisaties
 Verdragen
 Internationale ontwikkelingen
Barrière model
kenmerk : politiek wordt voornamelijk bepaald door conflicten en hindernissen
1 herkennen →
– burgers
– pressie groepen
– massa media
–Politieke partijen
2 vergelijken/afwegen → politici
3 besluiten → volksvertegenwoordigers
4 uitvoeren → ambtenaren ( onder verantwoording ministers )
actoren = groepen/mensen die invloed uitoefenen
systeem model : omzetting 2 → advies organen !
 ambtenaren
 raad v. State
Burgerlijke ongehoorzaamheid =
 wet overtreden
 doel van de actie is gericht op algemeen belang
 actie is openbaar
 actie is geweldloos
 andere middelen zijn uitgeput
 actie voerders accepteren straf
Hoofstuk 6
6.1
Ambtenaren (4 e macht ) hebben invloed want
– specialistische kennis
– ervaring/blijven op ministerie terwijl minister
wisselt
overheidsbureaucratie = hiërarchisch apparaat waarin ambtenaren volgens vaste regels en
procedures besluiten voorbereiden en uitvoeren onder de
verantwoordelijkheid van minister
verkokering : te weinig samenwerking tussen ministeries, elk een eigen beleidsbepaling
adviesorganen – adviseren kabinet
Raad van State
– koningin is voorzitter
– leden worden benoemd
taken :
– advisering wetsvoorstellen en dergelijke
– hoogste rechtscollege bij bestuurszaken
SER (sociaal economische raad) adviseert regering over sociaal economisch beleid
samenstelling :
1/3 werkgevers
1/3 werknemers
1/3 kroonleden
WRR ( wetenschappelijke raad regeringsbeleid )
– geeft de regering wetenschappelijke gefundeerde info over ontwikkelingen in de
samenleving
 leden zijn benoemd door regering
specifieke advies raden bijv. onderwijsraad
plan bureaus – CPB studies naar sociaal economische ontwikkelingen
– SCP studies naar sociaal culturele zaken
6.2
Burgers en pressiegroepen
– Hoe kunnen burgers invloed uitoefenen?
– burgerinitiatief = uitgewerkt voorstel met plannen voor een oplossing
 40.000 handtekeningen
 dan moet 2e kamer er een standpunt over innemen
 ( voorwaarden zie blz 82 )
Pressiegroepen = groepen die invloed willen uitoefenen op de politieke besluitvorming
verschil met politieke partij:
 ze komen op voor deelbelang (politieke partij over hele samenleving)
 ze willen geen politieke macht, alleen invloed
pressiegroepen beoordeel je na aanleiding van 3 vragen :
1) korte of lange levensduur ?
– korte → actie groep
– lange → actie organisatie
2) wel of niet 'gevestigde orde'
-wel → bijv. consumenten bond : ANWB – niet → dieren bevrijdings front
3) zijn ze goed georganiseerd?
Bijv : – eigen kantoor
– deskundig personeel
– lidmaatschap
Middelen pressiegroep :
 lobbyen
 demonstreren
 publieke campagne
 netwerken
 wetenschappelijke bureaus
 burgerlijke ongehoorzaamheid
wanneer succes pressiegroepen
1 grote eensgezindheid
2 veel macht
 aanhang
 maatschappelijke positie
 deskundigheid
 financiën
Burgerlijke ongehoorzaamheid = burgers overtreden bewust de wet om een maatschappelijke
vraagstuk aan de orde te stellen
kenmerken :
 de wet word overtreden
 doel van de actie is gericht op algemeen belang en niet op persoonlijk belang
 actie is openbaar
 actie is geweldloos
 andere middelen zijn uitgeput
(– andere tijden 4 oktober 2007 )
6.3
Politieke partijen
functies :
 articulatie functie = wensen en eisen uit de maatschappij omzetten
 communicatie functie = schakel tussen overheid en burger
 aggregatie functie = alle losse opvattingen met elkaar verbinden tot 1 partij groep
 participatie functie = meedoen van burgers stimuleren
 recruterings-/selectie functie = kandidaten voor politieke functie
6.4
Massa media
In systeemmodel in :
 invoerfase
 omzetting
 uitvoer
Politieke functies massa media:
 informatie
 spreekbuis
 onderzoeksfunctie
 controle,waakhond
 commentaar/opinie
In een democratie pluriformiteit van de media
Hoofdstuk 7
7.2 (geen 7.1)
Knelpunten in de politiek
 regering wordt niet gekozen
 gebondenheid aan regeerakkoord
 ongelijke toegang tot politiek
 parlement minder macht/steun van ambtenaren regering
7.3
beperkte politieke participatie
opkomst % : verschilt per bestuurslaag
laag % ongewenst want :
 geen goede afspiegeling bevolking
 representativiteit in gevaar
 zo'n bestuur is niet legitiem
reacties van ontevreden burgers :
 politiek passief
 politiek actief
Politieke participatie – electoraal
= stemmen
= lid worden van een partij
= deelnemen politieke campagne
– niet electoraal
= lid worden belangen groep
= actie voeren
= artikel schrijven
= contact leggen met massa media enz
Meer politieke partijen bij :




hoogopgeleiden
mannen
ouderen
kerkelijken
7.4
Politieke vernieuwing
– invoeren referendum
voordeel :
– meer invloed
– meer betrokkenheid
nadeel :
– moeilijk ja/nee
– niet alle onderwerpen lenen zich ervoor
– duur en complex
– gekozen premier
bezwaren :
- hoe moet het als parlement geen vertrouwen in premier meer heeft
– niet perse meer betrokkenheid
– meer populisme
 gekozen burgemeesters
 gekozen formateur
 afschaffing 1e kamer
 invoering kiesdrempel
 uitbreiding parlementaire bevoegdheden
 invoering districtenstelsel
Hoofdstuk 8
8.1
politieke stroming : grondslag is ideologie
Ideologie =
geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de
samenleving
standpunten over :
 normen en waarden
 sociaal economische structuur
 gewenste machtsverdeling
functies :
 biedt houvast
 biedt interpretatiekader
 biedt oriëntatie punten ; doelen
 versterkt groepsgevoelens ( wij -gevoel )
8.2
Ideologische stromingen
Liberalisme = individuele vrijheid Basis VVD, D66, PVV, Trots Op Nederland
individuele rechten




economische vrijheid : weinig overheidsbemoeienis
politieke vrijheid : scheiding kerk en staat
principe van de rechtsstaat : vrijheid van meningsuiting en vrijheid van geloof
rationalistisch individualisme : na streven eigen belang
Socialisme
PvdA, Groenlinks, SP
 economische gelijkheid
 kritiek op vrije markt economie
Marx – grondlegger communisme ( hieruit ontstonden 2 stromingen )
 communisme
 sociaal – democratie
Socialisme streeft naar gelijkheid & solidariteit → actieve rol van de overheid
Confessionalisme = Politieke opvatting gebaseerd op geloof




CDA,CU,SGP
naasten liefde
nadruk op harmonieuze samenwerking
rentmeesterschap
gespreide verantwoordelijkheid ( subsidiariteitsbeginsel )
Fascisme
, Nederlandse Volks Partij
 sterke leider
 totalitaire staat
 nationalistisch
Ecologisme
Groenlinks , PvdA
 wederzijdse afhankelijkheid mens, natuur
 economische waarden onderschikt ecologische
 kleinschalige milieuvriendelijke productie
Feminisme – totale gelijkwaardigheid mannen/vrouwen
8.3
progressief – conservatie
- wordt voornamelijk gebruikt als het gaat om waarden/normen
Links – rechts
- sociaal-economisch terrein :
 links = sterke overheid bv SP
 rechts = passieve overheid bv VVD
- ideologisch-pragmatisch ( geen vaste uitgesproken politiek – populistisch /stem van het volk )
Download