Antwoordmodel ET1 ‘Politieke besluitvorming’ vwo 6 2010-2011 1. a. Liberalisme, socialisme (of sociaaldemocratie) en confessionalisme (preciezer: christendemocratie) b. Liberalisme 18e eeuw, socialisme 19e eeuw en christendemocratie 20e eeuw. c. I. solidariteit, II. economische vrijheid / vrijemarkteconomie / laissez faire, en III. maatschappelijk middenveld / subsidiariteit / gedeelde verantwoordelijkheid 2. a. Ministerraad b. De PVV maakt geen deel uit van het kabinet-Rutte en levert daarmee geen ministers en staatssecretarissen. Wilders c.s. schuiven dus ook niet aan tijdens de ministerraad op vrijdagmiddag in de Trêveszaal. Toch heeft Wilders veel invloed op het kabinetsbeleid via het gedoogakkoord: uitruil van gedoogsteun vanuit TK op voorwaarde dat PVV-speerpunten worden opgenomen in het kabinetsbeleid. 3. a. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid b. Zesde Macht c. I. (Specialistische) Kennis en ervaring: adviezen zijn allemaal gebaseerd op hoogwaardig wetenschappelijk (internationaal) onderzoek. Dergelijke adviezen kan het kabinet moeilijk negeren. II. Netwerken: leden van adviesraden hebben vanwege hun reguliere functies veel relevante connecties met andere sleutelfiguren in bedrijfsleven, wetenschap, kunst e.d.. 4. a. V. de leden van de Eerste Kamer b. De uitvoerende taak van het kabinet: “Als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken droeg Van der Linden toen de politieke verantwoordelijkheid voor alle mislukkingen waarmee de invoering van het nieuwe, minder fraudegevoelige reisdocument gepaard ging. “ c. 2 van de volgende 3 machtsmiddelen: I. macht van het getal: “Met ruim 33.000 voorkeurstemmen…” II. kennis en ervaring: ex-staatssecretaris, ex-senator, ex-Tweede Kamerlid, lid van Raad van Europa. III. netwerken: titel en contacten met staats- en regeringsleiders van de bij de Raad aangesloten 47 Europese landen. Let op: conform CSE-regels is antwoord pas goed als ook tekstregels kloppen !! 5. Twee van de volgende 3 verschillen: I. De regeringsleider (president) in een presidentieel systeem kan niet door het parlement naar huis worden gestuurd vanwege zijn beleid; in een parlementair systeem kan de regeringsleider (MP) gedwongen worden tot aftreden door het parlement dmv motie van wantrouwen. II. Een president stelt zijn eigen kabinet samen (en kan tussentijds zelf kabinetsleden vervangen) terwijl een MP voor de samenstelling van zijn kabinet afhankelijk is van de kandidaten van de coalitiepartijen. III. Een president kan ook zijn stem (vetorecht) uitbrengen over een wetsvoorstel; een MP heeft geen stemrecht tav wetsvoorstellen. 6. a. In ieder geval Montesquieu’s 3 gescheiden machten n.l. wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht mét de instanties die deze machten elk moeten uitoefenen, n.l. parlement als wetgevende macht, koning + ministers (kabinet) als uitvoerende macht en onafhankelijke rechters als rechterlijke macht. Deze machtenscheiding voorkomt alleenheerschappij (oftewel dictatuur) M. ontwikkelde geen democratische staatsvorm !! b. Er is sprake van machtenspreiding ipv machtenscheiding omdat I. Het kabinet als uitvoerende macht beschikt ook over medewetgevende macht n.l. het indienen van wetsvoorstellen. II. monistische relatie tussen kabinet en coalitiepartijen in Tweede Kamer door Torentjesoverleg, BewindsPersonenOverleg (donderdagavond) of gewoon achterkamertjespolitiek. Daarmee gaan de coalitiepartijen in de Kamer op de stoel van het dagelijks bestuur zitten. 7. a. ‘Populisme’ is een stroming in de politiek zonder ideologische basis die zegt op te komen voor de gewone burger (populus = het volk). Meningen die populair zijn bij de gewone man/vrouw (hardere straffen, minder asielzoekers, minder EU en minder elitaire zaken zoals kunst) worden tot speerpunt verheven door populistische partijen zoals PVV en SP en voorheen Pim Fortuyn. b. College van Burgemeester en Wethouders. c. Gemeenteraad door middel van het recht van motie (van wantrouwen; parallel met rijksniveau !) 8. a. Van Wijnbergen gaat in tegen de spelregel van politieke neutraliteit (in het openbaar) door ambtenaren. Hij uit kritiek op het kabinetsbeleid inzake economische thema’s zoals het belastingstelsel én andere beleidsterreinen b.v. justitie. b. Drie verschillen tussen politiek en ambtenarij: I. Een politicus is een generalist en een ambtenaar een specialist II. Een politicus wordt voor 4 jaar benoemd en een ambtenaar wordt in dienst genomen voor onbepaalde tijd III. Een politicus moet zich verantwoorden aan parlement en een ambtenaar doet dat aan het ambtelijke niveau boven hem. Alleen de hoogste ambtenaar is zijn politieke baas verantwoording verschuldigd. c. Overheidsbureaucratie = een hiërarchische organisatie waarin de ambtenaar volgens strikte regels en procedures opdrachten vervult van zijn politieke bazen. d. Secretaris-generaal e. Twee van de volgende taakomschrijvingen: I. doorgeefluik tussen minister en staatssecretaris enerzijds en het ambtenarenapparaat anderzijds. De SG kent zijn ministerie als zijn broekzak (en de min/stas niet) en helpt zijn politieke bazen bij het kiezen van de juiste afdeling voor bepaalde opdrachten. II. manager / bedrijfsleider van zijn ministerie: eindverantwoordelijke voor intern functioneren (PZ, ICT, toeleveranciers) III. ambtelijke samenwerking met andere ministeries en instellingen. 9. a. Géén staccato-versie opschrijven; de ‘tweede corrector’ moet het begrijpen, dus: I. De grootste fractie in de TK mag het voortouw nemen bij de formatie, m.a.w. mag als eerste naar de koningin om zijn coalitievoorkeur kenbaar te maken. Hier wordt ook het meest rekening mee gehouden, II. De partijen moeten met elkaar willen samenwerken omdat hun standpunten te verenigen zijn, III. De partijen moeten vervolgens ook kunnen samenwerken; de som van hun zetelaantallen moet minstens 76 zijn, en IV. Zo weinig mogelijk partijen in coalitie met een zo groot mogelijke meerderheid in TK. b. Zonder last en ruggespraak = een TK-lid hoeft geen verantwoording af te leggen aan fractie; stemt op basis van eigen afweging (dus onafhankelijk) binnen de visie van zijn partij. c. Tweede alinea, 5e regel: “De Grondwet kent alleen maar Tweede Kamerleden, geen fracties.” Hieruit volgt dat een nieuw TK-lid persoonlijk is gekozen door de kiezers, op basis van voorkeurstemmen of lijstvolgorde. De zetel is dus in eerste plaats op persoonlijke titel onder de vlag van een politieke partij. 10. a. Vermindering van het aantal TK-leden betekent een aanpassing in de grondwet. Dat wil zeggen dat een eenvoudige meerderheid (helft + 1) in beide Kamers niet voldoende is. Tweederde deel van elk van de Kamers dient in te stemmen met het wetsvoorstel (N.B. waartussen ook nog een verkiezing moet plaatsvinden). Wijzigingen van de grondwet worden op deze manier moeilijker gemaakt omdat niet de politieke waan van de dag invloed mag uitoefenen op ‘de moeder aller wetten’. b. Twee van 3 redenen: I. Minder leden betekent verhoging van de kiesdeler zodat het voor kleine partijen moeilijker wordt in TK te komen minder pluriformiteit betekent minder waterige compromissen dus voor de kiezer meer herkenbare besluiten II. Minder leden betekent snellere besluitvorming III. Minder leden betekent een kostenbesparing op overheidsuitgaven, n.l. salarissen van TK-leden en hun assistenten. c. Heldere boodschap voor kiezers: bezuinigingen treffen ook de politici + wij houden onze beloften. De enige reden is dus stemmentrekkerij. symboolpolitiek 11. Twee van de volgende argumenten: I. Ministeries werken langs elkaar heen terwijl er veel overlap is in beleidsterreinen. Deze verkokering wordt doorbroken met kerndepartementen (hoopt men !). Samenwerking leidt tot voorkoming van dubbel werk (‘het wiel nog eens uitvinden’) en dat is kostenbesparend. II. Samenwerking door samenvoeging leidt ook tot kwalitatief betere wetsvoorstellen en dat kan leiden tot versnelling van de besluitvorming (minder lang bij RvS en EK). III. De overheadkosten zijn lager door deels gezamenlijke voorzieningen. IV. De ministers worden ontlast door scheiding van beleid en management (2 e alinea). Daardoor kunnen wetsvoorstellen aan kwaliteit winnen efficiëntere besluitvorming (zie III) N.B. kostenbesparing op het aantal ministers is te verwaarlozen: i.p.v. circa 15 ministers naar ongeveer 10….. Bezuinigingen op salarissen is peanuts op rijksbegroting. EINDE