- Scholieren.com

advertisement
Samenvatting Maatschappijleer thema 3
Paragraaf 1 - Wat is politiek?
Politiek kun je het beste omschrijven als de manier waarop een land bestuurd wordt. De
besluiten van politici hebben veel invloed op het leven van burgers. Er zijn verschillende
belangen waar de politiek zich mee bezig houdt:
 Openbare orde en veiligheid, zoals het inzetten van meer politieagenten.
 Buitenlandse betrekkingen, zoals het uitzenden van militairen
 Infrastructuur, zoals aanleg van spoor- auto – en water wegen.
 Welvaart, zoals de zorg voor voldoende werkgelegenheid voor jongeren
 Welzijn, zoals het wegwerken van de wachtlijsten in de ziekenhuizen.
 Onderwijs, zoals het veranderen van de exameneisen voor havo en vwo.
Een democratie is een staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefen op
de politieke besluitvorming. Directe democratie is tegenwoordig niet meer, vroeger kon het
volk mondeling tegen elkaar gezegd. Tegenwoordig is er sprake van indirecte democratie,
waarin het volk niet zelf de beslissingen neemt, maar dit overlaat aan gekozen
vertegenwoordigers. We spreken ook wel van een parlementaire democratie omdat het
parlement de belangrijkste beslissingen neemt.
Voor een goed functionerende democratie zijn regels nodig, deze zijn vastgesteld in de
grondwet:
 Burgers hebben politieke grondrechten.
 Ook de regels voor de politieke besluitvorming zijn grondwettelijk vastgesteld.
 Er zijn vrije media.
Landen waar alle macht in handen van één persoon of een kleine groep mensen ligt, noem
je een dictatuur of autocratie. In een dictatuur kan het soms ook gaan om het leven naar een
bepaalde ideologie. Ook is er een religieuze dictatuur, deze is gebaseerd op wetgeving van
een bepaald geloof. In sommige landen is er ook sprake van een militaire dictatuur, dan is
het leger aan de macht. Fascisten zijn zeer nationalistisch en wijzen de democratie liever af.
Zij hebben liever één machte leider die alles zelf besluit, i.p.v. een democratie.
Dictaturen komen meestal na een revolutie tot macht, hierbij grijpen dictatoren samen met
het leger de macht. Kenmerken van een dictatuur zijn:
 De gehele politieke macht is in handen van een kleine groep.
 Grondrechten worden niet beschermd
 Er bestaat geen vrije pers.
 Oppositiepartijen zijn verboden.
 Er is een grote politieke rol voor de militairen.
 Er is sprake van verkiezingsfraude.
Paragraaf 2 – Politieke stromingen
Bijna alle politieke partijen ontstaan vanuit een politieke stroming of ideologie, een
samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de
samenleving.
Iedere ideologie heeft ideeën op het gebied van:
 Waarden en normen
 De ideale sociaaleconomische verhoudingen
 De ideale machtsverdeling in de samenleving
Progressief betekent in de politiek vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen.
Conservatief betekent behoudend. Conservatieve politici benadrukken vooral datgene wat al
is bereikt en houden graag alles bij het oude. Als conservatieven nog verder gaan en regels
van vroeger terug willen, noemen we dat reactionair.
Een andere indeling is die tussen links en rechts. Recht benadrukt de eigen
verantwoordelijkheid en de vrijheid van mensen. Om dit te kunnen garanderen moet de
overheid rust en orde handhaven, maar zich verder volgens rechts passief opstellen en
alleen optreden als het echt nodig is. Links gaat uit van gelijkwaardigheid en wil dat iedereen
gelijke kansen heeft op onderwijs, inkomen en werk. Om de zwakkeren te beschermen moet
de overheid daarom actief optreden. Sommige partijen hebben zowel linkse als rechtse
standpunten en behoren daardoor tot het politieke midden.
Liberalisme:
 Ontstond eind 18e eeuw tijdens de Franse revolutie
 Hun ideaal was persoonlijke en economische vrijheid en ze waren tegen de hoge
belasting.
Liberalen nu:
 Ze zijn voor de vrijmarkteconomie
 De overheid moet zich beperken tot kerntaken
Liberalen accepteren een zorgstaat onder drie voorwaarden:
1. Vrijmarkteconomie komt niet in gevaar
2. Mensen hebben zelfverantwoordelijkheden voor de situatie
3. De uitkeringen blijven zo laag mogelijk
Socialisme:
 Ontstond aan het einde van de 19e eeuw
Er zijn eigenlijk 2 soorten socialisten omdat ze van mening verschilden hoe ze de gelijkheid
het beste konden verdelen:
 Communisten of marxisten wilde dat arbeiders door een revolutie alle macht zouden
overnemen
 Sociaaldemocraten wilden meedoen met de verkiezingen om zo te zorgen voor
goede sociale wetgeving
Sociaaldemocraten nu:
 Ze zijn voor een verzorgingsstaat
 De overheid moet actief bezig zijn met het beschermen van zwakkeren.
Het confessionalisme als politieke stroming baseert zich op het geloof. Christendemocraten
streven naar een samenleving gebaseerd op woorden uit de bijbel, zoals harmonie,
naastenliefde, rentmeesterschap, gespreide verantwoordelijkheid.
Christendemocraten nu:
 Harmonie: dat organisaties, burgers en overheden moeten samenwerken
 Gespreide verantwoordelijkheid: dat mensen verantwoordelijk zijn voor elkaar welzijn
 Naastenliefde: dat we moeten zorgen voor de kwetsbare in de samenleving
 Rentmeesterschap: dat de mensen goed moeten zorgen voor de aarde
Christendemocraten steven naar een ‘zorgzame samenleving’ waarin de overheid zoveel
mogelijk overlaat aan het maatschappelijk middenveld (welzijnsinstelling, schoolbestuur).
Paragraaf 3 – politieke partijen
Politieke partij bestaat uit een groep mensen met dezelfde ideeën over de manier waarop
onze samenleving het beste bestuurd kan worden.
Actiegroepen, houden zich bezig met één bepaalde doelstelling en voeren actie als ze dat
nodig vinden
Belangenorganisatie, behartigen de belangen van één bepaalde groep.
Soorten partijen:
 Partijen op basis van ideologie.
 One –issuepartijen
Richten zich op 1 aspect van de samenleving en hebben daar een duidelijk standpunt
over.
 Protestpartijen
Ontstaan vanuit een onvrede met de bestaande politiek
 Populistische partijen
Op te komen voor de ‘zwijgende mensen’
 Niet – democratische partijen
Fascistische of rechts extremistische partijen
Het recht van de oorspronkelijke, autochtone bevolking staat centraal
Functies in de politieke partijen:
 Integratiefunctie
Partijprogramma
 Informatiefunctie
Kiezers informeren
 Participatiefunctie
Stimuleren tot actieve deelname
 Selectiefunctie
Als je in de politiek wilt doe je het via bestaande partijen / zelf één oprichten.
Paragraaf 4 – verkiezingen
We kiezen politici op verschillende niveaus:
 Het Europese parlement
 De tweede kamer
 Provinciale staten
 De gemeenteraad
In Nederland hebben alle Nederlanders vanaf 18 jaar en ouder actief kiesrecht. Daarnaast
heeft iedere volwassen Nederlander het passief kierecht (recht om je verkiesbaar te stellen).
Mensen met een buitenlands paspoort die langer dan 5 jaar in Nederland zijn hebben alleen
kiesrecht bij de gemeenteverkiezingen.
De meeste partijen hebben een verkiezingsprogramma met daarin de standpunten van de
partij. De bekendste kandidaat van elke partij wordt ook wel de lijsttrekker genoemd.
Redenen om op een partij te stemmen:
 Standpunten komen overeen met jouw ideeën
 De partij let goed op jouw belangen
 Je stemt strategisch
 Aantrekkingskracht van de lijsttrekker
De verkiezingen worden gehouden volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging,
dat willen zeggen dat elke partij het aantal zetels krijgt dat in verhouding is met het totaal
aantal geldig uitgebrachte stemmen. Bij de berekening wordt uitgegaan van de kiesdeler, dat
wil zeggen de hoeveelheid stemmen die een partij nodig heeft voor één zetel.
Je stemt altijd op een persoon, niet op een partij.
In een campagneteam zitten partijleiders, gesteund door spindocters,
communicatiedeskundigen die de partij en de lijsttrekker adviseren.
Tijdens de verkiezingscampagne analyseren commentatoren de debatten, ook worden er
dagelijks opiniepeilingen gehouden. de avond voor de verkiezingen wordt er een groot tvdebat georganiseerd tussen de belangrijkste lijsttrekkers. Ze willen de stem van de
zwevende kiezer winnen, die niet altijd stemt. Door de grote rol van de media tijdens de
verkiezingen wordt er welgesproken van een tv-eninternetdemocratie.
De uitslagen van de verkiezingen bepaalt welke partijen samen het nieuwe kabinet kunnen
vormen.
Paragraaf 5 - de regering
Direct na de tweede kamer verkiezingen begint de kabinetsformatie.
De partijen die in de regering komen moeten:
 Het globaal eens zijn over toekomstig beleid
 Samen de steun van de meerderheid in de tweede kamer hebben
Verloop van de kabinetsformatie:
1. Adviezen
 Er wordt geadviseerd welke partijen samen kunnen gaan
 Er wordt een informateur benoemd
2. De informateur begint
 Eerst kijken welke partijen zouden slagen
 De informateur laat ze allerlei compromissen sluiten
 Als dat is gelukt kunnen ze een coalitie vormen
 Onder leiding van de informateur stellen ze een regeerakkoord op.
3. De formateur maakt het af
 Is er een coalitie gevormd? De koning benoemd een formateur die geschikt is
ministers en staatssecretarissen bij elkaar te zoeken
 De formatie wordt meestal de minister president
4. Op de borders
 De foto van het gevormde kabinet volgt als laatste stap
In Nederland spreken we van een constitutionele monarchie, een staatsvorm waarin de
taken en bevoegdheden van het staatshoofd grond wettelijk zijn vastgesteld.
De belangrijkste taken van de koning zijn:
 Een handtekening plaatsen onder wetten
 De troonrede voorlezen op Prinsjesdag
 Ministers en (in)formateurs benoemen
 Regelmatig overleg voeren met de minister-president
De belangrijkste taken van de ministers zijn:
 Het opstellen van wetsvoorstellen
 Het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten
 Het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement
Op Prinsjesdag leest de koning de troonrede voor en biedt de minister van financiën de
miljoenennota aan.
Ministeriele verantwoordelijkheid is dat de koning onschendbaar is.
Ministers zijn ook politiek verantwoorden voor hun ambtenaren
Elke minister heeft een portefeuille (beleidsterrein). Als je geen eigen beleidsterrein hebt,
ben je een minister zonder portefeuille. Een minister heeft 1 of 2 staatssecretarissen onder
zich.
Het is de bedoeling dat een kabinet vier jaar blijft.
Maar er kan een kabinetscrisis ontstaan:
 Als de ministers het onderling oneens zijn over een of meerdere kwesties
 Wanneer de meerderheid van de tweede kamer het kabinet niet meer steunt
Als een kabinet ontslag neemt, volgen er meestal vervroegde verkiezingen. De oude
ministers blijven in functie tot er een nieuwe kabinet is. Je noemt dit een demissionair
kabinet, want er is geen missie.
Paragraaf 6 – het parlement
Politieke cultuur: de manier waarop de regering en het parlement met elkaar omgaan.
Poldermodel: bereidheid tot overleg en het sluiten van compromissen.
Parlement = 1e en 2e kamer = staten generaal
Tweede kamer wordt direct gekozen, de eerste kamer wordt indirect gekozen. (getrapte
verkiezingen).
Eerste kamer – senaat – heeft 75 leden.
Tweede kamer heeft 150 leden. De tweede Kamer heeft meer macht. De eerste kamer kan
alleen een wetsvoorstel afwijzen.
Fractie: groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan.
De politieke partijen kun je verdelen in:
 Regeringsfractie : partijen met minister in de regering
 Oppositiefractie: alle partijen die niet de regering zitten.
de scheiding van machten (trias politica) wordt in Nederland niet strikt doorgevoerd.
 Wetgevende macht: minister en parlement
 Uitvoerende macht: ministers
 Rechterlijke macht : rechters
Wetgevende taak
Eerste en tweede kamer:
 Stemrecht bij wetsontwerpen
 Budgetrecht
Rijksbegroting goed- / af keuren
Tweede kamer:
 Recht van initiatief
 Recht van amendement
Wijzingen in de wet aanbrengen
Controlerende taak
Eerste en tweede kamer:
 Recht om schriftelijk vragen te stellen
Aan ministers en staatssecretarissen, moeten binnen 3 weken antwoorden.
 Recht van interpellatie
Minister te verantwoording roepen
 Recht op parlementaire enquête
Gedetailleerd onderzoek naar een onderdeel van het regeringsbeleid.
 Recht om een motie in te dienen
Verzoeken aan een minister iets wel of niet te doen
Motie van afkeuring
Het beleid van een minister wordt afgekeurd
Motie van wantrouw
Het vertrouwen in de minister wordt opgezegd
Kan leiden tot zijn of haar ontslag
Paragraaf 7 – gemeente en provincie
De rijksoverheid stelt de grote lijnen van het beleid vast maar de gedetailleerde invulling wordt
aan lager overheden overgelaten. Daarom is Nederland een gedecentraliseerde
eenheidsstaat.
De gedachte hier achter is dat de lagere overheden:
 Beter op de hoogte van de situatie zijn, dus beter kunnen oordelen
 Staan dichter bij de burgers, dus burgers spreken hen sneller aan.
De belangrijkste taken van de provincie liggen op de terreinen ruimtelijke ordening en milieu.
De provincie stelt een structuurvisie op waarin precies staat aangeven welke activiteiten in een
gebied passen. Bij het opstellen hiervan moeten ze wel rekening houden met het rijksbeleid.
In een provincie zijn elke 4 jaar verkiezingen. De gekozen vertegenwoordigers vromen de
provinciale staten. De gedeputeerden worden voorgedragen door de partijen in de provinciale
staten die samen een coalitie hebben gevormd. De commissaris van de koning is de voorzitter
van de gedeputeerde staten en de provinciale staten. Een vertrouwenscommissie voer
gespreken met kandidaten.
De gemeentebestuur moet zorgen voor:
 Het goed verlopen van het openbare leven
 Huwelijken, geboorten en sterfte gevallen
 Politie, huisvuil en groenvoorzieningen.
De gemeente maakt een bestemmingsplan voor zaken als bouwvergunningen.
Deze decentralisatie heeft twee doelen:
 De gemeente kan beter ‘maatwerk’ leveren aan burgers
 Financieel belang
De belangrijkste besluiten in een gemeente worden genomen door de gemeenteraad. De
leden hiervan worden eens in de 4 jaar gekozen.
Het dagelijks bestuur van de gemeente is in de handen van de collega van burgemeester en
wethouders (B&W).
De burgemeester wordt voor 6 jaar benoemd. De procesduren van de benoeming is
verglijkbaar met die van de commissaris van de koning. De commissaris van de koning
selecteert een aantal kandidaten en een vertrouwenscommissie doet een voordracht. De
commissaris draagt één kandidaat aan bij de minister van binnenlandse zaken die de
beslissing neemt.
Paragraaf 8 – politiek in de praktijk
Politieke actoren: alle burgers, pressiegroepen, media, ambtenaren, bestuursorganen en
(advies) instanties samen de betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces.
Burgers kunnen invloed uitoefenen op de politiek door:
 Stemmen
 Lid worden: van een politieke partij
 Contact; opnemen met politici
 Een verzoek indienen
 De media benaderen
 Aansluiten bij een actiegroep
 Een bezwaarschrift indienen / naar de rechter stappen
 Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid
Pressiegroepen zijn groepen die proberen invloed uit te oefenen op de politieke
besluitvorming. Dit gebeurd vooral door te lobbyen, persoonlijk contact zoeken met een politici.
Actiegroepen en grote belangenorganisaties horen tot pressiegroepen: zoals vakbonden etc.
Ministers zijn verantwoordelijk, maar de ambtenaren doen het ‘echte’ werk: degene die zich
bezig houden met beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. Vooral topambtenaren hebben
veel macht. Ze werken vaak langer de ministers en hebben dus meer kennis en ervaring.
Daarom worden ze ook wel de vierde macht genoemd.
Media heeft 5 politieke functies:
1. Informatie functie
2. Onderzoekende of agenda functie
3. Commentaarfunctie
4. Spreekbuisfunctie
5. Controlerende functie
Een voorwaarde voor een goed functioneerde media is persvrijheid.
De politieke functies van de media dragen bij aan de meningsvorming. Voorwaarde is wel dat
er een pluriform aanbod van media is.
Door te luisteren naar burgers en pressiegroepen legitimeren politici hun macht. Daarnaast
vergroot deze wisselwerking de betrokkenheid van burgers. Als mensen zich betrokken
voelen, zullen ze eerder gehoorzamen.
Download