- Scholieren.com

advertisement
Samenvatting maatschappijwetenschappen politieke besluitvorming H1 t/m H5
Hoofdstuk 1
Politiek: een proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in
bindende besluiten (proces van politieke besluitvorming).
Politiek probleem: een situatie die een grote groep mensen ongewenst vindt, die ontstaan is door
maatschappelijke ontwikkelingen, die te maken heeft met tegengestelde belangen en die mensen
mede door veranderd willen zien. Overheidsingrijpen: het maken van een overheidsbeleid: de
genomen besluiten van en de getroffen maatregelen door de overheid.
Definitie van Easton: politiek is het besluitvormingsproces over de vraag hoe schaarse middelen
verdeeld moeten worden, waarbij de manier van besluiten nemen en de inhoud ervan ‘gezag
(informele macht) moet hebben’ en daarmee steun krijgt van een meerderheid van de bevolking. De
verdelingsvraag heeft betrekking op materiële zaken (geld, woningen) en op immateriële zaken
(vrijheid, gelijke rechten).
De overheid voorziet in collectieve goederen en diensten om zo de collectieve belangen van de
mensen te behartigen. Zonder een soort sociaal contract kan deze samenwerking niet plaatsvinden.
In de ruil voor diensten die de overheid levert, aanvaarden de burgers een beperking van hun
(financiële) vrijheid. Dit geldt ook op immaterieel gebied (rechtsorde -> geen eigen rechter spelen).
Kerntaken van de overheid:
- Garanderen van openbare orde en veiligheid
- Garanderen van mensenrechten
- Onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen
- Scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden,
infrastructuur en een goed economisch klimaat
- Zorgen voor welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst en andere goederen/diensten op
sociaal-cultureel gebied
Toen Nederland nog een nachtwakersstaat was, zorgde de overheid alleen voor de verdediging van
de landsgrenzen en het handhaven van de openbare orde. Maar de overheid neemt steeds meer
taken op zich en in de jaren 50/60 ontstond de verzorgingsstaat. Maar de financiering van de
verzorgingsstaat is erg moeilijk, en de overheid besteed steeds meer taken uit. Er worden collectieve
goederen geprivatiseerd, wat voor meer concurrentie zorgt. Nederland verandert in een
participatiesamenleving. Over wie welke taken het beste kan verrichten in het land bestaan
verschillende meningen. Grofweg zijn er twee stromingen:
- Liberaal-individualistische visie: nadruk op individuele vrijheden, passieve overheid, grote
rol marktwerking en particulier initiatief
- Sociaal-collectivistische visie: sociale gelijkheid, actieve overheid, minder vertrouwen in
marktwerking door negatieve gevolgen voor lageren sociaaleconomische klasse
Macht: het vermogen om het gedrag van anderen, eventueel tegen hun zin, te beïnvloeden. Er zijn
verschillende soorten macht, gebaseerd op de aanwezige machtsbronnen:
- Juridisch: wetten
- Economisch: geld, industrie
- Religieus
- Cultureel
- Aanzien: kennis
De mooiste vorm van macht is gezag, de minst mooie geweld. Politieke macht: het vermogen
politieke besluitvorming te bepalen. Dictatuur: gemakkelijk machtsmisbruik, “Power corrupts,
absolute power corrupts absolutely”– Lord Acton.
Descriptief: beschrijvend, werkelijkheid. Normatief: opvattend, hoe het zou horen.
Visies over politieke macht:
- Klassieke democratietheorie: de besluitvorming vindt plaats op basis van de wil van het
volk. Inwoners van een land participeren actief in de politieke menings- en besluitvorming.
Mensen zijn politiek gelijkwaardig, hebben zin gebruik te maken van hun actieve en passieve
kiesrecht en hebben toegang tot een openbaar ambt of publieke functie. (normatief)
- Representatietheorie: de bevolking legt zeggenschap in de handen van gekozen politieke
vertegenwoordigers die politieke besluiten menen. Het gaat hierbij om de strijd tussen
professionele politici en om de gunst van de kiezers. (descriptief en normatief)
- Pluralistische democratie: politieke macht wordt niet alleen verdeeld tussen kiezer en
gekozene, maar over veel meer politieke actoren. Burgers kunnen hun belangen ook
vertegenwoordigen via maatschappelijke organisaties. (descriptief)
- Elitetheorie: de elite neemt sleutelposities in op sociaaleconomisch en politiek terrein en kan
daarom alle macht naar zich toetrekken. Parlementariërs zijn in handen van militaire
instellingen en grote industrieën. (descriptief en normatief)
Hoofdstuk 2
In 1848 kwam de grondwetswijziging waarin de macht van de koning werd ingeperkt en het
parlement meer bevoegdheden kreeg. In 1919 werd het algemeen kiesrecht voor mannen en
vrouwen ingevoerd en sindsdien is Nederland een volwaardige democratische rechtstaat: een staat
waarin macht door of namen het volk wordt uitgeoefend binnen de grenzen van de grondwet, zodat
individuele grondrechten worden beschermd. Kenmerken:
- Trias politica: scheiding der machten
- Wetgevende macht: de regering (koning & ministers) en het parlement (eerste &
tweede kamer). Regering/parlement (meestal ministers) dienen wetsvoorstellen in ->
parlement beslist of het een wet wordt -> regering zet handtekening
- Uitvoerende macht: ministers. Worden gecontroleerd door het parlement
- Rechterlijke macht: onafhankelijke rechters
In Nederland niet helemaal gescheiden: ministers hebben wetgevende en uitvoerende macht.
Ministers hebben dus in praktijk meer macht dan het parlement.
- Grondrechten: klassieke (vrijheid en gelijkheid) en sociale grondrechten (voldoende
werkgelegenheid, sociale zekerheid, voldoende woonruimte, maatschappelijke en culturele
ontplooiingsmogelijkheden en voor iedereen toegankelijk en goed onderwijs)
-
Legaliteitsbeginsel: de overheid mag alleen maatregelen nemen en handelend optreden
binnen het kader van haar wettelijk vastgelegde bevoegdheden. Alles wat de overheid doet
heeft juridische grondslag
Andere algemene beginselen:
- Zorgvuldigheidsbeginsel: de overheid dient de burger correct te behandelen, zorgvuldig te
zijn in het onderzoek naar feiten en belangen, procedures goed te volgen en op een
deugdelijke wijze tot een besluit te komen
- Gelijkheidsbeginsel: de overheid moet gelijke gevallen op gelijke wijze behandelen
- Vertrouwensbeginsel: iedereen mag erop vertrouwen dat, als de overheid een bepaald
besluit neemt, je daar ook recht op hebt
- Motiveringsbeginsel: de overheid moet zijn besluiten goed motiveren: de feiten moeten
kloppen en de motivering moet logisch en begrijpelijk zijn
- Rechtszekerheidsbeginsel: de overheid moet zijn besluiten zó forumleren dat de burger
precies weet waar hij aan toe is of wat de overheid van hem verlangt
- Evenredigheidsbeginsel: de overheid moet ervoor zorgen dat de lasten of nadelige gevolgen
voor een burger niet zwaarder zijn dan het algemeen belang van het besluit
- Fair-Play beginsel: de overheid moet zich onpartijdig opstellen bij het nemen van een besluit
en moet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht nemen
De koning heeft in praktijk vooral een ceremoniële functie. Ook is hij onschendbaar: hij staat ‘boven
de wet’. In Nederland staat de koning ‘buiten de wet’: de ministers zijn verantwoordelijk voor wat hij
doet.
In Nederland hebben we een parlementaire democratie: wij stemmen niet zelf, maar kiezen een
parlement dat namens ons stemt. Directe democratie is hier niet mogelijk omdat er te veel mensen
met stemrecht zijn.
Hoofdstuk 3
In 1848 werd het censuskiesrecht afgeschaft. Alle mannen, ongeacht of je belasting betaalde of niet,
mocht nu stemmen. In 1919 verkregen ook vrouwen actief en passief kiesrecht. In Zwitserland
gebeurde dit pas in 1971! In Nederland kennen we een kiesstelsel van evenredige
vertegenwoordiging: alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het aantal beschikbare
zetels. We hebben dus geen kiesdrempel, waarbij een partij een bepaald percentage van de
stemmen moet halen om mee te delen in de zetels. Het enigste waar kleine partijen zich zorgen om
hoeven te maken in Nederland is of ze genoeg stemmen halen om de kiesdeler te halen en dus één
zetel kunnen bemachtigen. Omdat er zoveel partijen in de tweede kamer zitten, hebben we eigenlijk
altijd een meerpartijenstelsel, en om een regering te maken is er bijna altijd sprake van
coalitievorming. In sommige andere landen (Engeland, de VS) hebben ze een districtenstelsel. Het
land wordt verdeeld in een aantal gebieden, en de kandidaat die in dat district de meeste stemmen
haalt wordt afgevaardigd naar de volksvertegenwoordiging. Een variant hierop is het
meerderheidsstelsel, zoals in Frankrijk. Alleen als iemand de absolute meerderheid (50%+) in een
district behaalt, wordt deze afgevaardigd. Als na de eerste ronde niemand de meerderheid heeft
gehaald, komt er een tweede ronde waarbij men kan kiezen uit de twee kandidaten met de meeste
stemmen uit de vorige ronde.
Voordelen van het districtenstelsel/meerderheidsstelsel:
- Sterkere binding tussen kiezer en gekozene (in theorie)
- Meer duidelijkheid, omdat er meestal maar twee kandidaten zijn (twee partijen)
- Geen kabinetsformatie nodig, er is meteen duidelijk wat de nieuwe regering wordt: snelle
regeringsvorming, grotere kans op meerderheid van één partij in het parlement, daadkracht
Nadelen:
- De partij die het meest aantal stemmen had, kan het minst aantal zetels krijgen
-
Dilemma van fractiediscipline: de afspraak om bij wetsvoorstellen hetzelfde te stemmen als
andere partijleden. Kiezers kiezen voor een politici, niet voor een partij. De politici kan hele
andere ideeën hebben dan de rest van de partij
- Kleine partijen hebben weinig kans
Tot 1917 had Nederland ook een meerderheidsstelsel; daarom stem je nu ook nog op een persoon in
plaats van een partij. Veel mensen stemmen toch op de lijsttrekker, maar soms stem je ook op een
vrouw of allochtoon, zodat die een kans krijgt in de kamer te komen.
In Nederland hebben we een representatiedemocratie: de Kamerleden maken de beslissingen voor
alle inwoners van Nederland.
Representativiteit: de mate waarin de standpunten en besluiten van gekozen vertegenwoordigers
overeenkomen met de wens van de kiezers (wat?). Representatie: de mensen die ons
vertegenwoordigen met (wie?). Er is pas echt sprake van representatie als de representativiteit goed
is. Knelpunten:
- Partijen vertegenwoordigen niet altijd de ideeën van hun kiezers
- Partijen weten niet altijd wat de kiezers willen, omdat er bijna geen communicatie is
- Burgers die actief participeren in de politiek worden meer vertegenwoordigd dan burgers
die dat niet doen, omdat ze hun wensen kenbaar maken
- Sommige burgers stemmen helemaal niet, omdat ze het niet begrijpen of omdat het ze niet
uitmaakt. Als ze ontevreden zijn stemmen ze soms wel een op een protestpartij
In de Verenigde Staten is de president staatshoofd én minister-president. Hierdoor is er een striktere
scheiding der machten, de president wordt namelijk door het volk gekozen en stelt zijn eigen clubje
ministers samen. Die ministers hoeven alleen verantwoording af te leggen tegen de president, en
niet aan het parlement. De president is ook opperbevelhebber van het leger.
Om wetsvoorstellen aangenomen te krijgen moet de president samenwerken met het gekozen
Congres, bestaande uit het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. Ieder twee jaar wordt het Congres
opnieuw gekozen, en daarom verandert de samenstelling steeds, dus de president heeft niet
automatisch een meerderheid die het met hem eens is. De president kan ook alle plannen van de
Senaat tegenhouden met zijn vetorecht. Het Congres heeft niet zoveel macht als het parlement in
Nederland. Ze kunnen de president niet dwingen op te stappen. De enigste mogelijkheid om de
president af te zetten is via een impeachment-procedure. Dit houdt eigenlijk is dat de president
veroordeeld wordt voor ‘high crimes and misdemeanors’. Ook de president kan het Congres niet
wegsturen, terwijl dat in Nederland wel kan met het ontbindingsrecht (het recht om het parlement
te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven). Omdat niemand elkaar kan wegsturen zijn er
in de VS nooit vervroegde verkiezingen en zit een president er ook altijd 4 jaar. Als de president
overlijdt of zelf aftreedt, volgt een vicepresident hem automatisch op.
Verkiezingsprogramma: belangrijkste plannen en opvattingen van de partij op een rij. De partijen
maken dit voor de verkiezingen, zodat het voor de mensen makkelijker is om te kiezen. Bij
verkiezingsdebatten richten de politici vooral op zwevende kiezers: mensen die niet vast op één
partij stemmen en voor de verkiezingen nog niet weten op welke partij ze wél gaan stemmen. Na de
verkiezingen vindt de kabinetsformatie plaats: er moet een meerderheid worden gevormd, een
coalitie. De partijen moeten vaak met een compromis komen, waardoor ze hun
verkiezingsprogramma niet meer kunnen waarmaken. Hoe wordt zo’n coalitie gemaakt?
1. De nieuwe Tweede Kamer wordt geïnstalleerd
2. De Tweede Kamer benoemt na een debat een/meerdere informateur(s)
3. De informateur onderhandelt met mogelijke coalitiepartners
4. De informateur schrijft coalitieafspraken op in een regeerakkoord (raamwerk voor het
beleid)
5. Tweede Kamerfracties van de coalitiepartijen onderschrijven dat akkoord
6. De Tweede Kamer benoemt een formateur
7. De formateur zoekt geschikte bewindslieden
8. De koning benoemt de bewindslieden nadat zij trouw beloofd of gezworen hebben
9. Het kabinet wordt gepresenteerd aan het publiek
10. De minister-president leest de regeringsverklaring (hoofdlijnen van het regeerakkoord) voor
Hoe kan een kabinet vallen?
Kabinetscrisis: het hele kabinet neemt ontslag door een onoplosbare kwestie of omdat de Tweede
Kamer er geen vertrouwen meer in heeft
 Er wordt een nieuw kabinet geformeerd, nieuwe informateur
 Nieuwe verkiezingen, oude kabinet neemt tijdelijk de boel over (missionair kabinet: kabinet
zonder missie)
Hoofdstuk 4
Kabinet: ministers en staatsecretarissen. Regering: ministers en koning. De regering vormt het
dagelijks bestuur in Nederland. Het kabinet is verantwoording schuldig aan het parlement, de koning
niet; hij is onschendbaar. Taken van ministers:
- Voorbereiding overheidsbeleid
- Troonrede
- Miljoenennota
- Medewetgeving
- Indienen wetsvoorstellen
- Ondertekenen van wetten
- Nemen van Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s)
- Uitvoering overheidsbeleid
- uitvoeren aangenomen wetten
- Maatregelen nemen die in wetten staan
- Besluiten nemen over zaken waar geen wet voor bestaat
Taken Tweede Kamer:
- Medewetgeving
- Stemrecht: het recht om wetsvoorstellen goed of af te keuren
- Recht van amendement: het recht om een deel van een wetsvoorstel te wijzigen
- Recht van initiatief: het recht om zelf wetsvoorstellen in te dienen
- Budgetrecht: het recht om jaarlijkse begroting goed of af te keuren
- Controleren ministers
- Recht van motie: het recht schriftelijk uitspraak te doen over het beleid van een
minister
 Afkeuring (beleid)
 Treurnis (beleid)
 Wantrouwen (minister)
- Recht van enquête: onderzoek instellen als er onvoldoende informatie is
- Recht van interpellatie: de bewindspersonen (iemand uit het kabinet) ter
verantwoording roepen
- Vraagrecht: het stellen van vragen aan bewindspersonen
Taken Eerste Kamer:
- Controleren
- Stemrecht: het recht om wetsvoorstellen goed of af te keuren
- Parlementaire enquête: enquête houden om informatie te verkrijgen
- Schriftelijke vraagrecht: het schriftelijk vragen stellen aan bewindspersonen
Verhouding regering & parlement:
Wat moet de regering met het parlement (Staten-Generaal)?
- Verantwoording afleggen
- Wetsvoorstellen indienen
Wat moet het parlement met de regering?
- Controleren of wetten goed worden uitgevoerd
- Wetsvoorstellen (niet) goedkeuren
De Eerste Kamer heeft in Nederland minder macht dan de Tweede Kamer, omdat zij niet direct via
het volk verkozen zijn, maar via de Provinciale Staten. Beide Kamers worden op verschillende
momenten gekozen, dus de stroming die een meerderheid in de Tweede Kamer heeft, hoeft nog niet
een meerderheid in de Eerste Kamer te hebben. Het kabinet moet dan om het wetsvoorstel er door
te krijgen informele middelen gebruiken:
- Lobbyen bij ministers: persoonlijke contacten gebruiken om de minister te overtuigen
- Overleggen met ambtenaren en pressiegroepen voor het verwerven van steun
- Gebruik maken van massamedia (interviews)
In Nederland hebben we een gedecentraliseerde eenheidsstaat: de overheid stelt de grote lijnen van
het beleid vast, de invulling wordt aan de lagere overheden overgelaten. Subsidiariteitsbeginsel:
decentraal wat kan, centraal wat moet.
Taken provincie:
- Ruimtelijke ordening en milieu:
- Structuurvisie opstellen: welke activiteiten in welk gebied passen
- Controleren gemeentelijke bestemmingsplannen (kloppen ze met structuurvisie?)
- Welzijn en cultuur:
- Subsidiëren jongerenadviescentra, financiering bibliotheken
- Bestuur van water-, gas- en elektriciteitsbedrijven
- Toezicht op geprivatiseerde nutsbedrijven
- Ervoor zorgen dat de levering van collectieve goederen geen gevaar loopt
Taken gemeente (geleid door het college van burgemeester en wethouders, gecontroleerd door de
gemeenteraad):
- Uitvoerende taken:
- Verantwoordelijk voor ordelijk verloop van het openbare leven
 Bijhouden huwelijken, geboorten en sterfgevallen
 Politie, brandweer, ophalen van huisvuil, wegen, groenvoorziening, verlenen
van verbouwingsvergunningen
 Bestemmingsplan maken
- Beleidstaken:
- Begeleiding van bijstandsgerechtigden
- Onderwijshuisvesting
- Voorziening voor gehandicapten
- Opvang asielzoekers
Het idee van trias politica is gescheiden machten. Dit noemen we ook wel een dualistisch stelsel: een
regeringsstelsel waarbij er sprake is van een duidelijke scheiding tussen regering en
volksvertegenwoordiging. Dit zie je bijvoorbeeld in de VS. Het tegenovergestelde vind je in Engeland:
monisme. Hierbij vormt de regering een eenheid met de volksvertegenwoordiging. In Nederland
hebben we het dualistisch stelsel, maar het is niet helemaal zuiver:
- De mogelijkheid voor coalitiefracties in de Tweede Kamer om tijdens een kabinetsperiode
zelfstandig standpunten in te nemen, wordt beperkt door het regeerakkoord.
- Coalitiefracties steunen het kabinet uit angst dat een kritische houding ten opzichte van de
partijgenoten in het kabinet de partij als geheel tot schade zal brengen: fractie- of
partijdiscipline.
-
Er vindt vaak vooroverleg plaats om wetsvoorstellen soepel door de Tweede Kamer te
krijgen: Torentjesoverleg (overleg tussen premier en vicepremier(s) met fractievoorzitters
van de coalitie). -> ‘achterkamertjespolitiek’
Hoofdstuk 5
Ambtenaren worden wel de vierde macht genoemd, omdat zij de nieuwe ministers (zitten er maar 4
jaar) inwerken en zo veel invloed kunnen uitoefenen op die persoon. Media is de vijfde macht. Bij
ambtenaren kan makkelijk verkokering ontstaan: als ze alleen maar vanuit hun eigen deskundigheid
naar een beleidsterrein kijken. Hierdoor ontbreekt soms de eenheid in een beleid.
Adviesorganen:
- Raad van State: hoogste adviescollege voor alle wetsvoorstellen. Ook beoordeelt de RvS in
conflicten tussen bestuursorganen en tussen burgers en overheidsinstanties.
- Sociaal-Economische Raad: adviseert over maatregelen op sociaal en economisch gebied. De
SER kan advies uitbrengen op eigen initiatief, maar ook op verzoek van de overheid
- Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid: wetenschappelijk gefundeerde informatie
te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen
beïnvloeden
- Onderwijsraad: advies op gebied van onderwijs, gevraagd en ongevraagd
- Gezondheidsraad: advies op gebied van gezondheid, gevraagd en ongevraagd
- College voor Zorgverzekeringen: controleert of alle verzekerden via de Zorgverzekeringswet
en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de zorg krijgen die noodzakelijk is. CVZ is
onafhankelijk en geeft gevraagd en ongevraagd advies
Adviesbureaus:
- Commerciële adviesbureaus: onpartijdig advies, kost veel geld, minder transparant,
belangenverstrengeling
Mogelijkheden om te participeren in de politiek:
- Electorale participatie: stemmen tijdens de verkiezingen
- Niet-electorale participatie: actievoeren. Bv contact zoeken met de media of een politicus,
burgerinitiatief: burgers kunnen een maatschappelijke kwestie op de politieke agenda
plaatsen.
- Actief lid worden van een politieke partij of pressiegroep: organisaties en groepen die
bewust proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Ook wel belangenen actiegroepen genoemd. Ze houden zich bezig met één specifiek terrein of komen op voor
de belangen van één bepaalde groep. Machtsmiddelen:
- Lobbyen: organisaties met bepaalde belangen proberen om op een informele manier
via direct contact met de politieke besluitvormers beleid in een voor hen gunstige
richting te beïnvloeden
- Demonstraties organiseren
- Publiciteitscampagnes opzetten
- ‘Eigen mensen’ op sleutelposities zetten
- Bezwaarschriften indienen
- Burgerlijke ongehoorzaamheid: de wet overtreden om aandacht te krijgen voor een
maatschappelijk probleem (startbaan vliegveld bezetten om oorlog tegen te houden)
Belangrijke functies politieke partijen voor het proces van politieke besluitvorming:
- Articulatiefunctie: wensen en eisen van de maatschappij op de politieke agenda zetten
- Communicatieve functie: informeren van kiezers over het overheidsbeleid door een bepaald
standpunt in te nemen
- Aggregatiefunctie: het samenbrengen van ideeën en standpunten tot één partijprogramma
-
Participatiefunctie: het stimuleren van de burgers om zich actief bezig te houden met
politiek
- Rekruterings- en selectiefunctie: kandidaten voordragen; zonder partij wordt het heel
moeilijk in de Tweede Kamer te komen
Door de ontzuiling heeft de media veel van deze taken overgenomen. De massamedia heeft
tegenwoordig heel veel taken:
- Informatiefunctie
- Spreekbuisfunctie
- Onderzoeksfunctie
- Controle- of waakhondfunctie
- Commentaar- en opiniefunctie
Overig
Om een regeerakkoord te maken moet er een coalitie zijn (op dit moment VVD & PvdA, rechts &
links). Ze moeten samen 75 zetels of meer hebben om een meerderheid te vormen. Fractiediscipline:
als coalitiepartij stem je mee met je partij, ook al ben je het er als lid niet mee eens (staat in het
regeerakkoord).
Regering: ministers + koning
Parlement: Eerste + Tweede Kamer
Kabinet: ministers + staatssecretarissen
Download