Syllabus Radiotherapie Verklarende tekst bij de lessen dd. februari 2007 Radiotherapie – Radiotherapie bij borstkanker Walter Van den Bogaert Radiotherapie – Oncologie is het specialisme binnen de oncologie dat kanker behandelt met van ioniserende straling: in sommige gevallen wordt radiotherapie alleen uitgevoerd, in andere in combinatie met heelkunde en/of chemotherapie. Hoewel een groot aantal technische kennissen noodzakelijk zijn, en ingewikkelde apparatuur wordt gebruikt, is Radiotherapie-Oncologie toch voornamelijk een klinisch specialisme. Straling Straling is overal aanwezig sinds het begin der tijden, ook het leven op aarde is steeds omgeven geweest door straling. Het bestaan van straling werd slechts duidelijk op het einde van de 19de eeuw: in 1895 werd door Wilhelm Röntgen X-straling ontdekt (energierijke golven uit het elektromagnetische spectrum, volgens de quantummechanica energierijke pakketjes of fotonen) en in 1898 werd radioactiviteit vastgesteld door het echtpaar Curie en A. Becquerel (die zijn naam gaf aan de eenheid van radioactiviteit). Door interactie met de materie kan elektromagnetische straling of deeltjesstraling elektronen verplaatsen of verwijderen uit de atoomschil, zodat geladen ionen ontstaan, die zeer reactief zijn, chemische reacties aangaan met de omgeving en daardoor moleculen kunnen beschadigen of vernietigen. Straling is niet alleen de basis van de radiotherapie, maar ook van de radiodiagnose, en al snel, binnen het jaar na de ontdekking van X-stralen en radioactiviteit werden deze middelen gebruikt in de geneeskunde. Straling heeft een effect op biologische weefsels, en de eerste decennia werden alle effecten van straling als uitsluitend positief ervaren. Later is het inzicht gegroeid hoe gevaarlijk straling kan zijn, oa. door de atoombommen in Japan en het ongeval in de kerncentrale in Tsjernobyl. Toch is straling een uitstekend middel ter bestrijding van kanker omdat bij zorgvuldig gebruik selectieve celdood van tumorcellen kan veroorzaakt worden. Straling en Kanker Iets meer dan de helft van personen die kanker krijgen, worden met de huidige behandelingsmiddelen genezen van de ziekte. Volgens een Amerikaanse statistiek uit de jaren ’80 wordt dit resultaat wordt bereikt in 60% van de gevallen door heelkunde, 30% door radiotherapie, 10% door chemotherapie. Wel worden gedurende het laatste decennium combinaties met chemotherapie steeds meer gebruikt, wat in de toekomst zeer waarschijnlijk een invloed zal hebben op de uiteindelijke overlevingscijfers. Toch blijft de overgrote meerderheid van de curaties het gevolg van lokale behandelingsmodaliteiten, namelijk heelkunde en radiotherapie. Indicaties voor bestraling bestaan tijdens de ziekte in iets meer dan de helft van de kankergevallen, deze proportie is de laatste jaren nog toegenomen. Biologisch effect Ioniserende straling is uitermate efficiënt in het toebrengen van biologische schade, voornamelijk door schade aan het DNA, veroorzaakt door de ionisaties en radicaalvorming tengevolge van deze ionisaties. Het DNA, de genetische codedrager, is vanaf het begin van het bestaan van leven op aarde continu onderhevig geweest aan allerlei beschadigingen, zowel door natuurlijke oorzaken (metabolisme, radicaalvorming) als door externe (chemicalia, chemotherapie) en ook straling. Zulke beschadigingen worden door de natuur hersteld door enzymatische DNA herstelprocessen met een immens hoge intensiteit. Wanneer ze echter toch overspoeld worden door een zeer hoge hoeveelheid schade (bijvoorbeeld door straling), kunnen deze herstelmechanismen de structuur van het DNA niet meer redden en zal celdood optreden bij de eerstvolgende of een latere deling. Dit overspoelen van het herstelmechanisme ligt aan de basis van de radiotherapie waarbij celdood wordt betracht. Toch is het alleen wanneer er een verschillend, differentieel effect op normale weefsels dan op tumorale weefsels wordt bekomen, dat het doel kan worden bereikt, namelijk de tumor vernietigen en de normale weefsels sparen. Dit differentiële effect kan op diverse wijzen worden nagestreefd: normale weefsels herstellen zich gemiddeld beter van stralenschade dan tumorcellen. Wanneer straling in verschillende pakketjes wordt toegediend, kan dit beter herstel telkens opnieuw worden bekomen en dus ook vermenigvuldigd. Dit is de belangrijkste reden waarom straling gewoonlijk toegediend wordt niet in één maar in verschillende en soms zeer vele zittingen. Bij curatief bedoelde bestralingen kan dit gaan tot meer dan 30 over 6 à 7 weken verspreid. Het is de bedoeling op deze wijze de tumorcellen meer te beschadigen dan de normale cellen, die zich voldoende kunnen herstellen terwijl anderzijds de tumorcellen onder een leefbaarheiddrempel worden geduwd waardoor ze definitief desintegreren. Soms wordt het doel niet bereikt omdat niet alle tumorcellen kunnen worden vernietigd. Wanneer de schade aan normale structuren zo groot is zodat necrose optreedt ( wat dodelijk kan zijn) wordt het doel eveneens niet bereikt In zeldzame gevallen bestaat er een belangrijk verschil in radiogevoeligheid tussen tumorcellen en normale weefsels, zoals bij sommige lymfomen en seminoma testis, tumoren waarbij ook in vroegere tijden met minder efficiënte technieken curaties konden worden bereikt. Dit zijn echter uitzonderingen en in de meeste gevallen is er slechts een klein verschil in gevoeligheid tussen tumorcellen en normale weefsels. Daarom wordt meestal getracht een hogere stralingsdosis toe te dienen op de tumor dan op de omgevende normale weefsels zodat voor het bereiken van de beste dosisverdeling binnen het lichaam technische factoren zeer belangrijk worden. Nauwkeurige ballistiek is nodig om een optimale dosisverdeling te verkrijgen. Het is duidelijk dat dan de relatie tussen het bekomen van lokale controle en het optreden van complicaties in bestraalde weefsels veel kritischer wordt en ook dat kleine dosisverschillen het verschil kunnen uitmaken tussen controle van de tumor of lokaal recidief en ook het verschil tussen genezing met of zonder complicatie. Apparaten In de radiotherapie dient het onderscheid gemaakt te worden tussen externe bestralingen (teletherapie) en brachytherapie (curietherapie). In de brachytherapie (βραχυς = dichtbij) worden radioactieve bronnen onder vorm van buisjes of draden ingebracht in caviteiten (bvb. baarmoeder) of in weefsels ten einde een zeer hoge lokale dosis te kunnen bereiken in een klein volume. Deze techniek is ontstaan na de ontdekking van radium en heeft ervoor gezorgd dat sommige aandoeningen zoals tongkanker en cervixcarcinoom plots potentieel curabel werden terwijl er daarvoor (begin 20ste eeuw) geen enkele behandeling voorhanden was. De brachytherapie is verder ontwikkeld, momenteel wordt vooral het isotoop iridium gebruikt. Het voordeel daarvan is dat het in draadvorm eender welke gewenste vorm kan aannemen. Externe radiotherapie: tot eind jaren ’60 werd de gewone radiotherapie uitgevoerd door röntgenapparaten met energieën van 200 à 300 KV, ook conventionele radiotherapie genoemd. De penetratie van bestraling opgewekt door deze apparaten was veel minder krachtig dan de latere megavoltapparaten. Megavolt betekent dat energieën van meer dan 1 miljoen elektronvolt worden bereikt. Oorspronkelijk waren dit vooral cobaltapparaten (energie 1,2 MV), nadien is de vlag overgenomen door lineaire versnellers, op dit ogenblik het gewone werkpaard in de radiotherapie. Hiermee worden energieën bereikt tot hoger dan 20 MV, wat als gevolg heeft dat de range van dieptepenetraties voldoende is voor de proporties van het menselijk lichaam en niet meer kan verbeterd worden door nog hogere energieën. In een lineaire versneller worden elektronen versneld die zelf kunnen gebruikt worden als bestralingsmiddel (eerder zeldzaam:5 à 10 % van de indicaties). Door botsing van de elektronen op een metalen doelwit wordt door remstraling, een bestralingsbundel gegenereerd, waarvan de energie bepaald wordt door de snelheid van de elektronen die versneld worden in een versnellingsbuis op een radiogolf. In de voorbereiding van de bestraling is er een belangrijke plaats voor een simulator: een röntgenapparaat dat geconstrueerd is met dezelfde afstanden van stralingsbron tot patiënt als het bestralingstoestel zelf, zodat de radiologische vergroting dezelfde is en men juist kan aflijnen welke de te bestralen volumes zijn. Een simulator simuleert dus de bestralingsparameters. Met zulk apparaat worden ook radiografische beelden gemaakt, die perfect de bestralingsbundel nabootsen. De energie van deze bestralingsbundels bepaalt de penetratiekracht, waarbij er verschillende voordelen zijn van bestralingsbundels met hoge energie: deze voordelen zijn: 1° diepere penetratiekracht; 2° scherpere bundelaflijning; 3° lage huiddosis. De dosisverdeling in de diepte wordt weergegeven door isodosen, lijnen die punten van gelijke dosis met elkaar verbinden. Dit isodosenpatroon is richtinggevend voor de wijze waarop de dagelijkse bestralingen georganiseerd worden waarbij getracht wordt de dosis op de tumor sterk op te drijven en de normale weefsels zo veel mogelijk te sparen. Om de bestralingsdosis op te drijven wordt gebruik gemaakt van verschillende ingangspoorten: bij gebruik van verschillende bundels is het mogelijk in de diepte waar deze bundels zich kruisen een relatief hoge dosis te bereiken, met een veel lagere dosis op de omgevende weefsels. In de nabije toekomst is het waarschijnlijk dat niet alleen gebruik zal gemaakt worden van toestellen die elektromagnetische straling genereren, maar ook van cyclotrons of synchro-cyclotrons die protonen of geladen ionen versnellen die rechtstreeks kunnen gebruikt worden voor patiëntenbestraling. Waarschijnlijk zullen een aantal van de indicaties worden overgenomen door bestralingen met zulke deeltjes. Bij protonenbundels wordt de dosis op een bepaalde diepte sterk geconcentreerd, een voordeel tegenover de gewone fotonenbestralingen. Daarbij komt dat geladen ionen een hogere biologische werking hebben door zeer grote densiteit van ionisaties, zodat radioresistentie (door het zeer efficiënt DNA-herstel van sommige tumoren) kan worden weggeveegd. Deze technieken worden op dit ogenblik uitgetest en er zijn verschillende centra in constructie in het buitenland. In België tracht een universitaire werkgroep een nationaal centrum voor Hadrontherapie (Hadron betekent geladen deeltje) op te richten. Technologie - Hulpmiddelen Om de normale weefsels zoveel mogelijk te sparen, werden tot voor kort door afschermblokken geplaatst tussen de bestralingsbron en de patiënt. Een gewone bundel is rechthoekig of vierkantig, groter of kleiner gemaakt in het deel van het toestel van waaruit de bestralingsbundel te voorschijn komt (collimator). De normale weefsels binnen de bestralingsbundels worden afgeschermd met een loden blok (of blok uit loodequivalent materiaal) die tussen het toestel en de patiënt wordt geplaatst op een draagblad. Sedert kort zijn er nieuwe collimatoren ontwikkeld met afschermingen in de bundel zelf aangebracht (computergestuurd) waardoor er geen externe afschermblokken meer nodig zijn (multileaf collimator). Daardoor wordt het praktisch mogelijk veel verschillende bundels toe te dienen tijdens één bestralingszitting. Hierdoor kan een bestralingsvolume gecreëerd worden dat maximaal aan de tumor geconfigureerd is. Voor dit soort techniek is speciale programmatie nodig, de naam hiervan is intensity modulated radiotherapy (IMRT, intensiteitsgemoduleerde radiotherapie). Deze techniek wordt momenteel voor de meeste curatief bedoelde bestralingsindicaties in gebruik genomen. Voor immobilisatie van de patiënt en dagelijkse reproductie van de houding gebruiken we moulages die nauw aansluiten op het lichaam, speciale plastic bladen die plooibaar worden bij lichte verwarming. Deze hulpstukken worden ook maskers genoemd, voornamelijk daar ze vooral ook gebruikt worden voor patiënten met tumoren van het hoofd en de halsstructuren. Tijdens de bestraling kan tegenwoordig controle worden uitgevoerd op de juiste instelling van de bestralingsbundel tijdens de bestraling zelf, door beeldschermen waarop de bestralingsbundel door het lichaam geprojecteerd wordt (portal imagers). Vóór deze technologie bestond was het ook mogelijk dergelijke beelden te verkrijgen, door gewone radiografische procédés. Het radiologisch beeld met zulke hoge energetische bundel is wat anders dan de vertrouwde diagnostische beelden, maar voldoende accuraat om de juiste locatie van de bestralingsbundel te kunnen beoordelen. Voornamelijk voor lokalisaties intracranieel van kleine goedaardige of kwaadaardige tumoren, is er de laatste jaren een techniek ontwikkeld waarbij door rotatie de bestraling zeer sterk kan geconcentreerd worden in één punt zodat het mogelijk is zeer hoge dosissen sterk te concentreren in een zeer klein volume. Hiervoor zijn stereotactische technieken zoals gebruikelijk in de neurochirurgie nodig, de techniek heeft de bijnaam gekregen radiochirurgie. Er komen ook technieken beschikbaar waarbij zulke zeer hoog gedoseerde bestralingen kunnen toegepast worden buiten de schedelinhoud. De beste indicaties voor radiotherapie zijn aldus de kleine tumoren waarbij er een voordeel is om geen chirurgische ablatie te verrichten. De toekomst van de radiotherapie ligt zonder twijfel in het verder ontwikkelen van de samenwerkingsverbanden met chirurgie en chemotherapie. Radiotherapie voor borstkanker Een voorbeeld van zulke multidisciplinaire samenwerking is de rol van de radiotherapie bij het borstcarcinoom. Borstkanker is de meest frequente tumor bij de vrouw (1/3 van alle maligniteiten, 1 vrouw op 9 à 10). De prognose van borstkanker hangt in hoge mate af van de stadiumbepaling, waarbij tumorgrootte en klieraantasting een belangrijke rol spelen; bij de prognostische factoren horen ook de histologische graad, de aanwezigheid van receptoren voor oestrogenen en progestogenen en de gevoeligheid voor Herceptin. Het beleid voor borstkanker wordt mede bepaald zowel door het stadium als door voormelde factoren. Het natuurlijk verloop van borstkanker kan sterk verschillend zijn naargelang de groeisnelheid van de tumorcellen: deze is bij borstkanker dikwijls uitermate traag zodat een letsel dat ontdekt wordt met een diameter van 1 cm doormeter gemiddeld reeds 10 jaar bestaat. Het mitoseritme van kankercellen blijft gewoonlijk identiek tijdens gans het bestaan van een tumor, maar de klinische groeisnelheid wordt tevens bepaald door de groeifractie (het percentage delende cellen) en het celverlies (het percentage niet-leefbare cellen na celdeling), die wel degelijk kunnen verschillen tijdens het verloop van een kankergezwel. Dit heeft als gevolg dat de klinisch vastgestelde groeisnelheid van een gezwel variabel kan zijn in de tijd. Daar de tumor gewoonlijk reeds zeer lang bestaat bij diagnose is er veel tijd geweest om te metastaseren, en kan men zich de vraag stellen of definitieve curatie nog wel mogelijk is. Dit is inderdaad een discussiepunt bij borstkanker, toch zijn er zeer belangrijke argumenten om aan te geven dat definitieve genezing wel degelijk mogelijk is: er is o.a. een verband tussen tumorgrootte bij diagnose en de kans op later vastgestelde metastasering. Dit zou niet het geval zijn wanneer er in alle gevallen uiteindelijk toch metastasen zouden optreden. De biologische diversiteit bij borstkanker kan zeer groot zijn:sommige kleine tumoren zijn reeds gemetastaseerd terwijl andere gezwellen kunnen uitgroeien tot 6-7 cm en toch uiteindelijk nog locaal (en curabel) blijven. De typebehandeling voor borstkanker was tot in de jaren ’70-80 van vorige eeuw de radicale mastectomie, waarbij zowel de borst, het vetweefsel , de okselinhoud en de borstspieren worden verwijderd. Deze operatie werd gewoonlijk aangevuld met een bestraling op de thoraxwand en de aangrenzende klierstreken. Beide technieken zijn ondertussen sterk gemodifieerd: niet alleen wordt de radicale mastectomie niet meer uitgevoerd, ook de bestralingstechnieken zijn sterk veranderd. Het is immers gebleken dat de verwijdering van de borstspieren geen verbetering in prognose met zich meebrengt. Daarbij werden reeds in het begin van vorige eeuw technieken voor sparen van de borst uitgeprobeerd. Deze borstsparende technieken werden vooral in Europa ontwikkeld, voornamelijk in Frankrijk, maar ook Belgische centra, o.a. Leuven hebben in die periode (vanaf 1960) hierin grote ervaring opgedaan: borstkanker kan vernietigd worden door bestraling maar de dosis die nodig is om definitieve lokale controle te bekomen is zo hoog dat er belangrijke fibrose en retractie van de borst optreedt. Dit heeft er toe geleid dat in de helft van de jaren ’70 in verschillende centra de combinatie van het wegnemen van het gezwel (tumorectomie - brede excisie - lumpectomie) en een bestraling wordt uitgevoerd voor borsttumoren van relatief beperkt volume. Op deze wijze kan de borst worden gespaard, en de bestralingsdosis, nodig na wegname van het primaire gezwel, is veel lager dan wanneer het gezwel nog aanwezig is. Er treedt op deze wijze slechts weinig fibrose op en het cosmetisch resultaat na de radiotherapie hiervan is meestal uitstekend. Tegelijkertijd werd in die periode zonder enige zweem van twijfel aangetoond dat deze borstsparende technieken geen gevaar met zich meebrengen voor een minder goede overlevingskans. Dit werd door uitgebreid vergelijkend onderzoek bevestigd, waarbij tevens met zekerheid werd vastgesteld dat na de wegname van het gezwel een bestraling noodzakelijk blijft om het recidief te voorkomen. Een adequaat cosmetisch resultaat kan alleen worden bekomen wanneer bepaalde regels worden gevolgd, zowel voor de radiotherapie als voor de chirurgie, bijvoorbeeld aparte insneden voor de tumor en het daarbij horende okselevidement. De borstsparende behandeling heeft een vaste plaats gekregen in het beleid van borstkanker, een mastectomie wordt alleen nog uitgevoerd wanneer de tumor te groot is of wanneer er andere elementen aanwezig zijn die een borstsparende techniek verhinderen. Bestraling op de aangrenzende klierstreken en op de thoraxwand na een mastectomie is zeer belangrijk om lokaal recidief te vermijden en kan in beperkte proportie van de patiënte ook leiden tot een verbeterde kans op overleving. Ook op palliatief gebied kan bestraling bij borstkanker een belangrijke rol spelen, zowel voor het bekomen van tumorregressie lokaal op de thoraxwand als ter behandeling van metastasen op afstand. Eén van de type voorbeelden hiervan is een wervelmetastase die druk verwekt op het ruggenmerg : dit is één van de zeer zeldzame dringende indicaties voor radiotherapie. Radiotherapie speelt dus een cruciale rol in de behandeling van borstkanker, voor de borst zelf in het kader van de borstsparende technieken, als behandeling voor de klierstreken en de wand na een mastectomie ter voorkoming van een lokaal recidief en als palliatief middel zowel lokaal als op afstand voor metastasen.