Politieke besluitvorming Maatschappijwetenschappen 1: Wat is politiek? 1.1 Het begrip politiek Betekenissen politiek: Beleid =maatregelen van ministers Staatsinrichting = het geheel van regels waarin is vastgelegd hoe een land bestuurd word Handelswijze = om een doel te bereiken Sluw = synoniem, ‘een politiek antwoord geven’. Politiek Politiek probleem Publieke agenda Politieke agenda Overheidsbeleid 1.2 De overheid Collectieve belangen Sociaal contract = proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in bindende besluiten. (proces van politieke besluitvorming) = als een situatie die een grote groep ongewenst vindt, die ontstaan is door maatschappelijke ontwikkelingen, die te maken heeft met tegengestelde belangen en die de mensen door overheidsingrijpen veranderd willen zien. = problemen die de aandacht krijgen van burgers en maatschappelijke groeperingen. = problemen die aandacht krijgen door de media of de bemoeienis van belangengroeperingen. =de genomen besluiten van en de getroffen maatregelen door de overheid = goederen die van algemeen belang geacht worden, die moeilijk via de markt kunnen worden aangeboden, maar die in principe voor iedereen beschikbaar zijn. = in ruil voor de diensten die de overheid levert, aanvaarden de burgers een beperking van hun (financiële) vrijheid. Kerntaken van de overheid: 1. Garanderen van de openbare orde en veiligheid 2. Garanderen mensenrechten 3. Onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen 4. Scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden, infrastructuur en een goed economisch klimaat. 5. Zorgen voor welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst en andere goederen en diensten op sociaal-cultureel gebied. 1.3 Politiek en macht Macht = het vermogen om het gedrag van anderen te beïnvloeden Politieke macht = het vermogen de politieke besluitvorming te bepalen Geweldmonopolie = alleen de overheid mag geweld gebruiken Gezag = mensen accepteren de macht of zeggenschap van anderen al legitiem In Nederland hebben we een democratie, in Noord-Korea is er sprake van een dictatuur. 2: Democratie en rechtsstaat 2.1 Nederland als democratische rechtsstaat Rechtsstaat = een staat waarin de rechten en plichten van zowel de inwoners als van de overheid zijn vastgelegd zodat burgers bescherm worden tegen machtsmisbruik van de overheid. Een rechtstaat is een voorwaarde voor een democratie. Democratische rechtsstaat =een staat waarin een macht door of namens het volk wordt uitgeoefend binnen de grenzen van de grondwet, zodat individuele grondrechten worden beschermd. 1. Sprake van een grondwettelijke scheiding van de politieke macht 2. De grondrechten worden geëerbiedigd 3. Het bestuur van het land is gebaseerd op het legaliteitsbeginsel Trias politica: 1. Wetgevende macht 2. Uitvoerende macht 3. Rechterlijke macht = regering en het parlement = denk aan de Kinderbescherming of de Belastingsdienst = onafhankelijke rechters Klassieke grondrechten = rechten die de vrijheid en gelijkheid van burgers moeten garanderen Sociale grondrechten = verplichten de overheid te zorgen voor voldoende werkgelegenheid, sociale zekerheid, goed onderwijs etc. Door de politieke en vrijheidsrechten kan iedere Nederlander zijn eisen en wensen kenbaar maken. Voor een goed functionerende democratie is het recht van informatie van belang. Legaliteitsbeginsel = wettelijk kader over hoe ons land bestuurd word Er bestaat geen enkele bestuurlijke bevoegdheid zonder juridische grondslag. Wijzingen van de grondwet = stelt de wet zware eisen aan, ze kunnen niet zomaar de grondwet veranderen. 2.2 Constitutionele monarchie met parlementair stelsel Constitutie = een ander woord voor grondwet. Constitutionele taken van de koning: Lidmaatschap van de regering Plaatsen van een handtekening onder alle wetten Voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag Benoeming van ministers en staatssecretarissen bij de vorming van een nieuw kabinet Niet –constitutionele taken van de koning: Overleggen met de minister-president over het kabinetsbeleid Ons land vertegenwoordigen bij staatsbezoeken Ontvangen van buitenlandse staatshoofden Het staatshoofd is onschendbaar, dat betekend dat iemand boven de wet staat en zich er dus niet aan hoeft te houden. Directe democratie = alle burgers hadden het recht om over wetsvoorstellen te stemmen Parlementaire democratie = wij kiezen een parlement en die stemmen namens ons. 1. Het volk word vertegenwoordigd door een parlement (representatiedemocratie) 2. Alle burgers zijn gelijk voor de wet en hebben gelijke invloed op de samenstelling van het parlement 3. Ministers zijn verantwoording schuldig aan de gekozen volksvertegenwoordiging 4. Het kabinet voer beleid op basis van het vertrouwen van de meerderheid van de volksvertegenwoordiging 5. De macht van de overheid wordt gelegitimeerd door vrije en geheide verkiezingen (elke 4 jaar) 6. Besluitvorming door regering en parlement vindt plaats bij meerderheid van stemmen 7. Het parlement houdt rekening met de rechten en belangen van minderheden 8. Er is sprake van een tweekamerstelsel 3: Verkiezingen en kiesstelsel 3.1 Het Nederlandse kiesstelsel Nederlanders kregen voor het eerst kiesrecht in 1798. Actief kiesrecht Passief kiesrecht = het recht om te kiezen = het recht om gekozen te worden Evenredige vertegenwoordiging is dat alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels Kiesdeler Coalitievorming Kiesdrempel = de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor een zetel = samenwerking tussen meerdere politieke partijen = een partij moet een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te doen in de zetels Kenmerken Nederlands kiesstelsel: Vrije en geheime verkiezingen Evenredige vertegenwoordiging Kiesdrempel is gelijk aan kiesdeler Algemeen en passief kiesrecht vanaf 18 jaar Landen als Engeland en de VS kennen een districten/meerderheidsstelsel. Voordelen daarvan: Sterkere binding tussen de kiezer en gekozene Voor kiezers meer duidelijkheid Nadelen districtenstelsel: Er is de mogelijkheid dat een partij die in totaal de meeste stemmen heeft gehaald, het minst aantal zetels krijgt Fractiediscipline (de afspraak om bij wetsvoorstellen hetzelfde te stemmen als andere partijleden) 3.2 Parlementair en presidentieel stelsel In een representatiedemocratie kiezen burgers hun vertegenwoordigers. Representativiteit = de mate waarin standpunten en besluiten van gekozen vertegenwoordigers overeenkomen met de wens van kiezers Daarbij spelen de volgende knelpunten een rol: Partijen vertegenwoordigen niet altijd de ideeën van hun kiezers Door geringe communicatie tussen kiezer en gekozene weten vertegenwoordigers niet altijd wat de kiezers willen Actieve kiezers hebben meer kans vertegenwoordigd te worden dan inactieve kiezers Er is een groep kiesgerechtigden die zich helemaal niet vertegenwoordigd voelt, soms stemmen ze uit ontevreden op een protestpartij 3.3 De verkiezingen en formatie Verkiezingsprogramma = hierin staan de belangrijkste plannen en opvattingen van een partij Zwevende kiezers = mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en tijdens de verkiezingen vaak nog niet weten op welke partij ze zullen stemmen Kabinetsformatie = na de verkiezingen onderhandelen de partijen over een nieuw te vormen kabinet Het kabinet moet kunnen rekenen op de steun van de meerderheid in het parlement. Soms word door een compromis tussen twee partijen een verkiezingsbelofte afgezwakt. Informateurs = Onderzoeken of een bepaalde coalitie haalbaar is Het regeerakkoord vormt het raamwerk voor het beleid dat het kabinet de komende jaren wil uitvoeren. Als de informateur partijen bij elkaar heeft weten te brengen, brengt hij een verslag uit aan de tweede kamer. Die benoemd daarna een informateur(minister-president), degene die daadwerkelijk een kabinet gaan vormen. De stappen die dan volgen: 1. Installatie 2. Beëdiging 3. Overdracht 4. Verantwoording over de formatie door de minister-president 5. Debat over de regeringsverklaring Val van het kabinet: Minister kan (on)vrijwillig ontslag aanvragen bij de koning Hele kabinet biedt zijn ontslag aan. In het geval van zo’n kabinetscrisis zijn er twee mogelijkheden: o Er wordt een nieuw kabinet geformeerd o Er worden nieuwe verkiezingen uitgeschreven (het oude kabinet gaat dan nog even door. Dat noemen we een demissionair kabinet, een kabinet zonder missie) 4: Besturen in Nederland 4.1 Regering Kabinet: 1. Ministers (buitenlandse zaken, volksgezondheid) 2. Staatsecretarissen (soort van adjunct-minister) Regering: 1. Koning 2. Ministers Hoofdtaken van de ministers: 1. Voorbereiding van het overheidsbeleid Op basis van een regeerakkoord maakt de regering jaarlijks haar beleidsplannen bekend. Dit gebeurt via de troonreden en een samenvatting van de rijksbegroting (miljoenennota) 2. (mede)wetgeving Ministers hebben drie rechten/bevoegdheden: 1. Indienen wetsvoorstellen 2. Ondertekenen van wetten na goedkeuring door het parlement (contraceign) 3. Het nemen van Algemene Maatregelen van Bestuur om eerder aangenomen raamwetten nader in te vullen (heeft geen parlementaire goedkeuring nodig, maar word wij Koninklijk Besluit geregeld) 3. Uitvoering van het overheidsbeleid Leidt tot de volgende werkzaamheden: 1. Uitvoeren van de aangenomen wetten 2. Maatregelen die voortvloeien uit eerder aangenomen wetten 3. Het nemen van besluiten over zaken waar geen specifieke wetgeving over bestaat en waar geen goedkeuring van het parlement voor nodig is Tijdens de Algemene Beschouwingen, als er gedebatteerd wordt over de miljoenennota, kunnen Tweede Kamerleden wijzigingsvoorstellen indienen. Daarna wordt erover gestemd. (voorbereiding) 4.2 Parlement Statengeneraal (het parlement): 1. Eerste Kamer 2. Tweede Kamer Tweede Kamer: 150 leden rechtstreeks gekozen door het volk Fulltime baan Twee hoofdtaken: 1. (mede)wetgeving 1. Stemrecht (wetsvoorstellen goed/afkeuren 2. Recht van amendement (deel van een wetsvoorstel te weizigen) 3. Recht van initiatief (zelf wetsvoorstellen in te dienen 4. Budgetrecht (jaarlijkse begroting aan te nemen/te verwerpen 2. Controle 1. Vragenrecht (stellen van vragen aan bewindslieden) 2. Recht van interpellatie (ter verantwoording roepen van bewindspersonen over het regeringsbeleid) 3. Recht van motie (schriftelijke uitspraak doen over het beleid van een minister) 4. Recht van enquête (zelfstandig onderzoek in te stellen als de Kamer naar haar mening onvoldoende informatie van de regering krijgt) Politieke primaat (afweging die zij maken weegt zwaarden dan die van de Eerste Kamer) Eerste Kamer (Senaat): 75 leden indirect gekozen door de Provinciale Staten Parttime baan (1x per week vergadering) Laatste controle (wet in zijn geheel verwerpen of aannemen) Mogen wel schriftelijk vragen stellen en kan een parlementaire enquête instellen De bovenstaande zijn formele rechten, hieronder staan informele rechten van de beide Kamers: Lobbyen bij ministers (door persoonlijk contact ze te overtuigen van jouw standpunt) Overleggen met ambtenaren en pressiegroepen voor het verwerven van steun (maatschappelijk draagvlak) Gebruikmaken van massamedia (bijv. door interviews te geven, nieuws opzettelijk te laten ‘lekken’) 4.3 Provincie en gemeente Nederland heeft drie bestuurslagen: 1. Rijk 2. Provincie Taken: o ruimtelijke ordening en milieu (belangrijkste) o Structuur visie (staat precies aangegeven welke activiteiten in welk gebied passen) o Welzijn en cultuur o Subsidiëren van bibliotheken etc. o Bestuur van water-, gas- en electriciteitsbedrijven Provinciale Staten worden eens in de 4 jaar gekozen Gedeputeerde Staten (dagelijks bestuur) Voorzitter van de Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten is de commissaris van de koning (hij wordt gekozen, niet benoemd) 3. Gemeente Uitvoerende taken: o Denk aan huwelijken/geboorten/sterfgevallen bijhouden, politie, wegen etc. o Door middel van bestemmingsplannen Beleidstaken: o Begeleiding bijstandsgerechtigden, onderwijshuisvesting etc. College van burgemeester en wethouders (dagelijks bestuur) Burgermeester (verantwoordelijkheid voor de openbare orde in de gemeente) Gemeenteraad (controleren het bestuur van de gemeente) Een gedecentraliseerde eenheidsstaat houd in dat lagere overheden ook zelfstandigheden hebben en het Rijk alleen sommige dingen in grote lijnen vastlegt. Subsidiariteitsbeginsel = decentraal wat kan, centraal wat moet 5: Politieke actoren 5.1 Ambtenaren en adviesorganen Taken van rijksambtenaren: 1. Toezicht houden (geldstromen narekenen en controleren) 2. Beleidsvoorbereiding (kunnen veel invloed uitoefenen als ze dicht bij de ministers staan, worden ook wel de vierde macht genoemd) Overheidsbureaucratie = de macht van de overheidskantoren (dus van het personeel) Kenmerken: o Onpersoonlijk karakter (persoonlijke en politieke voorkeuren mogen geen rol spelen) o Onpartijdige behandeling van burgers o Voorkomen van willekeur en corruptie o Zorg voor bestuurlijke continuïteit Negatieve bijklank: o Langdurige procedures o Wirwar van regeltjes o Onpersoonlijke behandeling o Verkokering (als ambtenaren alleen vanuit hun eigen deskundigheid naar een beleidsterrein kijken) Adviesorganen = hieraan kunnen ministers of Tweede Kamerleden adviesvragen. Ze beschikken over: Veel kennis Verschillende geledingen uit de samenleving vertegenwoordigd Belangrijkste adviesorganen: Raad van State o Word benoemd door de regering o Adviseert bij: o Bij alle wetsvoorstellen o Koninklijke Besluiten o Voorstellen tot goedkeuring van internationale verdragen o Functie in administratieve rechtspraak o Oordeelt in conflicten tussen bestuursorganen onderling en tussen burgers en overheidsinstanties Sociaal-Economische raad o Adviseert over belangrijke maatregelen op sociaal en economisch gebied. o 33 leden o Brengt advies op verzoek maar ook eigen initiatief Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid o Geeft wetenschappelijke informatie over ontwikkelingen die op langer termijn de samenleving kunnen beïnvloeden o Wijzen op tegenstrijdigheden, knelpunten, probleemstellingen Onderwijsraad Gezondheidsraad College voor Zorgverzekeringen Centraal Planbureau = rekent de plannen door van het kabinet om te weten of de voorstellen het gewenste resultaat zullen gaan opleveren Het Sociaal en Cultureel Planbureau doet onderzoek op sociaal-cultureel gebied zoals de gezondheidszorg, de media etc. 5.2 Pressiegroepen en politieke partijen Mogelijkheden om te participeren in de politiek als je geen beroepspolitici bent: Bij verkiezingen een stem uitbrengen (electorale participatie) ook kan je je inzetten voor een verkiezingscampagne of een verkiezingsposter achter je raam plakken Als individuele burger actievoeren (niet-electorale participatie) denk aan burgerinitiatief (40.000 mensen moeten het voorstel ondertekend hebben) Actief lid worden van een politieke partij of pressiegroep Pressiegroepen = organisaties en groepen die bewust proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming Actief op één bepaald terrein of komen op voor de belangen van één bepaalde groep Grote organisaties zoals Greenpeace/ANWB zijn goed georganiseerd Ontlenen hun macht aan: o Omvang van hun organisatie o Maatschappelijke positie o Deskundigheid o Financiële middelen Constant en eendrachtig optreden worden hun argumenten meer gehoord Deelname aan officiële overlegorganen vergroot de kans op succes Mogelijkheden om de politieke besluitvorming te beïnvloeden: Lobbyen bij politici Demonstraties organiseren Publiciteitscampagne opzetten ‘eigen mensen’ op sleutelposities brengen Bezwaarschriften indienen Burgerlijke ongehoorzaamheid (bewust de wet overtreden) o Actie gericht op het algemeen belang o Actie vind plaats in de openbaarheid o Actievoerders kiezen voor zit middel als legale manieren tekortschieten Functies politieke partijen voor het proces van politieke besluitvorming: 1. Articulatie functie (wensen en eisen van de maatschappij op de politieke agenda) 2. Communicatieve functie (nemen een standpunt in en informeren kiezers over het overheidsbeleid) 3. Aggregatiefunctie (politieke deelvisies samenbrengen) 4. Participatiefunctie (burgers overhalen om politiek actief te worden in hun partij) 5. Recruterings- en selectiefunctie (dragen voor functies in de politiek kandidaten voor) De rol van politieke partijen zijn verkleint door ontzuiling, toegenomen welvaart en individualisering. 5.3 Massamedia Rol media in de politiek: Informatiefunctie (inventariseren en verstrekken van informatie) Spreekbuisfunctie (doorgeefluik van standpunten) Onderzoeksfunctie (dieper graven naar de achtergronden van maatschappelijke gebeurtenissen en problemen) Controle- of waakhond functie (nagaan wat terecht is gekomen van beloften en toezeggingen) Commentaar- en opiniefunctie (geven van veel verschillende meningen) In Nederland is er sprake van persvrijheid en pluriformiteit van de massamedia. Persvoorlichter Spindoctor Communicatieoorlog = schermt de politici zo nodig af = bezig met het bedenken van hoe de partij de aandacht van het publiek kan trekken = tussen de media en politiek (ze kunnen niet met en zonder elkaar) 6: Politieke besluitvorming 6.1 Het systeemmodel Politiek systeem = stelsel waarbinnen verlangens en eisen van individuen worden omgezet in bindende beslissingen en maatregelen Publieke agenda Conversie = maatschappelijke kwesties waarover in de media word geschreven, gepraat en gediscussieerd = omzetting van wensen en eisen in een overheidsbeleid Agendavorming hangt af van vijf voorwaarden: 1. Aantal betrokken burgers of instellingen 2. Ernst van het probleem 3. Oplosbaarheid 4. Erkenning van het probleem door poortwachters 5. De ruimte op de politieke agenda Bij beleidsbepaling maken verschillende fracties de volgende afwegingen bij een stemming: 1. Is het wetsvoorstel effectief en efficiënt? 2. Stemt het wetsvoorstel overeen met het eigen partijprogramma? 3. Levert voor/tegenstemmen een conflict op met de coalitie/oppositiepartijen? 4. Kan steun van het wetsvoorstel rekenen op goedkeuring van de kiezers? 6.2 Barrièremodel Fases van het Barrièremodel: 1. Herkennen en erkennen van problemen 2. Vergelijken en afwegen van behoeften 3. (als de agenda bepaald is) besluitvorming 4. Uitvoering van regels en wetten 6.3 Omgevingsfactoren Nationale omgevingsfactoren: Economische Culturele Demografische Geografische Technologische mogelijkheden Sociale omstandigheden Internationale omgevingsfactoren: Internationale organisaties Internationale verdragen Internationale ontwikkelingen 7: Internationale betrekkingen 1951: Oprichting Europese Gemeenschap voor kolen en staal 1957: Bovenstaande werd Europese Economische Gemeendschap 1992: Verdrag van Maastricht, Europese Unie tot stand gekomen Bestuur van de Europese Unie: Europese Commissie o Dagelijks bestuur o 28 commissarissen o Uitvoerende orgaan Raad van de Europese Unie o (belangrijkste)Besluitvormende orgaan o Bijv. alle ministers van Landbouw o Gekwalificeerde meerderheid (ene land haar stem telt zwaarder mee dan die van een ander) Europese Raad o Als bovenstaande geen overeenstemming kunnen bereiken o Spreekt zich bij consensus uit (situatie dat je zelf mening hebt) Europees Parlement o Medewetgevende en controlerende taak o Géén initiatiefrecht o Motie van afkeuring (kan de Europese commissie in haar geheel tot aftreden dwingen) Europees Hof van Justitie o Rechterlijke macht o Toezien dat de afzonderlijke landen aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. En dat de toepassing van de EU-wetgeving op de dezelfde manier plaatsvindt Doelstelling van de EU: Vrede Veiligheid Welvaart Stabiliteit Verschillende beleidsterreinen: Uitvoeren van een gemeenschappelijk economisch beleid o Supranationale samenwerking (internationaal) Ontwikkelen van een gemeenschappelijk buitenlands en justitieel beleid o Intergouvernementele samenwerking (besluit word alleen aangenomen met instemming van alle EU-lidstaten Samenwerken op monetair gebied (geld) 8: Politieke partijen 8.1 Politieke partijen Begripparen om politieke partijen te typeren: Progressief en conservatief o Vooruitstrevend en behoudend Links en rechts o Een actief optredende overheid en een passieve overheid op sociaaleconomisch gebied o Het politieke midden kiest voor een middenweg tussen veel overheid aan de ene kant en veel eigen verantwoordelijkheid aan de andere kant Confessioneel en niet-confessioneel o Gelovige partij en een niet-gelovige partij Ideologisch en pragmatisch o Baseren zich op een dieperliggende ideologie en hebben geen vaste uitgangspunten of principes Politieke partijen van links naar rechts: LINKS SP GL PvdD PvdA D66 50+ CU CDA VVD SGP PVV Rechts Reactionair = als mensen oude regels/gewoonten die inmiddels zijn vervangen door moderne proberen te herstellen Ontideolisering = verdwijnen van de ideologie als leidraad voor het (politieke) leven Populistische partijen = kenmerkt zich door een directe stijl van politiek bedrijven en benadrukt dat zij de stem van het volk laten horen Ideologische partijen = een samenhangend geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van een samenleving. Ideologische partijen vervullen dus een aantal belangrijke functies voor mensen: o Biedt intellectueel houvast o Biedt een interpretatiekader (maatschappelijke verschijnselen verklaren) o Biedt oriëntatiepunten (doelen die je kunt nastreven) o Draagt bij aan je ID door er een politiek facet aan toe te voegen o Rechtvaardigt bepaalde opvattingen en politiek handelen De eerste politieke partij heette de Anti Revolutionaire Partij onder leiding van Abraham Kuyper. 8.2 Ideologische stromingen Politieke stroming = het geheel van een bepaalde ideeën én de groep mensen die zich verenigd heeft rondom die ideeën Ideologiën: o Liberalisme = Individuele vrijheid en individuele rechten zijn sleutelbegrippen. De uitgangspunten zijn: 1. Economische vrijheid (vrijemarktmechanisme en particulier initiatief) 2. Politieke vrijheid (volkssoevereiniteit) 3. Principe van de rechtsstaat (regering handhaaft wetten d.m.v politie en justitie) 4. Rationalistisch individualisme o Socialisme = elk individu moet even veel kansen hebben om zich te ontplooien. De uitgangspunten zijn: 1. Sociaaleconomische gelijkheid (ongelijkheid moet klein zijn) 2. Tegenstelling kapitaal-arbeid (vroeger was alles onder leiding van de staat (Karl Marx) nu ‘kapitalisme met een menselijk gezicht) 3. Verzorgingsstaat (gelijkheid en solidariteit) o Confessionalisme= politieke opvattingen gebaseerd op een geloofsovertuiging. Met name naastenliefde en harmonie zijn belangrijk. De uitgangspunten zijn: 1. Harmonie 2. Rentmeesterschap (de mens moet voor de aarde zorgen) 3. Gespreide verantwoordelijkheid (mensen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid en zorg op zich nemen en de overheid moet mensen niet te veel uit handen nemen) o Fascisme = een machtige staat met een grote rol voor de leider o Corporatief stelsel (werkgevers en werknemers moeten harmonieus samenwerken onder leiding van de partij o Een variant van het fascisme is het nationaalsocialisme, hiermee ligt de nadruk op de raszuiverheid o Rechts-extremisme (principe van eigen volk eerst) o Ecologisme = wederzijdse afhankelijkheid van mensen en hun natuurlijke omgeving o Duurzame productiewijze o Feminisme = totale gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen o Geen onrechtvaardige sekseverschillen meer Rond 1900 ontstonden er twee bewegingen socialisten: Revolutionaire socialisten (later; communisten) Sociaal democraten Organische staatsopvatting = waarbij de samenleving word vergeleken met een menselijk, waar alle organen van elkaar afhankelijk zijn 9: Knelpunten en oplossingen 9.1 Knelpunten in de politiek Knelpunten in de huidige politiek zijn: Geen gekozen minister-president o Kiezers hebben minder invloed op het beleid De dictatuur van het regeerakkoord o Tijdens de formatie maken coalitiepartijen afspraken die zij vastleggen in een regeerakkoord. Die ‘dwang’ kan soms leiden tot belemmering bij het uitoefenen van taken. De ongelijke toegang tot de politiek o Het merendeel van de mensen in het parlement zijn hoogopgeleid, voor lageropgeleiden is het moeilijk om in het parlement te komen. Verder gebruiken ze ook moeilijk taalgebruik (jargon) Afnemende invloed van het parlement o De machtsverhouding tussen het parlement en de regering veranderd. Afnemende autonomie door internationale samenwerking o Door internationalisering en toenemende supranationale samenwerking is Nederland afhankelijker geworden van andere landen 9.2 Politieke participatie Het opkomstpercentage bij verkiezingen verschilt sterk per bestuurslaag. Een lage opkomst in ongewenst door een aantal redenen: Minder goede afspiegeling van de bevolking (vaak stemmen dan alleen hoger opgeleiden) Representativiteit word minder Door gebrek aan representativiteit, dreigt een bestuur zijn legitimiteit te verliezen (burgers aanvaarden het bestuur niet als gerechtigd om beslissingen te nemen waar zij zich aan moeten houden) Verschillende verklaringen voor lage opkomstpercentages: Politieke desinteresse o Leefomgeving is hier een belangrijke factor o Je word passiever als je onbekend bent met de spelregels van de politiek o Gebrek aan zelfvertrouwen (ze luisteren toch niet) Politieke participatie o Maar een klein deel van de bevolking benut de politieke participatie o Politieke participatie is te verdelen in twee groepen: 1. Electoraal o Actief lidmaatschap van een politieke partij o Stemmen bij verkiezingen o Deelnemen aan een verkiezingscampagne 2. Niet-electoraal o Actief lidmaatschap van een pressiegroep o Actievoeren (demonstratie, petitie) o Mengen in het publieke debat o Lobbyen/contact leggen met politiek betrokkenen 9.3 Politieke vernieuwing Referendum = Kiesdrempel = een partij krijgt pas Kamerzetels bij een vastgesteld minimumpercentage stemmen. Het zorgt ervoor dat er minder partijen in het parlement vertegenwoordigd zijn. Het zou een mogelijkheid zijn om de Eerste Kamer af te schaffen omdat zij vaak toch het zelfde stemmen als de Tweede kamer. Deze kans is alleen nihil omdat ze er zelf ook over moeten instemmen. Door een gekozen premier krijgen burgers meer invloed op de samenstelling van het kabinet. Wel zijn er enkele bezwaren zoals bijvoorbeeld op staatsrechtelijk gebied, daarnaast is een verhoging van de politieke betrokkenheid niet gegarandeerd. Ook zou een gekozen burgermeester een mogelijkheid zijn. De argumenten voor en tegen zijn vergelijkbaar met het bovenstaande van een gekozen premier. Nog een extra argument tegen is dat hij/zij als voorzitter van de gemeenteraad/college, boven de partijen moet staan. Voor een gekozen burgemeester is dat moeilijker, want die moet verkiezingsbeloften waar maken. Uitbreiding van parlementaire bevoegdheden. Denk bijvoorbeeld aan Kamerleden die vaak één assistent hebben. Deze ambtelijke fractieondersteuning zou je kunnen uitbreiden, waardoor Kamerleden beter in staat zijn tot het indienen van wetsvoorstellen. In Nederland zou je ook een meerderheids-/districtenstelsel in kunnen voeren. Argumenten voor en tegen zijn al eerder in deze samenvatting genoemd. Enkele hervormingen die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd: Op gemeentelijk en provincieel niveau zijn referenda mogelijk gemaakt door plaatselijke verordeningen Makkelijker om een kandidaat voor de Tweede Kamer met voorkeursstemmen te kiezen Burgermeesters worden vaker op voorstel van de gemeenteraad benoemd Rol van de koning(in) bij de kabinetsformatie is beperkt. Initiatief ligt nu bij de Tweede Kamer