Didactische Werkvormen

advertisement
Voorwoord:
In allerlei commentaren rond het functioneren van leraren is terug te lezen
dat de meeste docenten een goed pedagogisch klimaat in hun klas weten te
bewerkstelligen. Die zelfde docenten zijn, volgens die commentaren, niet in
staat voldoende te variëren in didactische werkvormen. Met deze reader is
een poging gedaan een groot aantal didactische werkvormen die geschikt
lijken, in kaart te brengen en nader uit te werken.
Er is voor de volgende opzet gekozen:
Introductie
Klassieke werkvormen:
Leermiddelen te gebruiken bij zelfstandig leren
Plannen
Informatie verwerven
Informatie verwerken
Presentatie van informatie
Gesprekvormen
Verzamelmethodes
Doetaken
Samenwerkend leren
Probleem gestuurd onderwijs
Van alle onderdelen kan men een korte handleiding over de werkvorm naar
docent in deze reader terugvinden. Daarnaast bevatten nagenoeg alle
onderdelen een werkblad voor leerlingen met als belangrijkste vraag: “Hoe
pak ik dat aan?”
Tot slot bevatten veel onderdelen beoordelingsrichtlijnen voor de docent.
Ik hoop dat met deze scriptie de docent meer kan variëren in zijn
didactische werkvormen, waardoor hij in staat zal zijn meer als begeleider
en coach van het leerproces op te treden.
Ik wil Jacqueline Gommers en Roel van Nierop hartelijk danken voor hun
bijdrage aan deze reader. Zij hebben in het kader van hun vakdidactisch
afstuderen veel werk aan deze reader verricht.
Vervolgens wil ik Simon Ettekoven danken, bij de introductie en het
gedeelte over samenwerkend leren heb ik dankbaar gebruik gemaakt van zijn
uitgave ‘Gereedschap voor het werk.’
Leidraad didactische werkvormen
pagina 1
Inhoudsopgave:
1.
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
Introductie
Wat is leren?
Pedagogische houding
Vier rollen van de docent
Emotionele intelligentie in de klas
Vaardigheden
Zes basisstrategieën
5
2.
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
2.7
2.8
Klassieke werkvormen:
Doceren
Een goed verhaal
Film- en videokijken
Illustratieve demonstratie
Illustratief practicum
Ontdekkend leren
Geleide excursie
Literatuurstudie / omgaan met teksten
12
12
13
3.
3.1
3.2
Leermiddelen te gebruiken bij zelfstandig leren
Wat zijn leermiddelen
Gangbare leermiddelen op scholen
4.
4.1
4.1.1
4.1.2
4.2
4.3
4.3.1
4.4
Plannen
Werkplan
Voorbeeld werkplan
Beoordelingsformulier werkplan
Draaiboek
Logboek
Werkblad logboek
Procesbewaking
5.
5.1
5.2
5.2.1
5.2.2
5.3
5.4
5.4.1
5.5
5.5.1
5.5.2
5.5.3
5.6
Informatie verwerven
Telefoneren
Interview
Werkplan interview
Beoordeling interview
Vraaggesprek
Brief schrijven
Voorbeeldbrief
Enquête
Werkplan enquête
Voorbeeld enquête
Beoordeling enquête
Mediatheek
6.
6.1
6.1.1
6.1.2
6.2
6.2.1
6.2.2
6.3
6.3.1
6.4
6.5
Informatie verwerken
Het maken van een verslag / werkstuk
De indeling van een verslag / werkstuk
Stappen bij het maken van een verslag / werkstuk
Practicumverslag maken
48
Werkblad practicumverslag
Beoordeling van een verslag
Tekenverslag
Beoordelen van een tekenverslag
Samenvatting maken
Grafieken en diagrammen maken (Word/Excel)
Leidraad didactische werkvormen
5
6
7
8
9
10
14
16
17
18
19
20
21
21
21
24
24
25
26
27
28
29
30
32
32
33
34
35
36
38
39
40
41
42
43
44
45
45
46
47
49
50
51
52
53
54
pagina 2
7.
Presentatie van informatie
7.1
Spreekbeurt
7.1.1 Tips om een spreekbeurt voor te bereiden
7.1.2 Het beoordelen van een spreekbeurt
7.2
Stellingenspel
7.3
Rollenspel
59
7.4
Simulatiespel
7.5
Gezelschapsspel (bv Ganzenbord)
7.6
Quiz
64
7.7
Tentoonstelling
65
7.8
AV-presentatie
65
7.9
Collage
66
7.9.1 Werkblad collage
66
7.9.2 Het beoordelen van een collage
7.10 Muurkrant
69
7.10.1
Werkblad muurkrant
7.10.2
Het beoordelen van een muurkrant
7.11 Sheet maken
7.11.1
Werkblad sheet maken
7.11.2
De sheet beoordelen
7.12 Powerpointpresentatie
75
7.12.1
Het maken van een powerpointpresentatie
7.12.2
Het beoordelen van een powerpointpresentatie
8.
8.1
8.1.1
8.1.2
8.1.3
8.1.4
8.1.5
8.2
8.3
8.4
8.5
Gesprekvormen
Onderwijsleergesprek
Effecten op de leerlingen
Effecten op de docent
Toepassingsmogelijkheden van het OLG
Samenvatting
Vragen op niveau
Geleide discussie
Groepsgesprek en klassengesprek
Vrije discussie
Nabespreking
78
9.
9.1
9.2
9.3
9.4
Verzamelmethodes
Associatieoefening
Bordinventarisatie
Brainstorming
Vraagronde en schrijfronde
85
10.
10.1
10.2
10.3
10.4
10.5
10.6
Doetaken
Veldwerk
Sector- en/of Profielwerkstuk
(Mini)projecten
Onderzoekend / Ontdekkend practicum
Onderzoekende/Ontdekkende demonstratie
Eigen onderzoek
87
87
11.
Samenwerkend leren, vier basiswerkvormen
11.1 Denken-delen-uitwisselen
11.2 Check in duo’s
11.3 Genummerde hoofden
11.4 Experts
11.5 Tips bij de uitvoering van samenwerkend leren
11.2 Tien andere vormen van samenwerkend leren
11.2.1
Inleiding
11.2.2
Ronde tafel
11.2.3
Rond schrijven
11.2.4
Op zoek naar mensen
Leidraad didactische werkvormen
55
55
56
57
58
61
62
68
70
71
72
73
74
76
77
78
79
79
80
81
82
83
83
84
84
85
85
86
86
87
88
88
89
90
93
94
95
95
96
97
99
99
99
99
100
pagina 3
11.2.5
11.2.6
11.2.7
11.2.8
11.2.9
11.2.10
11.2.11
12.
12.1
12.2
12.3
Hoeken
Opstaan en delen
Drie stappen interview
Uitgebreide experts
Groepsreis
Besluiten nemen
Team toernooi
Probleem gestuurd onderwijs
Beknopte uitwerking van de zevensprong
Werken met de zevensprong
Scorelijst bij de zevensprong
Leidraad didactische werkvormen
101
101
102
103
104
104
105
107
107
109
110
pagina 4
1.
INTRODUCTIE
1.1
Wat is leren?
In de verschillende onderwijskundige handboeken wisselen de omschrijvingen
van het begrip leren met de jaren. Als je jets tenminste 24 uur later nog
terug kunt vertellen (Sousa) , als er een blijvende verandering in je
gedrag optreedt tengevolge van nieuwe kennis (Boekearts en Simons) of het
proces van construeren van kennis en vaardigheden op basis van reeds
aanwezige kennis (Glaser). Alle drie de omschrijvingen hiervoor passen
binnen de theorie van het constructivisme die in de onderwijskundige wereld
inmiddels breed ondersteund wordt. Kort gezegd; kennis maak je uiteindelijk
zelf uit het mengsel van de dingen die je al weet en nieuwe informatie.
We onderscheiden er vier niveaus in; onthouden, begrijpen, integreren en
toepassen.
Onthouden
Het basis niveau. Per slot begint het allemaal daarmee. Als het denken is
gebaseerd op jets watje weet en daarvoor moet je het eerst onthouden. Als
leerlingen Ieerstof circa vierentwintig uur nadat het behandeld is nog
weten zonder dat ze er in de tussentijd jets mee gedaan hebben mag je er
van uit gaan dat ze het onthouden hebben, het zit in het lange termijn
geheugen.
Begrijpen
Zolang leerlingen dingen precies zo teruggeven als ze het hebben opgenomen
mag je betwijfelen of het echt begrepen is. Niet voor niets vragen we zo
vaak in proefwerken ‘zeg in eigen woorden....’ Leren gaat in beelden en in
taal. Het ‘je eigen maken’ slaat ook op er je eigen taal van maken.
Begrijpen wil zeggen het in eigen woorden kunnen zegge.
Integreren
Men zegt wel dat alle essentiële dingen geleerd worden tussen ons eerste en
derde levensjaar. Daarna leren we alleen nog maar bij. We hebben die boom
immers al lang gezien alleen leren we dan later dan het een boom heet, nog
later dat het een beuk is, dan weer dat het een groene plant is en
uiteindelijk wellicht ook nog over fotosynthese. Kennis wordt uitgebreid.
Integreren wit zeggen dat je de nieuwe kennis aan laat sluiten bij die
dingen die je al weet. In het goede vak opbergen als het ware.
Toepassen
Heel veel onderwijskundigen vinden dat er geen sprake van leren is als er
niets toegepast kan worden. Wat moetje met die kennis als je er
uiteindelijk niets mee kunt doen. Het onderwijs is per slot eigenlijk
bedoeld voor toepassing. Onder toepassing verstaan we de verworven kennis
in een nieuwe, niet geoefende situatie gebruiken. In praktijk wordt dit nog
wet eens verward met oefenen.
Onthouden en begrijpen vind je in de litteratuur ook terug als leren 1 en
integreren en toepassen als leren 2. Dat onderscheid wordt gemaakt om
duidelijk te maken dat in heel veel leerboeken veel aandacht aan leren 1 en
relatief weinig aandacht aan leren 2 wordt besteed. Als leren 2 weinig
aandacht krijgt mag je veronderstellen dat er slecht oppervlakkige kennis
wordt ontwikkeld waarvan niet te voorzien valt of die langdurig zal blijven
en of de leerling er ook jets mee kan. Er zal vermoedelijk regelmatig
opnieuw aandacht aan besteed moeten worden. Kennis als resultaat van
Leidraad didactische werkvormen
pagina 5
uitsluitend leren 1 zakt relatiefsnel weg.
De vele strategietjes en werkvormen in dit boekje zijn er met name op
gericht om een brug te slaan tussen leren I en leren 2 en zo dieper leren
mogelijk te maken. De werkvormen ondersteunen het proces van kennis
construeren van de leerling.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 6
1.2
PEDAGOGISCHE HOUDING
We onderkennen drie stelregels waaraan voor de leerder voldaan moet zijn.
wil Ieren mogelijk zijn - Een soort basisvoorwaarden.
A. Ik kan wat
De leerling moet het gevoel hebben dat de taak binnen zijn vermogen ligt en
dat de docent ook het vertrouwen geeft ‘dat hij het wel kan’.
B. Ik ben iemand
De leerling heeft het gevoel gerespecteerd en erkend te worden.
C. Ik hoor erbij
De leerling heeft het gevoel ‘dit is mijn groep’. Mijn aanwezigheid telt,
men weet dat ik hier ben.
Als de leerling ervaart dat aan één of meer van deze basisvoorwaarden niet
voldaan is, remt dat het leren of blokkeert het zelfs. Hieronder volgen
tien vuistregels die helpen bij het vormgeven van de basisvoorwaarden:
1. Gevoel voor humor
Lachen helpt bij scheppen van een goed leerklimaat. Lach om grapjes, niet
om mensen.
2. Vriendelijk
Cursisten zijn enorm gevoelig voor een positieve toon.
3. Fouten toegeven
Wees zelf het voorbeeld, laat zien dat fouten maken mag. Accepteer kritiek.
4. Maatwerk
Zie het individu en overvraag niet. Pas eisen waar nodig aan.
5. Het goede belonen
Praat over het aantal goede antwoorden in plaats van het aantal foute.
6. Toon respect
Benader je cursisten net zoats je zelf benaderd wilt worden.
7. Luisteren
Stel veel open vragen en luister. Niet steeds zelf aan het woord
8. Enthousiasme
Straal uit wat je terug wilt krijgen. Stemmingen zijn besmettelijk.
9. Beloftes nakomen
Wees zorgvuldig in het nakomen van afspraken naar leerlingen.
10.
Nieuwe kansen
Zorg dat leerlingen na een incident opnieuw kunnen starten. Echt zand
erover.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 7
1.3
VIER ROLLEN VAN DE DOCENT
Elke docent neemt in het werk van tijd tot tijd verschillende rollen op
zich.
De instructeur
De docent als bron van kennis en als opdrachtgever. De instructeur geeft
uitleg, zegt hoe er gewerkt moet worden, stelt de doelen vast en
beoordeelt. Bij een goede instructeur voelen de leerlingen zich veilig.
Alles wordt helder uitgelegd en je weet watje doen moet. Als je doet wat de
docent zegt, haal je de toetsen.
De valkuil voor de instructeur als hij dat teveel doet of te dwingend. Dan
worden de Ieerlingen erg afhankelijk van hem of ervaren de docent als een
dwingeland waarbij alles op zijn manier moet.
De trainer
De trainer werkt met de leerlingen niet alleen aan kennis maar ook aan
vaardigheden. Dat kunnen vakvaardigheden en algemene vaardigheden zijn.
Vaardigheden trainen vraagt andere activiteiten van de docent dan kennis
overdragen. Voordoen, laten oefenen en toepassen met regelmatige feedback
zijn belangrijke stappen.
De valkuil voor de trainer is dat hij dompteur wordt. Alle vaardigheden
moeten exact zo gekopieerd worden als voorgedaan. Bij het eigen maken van
vaardigheden hoort ook je eigen stijl ontwikkelen.
De begeleider
De docent als begeleider zorg voor de omstandigheden. Hij is in de buurt,
de leerlingen weten dat zij hem kunnen raadplegen. Hij zorgt voor een
prettig werkklimaat, dat de spullen er zijn en grijpt in als er
bijvoorbeeld teveel lawaai is of als het leergedrag van de een dat van de
ander verstoord. Hij dringt zich niet op als dat niet nodig is.
De valkuil voor de begeleider is dat de sfeer het werkklimaat gaat
overheersen. Als het maar gezellig is. Het is soms moeilijk voor een
begeleider daar een goede balans in te vinden.
De coach
De coach heeft in de eerste plaats de zelfontplooiing van de cursist voor
ogen. Hij helpt hen hun doelen te halen. Coachen op een opgelegd doel gaat
niet. Leerling en coach zijn het er altijd over eens waarop gecoacht wordt.
De coach stelt lastige vragen en houdt de leerling bij de eigen les. De
coach komt dicht bij de persoon van de cursist. Dat is ook direct de
valkuil. Het gaat per slot van rekening om (school) werk. Een coach kan
vervormen tot een soort halfbakken therapeut.
Alle vier de rollen komen in de interactie tussen docenten en leerlingen
voor. De een is niet belangrijker dan de ander. Welke de hoofdrol wordt,
hangt af van de stof, de groep en de docent. Bijna elke docent heeft wel
een rol waar hij zich vooral bij thuis voelt. Veel van de kwaliteit van
onderwijs wordt uitgemaakt door de wijze waarop de docent op het juiste
moment tussen deze vier rollen kan wisselen.
Om beter thuis te raken in de verschillende kanten van deze vier rollen kan
het helpen om eerst een vakinhoudelijke opdracht voor de leerlingen te
formuleren en dan alle vier de rollen even na te lopen met:
Leidraad didactische werkvormen
pagina 8
1. Welke kennis moet ik overdragen en hoe kan er gewerkt worden?
2. Welke vak- en algemene vaardigheden moeten getraind worden en hoe ga ik
dat doen?
3. Wat zijn aandachtspunten in de begeleiding?
4. Welke coachvragen spelen hier een rol?
Leidraad didactische werkvormen
pagina 9
1.4
EMOTIONELE INTELLIGENTIE IN DE KLAS
De vijfcompetenties van Goleman
Daniel Goleman legt in zijn twee standaardwerken over Emotionele
Intelligentie het belang uit van emotionele intelligentie versus cognitieve
intelligentie. Het is inmiddels duidelijk dat in de maatschappij van dit
moment met z’n nadruk op communicatie en samenwerken emotionele
intelligentie veel bepalender is voor het leven van mensen dan de puur
cognitieve intelligentie of IQ. Voor docenten krijgt dit begrip nog een
extra dimensie. Zonder vaardigheden op dit vlak kan een docent z’n werk
niet naar behoren doen.
Goleman maakt in ‘Working with Emotinal Intelligence’ de onderstaande
indeling in emotionele competenties. Hij spreekt bewust van emotionele
competenties in plaats van intelligenties omdat het er om gaat watje er mee
kunt en doet, niet alleen je aanleg.
I.
Zelfbewustzijn
Jezelf kennen, je voorkeuren, bronnen en intuïtie. Zelfbewustzijn kent een:
 emotioneel bewustzijn; je emoties en de effecten ervan kennen;
 accurate zelfbeoordeling; je krachten en grenzen kennen;
 zelfvertrouwen; weet wat je waard bent, je mogelijkheden kennen.
2.
Zelfsturing
Jezelf en je impulsen kunnen hanteren. Zelfsturing kun je verdelen in:
 Zelfbeheersing; uitbarstingen onder controle kunnen houden;
 Betrouwbaarheid; eerlijk en integer;
 Gewetensvol; de verantwoordelijkheid voor je daden nemen;
aanpassingsvermogen; flexibel met veranderingen om kunnen gaan;
 Innovatief; je niet laten afschrikken door nieuwe ideeën.
3.
Motivatie
De emotionele drijfveer die je naar je doelen brengt. Aspecten er van zijn:
 De wil iets te bereiken; goed willen zijn in watje doet;
 Betrokkenheid; je in de team of school doelen kunnen vinden;
 Initiatief klaar om te handelen als de mogelijkheid er is;
 Optimisme; ook bij tegenslagen volhouden.
4.
Empathie
Je bewust zijn van gevoelens, behoeftes en zorgen van een ander, te
verdelen in:
 Anderen begrijpen; ook vanuit het perspectief van een ander kunnen
kijken;
 Anderen ontwikkelen; anderen leerbehoeftes herkennen en willen
steunen;
 Dienstbaar; het willen herkennen en reageren op vragen van ‘klanten’;
 Verschillen gebruiken; verschillen tussen mensen als een kans zien;
 Gevoel voor verhoudingen; emotionele richting en macht binnen een
groep aanvoelen.
5.
Sociale vaardigheden
Gewenst gedrag kunnen oproepen:
 Invloed; effectieve tactieken voor overreding beheersen;
Leidraad didactische werkvormen
pagina 10







Communicatie; open luisteren en heldere berichten zenden;
Conflict hantering; over meningsverschillen kunnen onderhandelen;
Leiderschap; groepen en individuen kunnen inspireren;
Veranderaar; veranderingen kunnen starten en hanteren;
Bruggenbouwer; relaties bouwen en onderhouden;
Samenwerken; samen naar een gemeenschappelijk doel kunnen werken;
Teamcapaciteiten; synergie kunnen scheppen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 11
1.5
VAARDIGHEDEN
Het overdragen, trainen van vaardigheden verloopt anders dan het overdragen
van kennis. Bij kennisoverdracht is er in het algemeen veel tijd en
aandacht voor de uitleg en minder voor oefening, herhaling en toepassing
Bij het trainen van vaardigheden ligt dat anders. Bij
vaardigheidsontwikkeling kan de start, het voordoen, vaak kort zijn. De
herhaalde oefening, het eigen maken en de toepassing zijn van essentieel
belang. Die vragen nu juist meer tijd. Vaardigheidsonderwijs bestaat
globaal uit drie stappen:
1.
Voordoen
De docent geeft het goede voorbeeld of zorgt ervoor dat een goed voorbeeld
te zien is. Dan kan ook door het inschakelen van experts of met video. Heel
helder moet zijn welke stappen in de vaardigheid verborgen zitten. Veel
vaardigheden zijn eigenlijk een soort container begrippen en opgebouwd uit
allerlei deelvaardigheden. Het uiteenrafelen tot de verschillende stappen
moet door de docent gebeuren. De leerling moet helder zicht hebben op wat
hij precies moet leren. Het belang van de modelrol van de docent moet hier
niet onderschat worden.
2.
Eigen maken
De leerling oefent met de vaardigheid. De docent is dicht in de buurt en
geeft regelmatig feedback. Daarbij moet de docent goed zicht hebben op het
verschil tussen een ‘eigen still’ van de leerlingen en echte fouten in het
aanleren. Eigen stijl mag, fouten moeten eruit. Voor deze fase moet dus een
lessituatie gecreëerd worden waarbij de docent in staat is heel zorgvuldig
naar de leerlingen te kijken.
3.
Toepassen
Vaak stopt vaardigheidsonderwijs na een paar keer oefenen. De toepassing is
echter wezenlijk voor het langdurig beklijven. Onder toepassen wordt
verstaan de verworven vaardigheid in een nieuwe, niet onderwezen situatie
inzetten.
Alle drie de hiervoor genoemde fasen zijn wezenlijk in het trainen van
vaardigheden. Zonder goed voordoen, doen de leerlingen maar wat. Zonder
oefenen direct toepassen zorgt vaak voor een heel knullig resultaat en veel
onzekerheid bij leerlingen over wat ze nu eigenlijk moeten kunnen. Zonder
toepassen blijft het allemaal droogzwemmen. De leerlingen leren niet ~vat
de vaardigheid met het echte werk te maken heeft.
Toetsing van vaardigheden vraagt om andere toetsvormen dan traditionele.
Pen- en- papiertoetsen over vaardigheden leiden tot het opsommen van de
kennis die in de vaardigheid zit besloten maar niet tot het werkelijk laten
zien. Laten zien wat je kunt is de toetsvorm die bij vaardigheden hoort.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 12
1.6
ZES BASISSTRATEGIEËN
1
2
3
4
5
6
Directe instructie
vragen stellen
onderwijsleergesprek
Zelfstandig werken
samenwerkend leren
vragend helpen
Zes basisstrategieën waarmee je vrijwel elke onderwijssituatie aan kunt.
Het zijn strategieën. Dat wit zeggen dat er meer achter zit dan een simpel
techniekje. Allemaal vragen ze gericht ermee oefenen om het je eigen te
maken. Ze worden hier slechts in vogelvlucht besproken. In de werkvormen in
dit gele
boekje komt u verschillende uitwerkingen ervan tegen In de boeken van
Ebbens e.a. komen ze met achtergronden uitgebreid aan de orde.
1. Directe instructie
Directe instructie is de Iesopbouw gericht op kennisoverdracht. Een soort
basismodel voor lessen
ontwikkeld door Madelon Hunter. Het omvat:
•
start; met aandacht richten en doelen;
•
instructie; de introductie van nieuwe lesstof
•
check; de controle of de instructie is overgekomen;
•
zelf/samenwerken; geleid oefenen met de nieuwe stof;
•
afronden; heeft iedereen de lesdoelen gehaald.
2. Vragenstellen
In de klas worden in elke les talloze vragen gesteld. De techniek van het
vragenstellen zo dat iedereen zichtbaar betrokken is, is wezenlijk voor het
effectief leren in de klas van alle leerlingen. Vragen behoren zo te zijn
dat:
•
iedereen nadenkt en daarvoor de tijd heeft;
•
iedereen een antwoord heeft;
•
er denktijd is;
•
en leerlingen risico’s durven te nemen.
3. Onderwijsleergesprek
Misschien wet de lastigste strategie om in de klas vorm te geven. Hoe Iaat
je dertig beweeglijke leerlingen tegelijkertijd gericht over een onderwerp
nadenken. Daarvoor is onder anderen nodig:
•
goed voorbereide vragen;
antwoorden kunnen doorspelen naar klasgenoten;
•
heel goed weten watje ermee wilt; de rode lijn vasthouden;
•
meedenken met de gedachten van leerlingen.
4. Zelfstandig werken
Onder zelfstandig werken verstaan we dat leerlingen, los van de docent,
tenminste circa twintig minuten zelf aan het werk kunnen zijn zonder
doorlopend steun of controle van de docent nodig te hebben. Een vorm van
uitgestelde aandacht. Omdat te kunnen moeten leerlingen weten:
•
wat ze moeten doen;
•
hoe ze dat moeten doen;
waar hulp verkrijgbaar is;
•
hoeveel tijd ze ervoor hebben;
en wat ze moeten doen als ze klaar zijn.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 13
5. Samenwerkend leren
Dat is jets anders als groepswerk. Heel vaak wordt in de klas gezegd ‘je
mag’ of ‘je moet’ het samen doen. Samenwerkend Ieren gaat verder. Het is
een strategie die leerdoelgericht samenwerken structureert zodat:
•
iedereen in de groep meedoet;
•
iedereen aangesproken kan worden op de kerndoelen;
•
er interactie plaatsvindt;
•
en er sprake is van gericht werken aan sociale vaardigheden.
6. Vragend helpen
De hulpstrategie die meer op coachen lijkt.
Helpen met vragen in plaats van antwoorden
betekend:
•
helder inzicht in denkstappen verstopt in de
leerstof
•
de leerling laten denken in plaats van
jezelf;
•
de leerling laten praten in plaats van
jezelf;
alleen hoogst nodige informatie kernachtig
geven.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 14
2
Klassieke werkvormen:
2.1
Doceren
Doceren is een monoloog van leraar richting leerling. Hierbij wordt
informatie snel overgedragen. Het communiceren vindt vrijwel uitsluitend
verbaal plaats.
Visualisatie ontstaat door gebruik van wandplaat, bord of sheet etc.
Binnen de doceervorm kan onderscheid gemaakt worden tussen:
- mededelen: het doorgeven van informatie die leerlingen gewoon moeten
weten en waar meestal geen nadere problemen aan te onderscheiden
zijn.
- Vertellen: hierbij gaat het om een verhaal, een eigen belevenis of
een voorbeeld. De bedoeling van vertellen is een levendig beeld van
een onderwerp op te roepen.
- Uitleggen: daarbij gaat het om het verduidelijken van gedachten, het
laten zien van wetmatigheden, of om het verklaren van problemen.
- Bespreken: hierbij gaat het om het bespreken van een gemaakt
proefwerk, werkstuk,verslag, enz.
Werkwijze:
De leraar maakt de stof van tevoren eigen, zodat hij genoeg
achtergrondinformatie over het desbetreffende onderwerp heeft, om de stof
over te kunnen dragen.
Tips:
- Doceer niet langer dan 15-20 minuten. Naarmate de informatiestroom
langer duurt, zwakt de aandacht van de leerlingen af.
- Breng variatie in toonhoogte, volume en snelheid. Dit maakt het
luisteren aantrekkelijker. Hoe monotoner het gesprek is, des te korter
de aandacht wordt gehouden.
- Las pauzes in, zodat de informatie bij de leerlingen kan doordringen.
- Verdiep je in de beginsituatie van de leerling en sluit met je verhaal
aan bij hun belevingswereld.
- Probeer concreet te blijven, door voorbeelden te gebruiken.
- Bij de uitvoering is het van belang om een duidelijke structuur aan te
brengen in datgene wat aangeboden wordt, zoals;
1. introductie: het aangeven van het doel of de relatie met het
voorgaande.
2. kern: hoofdpunten en tussentijdse samenvattingen kunnen gegeven
worden.
3. afsluiting: er wordt een algemene samenvatting gegeven en een
verwijzing naar de volgende bijeenkomst.
Sterke kanten:
- vaak geschikt voor het bereiken van cognitieve doelen
- kan aan veel leerlingen tegelijk worden gegeven
- is redelijk makkelijk te organiseren
- biedt de mogelijkheid om in een korte tijd meer informatie door te
geven dan m.b.v. werkvormen waarbij de inbreng van leerlingen groot
is
- alle leerlingen krijgen dezelfde informatie
Zwakke kanten:
- er is een minimaal contact tussen de leerkracht en de leerlingen.
Daardoor is er weinig mogelijkheid om er achter te komen of er
leerlingen zijn die onderdelen niet begrepen of meegekregen hebben
Leidraad didactische werkvormen
pagina 15
-
-
de aandacht van de leerlingen kan sterk schommelen. Stimulerende
vragen van de docent kunnen een aandachtversterkend effect hebben
er is weinig mogelijkheid om recht te doen aan individuele
verschillen tussen leerlingen. Een mogelijkheid is het tempo
aanpassen
de bijdrage van de leerlingen is minimaal
onderwijskundige doelen als; creativiteit, zelfstandigheid,
attitudevorming, samenwerking, sociale vaardigheid, enz. worden
verwaarloosd.
Vermeld moet worden dat bovenstaande zwakke kanten vaak gelden voor het
doceren gedurende langere tijd achter elkaar.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 16
2.2
EEN GOED VERHAAL
Vertellen is misschien wel de oudste en meest gebruikte onderwijsstrategie.
Met een goed verhaal is nog steeds niets mis. Ook niet in het licht van
zelfstandig leren. Goede verhalen zetten mensen aan het denken, geven
beelden, raken je en blijven Lang hangen. Dat veronderstelt wel een aantal
kwaliteitscriteria bij het verhaal. Er zijn geboren vertellers. We kennen
ze allemaal wel uit ons eigen schoolverleden. Niet iedereen heeft dat
talent maar we kunnen er wel allemaal beter in worden.
Lengte
Inmiddels is wel duidelijk dat actief luisteren voor een langere periode
enorme eisen aan de kwaliteit van de verteller stelt. Gedwongen luisteren
naar jets dat je niet uitzonderlijk kan boeien is na zeven minuten over.
Dan dwaalt de aandacht af.
Beeldend
Beeldend vertellen, met veel verbanden naar de denkwereld van de luisteraar
helpt. Zonder expliciet vragen te stellen kun je toch vragen in het hoofd
van de luisteraar op gang brengen. Dat veronderstelt korte stiltes en het
laten hangen van vragen in plaats van overal antwoord op geven.
Opbouw
Goed actief mee luisteren helpt als het verhaal helder is opgebouwd. Een
centrale vraagstelling waar in stapjes aan wordt gewerkt, met regelmatige
terugkoppeling naar de beginvraag. Geen zijwegen naar allerlei andere
gebieden maar bij de kern blijven.
Taal
Blijf met het woordgebruik zo dicht mogelijk bij de luisteraar. Gebruik
jargon alleen als het moet en vertaal het direct. Gebruik korte directe
zinnen en verval niet in het grijs van ambtenaren en politici.
Stemgebruik
Variatie in toonhoogte, volume en klank afhankelijk van het moment in het
verhaal accentueert dat wat je wilt overbrengen. Word een beetje de
toneelspeler in de monoloog. Speel je onderwerp.
Beweging
Zitten achter een bureau is zelden de goede manier om sterk over te komen
op je publiek. Beweeg door de ruimte en dwing de luisteraar je zo te
volgen. Ondersteun je verhaal met armbewegingen en gezichtsuitdrukking. Zo
kun je bijvoorbeeld de vorming van een watermolecuul uit twee
waterstofatomen en een zuurstofatoom heel sterk in beeld brengen.
Leergesprek
Door het mengen met vragen kan de luisteraar dichterbij gehaald worden. Als
dat maar bewust gebeurt op die punten dat het echt nodig is. En als de
vraag er echt toe doet. Veel verhalen verwateren tot een praatje-vraagje
half misvormd leergesprek. Een leergesprek is een andere werkvorm, die heel
andere voorbereiding behoeft.
Oefenen
Als je dat verteltalent hebt, zal het weinig voorbereiding vragen. Je
verhalen ontstaan ter plekke en uit de reacties van je luisteraars zul je
Leidraad didactische werkvormen
pagina 17
gemerkt hebben dat je er goed in bent. Andersom kan ook. Sommige
leerkrachten concluderen daar uit ‘dan maar niet”. Dat is jammer. Het is
een te sterke strategie om niet te gebruiken. Oefenen met je favoriete
onderwerp en vooral kort houden. Schrijf sleutelwoorden op kaartjes om de
lijn vast te houden en gebruik bijvoorbeeld een video om zelf te zien hoe
het eruit ziet.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 18
2.3
Film/ Video kijken:
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende filmcategorieën:
1. instructieve/informatieve films; deze films benadrukken
meestal(wetenschappelijk) geordende gegevens;
2. reportages/documentaires; die in de eerste plaats feiten aandragen,
al dan niet met een bepaalde interpretatie;
3. discussiefilms/thematische speelfilms.
Werkwijze:
Zoek een video uit waarin duidelijk je doel naar voren komt. Als je deze
eenmaal gevonden hebt ga je kijken of alle stukjes video wel bruikbaar
zijn. Vaak is het zo dat bepaalde delen nuttig zijn en niet de hele film.
Schrijf de stand van deze stukjes op papier of nog beter monteer ze achter
elkaar indien dat mogelijk is. Zorg ervoor dat bij aanvang van de les alle
media klaar staat en controleer van tevoren of ze het ook daadwerkelijk
doen!!!
Tips:
- Vertel voor de vertoning van de band waar leerlingen op moeten letten.
- Probeer zo veel mogelijk korte films te presenteren. Lange films wekken
vaak een relaxed en ontspannen sfeertje in de hand. De film verliest zo
zijn doel.
- Goede lange films kun je toch vertonen, maar verdeel ze dan over
meerdere lessen.
- Zet de band regelmatig stop, waarbij je een aantal vragen stelt. Hierbij
kun je bijv. vragen stellen na aanleiding van het stuk band wat ze al
gezien hebben of juist wat ze verwachten nog te gaan zien. Een andere
manier is korte vragen op het bord/papier zetten die leerlingen tijdens
de band moeten beantwoorden. Voordeel van deze aanpak is dat leerlingen
actief kijken. Zou je dit niet doen dan zwakt de aandacht naar enige
tijd af waardoor ze andere dingen gaan doen dan eigenlijk de bedoeling
is.
- Stel jezelf de volgende vragen bij de beoordeling van de film:
a. Zijn de leerlingen op de hoogte van het leerdoel?
b. Zijn de beelden niet te ingewikkeld?
c. Sluiten de beelden aan bij de kijkgewoonten van de leerlingen?
d. Wordt de aandacht voldoende gestuurd?
e. Sluiten de gebruikte worden en de lengte van de zinnen aan bij
de luister - en leesgewoonten van de leerlingen?
f. Ondersteunen beeld en geluid elkaar?
g. Blijven belangrijke beelden lang genoeg staan?
h. Zijn er beelden die kwetsend overkomen?
i. worden de belangrijkste punten voldoende herhaald en
samengevat?
j. Is de film interessant genoeg, zodat leerlingen zich kunnen
blijven concentreren?
- Tijdens de filmvertoning zijn de leerlingen meestal nogal passief. Zorg
er tijdens de nabespreking en de verdere verwerking dus voor dat de
leerlingenactiviteit groot is.
De nabespreking:
Hierbij kunnen de volgende dingen aanbod komen:
1. de eerste indrukken, individueel of groepsgewijs,
schriftelijk geven;
2. algemene vragen bespreken: welke beelden, klanken
jullie aan, welke gevoelens kwamen boven, e.d;
3. een reconstructie van de film geven (mondeling of
4. afspraken maken over de verdere verwerking van de
informatie.
Leidraad didactische werkvormen
verbaal of
en scènes spraken
schriftelijk);
gekregen
pagina 19
Sterke kanten:
1. De leerlingen zijn bijna altijd geïnteresseerd en gemotiveerd om naar
een film te kijken.
2. Een filmvertoning is voor grotere groepen bruikbaar en geschikt.
3. Deze werkvorm kan voor vele doelen gebruikt worden.
4. In alle fasen van een les kan deze werkvorm gebruikt worden.
5. Videovertoningen werken vaak erg gemotiveerd en stimulerend voor
verdere studie.
6. Videobanden kunnen gemakkelijk stop gezet worden tijdens de
vertoning, dit maakt het mogelijk om op vragen of reacties van
leerlingen in te gaan.
7. Videobanden kunnen goed individueel of door groepjes leerlingen
bekeken worden. Zodoende kan tegemoet gekomen worden aan verschillen
in interesse en leertype tussen leerlingen. van belang is dan wel dat
een kijk - of studiehandleiding aanwezig is
Zwakke kanten:
1. Een filmvertoning kan veel organisatie en voorbereiding van de kant
van de docent vergen.
2. De kans bestaat dat sommige leerlingen bepaalde films al op televisie
hebben gezien.
3. Veelvuldig gebruik kan leiden tot weinig kritisch en consumptief
gedrag.
4. Bij moeilijke informatie levert een film/video, als deze niet in
samenhang met gedrukte tekst wordt gebruikt, minder resultaat op bij
leerlingen, dan het gebruik van een gedrukte tekst alleen.
5. De kosten zijn vaak hoger dan het gebruik van een andere werkvorm.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 20
2.4
Illustratieve demonstratie
De leraar maakt de abstracte informatie concreet d.m.v. een visueel middel.
De leraar geeft een demonstratie om de geleerde stof duidelijker te maken
of demonstreert het practicum dat de leerlingen later zelf gaan uitvoeren.
Hij kan eventueel resultaat laten zien, zodat de leerlingen weten wat ze
van het practicum kunnen verwachten.
Er zijn verschillende leerinhouden die je kunt demonstreren:
1. feit: vb. met een brandende kaars onder een stolp aantonen, dat er
voor de verbranding zuurstof nodig is.
2. begrip: vb. het begrip magnetisme met een proefje met ijzervijlsel
duidelijk maken.
3. relatie/principe: vb. met een lampje en een draaiende globe het
verschijnsel van dag en nacht aantonen.
4. methode/techniek: vb. op het bord voordoen hoe je een gelijkbenige
driehoek construeert.
5. attitude: vb. met voorbeeldgedrag orde en netheid bijbrengen.
Drievoudig effect van demonstreren op de leerlingen:
1. Het observeren van het voorbeeld is soms genoeg om het gedrag over te
nemen; modellerend effect.
2. Door het zien uitvoeren van het gedrag worden eventuele remmingen
omdat gedrag uit te voeren weggenomen; disinhiberend effect.
3. Het zien van de modellen spoort aan om ideeën die men reeds in het
hoofd heeft in actie om te zetten; uitlokkingeffect.
Werkwijze:
Zorg dat de benodigdheden voor de demonstratie aanwezig zijn.
Tips:
- Zorg voor goede werkafspraken met de TOA.
- Probeer de proef van tevoren een keer zelf uit, dit voorkomt onnodige
verrassingen.
- Heb het doel van de proef duidelijk voor ogen.
- Zorg ervoor dat de demonstratie niet te ingewikkeld is en dat het aantal
deelhandelingen te overzien blijft.
- Let op een logische volorde en breng zonodig fasen in de demonstratie
aan.
- Leidt elke fase kort in en richt de aandacht van de leerlingen op de
belangrijke punten.
- Geef na elke fase een korte demonstratie en rond de demonstratie af met
een algehele samenvatting.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 21
2.5
Illustratief practicum
Dit practicum bevestigt de leerstof die in het boek staat. De leerlingen
kennen de leerstof en gaan deze nu zelf bekijken/uitvoeren. De juistheid
van het gedoceerde wordt bevestigd. Het is een ‘methodische’ werkvorm,
waarbij alle leerlingen, het zij afzonderlijk, hetzij in groepjes van twee
tot vier leerlingen, een praktische activiteit uitvoeren. Het vindt meestal
plaats in de klas, maar voor sommige onderwerpen kan het ook buiten de klas
gebeuren. Een practicum kan een tiental minuten duren, maar ook een
volledig lesuur in beslag nemen.
Doelen:
- de leerlingen leren om zelfstandig opdrachten uit te voeren;
- de leerlingen ontwikkelen zich niet alleen in cognitief, maar ook in
psychologische zin;
- de (sociale) interactie tussen leerlingen wordt bevorderd.
- de leerlingen doen concrete ervaringen op;
- de leerlingen leren de theorie beter begrijpen;
- het probleemoplossend handelen wordt bevorderd.
Werkwijze:
De docent legt het doel en de werkwijze van het practicum uit.
De instructie moet zo duidelijk zijn dat de leerlingen vrijwel zelfstandig
kunnen werken. De laatste 10 minuten van de les worden gebruikt om het
onderdeel waarmee de leerlingen bezig zijn af te maken en het lokaal op te
ruimen. De opdrachten kunnen met toetsopdrachten afgewisseld worden,
waarbij de verwerkte problematiek meer theoretisch aan de orde komt.
Zorg dat de benodigdheden aanwezig zijn. Wanneer de leerlingen meerdere
lessen aan een opdracht werken kan een werkschema handig zijn. Op dit door
de docent of door de leerling zelf bijgehouden werkschema kan elke leerling
zien aan welk onderdeel hij toe is.
Practicumopdrachten:
Bij het maken van opdrachten bij het practicum moet je op een aantal dingen
letten. De opdracht:
- moeten zo zijn, dat ze binnen de beschikbare tijd resultaten kunnen
opleveren;
- moeten voor de leerlingen aantrekkelijk zijn;
- moeten zo zijn, dat de leerlingen na uitvoering het inzicht, dat men hen
met behulp van een opdracht heeft willen bijbrengen, ook inderdaad
hebben verkregen;
- dienen niet te strak geprogrammeerd te zijn;
- dienen zo te zijn dat de leerlingen ze goed kunnen begrijpen en
zelfstandig kunnen werken.
Tips:
- Als er een TOA aanwezig is, licht deze dan ruim van tevoren in, zodat
deze eventuele benodigdheden kan inslaan en klaarzetten, zorg voor goede
werkafspraken.
- Voer de proef van tevoren uit, zodat er geen onverwachte verrassingen
zijn.
- Heb het doel van de proef duidelijk voor ogen.
- Geef van te voren de regels voor het werken in een practicumlokaal op
papier aan de leerlingen. Zo kunnen ze hier altijd op aangesproken
worden.
- Maak een tijdsplanning.
- Trek de nodige tijd uit voor uitleg, instaleren en opruimen.
- Zorg dat de leerlingen weten hoe ze met het werkplan om moeten gaan, doe
dit desnoods een les van tevoren, zodat er geen tijd mee verloren gaat.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 22
-
-
Meld aan het eind van het practicum dat het bijna tijd is en dat de
leerlingen allemaal moeten gaan opruimen, anders kom je nog in
tijdsnood.
Als leerlingen een verslag moeten maken, deel dan een stencil uit met
een werkblad over verslaggeving.
Heb een beoordeling voor het practica, op welke punten ga je beoordelen.
Beoordeling van leerlingen moet altijd eerst betrekking hebben op de
manier waarop een experiment is uitgevoerd en daarna op de juistheid van
de resultaten.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 23
2.6
Ontdekkend leren
Hierbij wordt de leerinhoud die de leerling moet leren niet in zijn
volledig, uitgewerkte vorm aangeboden, maar moet zelfstandig gevonden
worden. Hierdoor wordt de nieuwsgierigheid van de leerling opgewekt en de
zelfwerkzaamheid en motivatie verhoogt. Ook wordt de retentie bevorderd.
Werkwijze:
De docent beschrijft de manier waarop het onderzoek kan verlopen, of maakt
in een gesprek met de leerlingen duidelijk hoe het onderzoek aangepakt kan
worden. Vervolgens gaat het onderzoek van start en worden resultaten door
de leerlingen vastgelegd en in een gesprek met de leraar besproken. Na
afloop van het onderzoek/practicum kan theorie gegeven worden waarin alles
nog eens wordt verduidelijkt.
Tips:
- Bij een langdurig onderzoek is het raadzaam de leerlingen een logboek
bij te laten houden, waarbij alle waarnemingen precies vermeld worden.
- Je kunt de leerling op weg helpen door aan te geven waar ze bij een
proef op moeten letten, zonder daarbij het resultaat te onthullen.
- Je moet van tevoren goed weten welke materialen er voor handen zijn die
leerlingen kunnen gebruiken, geef dit ook duidelijk aan.
- Nieuwe informatie moet zo gepresenteerd worden dat de leerling de
informatie kan ontdekken.
- Ga bij jezelf na of het wel zinvol is om zelf de samenhang tussen
bepaalde verschijnselen te ontdekken.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 24
2.7
Geleide excursie
Leerlingen komen in aanraking met verschijndelen aangaande hun studiegebied
in de werkelijkheid. Het gaat hierbij om het realiteitsaspect. De
leerlingen ontdekken op deze wijze hoe leerstofinhouden in de praktijk
functioneren. De afstand tussen theorie en praktijk is vaak erg groot,
zodat het vaak gewenst of zelfs nodig is de school en de werkelijkheid
dichter bij elkaar te brengen.
De leraar treedt op als leider/ begeleider tijdens de excursie.
Werkwijze:
- Een voorafgaande doceerfase kan erg handig zijn. Deze kan plaatsvinden
in de
klas of op locatie.
- Tijdens de excursie zal voornamelijk de leraar aan het woord zijn, de
leerlingen zullen informatie opnemen en de situatie/ omgeving in zich
opnemen.
- Eerst wordt er een thema vastgesteld. Wat wil je bekijken, onderzoeken
en waar?
- Het vormen van een doel, waarbij de kennis, het inzicht en de
belevingswereld van de leerlingen worden verruimd.
- Organiseren van inhoudelijke en materiele/zakelijke aspecten.
- Tijdens de excursie moet er ruimte zijn voor vragen, opdrachten,
interviews, observaties, enz.
- Een nabespreking op locatie kan handig en verhelderend zijn aan het
einde van excursie over de inhoud.
Tips:
- Meld van tevoren of leerlingen aantekeningen moeten maken, leerlingen
kunnen dan pen en papier meenemen.
- Als leerlingen zelfstandig op de excursieplaats moeten komen, zorg dan
voor een goede routebeschrijving.
- Je kunt de leerlingen van tevoren de opdracht geven om van de excursie
een verslag in te leveren.
- Evalueer de excursie na afloop, zodat e.v.t. fouten of organisatorische
problemen opgelost kunnen worden voor een volgende excursie.
- Als je op de plaats van bestemming komt neem dan nog even kort de
voorgenomen regels en organisatorische aspecten door.
- Geef niet alle leerlingen dezelfde opdracht(en), omdat het dan snel een
wedstrijd wordt en de oppervlakkigheid bevorderd wordt.
- laat de leerlingen zoveel mogelijk zelf doen.
- Van groot belang is dat een excursie aansluit bij datgene wat er in de
les(sen) gebeurt, dit betreft zowel de inhoud als de vorm.
Sterke kanten:
1. Een excursie is vaak erg stimulerend en motiverend voor verdere
studie.
2. Middels een excursie worden praktijk en theorie dichter bij elkaar
gebracht.
3. Een excursie biedt mogelijkheden om veel vaardigheden te oefenen,
zoals observeren, luisteren, interviewen, samenwerken, opdrachten
uitvoeren, terugrapporteren, enz.
4. Alle soorten doelen kunnen bereikt worden.
5. Excursies zijn met name geschikt om informatie/kennis, die middels
andere werkvormen is overgedragen resp. zich eigen is gemaakt, samen
te vatten en te consolideren.
6. Veel instituten, fabrieken en instanties zijn ingesteld op het
ontvangen van groepen en kunnen soms zelfs een compleet programma
verzorgen.
Zwakke kanten:
Leidraad didactische werkvormen
pagina 25
1. Excursies zijn vaak nogal kostbaar.
2. Het vergt veel voorbereidingstijd.
3. Excursies kunnen nogal ingrijpen op de normale gang van zaken op
school, zoals roosters, begeleiding, overname van uren, enz.
4. Excursies kunnen gemakkelijk het karakter van een gezellig uitje
krijgen waardoor het leereffect minimaal wordt.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 26
2.8
Literatuurstudie:
Methode waarbij leerlingen vrijwel zelfstandig kennis opdoen d.m.v.
literatuur.
Tips:
- Geef van tevoren duidelijk aan wat er van de leerlingen verwacht wordt.
Dit is om onduidelijkheden bij leerlingen te voorkomen. (Bijv. het maken
van een leesverslag/samenvatting)
- Geef leerlingen literatuurlijsten waaruit ze hun literatuur kunnen
lezen. Bedenk wel bij het maken van de literatuurlijst met welk niveau
je te maken hebt.
- Houd het leerproces in de gaten zodat leerlingen op den duur niet te ver
afdwalen. Belangrijk is hierbij te weten dat er grote verschillen
bestaan in leestempo. Stimuleer de langzame lezers.
- Zorg dat er ten aller tijden extra opdrachten aanwezig zijn voor de
snelle leerling.
- De leerling moet naast het lezen zichzelf ook
 vragen stellen of gestelde vragen beantwoorden
 een samenvatting maken
 de tekst memoriseren
 kernwoorden opschrijven
 vertalen in leesbaar Nederlands
Sterke kanten:
1. Deze werkvorm is zeer geschikt voor het ordenen van
inzicht/ervaringen e.d dat/die in voorgaande lessen is/zijn opgedaan.
Zwakke kanten:
1. Individuele literatuurstudie levert nauwelijks een bijdrage aan het
bereiken van affectieve of sociale doelen.
2. Processen als selectieve aandacht, selectieve waarneming en selectief
onthouden kunnen gemakkelijk een rol spelen.
3. Het is een belangrijke vereiste dat studiemateriaal qua onderwerp en
woordkeuze aansluit bij de beleving - en ervaringswereld van degene
die ermee gaat werken. Dat lukt lang niet altijd goed.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 27
3.
LEERMIDDELEN TE GEBRUIKEN BIJ ZELFSTANDIG LEREN.
3.1
Wat zijn leermiddelen?
Leermiddelen zijn informatiedragers die zowel door de leerling als door de
leerkracht te gebruiken zijn. Als doel hebben ze natuurlijk het bevorderen
van het zelfstandig leren en werken.
Al zeer lange tijd zijn het bord en het leerboek de belangrijkste
leermiddelen geweest. Langzaam zijn er echter een aantal andere
leermiddelen om de hoek komen kijken. In de jaren zeventig en tachtig
kwamen de overheadprojector, de videorecorder en de computer een kijkje
nemen in de school.
Een belangrijk aspect wat we ook moeten bekijken is het feit dat er een
aantal leermiddelen zijn die over het algemeen bij elk vak een rol kunnen
spelen, maar er zijn ook een aantal vakspecifieke leermiddelen. Te denken
valt dan bijvoorbeeld aan een microscoop, een bepaald muziekinstrument,
woordenboeken, atlassen, cd’s enz. De laatst genoemde leermiddelen zijn
natuurlijk niet bij elk vak inzetbaar. Bij een vak als wiskunde zullen we
weinig gebruik maken van een muziekinstrument net zo min als dat we bij een
vak als Frans gebruik zullen maken van een microscoop. Zo zijn er nog een
aantal voorbeelden te geven van leermiddelen die dus echt vakspecifiek
zijn, en verder algemene leermiddelen die bij meerdere vakken te gebruiken
zijn.
Tegenwoordig is het de bedoeling dat de leerlingen dus steeds meer
zelfstandig aan het werk zijn. Wanneer zij gebruik kunnen maken van
verschillende leermiddelen is dat dus zeer afwisselend voor de leerling.
Je zult nu al snel zien dat het niet bij elk vak even simpel is de leerling
te laten werken met veel verschillende leermiddelen. Bij vakken als
geschiedenis, aardrijkskunde, biologie, de talen en informatica is het
makkelijker de leerlingen met veel verschillende leermiddelen te laten
werken, dan bij veel meer theoretische vakken zoals bijvoorbeeld wiskunde,
natuurkunde, economie en scheikunde. Je zult als vakdocent bij bepaalde
vakken dus zelf naar een uitdaging moeten zoeken voor jezelf en de
leerlingen. Wel zal het zo zijn dat in de toekomst veel
computerondersteunende leerprogramma’s worden ontwikkeld, die het
zelfstandig leren in een goede richting zullen leiden.
3.2
Gangbare leermiddelen op scholen.
We kunnen de leermiddelen (of ze nu vakspecifiek zijn of niet) eigenlijk
indelen is drie soorten, te weten:



Visuele leermiddelen (met het oog)
Auditieve leermiddelen ( met het oor)
Audio-visuele leermiddelen (combinatie van oog en oor)
We zullen bij elk soort een aantal veel voorkomende voorbeelden geven.
Visuele leermiddelen:
1. Leerboek
2. Bord
3. Overheadprojector
4. Dia
5. Fotokopie
Auditieve leermiddelen:
1. Cassette
2. Cd
3. Radio
Leidraad didactische werkvormen
pagina 28
4. Telefoon (bijvoorbeeld bij een rollenspel)
Leidraad didactische werkvormen
pagina 29
Audio-visuele leermiddelen:
1. Televisie
2. Video
3. Computer
4. Internet
5. Excursie
6. Stage
Wanneer leermiddelen aanwezig zijn voor een bepaald vak moeten deze
natuurlijk wel doelmatig zijn. Het is niet de bedoeling dat een docent een
bepaald leermiddel gebruikt omdat dat toevallig te gebruiken is. Wanneer
bijvoorbeeld een docent Frans een zeer uitgebreide documentaire over Parijs
op video heeft die hij elk jaar laat zien moet deze ook doelmatig zijn.
Het is natuurlijk belangrijk dat er ooit snel iets over Parijs wordt
verteld, maar het moet niet te uitgebreid worden omdat er toevallig een
mooi leermiddel (video) aanwezig is.
Ook moeten leermiddelen de leerling motiveren en er voor zorgen dat het vak
een stuk boeiender wordt voor de leerling maar ook voor de leraar.
Daarbij komt dat leermiddelen ervoor moeten zorgen dat leerlingen zelf
voorbeelden bij de stof gaan verzinnen en zelf overeenkomsten en
verschillen aan gaan geven. Wanneer de leerling zelf wordt uitgedaagd door
de leermiddelen wordt de stof ook veel beter onthouden.
Leerlingen die bezig zijn met zelfstandig leren moeten natuurlijk zichzelf
wel kunnen toetsen, zodat ze na kunnen gaan of er voldoende gestudeerd is.
De docent zal dus moeten zorgen voor evaluatievragen inclusief antwoorden
zodat de leerling zichzelf kan evalueren.
Educatieve uitgevers en auteurs waaronder ook docenten zijn druk in de weer
om leerboeken en andere leermiddelen voor de verschillende vakken geschikt
te maken voor meer leerlinggestuurd leren. De leerstof zal meer
toepassingsgericht worden aangeboden, de samenhang tussen inhouden uit
verschillende vakken zal beter ingespeeld worden. Docenten kunnen het
zelfstandig leren ook een impuls geven door middel van werkwijzers.
Naarmate er meer en betere interactieve programma’s voor verschillende
vakken en vakonderdelen beschikbaar komen, zal het werken met de computer,
en daarmee het docentonafhankelijk leren aan de computer een grotere plaats
gaan innemen.
Werkwijzer.
Omdat op veel scholen wordt gewerkt met een werkwijzer zullen we daar nog
even wat extra aandacht aan besteden.
De werkwijzer is een instrument dat leerlingen, docenten en de school ten
dienst staat bij het plannen, begeleiden, uitvoeren en evalueren van het
leerproces. De werkwijzer is in eerste instantie een planningsinstrument.
Het is een periodeplan, waarin is vastgelegd welke leerstof wanneer wordt
behandeld, hoe deze wordt verwerkt en hoe deze wordt getoetst. De
werkwijzer dwingt docenten leerstof te plannen en dwingt leerlingen om
leeractiviteiten te plannen.
Via zo’n werkwijzer kan dus ook snel worden bekeken welke leermiddelen
gebruikt kunnen worden voor bepaalde onderdelen. Je kunt als docent
namelijk aangeven of je iets vanuit het leerboek doet, of dat je een video
laat zien, of dat je misschien besluit de klas het internet op te sturen.
Voor jezelf is dat makkelijk, maar ook de leerlingen kunnen zich hierop
voorbereiden.
Optimaal gebruik maken van de verschillende leermiddelen.
Wanneer een docent optimaal gebruik wil maken van de leermiddelen waartoe
hij beschikking heeft zou hij voor zichzelf moeten plannen in welke les hij
Leidraad didactische werkvormen
pagina 30
welk leermiddel wil gebruiken. De ene les kan hij besluiten via het bord en
het leerboek te werken. De les daarna laat hij de leerlingen werken met een
computerprogramma dat speciaal ontwikkeld is bij zijn leerboek. Voor de
afwisseling laat hij een video zien enz. enz. Wanneer er echter weinig
tijd is en bepaalde leerstof afgewerkt moet worden is het inzetten van
leermiddelen soms niet haalbaar en kom je toch terug op het leerboek en het
vertrouwde bord. Wil je daarnaast toch de leerlingen kennis laten maken met
overige leermiddelen dan kun je een opdracht mee naar huis geven.
Die opdracht zal dan een alles omvattende moeten zijn waardoor de
leerlingen als het ware verplicht zijn met allerlei leermiddelen te gaan
werken. Te denken valt natuurlijk aan een werkstuk waarbij de informatie
uit allerlei bronnen moet worden gehaald.
De voordelen van de leermiddelen zijn nu wel duidelijk geworden, maar
kleven er ook nadelen aan al die leermiddelen?
Ja, leerlingen worden door alle leermiddelen toch gedwongen veel zelf uit
te zoeken en niet elke leerling is daarbij gebaad. Het is toch van groot
belang dat de docent alles goed begeleid en de nodige uitleg vanuit het
boek blijft geven. De meeste leermiddelen zullen geen gevaar opleveren maar
vooral het bijna automatische: ‘ ik kijk wel op internet’ is niet helemaal
zonder gevaar. Leerlingen kunnen de neiging krijgen te denken dat elke
vraag beantwoord kan worden op internet. Daarbij komt dus ook nog eens
kijken dat leerlingen in deze tijd vaak door de docent het internet op
worden gestuurd. Ze zoeken daar vaak als kip zonder kop naar informatie.
Deze wordt klakkeloos overgenomen met het grote gevaar dat de leerling niet
eens meer nadenkt over de zaken die hij overneemt.
Overige leermiddelen met hun voor- en nadelen.
Bord.
Het bord blijft natuurlijk een zeer vertrouwd leermiddel. Het is makkelijk
te gebruiken en dingen kunnen snel worden genoteerd en weer worden
vervangen door andere informatie. Het nadeel echter is dat de docenten die
veel via het bord werken de neiging kunnen krijgen hier veel te veel tijd
aan te besteden. Het duurt relatief lang voordat je iets genoteerd hebt en
je vertelt er vaak te veel bij. Een gemiddelde leerling kan niet veel
langer luisteren dan een kwartier.
Overheadprojector.
Het grote voordeel van de overheadprojector is dat de informatie er al
staat. Je hoeft dus niet voor elke les weer opnieuw alles op het bord te
zetten. Dat scheelt ontzettend in de tijd. Ook is een groot voordeel dat je
de klas constant in de gaten kunt houden. Je hoeft de rug niet naar de klas
te keren, wat wel eens voor onrust zou kunnen zorgen. Een prettige bijzaak
is dat een docent met een slordig bordschrift gered is.
Televisie/video.
Deze zaken zijn een makkelijke opvulling van de les en de leerlingen zullen
het als prettig ervaren, wat ook meteen een nadeel is. Vaak zal het zo zijn
dat wanneer je een stukje video laat zien de leerlingen dit zien als
ontspanning. Zorg er als docent dan voor dat ja na afloop de leerlingen
toetst naar hun oplettendheid. Stel vragen aan leerlingen of laat ze een
opdracht maken aan de hand van de video. Doe je dit niet dan zullen de
leerlingen deze les gaan ervaren als heel ontspannend, en opletten dat is
toch nergens voor nodig.
Inventariseren van leermiddelen.
Allerlei instanties en uitgeverijen zijn druk in de weer er voor te zorgen
voldoende methodes met de bijbehorende leermiddelen aan te reiken.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 31
Verder moet de school zelf ook zorgen voor de middelen om het zelfstandig
werken en leren mogelijk te maken. Aangezien het zelfstandig leren steeds
belangrijker gaat worden moeten er ook genoeg informatiebronnen
(leermiddelen) aanwezig zijn.
Omdat het vergaren en selecteren van informatie via de elektronische weg
steeds belangrijker wordt behoort een aansluiting op internet tot de
standaarduitrusting van een informatiecentrum. Het inrichten van een
studiecentrum is een kwestie van een lange adem en veel geld.
Duidelijk moet wel zijn dat de leermiddelen een hulpmiddel zijn, maar dat
zij nooit de rol van de docent over mogen nemen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 32
4.
Plannen:
4.1
Werkplan
De leerlingen hebben een opdracht gekregen, moeten aan een project werken
of een verslag maken. Het is belangrijk dat ze eerst een werkplan maken.
Een werkplan omvat de werkverdeling, verschillende manieren van aanpak,
gemaakte afspraken, adressen, telefoonnummers etc. Het is belangrijk dat
leerlingen voor ze aan een verslag of project beginnen, het werkplan zo
volledig mogelijk invullen, dit voorkomt onverwachte verrassingen. (bijv.
Aan een onderwerp beginnen terwijl er niet genoeg informatie over te
krijgen is, je moet nu weer een nieuw onderwerp kiezen. Het is natuurlijk
het beste dat je dit merkt tijdens het maken van een werkplan, je kunt nu
nog makkelijk van onderwerp veranderen.)
Werkwijze:
Geef de leerlingen een voorbeeld werkplan, ze weten nu waar over ze moeten
gaan nadenken, voordat ze zich in het project of verslag storten. Neem alle
punten even klassikaal door, zodat er geen vragen zijn.
Tips:
- Zorg dat er over de onderwerpen genoeg informatie is te vinden.
- Zorg ervoor dat de leerlingen een gelijkwaardige werkverdeling hebben.
- Deel het voorbeeld werkplan uit en bespreek dit.
- Laat leerlingen eraan herinneren dat ze via alle wegen aan informatie
mogen/ kunnen komen. (internet, tv, radio, mediatheek, bibliotheek etc.)
- Controleer de gemaakte werkplannen, en stuur de leerlingen tijdig bij.
Laat pas met het project of verslag beginnen als het werkplan is
goedgekeurd.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 33
4.1.1 Voorbeeld werkplan
1)
2)
3)
4)
5)
Naam:
Groepsleden:
Onderwerp:
Vraagstelling (probleemstelling)
Aanpak: (Hoe probeer je antwoord op je vraag te krijgen?)
Tips om aan informatie te komen:
A. Boeken en artikelen:
B. Andere informatie:( folders, video’s, televisieprogramma’s etc.)
C. Interview/ enquête/ gesprek: (noteer met wie je een interview etc.
gehouden hebt. Maak een verslag van het interview/ enquête/ gesprek en
voeg dit bij je uiteindelijke verslag of project.)
D. Brief: vermeld adres en naam van de persoon/ instantie waarna je de
brief stuurt. (bewaar een kopie van je eigen brief, voeg dit bij je
uiteindelijke verslag of project)
E. telefoon: vermeld naam en telefoonnummers van de personen/ instanties
die je gaat bellen.
Presentatie:
Wanneer je het onderwerp mag presenteren, bedenk dan hoe je dit wilt gaan
doen. Je kunt hier rekening mee houden bij het zoeken naar informatie.
Enkele voorbeelden zijn;
A. Collage
B. Sheets
C. Muurkrant
D. Hoorspel
E. Rollenspel
F. Spreekbeurt
G. Video
H. Powerpointpresentatie
I. Tentoonstelling
Leidraad didactische werkvormen
pagina 34
4.1.2 Beoordelingsformulier werkplan
Het is van belang dat er goed naar het werkplan wordt gekeken. Je kunt de
leerlingen optijd verbeteren en sturen. Als je aan procesbewaking doet en
ook aan dit deel van het proces een punt wilt toekennen kun je controleren
op de volgende punten. Aanpassingen zijn natuurlijk altijd mogelijk.
Namen van de groepsleden:
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………….
Is het werkplan volledig?
0 0 0 0 0
Is het werkplan uitvoerbaar?
0 0 0 0 0
Is het plan orgineel?
0 0 0 0 0
Is er een goede taakverdeling in de groep?
0 0
0 0 0
Kan het plan in de daarvoor beschikte tijd uitgevoerd worden?
0 0
0 0 0
…………………………………………………………………
0 0 0 0 0
…………………………………………………………………
0 0 0 0 0
…………………………………………………………………
0 0 0 0 0
data van volgende afspraken:
Datum:………………………………………………………………………………..
Datum:………………………………………………………………………………..
Datum:………………………………………………………………………………..
Datum:………………………………………………………………………………..
Eindcijfer werkplan: (Aantal ingekleurde ballen / totaal aantal ballen) X
10
Leidraad didactische werkvormen
pagina 35
4.2
Draaiboek:
Een draaiboek is een in detail uitgewerkt plan van de te volgen werkwijze,
bij de uitvoering van een project.
Werkwijze:
Van belang is dat alle activiteiten chronologisch op papier komen te staan,
In het draaiboek komt dus stap voor stap te staan wat er gedaan wordt. Al
je activiteiten komen daarin aan de orde.
Tips:
1. Laat leerlingen eerst een werkplan opzetten. Zo krijgen ze een overzicht
van wat ze allemaal willen gaan doen.
2. Loop vervolgens het werkplan met ze door en breng zo nodig verbeteringen
aan.
3. Wanneer het werkplan eenmaal door jou goedgekeurd is, gaan de leerlingen
van punt tot punt kijken in welke volgorde ze gaan werken.
4. Wanneer alles chronologisch is weergegeven gaan ze de punten nog verder
uitschrijven zodat alles precies vast komt te staan.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 36
4.3
Logboek:
In een logboek wordt van dag tot dag beschreven wat er gedaan is. Dit is
handig voor de leraar om tijdens/ na een project een overzicht te hebben
van het aantal verrichtte activiteiten. Hiermee kun je ook een beeld
krijgen wie er actief bezig zijn geweest. Om dit na te gaan kun je een
aantal punten in het logboek vermelden:
A. Klas
B. Samenstelling van de groep
C. Datum
D. Tijd (handig als je wil weten hoeveel iedereen aan zijn/haar
project besteed heeft)
E. Plaats
F. Wie waren er die dag aanwezig?
G. Onderwerp
H. Korte samenvatting van de activiteiten
I. Taakverdeling
J. Afspraken die er gemaakt zijn.
K. Informatie bronnen
Tips:
1. Bij een langdurig project/onderzoek is het verstandig om zo af en toe
het logboek te controleren. Je weet zo waar leerlingen mee bezig zijn.
Ook is het wel eens nodig om leerlingen aan te sporen. Zeker als er in
groepjes gewerkt wordt, zijn er altijd mensen bij die het werk aan een
ander over laten. (Procesbewaking!)
2. Vertel aan leerlingen dat ze de dagen dat ze aan een project gewerkt
hebben, gelijk alles in het logboek moeten noteren. Dus niet, wat vaak
gedaan wordt, achteraf eraan gaan werken.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 37
4.3.1 Werkblad Logboek
In het logboek staat precies beschreven wat jij allemaal gaat doen of al
hebt gedaan. Het onderstaande logboek dien je steeds zo volledig mogelijk
in te vullen.
LOGBOEK
Klas
Docent
Samenstelling van de groep
Datum
Tijd
gewerkt van …….. uur tot …….. uur
Wie waren er die dag aanwezig?
Onderwerp
Korte samenvatting van de
activiteiten
Taakverdeling
Afspraken die er gemaakt zijn.
Informatie bronnen
Het is het beste als je je logboek na elke activiteit aanvult. De leraar
kan zo ook zien hoeveel tijd je aan de opdracht hebt besteed.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 38
4.4
Procesbewaking
Als leerlingen in groepjes aan een opdracht werken is het van belang niet
alleen het eindresultaat te beoordelen, maar ook contactmomenten in te
stellen en deze ook te beoordelen. Hoe vordert het proces, liggen de
leerlingen op schema, voldoet iedere leerling in de groep aan zijn taak.
Zo voorkom je dat als er een leerling tijdens het proces afvalt, de rest
van de groep dit gemis moet opvangen. Als leraar weet je namelijk wat de
taak van de afgevallen leerling is. En deze hoeft dan niet ingevuld worden
in de opdracht. Dit scheelt de mede leerlingen een hoop werk.
Ook kunnen leerlingen iets te klagen hebben over een groepsgenoot die niet
genoeg uitvoert. De leraar kan erop toezien dat deze leerling een punt
krijgt voor het werk dat hij zelf geleverd heeft en dit niet laat meewegen
voor het eindpunt van de andere leden van de groep.
Werkwijze:
Verdeel het proces in een aantal contactmomenten, je aan deze momenten
punten toekennen die meetellen bij het eindcijfer. Ook kun je leerlingen
tijdig bijsturen als er iets fout gaat.
Contactmomenten zijn:
initiatief
definitie
- Initiatief:
- Definitie:
termen.
- Ontwerp:
- Voorbereiding:
- Uitvoering:
leerlingen
- Evaluatie:
het
Ontwerp
voorbereiding
Uitvoering
evaluatie
De opdracht, deze wordt in samenspraak met leraar
geformuleerd.
De leerlingen vertalen de opdracht naar concrete
Zij geven aan wat zij als onderwerp kiezen en welk doel
ze willen bereiken. Je kunt het zien als een werkplan,
waarbij de taakverdeling en de informatiebronnen centraal
staan.
Dit is vergelijkbaar met een draaiboek. De concrete
planning wordt in kaart gebracht.
De leerlingen gaan nu informatie zoeken.
De verkregen informatie wordt verwerkt. De
presenteren de verwerkte informatie.
De beoordeling van het eindresultaat, waarbij zowel
proces als het product worden beoordeeld.
Bij de procesbewaking is het van zeer groot belang dat er een tijdpad met
evaluatiemomenten afgesproken wordt. Aan deze contactmomenten wordt een
beoordeling verbonden. Liggen de leerlingen op schema, gaat het nog
allemaal goed, dient er iets te worden bijgesteld?
Op deze wijze is de begeleidend docent op de hoogte van wat er allemaal in
de groepjes speelt en weet ook wat hij van de groepjes kan verwachten.
Tips:
- Zorg ervoor dat de leerlingen weten wanneer de contactmomenten zijn, en
verbind er consequenties aan als leerlingen niet op komen dagen of niet
op schema liggen.
- Let erop dat de taken goed verdeeld worden, dat de leerlingen een
gelijke bijdrage hebben.
Bepaling van het tempo en de planning
Een docent moet ten aller tijden aangeven wat de voordelen zijn wanneer je
je werk goed plant, zoals het krijgen van extra feedback wanneer je twee
weken voor de inleverdatum van een werkstuk een conceptversie inlevert. Een
docent kan leerlingen een werkplan en een tijdsplan geven of hij laat de
Leidraad didactische werkvormen
pagina 39
leerlingen zelf een werkplan en een tijdsplan maken. In het werkplan wordt
aandacht besteed aan: leerdoelen, leerinhoud, leeractiviteiten en
opdrachten. In het tijdsplan wordt aandacht besteed aan de benodigde tijd
voor bepaalde activiteiten en de verdeling van de studielast. Een docent
kan het zelf plannen van leerlingen stimuleren door hen zoveel mogelijk
vrijheid te geven ten aanzien van het kiezen van leeractiviteiten. Dit kan
een docent doen door vragen te stellen zoals; Wat ga of moet je aanpakken?
Welke aanpak volgorde is handig? Welk tijdspak ga of moet je volgen? Waar
ga of moet je de opdracht uitvoeren? Wie controleert het uitvoeren van de
opdracht?
De sturing van de tempo en de planning van het werk kan op drie
verschillende manieren gebeuren:

Docent sturing. De docent geeft een gedetailleerde planning bij de te
maken opdracht, bijvoorbeeld in een studiewijzer. De planning bestaat
uit de uit te voeren stappen en een nauwkeurige tijdsplanning. Een
andere mogelijkheid is dat de docent voordoet aan welke aspecten hij
denkt als hij een planning maakt. De uiteindelijke planning schrijft
hij op het bord.
Voorbeeld: “Dit project moet voor de herfstvakantie afzijn. Het is nu
half oktober, dus hebben jullie bijna twee maanden om eraan te
werken. Uit ervaring weet ik dat het begin van het project het
moeilijkst is, namelijk het kiezen van een onderwerp waarover je je
project doet. Waak ervoor niet meer tijd te besteden dan nodig is. Ik
stel voor dat jullie hooguit een week bezig zijn met het bedenken van
een onderwerp en twee weken over het nadenken over de vraagstelling
en de planning. Maak een werkplan waarin je de grote lijn van het
werkstuk uitzet en globaal aangeeft hoe je welk onderdeel uitwerkt en
hoeveel tijd dat ongeveer zal gaan kosten. Dus het huiswerk voor de
volgende week is dat je inlevert welk onderwerp je gekozen hebt en
voor de week daarop lever je bij mij de vraagstelling en de planning
in.”

Gedeelde sturing. De docent laat leerlingen onder begeleiding een
werk- en/of tijdsplanning maken. De docent laat de leerlingen
bijvoorbeeld zelf bedenken welke stappen ze uit moeten voeren en in
welk leertempo ze dit willen doen. Hierbij ondersteunt hij de
leerlingen door het geven van tips of aanwijzingen, en grijpt in
zodra hij merkt dat leerlingen ergens veel te veel of veel te weinig
tijd in investeren. Eventueel maken leerligen gebruik van een
gedetailleerde checklist. De docent geeft leerlingen richtlijnen en
momenten waarop hij tussentijds begeleiding geeft.
Voorbeeld: “Het project moet voor de kerst af zijn. Over
twee weken zou ik van jullie een plan willen ontvangen en
over zes weken leveren jullie je conceptversie in. Hierop
krijg je commentaar dat je kunt verwerken in het
uiteindelijke werkstuk.”

Leerling sturing. De docent biedt leerlingen de ruimte om een
planning te maken. Hij geeft hierbij hooguit een indicatie van een
einddatum. De docent houdt het proces van plannen in de gaten door af
en toe in het werk van de leerlingen te kijken of nu en dan een vraag
te stellen. Hij is beschikbaar voor leerlingen die meer steun
behoeven. De docent gaat ervan uit dat de leerlingen hun werk zelf
plannen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 40
Leidraad didactische werkvormen
pagina 41
5.
Informatie verwerven:
5.1
Telefoneren
Om informatie te verwerven is het vaak handig om de telefoon te pakken. Je
kunt zo op een snelle manier allerlei personen en instanties spreken
Werkwijze:
Zoek/ vraag de telefoonnummers op die je nodig hebt. Noteer dit nummer en
de naam van de persoon of instantie die je wilt bellen. Maak van tevoren
een lijst met vragen of trefwoorden, zodat je meteen weet wat je wilt
vragen.
Heb pen en papier bij de hand om antwoorden, opmerkingen, telefoonnummers
of namen te noteren. Zorg dat je het adres weet waar de persoon of
instantie eventuele informatie of folders naar toe kan sturen.
Tips:
- Telefoneer alleen in een rustige omgeving, en zorg dat je niet wordt
gestoord.
- Vraag wanneer de persoon die je wilt hebben aanwezig is, hiermee voorkom
je dat er lang naar de persoon gezocht wordt, terwijl jij maar zit te
wachten. Je kunt beter terug bellen als je zeker weet dat de
desbetreffende persoon aanwezig is.
- Bedenk altijd dat mensen er niet op staan te wachten dat je belt.
- Spreek duidelijk en wees kort
- Wees netjes en beleefd, want je bent afhankelijk van de mensen die je
opbelt.
- Vergeet nooit te bedanken voor alle moeite.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 42
5.2
Interview
Bij een interview wil je iets te weten komen over een bepaalde persoon of
instantie. Je verdiept je eerst in dit onderwerp, zodat je goede vragen kan
stellen. Een interview is een min of meer doelgericht gesprek, waarbij het
erom gaat doormiddel van vragen er achter te komen wat iemand zijn mening,
ideeën of visie is op bepaalde dingen. Het verschil meet een gewoon gesprek
is duidelijk. In een gewoon gesprek komen de meningen of ideeën van beide
personen naar voren. Bij een interview gebeurt dat slechts van een kant.
Het interview kan open of gesloten zijn d.w.z. aan de hand van een al dan
niet van te voren opgestelde vragenlijst.
Soorten interviews:
1. informatief – interview; daarbij gaat het niet zozeer om de persoon
die ondervraagd wordt als wel om de informatie die hij kan
verstrekken.
2. opinie – interview; daarbij gaat het erom te weten te komen welke
meningen en gevoelens er leven bij iemand ten aanzien van een bepaald
onderwerp.
3. reclame – interview; het doel ervan is bekendheid te geven aan een
bepaalde persoon of instelling.
Aandachtspunten voor de leerlingen:
ze moeten:
- een verdeling kunnen maken in hoofd- en bijvragen;
- eenduidige vragen kunnen stellen, zodat een duidelijk antwoord verkregen
kan worden;
- doorvragen bij dingen die niet duidelijk zijn;
- goed kunnen luisteren;
- ook via zijwegen bepaalde informatie kunnen krijgen;
- hun mening achterhouden.
- zelf tijdens en aan het eind de verkregen informatie kort kunnen
samenvatten.
Het kan nodig zijn dat de leerlingen zich hierin van te voren oefenen door
bijvoorbeeld een rollenspel te spelen.
Werkwijze:
Een interview kun je verdelen in drie onderdelen: ‘ de voorbereiding ’, ‘
het interview ’ en ‘ de uitwerking ’.
Zoek zoveel mogelijk informatie over het onderwerp, zodat je weet welke
vragen je moet gaan stellen.
Neem contact op met de persoon of instantie, zodat ze weten dat je komt en
ook weten wat er van hun verwacht wordt. Dit kun je doen d.m.v. telefoon,
het schrijven van een brief, of een persoonlijk bezoek.
Zet de vragen die je hebt bedacht op papier, zodat je niet met je mond vol
tanden staat.
Neem een cassetterecorder of pen en papier mee, om antwoorden en commentaar
meteen te noteren.
Varianten:
- De leerlingen interviewen elkaar om meer van elkaar te weten te komen of
om bepaalde fasen te oefenen.
- Een leerling interviewt een persoon die als gastdocent in de les
aanwezig is.
- De leerlingen stellen dezelfde vragen aan een groter aantal mensen,
zodat vergelijking mogelijk wordt.
- Het interview wordt op video opgenomen en later gebruikt als
uitgangspunt voor een les.
- Het interview is ook geschikt als kennismakingsvorm. Er worden groepjes
van twee leerlingen gevormd. Een derde leerling kan e.v.t. als notulant
Leidraad didactische werkvormen
pagina 43
fungeren. Het gaat erom de mening over een bepaald onderwerp te weten te
komen. De keuze van het onderwerp kan als volgt plaatsvinden:
 schrijf allemaal op een briefje twee onderwerpen die je
interessant genoeg vindt om de ander over te ondervragen;
 uit alle onderwerpen (op het bord schrijven) wordt een keuze
gemaakt;
 over dit onderwerp worden vijf vragen geformuleerd die vervolgens
gesteld worden.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 44
Tips:
- Een goede voorbereiding, zal het interview zelf en de uitwerking een
stuk makkelijker maken.
- Je hoeft geen onnodige vragen te stellen, als je van tevoren al van
alles te weten komt van je onderwerp.
- Zorg voor korte duidelijke vragen, geen dubbelvragen.
- Je kunt je vragen eventueel naar de persoon of instantie in kwestie
opsturen, zodat ze zich al op het interview kunnen voorbereiden.
- Als je het gesprek wilt opnemen, vraag dan eerst toestemming aan de
geïnterviewde.
- Zorg dat de apparatuur die je meeneemt werkt.
- Leer belangrijke vragen eventueel uit je hoofd.
- Ben altijd beleefd.
- Ben altijd op tijd.
- Praat duidelijk en niet te snel.
- Vergeet de geïnterviewde nooit te bedanken.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 45
5.2.1 Werkplan interview
Een interview kun je verdelen in drie onderdelen: ‘ de voorbereiding ’, ‘
het interview ’ en ‘ de uitwerking ’.
De voorbereiding:
Zoek zoveel mogelijk informatie over het onderwerp, zodat je weet welke
vragen je moet gaan stellen.
Neem contact op met de persoon of instantie, zodat ze weten dat je komt en
ook weten wat er van hun verwacht wordt. Dit kun je doen d.m.v. telefoon,
het schrijven van een brief, of een persoonlijk bezoek.
Zet de vragen die je hebt bedacht op papier, zodat je niet met je mond vol
tanden staat.
Het interview:
Neem een cassetterecorder of pen en papier mee, om antwoorden en commentaar
meteen te noteren. Wees altijd vriendelijk en praat duidelijk.
Stel jezelf voor, vertel waarvoor je komt, waarom je juist bij deze persoon
komt, enz. Weet precies waarover je iets vragen wilt. Soms kan het nuttig
zijn vooraf iets meer over de geïnterviewde te weten te komen. Zorg tijdens
het interview voor een sfeer van vertrouwen, zodat de geïnterviewde
werkelijk kan zeggen wat hij voelt of denkt. Stel geen suggestieve vragen
en vermijd een discussie. Geef aan het eind een korte samenvatting en vraag
aan de geïnterviewde of deze juist is. Iemand ondervragen en tegelijk
aantekeningen maken is moeilijk en kan gemakkelijk remmend werken. Beter is
daarom het maken van aantekeningen te laten doen door een tweede persoon of
een cassetterecorder te gebruiken.
De uitwerking:
Als je het interview op hebt genomen is het makkelijk om het thuis af te
spelen en meteen uit te werken. Als je de antwoorden tijdens het interview
genoteerd hebt, is het van belang dat je deze in het net gaat uitwerken. Je
maakt van de losse woorden weer goedlopende zinnen.
Tips:
- Een goede voorbereiding, zal het interview zelf en de uitwerking een
stuk makkelijker maken.
- Over het algemeen vinden de leerlingen het interessant om met een aantal
vragen en een cassetterecorder op pad te gaan. De leerlingenactiviteit
is over het algemeen dan ook groot, zeker wanneer het onderwerp de
leerlingen aanspreekt.
- Je hoeft geen onnodige vragen te stellen, als je van tevoren al van
alles te weten komt van je onderwerp.
- Zorg voor korte duidelijke vragen, geen dubbelvragen (dit zijn twee
vragen ineen).
- Je kunt je vragen eventueel naar de persoon of instantie in kwestie
opsturen, zodat ze zich al op het interview kunnen voorbereiden.
- Als je het gesprek wilt opnemen, vraag dan eerst toestemming aan de
geïnterviewde.
- Zorg dat de apparatuur die je meeneemt werkt.
- Leer belangrijke vragen eventueel uit je hoofd.
- Ben altijd beleefd.
- Ben altijd op tijd.
- Praat duidelijk en niet te snel.
- Vergeet de geïnterviewde nooit te bedanken.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 46
5.2.2 Beoordeling interview
Je kunt het interview op meerdere manieren beoordelen. Je kunt de vragen
beoordelen, het interview zelf (als je dit op bandje vraagt) of de
uitwerking ervan.
1 2 3 4 5
Is er een verdeling in hoofd- en bijvragen?
0
0 0 0
Kan de leerling doorvagen?
0 0 0 0
Zijn er goede afspraken gemaakt van te voren?
0 0 0 0
Heeft de leerling genoeg voorkennis over het onderwerp?
0
0 0 0
Is de eigen mening achtergehouden?
0 0 0 0
Zijn er geen dubbelvragen?
0 0 0 0
Zijn de open vragen ook daadwerkelijk open?
0 0 0 0
Is het interview te lang/ te kort?
0 0 0 0
Worden er tijdens het interview overbodige vragen gesteld?
0
0 0 0
Laat de leerling de geïnterviewde uitspreken?
0 0 0 0
Heeft de leerling de gewilde antwoorden gekregen?
0
0 0 0
……………………………………………………………………………………
0 0 0 0 0
……………………………………………………………………………………
0 0 0 0 0
1=
2=
3=
4=
5=
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
onvoldoende
matig
voldoende
ruim voldoende
goed
Beoordeling :
(Aantal ingekleurde ballen / totaal aantal ballen) X 10 = eindcijfer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 47
5.3
Vraaggesprek
Het vraaggesprek kun je vergelijken met het interview en het telefoneren.
Je wilt informatie verkrijgen door aan een persoon of instantie enkele
vragen te stellen. Een vraaggesprek kun je ook in de klas houden. De leraar
stelt vragen aan de leerlingen over een bepaald onderwerp. De leraar weet
zo de beginsituatie van de leerlingen en kan zijn lessen daarop aanpassen.
Ook kunnen de leerlingen een vraaggesprek houden met elkaar of met anderen
om zo meer te weten te komen over een bepaald onderwerp.
Werkwijze:
Welk doel wil je bereiken met het vraaggesprek. Wil je de leerlingen bijv.
testen of wil je hun beginsituatie kunnen inschatten? Aan de hand daarvan
bereid je gerichte vragen voor. Houd eventueel pen en papier gereed om
opmerkingen te noteren.
Vragen stellen:
1. duidelijkheid en eenduidigheid: de vraag moet duidelijk geformuleerd
worden en eenduidig zijn. Het taalgebruik dient zoveel mogelijk
aangepast te worden aan het niveau van de leerlingen. Voor de
leerlingen geldt dat hun antwoord duidelijk en eenduidig dient te
zijn.
2. pauze tussen de vraag en het antwoord: nadat de leerkracht de vraag
heeft gesteld wacht hij een aantal seconden,voordat hij de leerling
een vraag stelt De leerlingen gebruiken deze tijd om over het
antwoord na te denken, of om een antwoord te formuleren.
3. relevantie: de vragen dienen duidelijk gericht te zijn op het
bereiken van bepaalde doelen en niet afhankelijk te zijn van
bijkomstigheden. Als leerlingen bekend zijn met het doel zullen ze
waarschijnlijk trachten de vraag zo goed mogelijk te beantwoorden.
4. doorvragen: de leerkracht kan, indien nodig, doorvragen met de
bedoeling om een leerling,die een onvolledig of gedeeltelijk onjuist
antwoord heeft gegeven, te helpen.
5. complexiteit: het is aan te bevelen dat de leerkracht één vraag
tegelijk stelt. Vragen die kunnen leiden tot meerdere goede
antwoorden, vragen naar motieven voor bepaalde antwoorden en het
doorspelen van een gegeven antwoord naar andere leerlingen biedt
daartoe mogelijkheden.
De leerling beoordeelt de verschillende manieren die mogelijk zijn om
de vraag te benaderen en kiest er één van.
Tips:
- Laat leerlingen uitspreken.
- Laat meerdere leerlingen aan het woord.
- Voorkom dat steeds dezelfde leerlingen aan het woord zijn.
- Als je de beginsituatie van één leerling wilt weten, neem deze dan
apart.
- Noteer eventuele bijzonderheden meteen, anders vergeet je wie welke
opmerking heeft gemaakt.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 48
Leidraad didactische werkvormen
pagina 49
5.4
Brief schrijven
Als je vragen hebt voor een persoon of instantie is het vaak handig deze
mensen in te lichten d.m.v. een brief, waarin al je vragen en de
bijzonderheden staan.
Werkwijze:
Als leerlingen voor een opdracht een brief moeten schrijven is het handig
een werkblad uit te delen, waarop precies aangegeven staat hoe de indeling
van de brief moet zijn. Bespreek met de leerlingen wat er in de brief
behoort te staan en controleer deze voordat de leerlingen de brief gaan
versturen.
Tips voor de leerlingen:
1. De adressering: Aan: Hieronder naam en adres van de persoon of instantie
waar de brief naartoe gestuurd wordt.
2. De plaats en datum: De plaats (met een komma erachter) en de datum
voluit (zonder punt erachter), van de dag waarop je de brief schrijft.
3. Betreft: Hier schrijf je in een paar woorden waarover de brief gaat, dit
stukje zin begint niet met een hoofdletter. Kies voor 1 of 2
steekwoorden.
4. De aanspreekvorm: Achter de aanspreekvorm zet je altijd een komma. Heer
of mevrouw wordt altijd met kleine letter geschreven.
5. De eigelijke brief: Deze bestaat uit een inleiding, kern en een slot. De
alinea’s zijn duidelijk te onderscheiden.
6. De ondertekening en de afzender: Je sluit de brief af met:
met vriendelijk groet of hoogachtend ( als de brief een officieel
karakter heeft.) Hierna zet je er een komma achter.
7. Je zet handtekening onder je afsluitende groet. Tot slot schrijf je jouw
naam voluit, gevolgd door je adres en telefoon- en/of e-mailnummer.
En denk ook aan:
- Zorg dat je een kopie van de geschreven brief hebt, het kan namelijk zo
zijn dat je hem een tweede keer moet versturen, omdat er iets mis is
gegaan.
- Stuur de brief als het mogelijk is naar een persoon, er is zo veel meer
kans dat de brief ook daadwerkelijk daar komt waar jij hem wilt hebben.
- Maak de brief eerst in het klad en pas daarna in het net schrijven.
- Maak de brief leesbaar.
- Je kunt je brief natuurlijk altijd op de computer maken.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 50
5.4.1 Voorbeeld brief:
____________________________________________________________
1. Aan:
Mevrouw Pietersen
Regenpad 11
9988 VB Hilversum
2. Oss, 21 december 2000
3. Betreft: Prijslijst keukenapperatuur
4. Geachte mevrouw Pietersen,
5. In het antwoord op uw brief van 15 december jl. sturen wij onze
prijslijst (zie bijlage).
Zoals u ziet, hebben wij een groot assortiment keukenapparaten. De
meeste daarvan zijn uit voorraad leverbaar.
We maken u erop attent dat die apparatuur te bezichtigen is in onze
filialen in Oss en Nijmegen. De openingsuren staan vermeld op de
prijslijst.
We zien u reactie graag tegemoet.
6. Hoogachtend,
7. Bas Janssen
Mergelakker 3
5647 HJ Oss
telefoon: 06-67492366
e-mail: [email protected]
____________________________________________________________
Leidraad didactische werkvormen
pagina 51
5.5
Enquête
Je hebt een bepaalde probleemstelling, waar je vragen over wilt stellen.
De vragen zijn bedoeld voor een grotere groep.
Werkwijze:
Bedenk van tevoren door wie je de enquête wilt laten invullen. Wat voor
vragen moet je dan stellen. Zorg dat de vragen aansluiten bij de doelgroep.
Bedenk ook wat voor antwoord je wilt krijgen. En besluit dan of je open of
gesloten vragen moet stellen. ( Open vraag; iedereen geeft op zijn eigen
manier antwoordt op de vraag. Gesloten vraag; je hebt de antwoorden van
tevoren al bedacht, de mensen kunnen maar een bepaald aantal antwoorden
geven.
Een enquête kan op twee manieren gebruikt worden in het onderwijs:
A. De docent legt aan alle leerlingen een enquête voor om:
- de beginsituatie van de leerlingen te peilen;
- erachter te komen welke werkvormen en onderwerpen de leerlingen
aanspreken.
- erachter te komen hoe de leerlingen over bepaalde dingen denken, het nut
van onderwijs, jongeren in de maatschappij,enz.;
- te peilen hoe de leerlingen denken over de docent (manie van lesgeven,
omgang met leerlingen, zijn flexibiliteit, zijn inzet, enz.).
B. het enquête – leeronderzoek. De enquête wordt gebruikt als middel om
bepaalde dingen te onderzoeken.
Tips:
- maak de enquête niet te lang, anders kost het mensen te veel tijd om hem
in te vullen, dan doen ze het misschien niet meer serieus.
- Stel duidelijke vragen, dus niet een vraag die je op meerdere manieren
kan opvatten. Je kunt dan niets met de verkregen antwoorden.
- Als je de enquêtes uitdeelt, zorg dan ook dat je ze weer terug krijgt,
dus wachten totdat ze zijn ingevuld of duidelijk op de enquête vermelden
waar mensen hem naar toe moeten brengen als ze hem hebben ingevuld.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 52
5.5.1
Werkplan Enquête
Bedenk van tevoren door wie je de enquête wilt laten invullen. Wat voor
vragen moet je dan stellen. Zorg dat de vragen aansluiten bij de doelgroep.
Bedenk ook wat voor antwoord je wilt krijgen. En besluit dan of je open of
gesloten vragen moet stellen.
Open vraag; iedereen geeft op zijn eigen manier antwoordt op de vraag.
Gesloten vraag; je hebt de antwoorden van tevoren al bedacht, de mensen
kunnen maar een bepaald aantal antwoorden geven. Dit zijn bijvoorbeeld ook
meerkeuze vragen.
Werkwijze bij manier A. (de leerkracht legt een enquête voor aan alle
leerlingen)
1. De werkvorm wordt besproken middels een klassengesprek over het hoe,
wat en waarom van enquêtes.
2. De enquête wordt uitgedeeld en de leerkracht geeft, indien nodig,
enige verduidelijking.
3. De enquête wordt door de leerlingen ingevuld en wordt vervolgens weer
ingenomen.
4. De gegevens worden verwerkt. Dit kan bijvoorbeeld door elke leerling
te vragen de antwoorden op een vraag te verzamelen, te verwerken en
er daarna een kort verslag van te maken.
5. De eindresultaten worden op papier gezet en aan alle leerlingen
gegeven. Ze worden besproken en er kunnen afspraken gemaakt worden
over het verdere gebruik ervan. Dit hangt af van het doel van de
enquête.
Werkwijze bij manier B. (het enquête – leeronderzoek)
1. De werkvorm wordt besproken en uitgelegd.
2. Een of meerdere enquêtes worden bekeken:
Hoe ziet een enquête eruit?
Voor welke doelen is een enquête geschikt?
welke soort vragen wordt gesteld?
Hoe kan de informatie verwerkt worden?
Wat is de aard van de enquête?
3. vervolgens wordt vastgesteld welk probleem onderzocht gaat worden, en
wat men precies wil weten. Een goede probleemstelling geeft richting
aan het opstellen van de enquête.
4. De onderzoeksgroep wordt bepaald.
5. De enquête wordt opgesteld en besproken.
6. De enquêtes worden vermenigvuldigd en uitgedeeld of opgestuurd.
7. De gegevens worden verwerkt en geanalyseerd.
8. De resultaten kunnen aanleiding zijn voor verder onderzoek.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 53
5.5.2 Voorbeeld enquête
1) Hebben jullie een krant?
0
0
0
nee
soms
ja
2) Op welke krant zijn jullie geabonneerd?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………..
3) Hoe lang lees je de krant per dag
0
0
0
0
0-5 minuten
6-10 minuten
11-15 minuten
langer dan 15 minuten
4) Wat lees je meestal?
0
binnenlands nieuws
buitenlands nieuws
sport
strips en weerbericht
wat er op de televisie komt
0
0
0
0
5) Knip je wel eens dingen uit de krant om te bewaren?
0
Ja
0
wel eens ooit
0
Nee
6) Als je gratis een maand lang een krant naar keuze zou krijgen, zou je
daar dan blij mee zijn?
0
Ja
0
Dat weet ik niet
0
Nee
Leidraad didactische werkvormen
pagina 54
5.5.3 Beoordelingsformulier Enquête
Je kunt de enquête van tevoren beoordelen als alleen de vragen nog zijn
gemaakt of je kunt wachten totdat de enquête daadwerkelijk is afgenomen.
Naam leerling:
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….…………………
……………………………………………………………………………………………..
1 2 3 4 5
Zijn de open vragen ook daadwerkelijk open?
0 0 0 0 0
Hoe is de lay-out?
0 0 0 0 0
Sluiten de vragen aan bij de doelgroep?
0 0 0 0 0
Sluit het taalgebruik aan bij de doelgroep?
0 0 0 0 0
Is het doel van de enqute duidelijk weergegeven?
0 0 0 0 0
Zijn de vragen eenduidig (of kunnen verschillende mensen
de vragen verschillend interpreteren)?
0 0 0 0 0
Is de enquête niet te lang/ te kort?
0 0 0 0 0
………………………………………………………………………………
0 0 0 0 0
………………………………………………………………………………
0 0 0 0 0
,………………………………………………………………………………
0 0 0 0 0
1=
2=
3=
4=
5=
onvoldoende
matig
voldoende
ruim voldoende
goed
Beoordeling :
(Aantal ingekleurde ballen / totaal aantal ballen) X 10 = eindcijfer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 55
5.6
De mediatheek
Vroeger had elke school een bibliotheek, een ruimte waarin boeken waren
opgeslagen. Onder de mediatheek vallen niet alleen boeken, maar ook
videobanden, casettes, cd-roms, internet, kranten, computers, platen, diaseries en naslagwerken. Elke school is tegenwoordig in het bezit van een
mediatheek waar leerlingen via een schoolpas allerlei dingen kunnen lenen
en bekijken, Het is dus ook een uitstekende plaats om aan informatie te
komen voor presentaties en werkstukken. Het is handig om leerlingen aan het
begin van hun schoolcarriere een rondleiding te geven door de mediatheek.
Hoe moet je boeken vinden en hoe bekijk je cd-roms etc. Als ze de
basisbeginselen eenmaal weten kun je ze voortaan altijd verwijzen naar de
mediatheek voor het verzamelen van informatie.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 56
6.
Informatie verwerken
6.1
Het maken van verslagen:
Het maken van een verslag is een vak apart. Een leerling/student kan van
allerlei zaken een verslag maken:
1. Een verslag in de vorm van een werkstuk of scriptie, naar aanleiding van
literatuuronderzoek, een interview, een enquête etc.
2. Een practicumverslag wordt geschreven naar aanleiding van een practicum
dat is uitgevoerd.
3. Met name in de biologie gebruiken we ook vaak een tekenverslag, waarbij
een tekening van een preparaat tijdens het practicum is gemaakt.
Met behulp van deze notitie zouden een aantal doelen kunnen worden bereikt:
1. Allereerst zou de student zelf in staat moeten zijn, in beperkte tijd,
een goed verslag te schrijven.
2. De student zal als docent zijn leerlingen kunnen begeleiden bij het maken
van een verslag.
3. Op de laatste plaats kan de student criteria aanleggen om een verslag te
corrigeren.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 57
6.1.1 De indeling van een verslag
Elk verslag bestaat uit zes onderdelen:
1. Een titelpagina
deze bevat: de titel van het verslag,
je naam (en eventueel de naam van een medewerker),
de groep waarin je zit,
de datum waarop je het verslag hebt ingeleverd en
de docent bij wie je hebt ingeleverd.
2. Een inleiding
deze bevat: het onderwerp van het verslag,
je motivatie voor het gekozen onderwerp,
het doel van het verslag,
de vraagstelling en
een korte inhoud.
De inleiding is meestal kort, ongeveer één pagina.
3. Het middendeel
deze bevat: de uitwerking van het onderwerp.
Zorg er voor dat
de volgorde van de informatie logisch is. Denk in elk geval aan de
volgorde in tijd, maar werk ook van algemene - naar specifieke
informatie, van concreet naar abstract en van oorzaak naar
gevolg.
de tekst een samenhangend geheel is, geef dus het verband tussen
verschillende tekstonderdelen aan.
er een goede indeling in hoofdstukken en paragrafen is. Het
handigst gebruik je daarvoor alleen maar cijfers.
4. De conclusie
deze bevat: een korte samenvatting van het middendeel (bij een kort verslag
is dat natuurlijk niet nodig)
het antwoord op de vraagstelling
enkele afsluitende zinnen.
5. De bronvermelding
deze bevat: een lijst van boeken, tijdschriften, folders
Zorg er voor dat je steeds dezelfde vorm bij een
verwijzing hanteert:
Halewijn, Elwine, Het schrijven van een verslag,
Stichting IVIO, Lelystad, 1996
Leidraad didactische werkvormen
pagina 58
6.1.2.
Stappen bij het schrijven van een verslag:
Wanneer je jezelf steeds houdt aan dezelfde indeling van een verslag heb je
de globale opzet voor je verslag al klaar. Je zou bij wijze van spreken al
kunnen beginnen aan je titelpagina. Maar pas op loop niet te snel van
stapel, doorloop altijd de volgende vijf stappen:
1. Plannen
 Kies een onderwerp.
 Verzamel informatie.
 Kies welke informatie (boeken) je gaat gebruiken.
 Maak een opzet voor je verslag.
2. Inleiding uitwerken en nakijken
 Schrijf m.b.v. je opzet een inleiding.
 Lees en verbeter je inleiding:
a) staat er alles in?
b) staat de informatie in de goede volgorde?
c) kun je de inleiding nog duidelijker maken?
d) is alle informatie wel nodig?
e) is de structuur van de tekst duidelijk (indeling in alinea’s)
 Staan er spellingfouten in?
3. Middendeel uitwerken en nakijken
 Schrijf het middendeel m.b.v. je opzet en je inleiding.
 Lees en verbeter je middendeel:
a) geeft het middendeel antwoord op je vraagstelling?
b) is uitgelegd hoe het antwoord is verkregen?
c) staat de informatie in de goede volgorde?
d) kun je het middendeel nog duidelijker maken?
e) is alle informatie wel nodig (overbodige informatie weghalen)?
f) is de structuur van de tekst duidelijk (indeling in paragrafen en
hoofdstukken)
 Staan er spellingfouten in?
4. Conclusie uitwerken en nakijken
 Schrijf de conclusie m.b.v. je opzet, je inleiding en middendeel
 Lees en verbeter je conclusie:
a) sluit de conclusie aan op je vraagstelling?
b) bevat de conclusie geen nieuwe onderdelen (die niet in het
middendeel staan?)
c) staat de informatie in de goede volgorde?
d) kun je de conclusie nog duidelijker maken?
e) is alle informatie wel nodig (houd de conclusie bondig!)?
f) is de structuur van de tekst duidelijk (indeling in paragrafen en
hoofdstukken)
 Staan er spellingfouten in?
5. Het verslag afmaken
 Denk aan zinvolle illustraties.
 Elk hoofdstuk is genummerd en begint op een nieuwe pagina.
 Boven elke paragraaf zit een witregel. (En uiteraard is ook de
paragraaf genummerd!)
 Geef alle pagina’s, behalve de titelpagina, een nummer.
 Maak een goede inhoudsopgave en bronvermelding.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 59
6.2
Het practicumverslag
Als je de indeling van je practicumverslag bij de uitvoering van het
practicum in je hoofd hebt, kun je tijdens dat practicum aantekeningen
maken, zodat je verslag aan het einde van je experiment eigenlijk al klaar
is:
1. Titel
2. Doelstelling
 Waarom doe je dit experiment? Wat wil je te weten komen?
 Wees zo volledig mogelijk.
 Bij het doel stel je een vraag, de vraag- of probleemstelling, die
je met het experiment denkt te kunnen beantwoorden.
 In de conclusie beantwoord je vervolgens de getselde vraag.
3. Hypothese
 Wat verwacht je? Wat denk je dat het antwoord is op de vraag die je
hierboven hebt gesteld?
 De hypothese sluit aan bij je doel, je wilt iets te weten komen en
je hebt daar een bepaalde verwachting bij.
 Bij een hypothese doe je een algemene uitspraak over het onderwerp
van de proef.
4. Materiaal
 Welke materialen heb je bij de proef nodig?
 Iemand anders moet de proef na kunnen doen, wanneer hij de
beschikbare materialen heeft.
 Denk vooral aan de maten van bijvoorbeeld het glaswerk en aan de
concentraties van de al dan niet verdunde vloeistoffen.
5. Werkwijze
 Wat heb je gedaan tijdens het experiment?
 Schrijf precies op wat je gedaan hebt, ook hier geldt: Iemand
anders moet het precies zo na kunnen doen!
 Soms verduidelijkt een tekening de
Werkwijze.
6. Resultaat
 Wat heb je waargenomen?
 Je schrijft hier op wat je ziet, ruikt, hoort, voelt of proeft! Je
schrijft dus niet op wat je denkt dat er gebeurd is, dat is
namelijk een interpretatie en die hoort thuis bij de conclusie!
 Je schrijft alleen relevante zaken op (dus niet dat je een
reageerbuis hebt laten vallen).
 Soms verduidelijkt een tekening het resultaat
7. Conclusie
 Wat blijkt er uit de resultaten? Kun je de resultaten verklaren?
 Je vergelijkt het doel en de hypothese met de resultaten. Daarmee
neem je de hypothese aan of je verwerpt hem.
Nogmaals, als je verstandig bent houd je een ‘format’ bij je practicum, en
je vult dat terplekke in. En als je netjes werkt kun je het aan het einde
van het practicum inleveren:
Leidraad didactische werkvormen
pagina 60
6.2.1 Werkblad bij het practicumverslag
Naam: ____________________________Groep: _________________
Datum: ___________________________Docent: _________________
Titel
Doelstelling
Hypothese
Materiaal
Werkwijze
Resultaat
Conclusie
Leidraad didactische werkvormen
pagina 61
6.2.2 Beoordelingformulier bij het verslag
Naam leerling: --------------------------------------------------Klas:----------------Bevat de kaft alle informatie?
Heeft het verslag een titel?
Is er een inhoudsopgave?
Zijn de pagina's genummerd?
Staan alle doelstellingen erin?
0
0
0
0
0 0
0
Is de hypothese volledig?
0
Worden alle materialen volledig vermeld?
0
Is de werkwijze volledig vermeld?
0
Hoe is het resultaat?
0
Zijn de bronnen van informatie vermeld? ( literatuurlijst)
Zijn de juiste conclusies getrokken?
0 0 0
Hoe was de inzet tijdens de les?
0
Ziet het totaal er verzorgt uit?
0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0
0
0
0
0
0
0
0 0 0
0 0
0 0
0 0 0 0
0
0
0
Beoordeling:
(Aantal gekleurde ballen / totaal aantal ballen) X 10 = eindcijfer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 62
6.3.
Het tekenverslag
Het tekenverslag zou er in principe hetzelfde uit moeten zien als een
practicumverslag, je hebt per slot van rekening en practicum uitgevoerd en
daarom geldt ook hier het principe van een exacte wetenschap: Een ander zou
met dezelfde materialen en dezelfde uitvoering tot exact dezelfde
resultaten moeten kunnen komen.
Toch wordt het tekenverslag vaak ingekort:
1. Titel
 Waarvan heb je de tekening gemaakt?
 Welke vergroting heb je gebruikt?
 Wat voor soort doorsnede heb je getekend?
2. Doelstelling
 Waarom doe je dit experiment? Wat wil je leren?
3. Materiaal
 Welke materialen heb je bij de proef nodig?
 Gebruik altijd een scherp potlood!
4. Werkwijze
 Wat heb je gedaan tijdens het experiment?
 Schrijf precies op wat je gedaan hebt.
5. Resultaat
 Wat heb je waargenomen?
 Je tekent wat je ziet! Je tekent dus niet wat je denkt dat je ziet,
dat is namelijk een interpretatie! In boeken zie je vaak de mooiste
illustraties, deze hebben vaak een didactische waarde, maar zijn
geen weergave van de werkelijkheid!
 Geef met behulp van pijlen aan wat er zichtbaar is.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 63
6.3.1 Beoordelingsformulier bij een tekenverslag
Naam leerling: --------------------------------------------------Klas:----------------Hoe is de verslaggeving?
-
Heeft het de tekening een titel?
Wordt er vermeld wat er getekend is?
Wordt de vergroting aangegeven?
Wordt de doelstelling aangegeven?
Is er beschreven welke materialen er
gebruikt zijn tijdens het practicum?
Is de werkwijze volledig vermeld?
…………………………………………………………….. 0 0 0 0 0
…………………………………………………………….. 0 0 0 0 0
0
0 0 0 0 0
0
0 0 0
0 0
0
Voldoet het tekenverslag aan de tekenregels?
-
strakke lijnen
rechte lijnen voor benoeming onderdelen
goede benoeming onderdelen
goede gelijkende tekening
grote tekening
naam en onderwerp op tekenblad
aanwezigheid en inzet tijdens practicum
Is er met potlood getekend?
……………………………………………………………. 0 0 0 0 0
……………………………………………………………. 0 0 0 0 0
0 0
0 0
0 0 0 0
0
0
0
0 0 0 0 0
0 0
0
0
0
0
Beoordeling:
(Aantal gekleurde ballen / totaal aantal ballen) X 10 = eindcijfer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 64
6.4
Samenvatting maken
Om een beter tekstbegrip te krijgen is het goed om een samenvatting van de
stof te maken. Als je een tekst wilt samenvatten schrijf je alleen die
dingen op die van belang zijn.
Werkwijze:
Als de leerlingen een goede samenvatting willen maken, zijn de volgende
punten van belang.
De leerlingen kunnen het thema (onderwerp/ titel) bepalen van een
tekst.
Leerlingen kunnen zinsdelen selecteren die minder belangrijk zijn.
Leerlingen kunnen een aantal sleutelwoorden selecteren en deze in een
schema onderbrengen.
De leerlingen kunnen de belangrijke boodschap van de tekst in een of
twee zinnen weergeven.
Tips:
Vooral als leerlingen grote lappen tekst moeten lezen/ leren is het
van belang dat ze de hoofdzaken van de bijzaken kunnen onderscheiden.
Alle leerlingen zullen tijdens hun loopbaan leren samenvatten bij het
vak Nederlands.
Je kunt het leerlingen altijd makkelijker maken door van tevoren aan
te geven wat van belang is en wat eventueel op een proefwerk wordt
gevraagd.
Houd je bij proefwerken ook altijd aan de hoofdzaken.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 65
6.5
Grafieken en diagrammen
Als je een verslag of een presentatie maakt, is het altijd handig om
resultaten in een grafiek of diagram te zetten. De verkregen resultaten
worden zo overzichtelijk en duidelijke conclusie kunnen getrokken worden.
Een voorbeeld van een diagram en een grafiek.
voorbeeld diagram
18
16
14
12
10
Reeks1
8
6
4
2
0
1
2
3
4
5
6
16
14
12
10
8
6
4
2
0
Reeks1
1
2
3
4
5
6
Werkwijze:
 Open microsoft Excel.
 Vul je resultaten in een kolom in. (een kolom gaat van boven naar
beneden)
 Selecteer deze kolom, door er met je muis op te klikken. (je gaat
bovenaan de kolom staan klikt je linker muis knop in en trekt je muis
naar beneden tot aan het einde van je kolom.)
 Klik op invoegen, bovenin de werkbalk.
 Klik vervolgens op grafiek.
 Er komt nu een vierkant in beeld, met allerlei verschillende soorten
grafieken en diagrammen, kies de grafiek uit die je wilt hebben.
Klik deze aan en klik vervolgens op volgende.
 Volg de aanwijzingen die worden gegeven, klik steeds als je tevreden
bent op volgende, totdat je op voltooien kunt drukken.
 De grafiek komt nu in je Excel bestand, je kunt hem nu nog aanpassen,
bijv groter of kleiner maken.
 Selecteer je grafiek en klik op het knopje kopiëren op de werkbalk.
 Open nu je word bestand, ga met je muis staan op de plaats waar je de
grafiek wilt hebben en klik op het knopje plakken op de werkbank.
 De grafiek komt te voorschijn, door met je muis op de grafiek te
klikken kun je hem nog verplaatsen en aanpassen.
 Sla je bestand op.
Je kunt ook een diagram maken in microsoft Word, dit doe je als volgt.
 Klik op invoegen boven in de werkbalk
 Vervolgens op figuur en daarna op grafiek.
 Je ziet nu een bestaande grafiek in beeld. Je kunt nu je eigen
resultaten gaan invullen. Ook kun je de beschrijving van de grafiek
invullen. De kolom beschrijving komt op de y-as (van boven naar
beneden) en de rij-beschrijving komt op de x-as (van links naar
rechts). Je kunt de beschrijvingen natuurlijk ook weglaten. Maak de
hokjes dan leeg.
Tips:
- Bedenk van tevoren, hoe je
grafiek past het beste bij
- Voeg bij je grafiek ook de
grafiek geen getallen kunt
resultaat.
Leidraad didactische werkvormen
wilt dat de grafiek eruit komt te zien. Elke
jou resultaten.
tabel met alle resultaten, omdat je uit de
halen, je krijgt vooral een overzicht van het
pagina 66
-
Bij het maken van een grafiek in Word, heb je lang niet zoveel keuze en
mogelijkheden als bij een grafiek in Excel, maar bij simpele resultaten
is hij goed bruikbaar.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 67
7
Presentatievormen:
7.1
Spreekbeurt:
Een spreekbeurt wordt door leerlingen vaak als een hel ervaren. Het is
echter wel een hele leerzame methode. Ze leren informatie op te zoeken over
hun eigen onderwerp, deze informatie over te dragen aan de klas en met
commentaar om te gaan die vanuit de klas komt. Vaak vinden leerlingen het
eng om voor de klas te staan door gebrek aan zelfvertrouwen. Om het
zelfvertrouwen op te peppen is een goede voorbereiding door de leerlingen
erg belangrijk. Bij die voorbereiding kan de leraar ook een belangrijke rol
spelen.
Werkwijze:
Voor het kiezen van een onderwerp heb je drie mogelijkheden. Leerlingen
kiezen zelf een onderwerp, het onderwerp kan worden opgelegd of een
mengelmoes van beide. Dat laatste krijgt vaak de voorkeur. Je zorgt daarbij
voor een lijst met daarop een aantal onderwerpen waaruit leerlingen kunnen
kiezen. Een andere mogelijkheid is een algemeen onderwerp te geven, bijv.
productieprocessen, waarbij leerlingen zelf nog alle kanten op kunnen. Het
voordeel hiervan is dat je leerlingen hiermee een bepaalde richting op kunt
sturen, maar dat ze zelf binnen een bepaalde grens nog kunnen zoeken wat
zij leuk vinden. Dit motiveert leerlingen dan toch meer dan wanneer ze een
onderwerp opgelegd krijgen. Het spreekt voor zich dat je van te voren wel
weet welke onderwerpen leerlingen gekozen hebben, zodat niet iedereen het
zelfde onderwerp heeft.
Tips voor de docent:
- Maak van te voren een bolletjesformulier/ puntenlijst met daarop een
aantal punten waarop je gaat letten tijdens een spreekbeurt. Zo wordt
iedereen gelijkwaardig beoordeeld.
- Geef aan waar leerlingen hun informatie vandaan kunnen halen.
- Zorg voor constante rust in de klas. Vaak is het zo dat leerlingen die
al geweest zijn geen aandacht meer hebben voor andere. Je zou bijv. de
punten pas bekent kunnen maken nadat iedereen geweest is. Van te voren
geef je aan dat hun punt niet alleen afhankelijk is van de spreekbeurt
die zei zelf geven, maar ook de aandacht die ze voor de medeleerling
hebben. Onrust in de klas maakt de leerling die ervoor staat alleen maar
onzeker.
- Laat leerlingen actief luisteren. Dit kun je bijv. doen door ze bij elke
spreekbeurt een paar positieve als negatieve punten op papier te laten
zetten. Een andere mogelijkheid is iedereen te verplichten tijdens de
spreekbeurt een vraag te bedenken die ze aan die persoon na afloop
kunnen stellen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 68
Leidraad didactische werkvormen
pagina 69
7.1.1 Tips voor leerlingen bij het opzetten van een spreekbeurt:
1. Begin met een korte inleiding waarin je, je motivatie over je gekozen
onderwerp vertelt.
2. Maak een goed verhaal met een begin, midden en een slot.
3. Schrijf een paar kernwoorden op een briefje dat je bij de hand houdt, je
kunt hier dan even op spieken als je niet meer weet wat je moet gaan
vertellen.
4. Maak het niet te ingewikkeld; bij een kort duidelijk verhaal blijf je de
mensen boeien.
5. Maak je zinnen niet te lang, spreek niet te snel en gebruik zo min
mogelijk moeilijke woorden.
6. Neem in je achterhoofd dat jij veel van dit onderwerp weet, maar dat
voor velen het onderwerp totaal nieuw kan zijn, zodat niet alles
vanzelfsprekend hoeft te zijn.
7. Als je gebruik maakt van een overheadprojector (sheet) leid je de
aandacht van je af. De leerlingen kijken dan naar de sheet en niet naar
jou. Ook kan het een goede leidraad zijn.
8. Probeer oogcontact te maken met de klas. Als je liever geen oogcontact
hebt, kun je net over de hoofden van de leerlingen heen kijken. Zij
denken nu dat je hen wel aankijkt.
9. Laat ook dingen zien, dit maakt je verhaal een stuk levendiger. Neem
bijv. foto’s, dia’s of film materiaal mee.
10.
Gebruik ook het bord waar nodig. Zet bijv. bij aanvang je onderwerp
op het bord zodat iedereen weet waar je spreekbeurt over gaat.
11.
Zorg dat je voor iedereen verstaanbaar bent.
12.
Maak aan het eind een korte samenvatting met de kernpunten van je
spreekbeurt.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 70
7.1.2 Beoordelingsformulier spreekbeurt:
Naam leerling: --------------------------------------------------Klas:----------------1 2 3 4 5
Heb je het idee dat de leerling weet waar hij/zij het over heeft?
0 0 0 0 0
Gebruikt de leerling het bord, sheets of andere materialen?
0 0 0 0 0
Geeft de leerling een duidelijk overzicht van het onderwerp?
0 0 0
Is het verhaal kort en duidelijk?
0 0 0
Hoe is de opbouw van het verhaal? (is er een inleiding, midden ,slot)
0 0 0
Hoe is de verstaanbaarheid? (niet te vlug/ langzaam/te zacht etc. )
0 0 0 0 0
Kent de leerling het verhaal in grote lijnen uit zijn hoofd?
0 0 0 0 0
Betrekt hij/ zij de klasgenoten in zijn verhaal?
0 0 0
Hoe worden de vragen uit de klas beantwoord?
0 0 0
…………………………………………………………………………………………… 0 0 0 0 0
…………………………………………………………………………………………… 0 0 0 0 0
…………………………………………………………………………………………… 0 0 0 0 0
1=
2=
3=
4=
5=
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
onvoldoende
matig
voldoende
ruim voldoende
goed
Beoordeling :
(Aantal ingekleurde ballen / totaal aantal ballen) X 10 = eindcijfer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 71
7.2
Stellingenspel
De leerlingen kunnen hun mening geven over bepaalde stellingen. Het
affectieve in de leerling wordt aangemoedigd. De leerling is verplicht mee
te denken en een eigen mening te vormen.
Werkwijze:
De leraar of de leerlingen maken een paar stellingen. Deze kunnen
klassikaal of in groepjes worden behandeld. Leerlingen moeten het met
stelling eens of oneens zijn, of hier tussenin zitten. Vervolgens wordt
over de verschillende meningen gediscussieerd.
Tips;
- Als er klassikaal een stelling wordt behandeld, is het van belang dat je
goed oplet dat niet steeds dezelfde leerlingen aan het woord laat. En
dat andere niets durven te zeggen. Het is een idee om leerlingen een
cijfer te laten geven voor de stelling. Bijv.: 1: helemaal mee eens 2:
mee eens 3; geen mening 4; mee oneens 5; helemaal mee oneens. Deze
kunnen vervolgens op het bord verzameld worden, zo komt de mening van
iedereen ter sprake.
- De klas kan ook in groepjes worden verdeeld. Een leerling leest de
stelling voor en de andere geven er een punt voor. Nu kan er per groepje
over het punt worden gediscussieerd. Daarna kunnen de punten nog eens
klassikaal besproken worden.
- Je kunt de leerlingen hun commentaar anoniem op een briefje laten
schrijven. Haal deze briefjes vervolgens op. Je kunt nu willekeurig een
aantal meningen in de groep gooien, zonder dat de klas weet welke
leerling deze mening heeft.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 72
-
7.3
Rollenspel
Een rollenspel is een soort toneelstukje. Je moet in de huid van een
persoon kruipen en je in hem/ haar verplaatsen. De deelnemers spelen een
situatie uit de werkelijkheid (na). Elke deelnemer heeft een bepaalde rol
en probeert zich in te leven in de persoon die hij speelt. Meestal gaat het
bij een rollenspel om de nabootsing van een situatie, waarbij sprake is van
een (complexe) interactie tussen een aantal personen: conflict oplossen,
voor jezelf opkomen e.d. De nadruk ligt hierbij op spel als leerexperiment.
Reden om een rollenspel te spelen kunnen zijn:
- Het leren omgaan . . . .. Door het spelen van rollenspelen kunnen
inzicht en vaardigheden in het omgaan met situaties, met zichzelf en met
anderen vergroot worden.
- Het is een goede methode om inzicht in groepsverschijnselen te krijgen,
om op grond daarvan te komen tot een meer open gedrag en betere
samenwerking tussen leerlingen.
- het is een goede methode om bepaalde sociale vaardigheden en rollen te
oefenen.
- Door middel van een rollenspel kunnen leerlingen zich bewust worden van
motieven die een rol spelen bij hun eigen doen en laten.
- Leerlingen krijgen inzicht in bepaalde problemen en leren creatief naar
oplossingen te zoeken.
- Rollenspelen kunnen een hulp zijn voor het krijgen van begrip voor
standpunten van anderen.
Werkwijze;
1. Bepaal het leerdoel. daarbij kan je denken aan: bewustwording van …,
inzichtontwikkeling in …, training in …, enz.
2. Ontwerpen van de spelsituatie. Maak een beschrijving van de
spelsituatie, maak rollen voor de spelers, formuleer opdrachten voor
de toeschouwers en bereid het spel voor.
Hierbij moet je letten op de volgende punten:
- is de situatie speelbaar dus voldoende concreet?
- is het probleem voor de spelers begrijpelijk en invoelbaar?
- is het nodig om de rollen helemaal uit te schrijven of juist niet?
- is het nodig om een bepaalde speelruimte vrij te maken en voor
bepaalde
attributen te zorgen?
- wat is de beste opstelling van de toeschouwers?
- zijn de rollen voldoende op elkaar afgestemd?
3. Introductie van het rollenspel in de klas.
4. Instructie voor het rollenspel en voorbereiding.
Hierbij kunnen de volgende punten van belang zijn:
- waar gaat het spel precies over?
- hoeveel rollen zijn er?
- het uitdelen van de algemene situatiebeschrijving aan alle
leerlingen en de rolbeschrijvingen aan de spelers;
- instructie voor de toeschouwers;
- aan de spelers de tijd geven om de rollen door te lezen, zich in
te leven en e.v.t. verduidelijking te vragen. Dit kan het beste
buiten de speelruimte gebeuren.
Een aantal deelnemers vindt het rollenspel een bedreigende werkvorm. Wat
kan een docent doen om deze vooroordelen/ bedreigingen voor de deelnemers
weg te nemen?
- Het uitdelen van de rollen kan het best door de docent gebeuren.
vrijwilligers gaan voor, iemand dwingen om te spelen heeft niet
veel zin.
- Voor de leerlingen moet duidelijk zijn dat het gaat om
experimenterend oefenen, zonder dat je daarop getoetst wordt.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 73
Zeg als docent ook nadrukkelijk wat je goed vond.
De klas als groep hoort de deelnemers een veilig leerklimaat te
bieden.
- De spelsituatie mag niet te ingewikkeld zijn.
5. Spelen van het rollenspel. Hierbij dient de leerkracht niet te snel
in te
willen grijpen.
6. Nabespreking. Dit kan direct na de bespreking plaatsvinden. De
functie is om van mekaars ervaringen te leren.
7. Evaluatie. Daarbij gaat het erom na te gaan of het leerdoel is
bereikt en om gezamenlijk de opgedane ervaringen te bespreken.
-
Laat de leerlingen zoveel mogelijk informatie zoeken over de persoon die ze
gaan spelen, ze moeten in de huid van die persoon kunnen kruipen.
Als er in groepjes gewerkt wordt, zie er dan op toe dat er een goede
voorbereiding en rolverdeling is.
Tips:
- De leerlingen hoeven het
gevoelens van de persoon
vanuit zijn oogpunt goed
- Zorg dat iedereen altijd
geen zin.
Leidraad didactische werkvormen
niet altijd eens te zijn met de ideeën en
die ze spelen, het is belangrijk dat ze er
over nadenken.
serieus mee doet, anders heeft het rollenspel
pagina 74
7.4
Simulatiespel
Bij een simulatiespel wordt een situatie nagespeeld. Bijv. een vergadering,
actiegroep, gemeenteraad etc. Er moet een besluit of een beslissing worden
genomen of er wordt een advies gegeven. Het verschil met het rollenspel is
dat bij het simulatiespel een duidelijke structuur al vastligt. De spelers
hebben een omschreven rol en moeten binnen vastgelegde regels inzicht
proberen te verkrijgen in een proces of systeem, die vereenvoudigd uit de
werkelijkheid is afgeleid. Bij simulatiespelen gaat het meestal om de
competitie en/of communicatie tussen verschillende groepen met
verschillende belangen.
Werkwijze:
De opdracht wordt uitgedeeld. Je legt de samenstellingen uit, welke
groeperingen of partijen worden vertegenwoordigd. Of er een voorzitter etc.
is.
De vergadering moet worden voorbereid. Deel de leerlingen in of vraag bij
welke groepering zij deel willen nemen. Geef de leerlingen van de
verschillende partijen een stencil met de regels van de betreffende
procedure. De leerlingen kunnen dit nu in groepjes gaan voorbereiden.
Hierna vindt de eigenlijke vergadering plaats. Na de vergadering wordt er
een nabespreking of leergesprek gehouden ter evaluatie.
Tips:
- Stel een bepaalde tijd in voor de vergadering en stop ook precies op
dit moment, zorg dat het niet uit de hand loopt.
- Laat de leerlingen na de vergadering even stoom afblazen.
- De docent moet van te voren duidelijke leerdoelen formuleren.
- Houd rekening met de beginsituatie van de leerlingen wat betreft hun
interesse, niveau en inzicht.
- Houd rekening met de sociale vaardigheden van de leerlingen.
- Simulatiespelen maken en uittesten vergt veel tijd voor de docent.
Sterke kanten:
- Cognitief: de leerlingen verwerven inzicht in
algemene regels en principes, tevens zijn ze
probleemoplossend bezig.
- Affectief: de leerlingen krijgen inzicht in het
gedrag van zichzelf en dat van anderen.
- Sociaal: de leerlingen leren luisteren,
discussiëren, vergaderen, beslissingen nemen,
e.d.
- Onderwijskundig: simulatiespelen werken sterk
motivatieverhogend. Het is een ‘natuurlijke’,
speelse werkvorm. Er is vaak sprake van directe
feedback *directe consequenties van genomen
stappen). De gegeven structuur werkt bevorderend
voor de wat geremde leerlingen.
Zwakke kanten:
- De voorbereiding kost veel tijd.
- Het gevaar bestaat dat sommige spelen het competitie- element gaat
overheersen boven bijvoorbeeld het educatieve karakter van het spel.
- Organisatorisch kunnen er problemen ontstaan. zo zijn bijvoorbeeld
verschillende aaneengesloten lesuren nodig.
- Sociale spanningen kunnen optreden (competitie- en belangenstrijd).
Leidraad didactische werkvormen
pagina 75
7.5
Gezelschapsspel
Onder gezelschapsspel verstaan we monopoly, ganzenborden etc.
Je kunt het gezelschapsspel als presentatievorm of als leerdoel gebruiken.
Werkwijze:
Het bord bestaat uit een landsdeel, stad of een ander parcours. Er zijn
bijbehorende spelregels gemaakt. Je kunt een bestaand bord gebruiken met
eigen regels en gemaakte kaartjes, opdrachten en pionnen. Je kunt ook zelf
een bord maken of de leerlingen dit laten doen.
Tips:
- Zorg dat er netjes op de beurt wordt gewacht. Misschien moeten er
(educatieve) kaartjes met opdrachten worden voorgelezen.
- Laat het educatieve karakter niet verloren gaan.
- Zorg dat er geen competitie optreedt, het draait om het leerproces.
- Trek genoeg tijd uit.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 76
7.6
Quiz:
Een quiz is een leuke manier om de kennis van de leerlingen te testen.
Leerlingen zitten al snel in het spel verwikkeld. Een leerling die veel
weet kan een ander stimuleren met zijn goede antwoorden. Het is gebleken
dat leerlingen onderling snel informatie van elkaar overnemen.
Werkwijze:
Verdeel de klas in groepjes. Elke groep krijgt een nummer. Per groepje
wordt er een aantal vragen gemaakt (aantal groepjes min één) die gaan over
een bepaald onderwerp, hoofdstuk, tekst. Bij de vragen worden op een apart
blaadje de antwoorden geschreven. Vervolgens wordt bij elke vraag het
groepsnummer vermeld. Alle vragen plus antwoorden komen bij de quizmaster
terecht (de leerling die de presentatie geeft). Deze legt de vragen zo op
tafel dat van elk groepje een vraag terecht komt behalve van het groepje
zelf. De groepsnummers kunnen het best op papier gezet worden zodat het
voor de leerling die de presentatie geeft een beter overzicht te geven bij
het wisselen van de beurten. Ieder groepje krijgt nu om de een vraag en mag
maar één keer antwoorden. Is het antwoord goed dan krijgt dit groepje 2
punten, is het antwoord fout dan gaat deze vraag voor 1 punt door naar het
volgende groepje. Aan het einde worden de punten opgeteld en is de gene met
de meeste punten de winnaar.
Tips:
- Bij deze werkvorm juist een goede voorbereiding heel erg belangrijk.
Probeer
van tevoren de quiz een keer uit om zo een goed inzicht te krijgen in het
spel.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 77
7.7
Tentoonstelling
Je kunt met de klas een tentoonstelling geven over een bepaald onderwerp.
Dit zal vanuit meerdere kanten belicht worden. Het kan openbaar zijn voor
de school en misschien zelfs ouders en buurtbewoners.
Werkwijze:
Zoek een goede locatie voor de tentoonstelling. Bespreek het onderwerp met
de leerlingen of kies met de leerlingen een goed onderwerp uit. De klas
wordt in groepjes verdeeld en elk groepje krijgt een eigen onderdeel van de
tentoonstelling. Bijv. de reclame ervoor, een informatiestand,
discussiehoekje of filmhoekje en bereidt dit goed voor. Daarna wordt de
locatie gezamenlijk ingericht en kan de tentoonstelling geopend worden voor
publiek.
Tips:
- Zorg voor een goede ruimte voor de tentoonstelling.
- Als je wilt dat er publiek komt kijken naar de tentoonstelling is het van
belang reclame te maken. Bijv. in de plaatselijke krant of op de lokale
omroep.
- Laat de leerlingen merken dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun
onderdeel.
- Geef de leerlingen ruimte voor eigen ideeën. Ze kunnen hun creativiteit
kwijt.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 78
7.8
AV-presentatie
Leerlingen gaan zelf opzoek naar/ maken zelf videobanden, geluidsopnamens,
dia’s etc. Daarbij vertellen ze zelf hun verhaal.
Werkwijze:
Leerlingen kiezen zelf een onderwerp of krijgen dit aangeboden. Naar
aanleiding daarvan gaan ze opzoek in mediatheek naar bruikbare materialen.
Wanneer er wat materialen gevonden zijn, wordt er een draaiboek opgezet.
Aan de hand van de draaiboek kan dan de presentatie gegeven worden.
Tips:
- Begin de presentatie met een inleiding en sluit af met een
samenvatting.]
- Zet de band steeds even stil, en leg gedeelten uit die niet voor
iedereen duidelijk zijn.
- Stel vragen tijdens de presentatie om leerlingen erbij te betrekken.
- Zorg dat alles van tevoren klaar staat, en dat de apparatuur werkt.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 79
7.9
Collage
Een collage is een presentatie van een bepaald onderwerp. Je kunt allemaal
informatie en fotomateriaal verzamelen, die je vervolgens op bijv. een
stuk karton plakt. Het ligt aan je bedoeling hoe je de collage maakt, hij
kan druk zijn en vol staan met informatie, maar ook overzichtelijk en in
een oogopslag duidelijk zijn.
Werkwijze:
De basis moet natuurlijk aanwezig zijn: karton, schaar, plaksel, plakband
etc.
Je gaat materiaal zoeken over je onderwerp. Denk aan krantenknipsels,
tijdschriften, materiaal uit de natuur, internet etc. Je gaat je bedenken
welk doel je wilt bereiken. Vervolgens plak je al je plaatjes en informatie
op het karton.
Tips:
- Leg de plaatjes eerst op het karton neer, je kunt ze zo neerleggen als je
wilt. Als je al meteen begint met plakken kun je daarna niet meer terug.
- Zorg voor een stevig stuk karton, zodat je jou collage kan ophangen of
neerzetten
- Zorg dat je iets over je collage kan vertellen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 80
7.9.1 werkblad Collage
Een collage is een presentatie van een bepaald onderwerp. Je kunt allemaal
informatie en fotomateriaal verzamelen, die je vervolgens op bijv. een
stuk karton plakt. Het ligt aan je bedoeling hoe je de collage maakt, hij
kan druk zijn en vol staan met informatie, maar ook overzichtelijk en in
een oogopslag duidelijk zijn.
Werkwijze:
De basis moet natuurlijk aanwezig zijn: karton, schaar, plaksel, plakband
etc.
Je gaat materiaal zoeken over je onderwerp. Denk aan krantenknipsels,
tijdschriften, materiaal uit de natuur, internet etc. Je gaat je bedenken
welk doel je wilt bereiken. Vervolgens plak je al je plaatjes en informatie
op het karton.
Tips:
- Leg de plaatjes eerst op het karton neer, je kunt ze zo neerleggen als je
wilt. Als je al meteen begint met plakken kun je daarna niet meer terug.
- Zorg voor een stevig stuk karton, zodat je jou collage kan ophangen of
neerzetten
- Zorg dat je iets over je collage kan vertellen.
Vergeet niet je naam op de collage te zetten.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 81
7.9.2 Beoordelingsformulier Collage
Naam leerling: --------------------------------------------------Klas:----------------1 2 3 4 5
Staat de naam van de leerling op de collage vermeld?
Komt het onderwerp van de collage goed naar voor?
Is er gebruik gemaakt van varieerend materiaal?
Wat is de globale indruk van de collage?
Is er genoeg materiaal gebruikt?
……………………………………………………………………………………… 0 0 0 0 0
……………………………………………………………………………………… 0 0 0 0 0
1=
2=
3=
4=
5=
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
onvoldoende
matig
voldoende
ruim voldoende
goed
Beoordeling :
(Aantal ingekleurde ballen / totaal aantal ballen) X 10 = eindcijfer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 82
7.10
Muurkrant
Je kunt de muurkrant beschouwen als de voorpagina van een gewone krant.
Alleen gaat deze nou over een bepaald onderwerp. Bijv. jouw presentatie of
project.
Werkwijze:
Verzamel gegevens, informatie, fotomateriaal over je onderwerp. Houd
eventueel interviewtjes. Begin met een kartonnen plaat en leg alle
informatie erop totdat je tevreden bent en plak het vervolgens vast. Maak
een goede pakkende titel, die opvalt. Als mensen langs een muurkrant lopen,
moeten ze nieuwsgierig worden, het eerste wat ze zien is de kop (titel).
Tips:
- Gebruik stiften en kleurpotloden, om het geheel opvallend te maken.
- Schrijf duidelijk, als de muurkrant niet te lezen is, is je doel niet
bereikt.
- Zet de informatie in een logische volgorde.
- Maak mensen nieuwsgierig.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 83
7.10.1
Werkblad Muurkrant
Je kunt de muurkrant beschouwen als de voorpagina van een gewone krant.
Alleen gaat deze nou over een bepaald onderwerp. Bijv. jouw presentatie of
project.
Werkwijze:
Verzamel gegevens, informatie, fotomateriaal over je onderwerp. Houd
eventueel interviewtjes. Begin met een kartonnen plaat en leg alle
informatie erop totdat je tevreden bent en plak het vervolgens vast. Maak
een goede pakkende titel, die opvalt. Als mensen langs een muurkrant lopen,
moeten ze nieuwsgierig worden, het eerste wat ze zien is de kop (titel).
Tips:
- Gebruik stiften en kleurpotloden, om het geheel opvallend te maken.
- Schrijf duidelijk, als de muurkrant niet te lezen is, is je doel niet
bereikt.
- Zet de informatie in een logische volgorde.
- Gebruik eventueel foto’s, plaatjes of tekeningen om het geheel
aantrekkelijker te maken.
- Vergeet niet je naam en klas op de muurkrant te schrijven.
- Maak mensen nieuwsgierig.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 84
7.10.2
Beoordelingsformulier Muurkrant
Naam leerling: --------------------------------------------------Klas:----------------1 2 3 4 5
Valt de kop (titel) meteen op?
0 0 0
Maakt de kop je nieuwsgierig?
Is de krant leesbaar?
Is er fotomateriaal gebruikt?
Hoe is de indeling van de krant?
Is er gebruik gemaakt van kleuren?
Staat de informatie in een logische volgorde?
0 0 0
………………………………………………………………………………
0 0 0 0 0
………………………………………………………………………………
0 0 0 0 0
……………………………………………………………..
0 0 0 0 0
1=
2=
3=
4=
5=
0 0
0 0 0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
onvoldoende
matig
voldoende
ruim voldoende
goed
Beoordeling :
(Aantal ingekleurde ballen / totaal aantal ballen) X 10 = eindcijfer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 85
7.11
Sheet maken
Als er een overheadprojector in de klas aanwezig is, is het aan te bevelen
deze af en toe te gebruiken. Je kunt de leerlingen een rode draad laten
zien en/ of leerlingen kunnen het op eigen tempo overschrijven.
Werkwijze:
Als je een sheet maakt is het van belang dat deze goed leesbaar is, anders
valt het doel compleet weg. Zorg dat de overheadprojector goed staat en
vergeet deze niet scherp te stellen.
Tips:
 Schrijf met een blauwe of zwarte sheetschrijver. Deze zijn het beste
te zien.
 Ook kun je een bestaande pagina kopiëren, zorg ervoor dat je een
speciale kopieer sheet hebt.
 Schrijf met grote duidelijke letters en laat genoeg ruimte tussen de
regels.
 Je kunt natuurlijk ook een plaatje kopiëren en er volgens zelf tekst
bij schrijven.
 Ook kun je sheets opbouwen,; op de eerste staan de vragen en daarna
leg je de tweede er boven op met de antwoorden.
 Als je niet meteen de hele sheet wilt laten zien, kun je een blaadje
over de andere tekst heen leggen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 86
7.11.1
Werkblad Sheet maken
Als je iets wilt vertellen of laten zien is het handig de overheadprojector
te gebruiken, de leerlingen in de klas kunnen dan met jou meelezen of
kunnen een plaatje waarover je aan het vertellen bent.
Als je een sheet maakt is het van belang dat deze goed leesbaar is, anders
valt het doel compleet weg. Zorg dat de overheadprojector goed staat en
vergeet deze niet scherp te stellen.
Tips:
- Schrijf met een blauwe of zwarte sheetschrijver. Deze zijn het beste te
zien.
- Ook kun je een bestaande pagina kopiëren, zorg ervoor dat je een speciale
kopieer sheet hebt.
- Schrijf met grote duidelijke letters en laat genoeg ruimte tussen de
regels.
- Je kunt een gelinieerd blad onder je sheet leggen zodat je recht
schrijft.
- Je kunt natuurlijk ook een plaatje kopiëren en er volgens zelf tekst bij
schrijven.
- Ook kun je sheets opbouwen,; op de eerste staan de vragen en daarna leg
je de tweede er boven op met de antwoorden.
- Als je niet meteen de hele sheet wilt laten zien, kun je een blaadje over
de andere tekst heen leggen.
- Zet alleen de hoofdpunten op de sheet , anders wordt het te druk.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 87
7.11.2
Beoordelingsblad sheet
Naam leerling: --------------------------------------------------Klas:----------------Is de sheet leesbaar?
Staan alleen de hoofdpunten op de sheet?
Is er gebruik gemaakt van fotomateriaal?
Is er gewerkt met verschillende kleuren?
Is er genoeg ruimte tussen de regels?
0 0 0
Ziet het geheel er netjes uit?
0 0 0
Hoe is het verhaal bij de sheet?
…………………………………………………………………
0 0 0 0 0
………………………………………………………………………..
0 0 0 0 0
1=
2=
3=
4=
5=
1 2 3 4
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 0
0 0 0 0 0
onvoldoende
matig
voldoende
ruim voldoende
goed
Beoordeling :
(Aantal ingekleurde ballen / totaal aantal ballen) X 10 = eindcijfer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 88
7.12
Powerpointpresentatie
In de huidige situatie is de computer niet weg te denken en dus ook als
presentatie vorm te gebruiken. Het werken met powerpoint is makkelijk omdat
het programma in stappen werkt. Het grote voordeel is dat als de presentaie
af is, je alleen op de startknop hoeft te drukken en vervolgens begint de
presentatie. Er is geen bijpassend verhaal nodig, omdat alle informatie al
in de presentaie is verwerkt.
Werkwijze:
Als je leerlingen de opdracht geeft tot een powerpoint presentatie is het
handig ze eerst de basisbeginselen bij te brengen. Ook is het makkelijk als
leerlingen de presentatie op computers op school kunnen maken. Niet
iedereen heeft thuis een computer. De leerlingen moeten een doel hebben,
wat willen ze met de presentatie bereiken.
Bespreek met de leerlingen wat van ze verwacht wordt en leg de begrippen
werkplan en logboek etc. uit. Deel de uitleg hier eventueel van uit, dan
kunnen de leerlingen het thuis nog eens doornemen.
Tips:
 Trek genoeg tijd uit voor het maken van de presentatie, want alleen
het verzamelen van de informatie kost al veel tijd.
 Stel contactmomenten in. Leg deze van tevoren met de klas vast en
geef ook tijdens deze momenten punten (procesbewaking).
 Laat de leerlingen in groepjes werken, dit maakt de opdracht minder
zwaar.
 Deel van tevoren een blad uit met de data van de contactmomenten en
de eisen aan de presentatie.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 89
7.12.1
Het maken van een powerpointpresentatie
Weet jij al met wie je gaat samenwerken en over welk onderwerp jullie je
presentatie gaan maken?
1) Groep (noem alle namen die in het groepje zitten):
___________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
______________________________
Onderwerp:
___________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
______________________________
Doel:
___________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
______________________________
Je gaat nu naar je leraar om je onderwerp te laten controleren. (dit doe je
op de afgesproken datum). DATUM: ___________________
2) Je gaat nu een werkplan en een logboek maken. (De leraar zal je
uitleggen hoe je dit moet doen.) ook dit moet weer worden gecontroleerd.
DATUM: ___________________
3) Als je werkplan en logboek zijn goedgekeurd kun je de informatie voor je
presentatie gaan zoeken. Dit kun je doen d.m.v. een interview of een
enquête of je kunt naar de mediatheek.
4) Je gaat pas aan je presentatie beginnen als je al precies weet wat erin
komt te staan. Je kunt dan achter de computer gaan zitten en aan je
presentatie beginnen.
Samen met je presentatie( die je op een diskette moet inleveren en ook een
keer uitgeprint) lever je ook een map in met je werkplan, je logboek en
alle informatie die je hebt gevonden( bijv. folders).
DATUM: ___________________
De leraar zal met jullie afspreken of de hele klas tegelijk de presentaties
geven of dat hij ze apart zal nakijken.
DATUM: ___________________
## Als je niet weet waar je moet zoeken of hoe je het moet aanpakken kan je
leraar je altijd op weg helpen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 90
7.12.2
Beoordeling powerpointpresentatie
Er zijn 4 contactmomenten:
1)
Het kiezen van de groepjes, het onderwerp en hun doel:
Dit wordt alleen goedgekeurd of afgekeurd. Bedenk eventueel met
groepje een nieuw onderwerp en pas het doel aan. Zorg dat de
leerlingen zo min mogelijk achter op schema raken, dus besteed niet
te veel tijd aan het zoeken van een onderwerp en doel.
2)
De leerlingen hebben een werkplan en logboek gemaakt.
1 2 3 4 5
Is het werkplan uitvoerbaar
0 0 0 0 0
(als dit al niet het geval is, is het van belang de leerlingen op het
goede pad te sturen)
Hebben alle groepsleden evenveel werk
0 0 0 0 0
………………………………………………………………………… 0 0 0 0 0
…………………………………………………………………………. 0 0 0 0 0
………………………………………………………………………… 0 0 0 0 0
3)
Het volgende contactmoment is als de leerlingen de presentatie hebben
gemaakt.
Je kunt nog dingen verbeteren.
1 2 3 4 5
Komt het doel in de presentatie naar voor?
0 0 0 0 0
Is er een map met informatie materiaal ingeleverd?
0 0 0 0 0
Komt het logboek overeen met de werkelijke tijd?
0 0 0 0 0
……………………………………………………………………….. 0 0 0 0 0
……………………………………………………………………….. 0 0 0 0 0
……………………………………………………………………….. 0 0 0 0 0
4)
De leerlingen zullen nu hun presentatie geven.
Hebben de leerlingen goede inbreng
van mede-leerlingen?
Is de presentatie boeiend (blijven
vol aandacht)
Sluit de gesproken tekst aan op de
Bestaat de presentatie naast tekst
……………………………………………………………………….. 0 0 0
1=
2=
3=
4=
5=
1 2 3 4
bij de nabespreking
0
mede-leerlingen
0
beelden?………………….. 0
ook uit beelden?
0 0
5
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0 0
onvoldoende
matig
voldoende
ruim voldoende
goed
Beoordeling :
(Aantal ingekleurde ballen / totaal aantal ballen) X 10 = eindcijfer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 91
8
Gespreksvormen
Definities uit de literatuur leveren het volgende op:
 Onder doceren verstaan de meeste auteurs: vertellen en voordragen,
beschrijven en verklaren. Het is een voordrachtsvorm zonder
interactie met de klas. Anderen verstaan onder doceren: vertellen,
ontwikkelen en vragen stellen.
Meestal wordt aangenomen dat ontwikkelen en vragen stellen de
eigenlijke voordrachtsvorm (doceervorm) doorbreekt. Bij doceren horen
ook anekdotes, demonstraties en verhalen.
 Onder een gesloten leergesprek wordt een werkvorm verstaan waarbij de
docent vragen aan een leerling stelt, die door de leerling worden
beantwoord. De interactie betreft altijd de docent en één leerling.
In het gesloten leergesprek kan het type vragen sterk wisselen
(bijvoorbeeld open en gesloten).
 Onder een open en gesloten leergesprek wordt die werkvorm verstaan
waarbij de docent ook toestaat of stimuleert dat leerlingen elkaar
antwoord geven op de vragen of elkaar vragen stellen. Het gesprek
dient daarbij te gaan over het door de docent gestelde probleem of de
door de docent gestelde vraag.
Het open of gesloten leergesprek (of de combinatie daarvan ) heet
onderwijsleergesprek en wordt ook wel aangeduid als de Socratische methode.
Om het verschil te duiden tussen een onderwijsleergesprek en een
klassengesprek volgt hier de omschrijving van het begrip klassengesprek.
 Onder een klassengesprek wordt die werkvorm verstaan waarbij het
gespreksonderwerp vrij is en door de leerlingen mee bepaald kan
worden. Er hoeft minder strak aan het onderwerp vastgehouden te
worden, waardoor dit sterk kan wisselen, al naar gelang de reacties
uit de klas.
Het klassengesprek wordt o.a. in het basisonderwijs veel gebruikt.
Meestal spreekt men bier van kringgesprek. Het doel ervan is ook het
vrije spreken en de groepsvorming te bevorderen.
Elke docent weet overigens: wat in bovenstaande omschrijvingen duidelijk
onderscheiden wordt, komt in de werkelijkheid meestal niet zo zuiver voor.
Er bestaan in de lespraktijken vooral mengvormen. Doceren als
voordrachtsvorm zonder enige vraag aan de leerlingen zal nauwelijks
voorkomen.
Samenvattend spreken we af onder onderwijsleergesprek het volgende te
verstaan:
Het onderwijsleergesprek is een gesprek tussen docent en leerling en/of
tussen leerlingen onderling. De docent bepaalt zowel het onderwerp als de
structuur van het leergesprek. De docent introduceert (door middel van een
beginvraag) het onderwerp en zorgt er vervolgens voor dat leerlingen hierop
en op elkaar antwoorden kunnen reageren. Daarna dient de kern van het
besprokene door de docent of een leerling te worden samengevat.
8.1
ONDERWIJSLEERGESPREK
Bij een onderwijsleergesprek zijn dus zowel de leerlingen als de docent
betrokken. Het heeft dan ook effecten op de leerlingen en op de docent. We
noemen om te beginnen enkele effecten op de leerlingen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 92
8.1.1 EFFECTEN OP DE LEERLINGEN
Activiteit
In een te gesloten leersituatie zijn leerlingen passief Door een grotere
activiteit van hen te eisen wordt hun betrokkenheid groter, worden
denkprocessen meer gestimuleerd en wordt de kans op toenemende motivatie
groter. Bovendien kan, door de grotere betrokkenheid, een grotere
affiniteit met het probleem ontstaan. Deze toegenomen affiniteit kan dan
weer leiden tot nog meer betrokken raken.
Meerdere invalshoeken
In een onderwijsleergesprek kan een probleem van meerdere kanten belicht
worden. De uitleg van een probleem door leerlingen kan afwijken van die van
de docent. Dit kan voor andere leerlingen verhelderend werken. Zij kunnen
immers kiezen uit meerdere toelichtingen of oplossingsstrategieën.
Bovendien leren zij van de fouten van hun medeleerlingen. Zeker als
leerlingen deze gang van zaken niet gewend zijn, kunnen ze er ook door in
verwarring raken. In een goed onderwijsleergesprek echter komt die
verwarring aan de oppervlakte en kan daardoor besproken worden.
Zichtbaar
Door onderwijsleergesprekken worden leerlingen “zichtbaar” gemaakt. Ze
manifesteren zich als individu in plaats van als één van de samenstellende
delen van de klas. Dat is voor de docent, voor de desbetreffende leerling
zelf en voor de andere leerlingen een belangrijk positief effect.
Een docent moet het leergesprek dan ook zo structureren, dat ook de
“stille” leerling reageert. Juist leerlingen die een beetje “vergeten en
makkelijk over het hoofd gezien worden, kunnen dan wel opgemerkt worden.
In het begin zal het voor die leerlingen misschien onwennig of bedreigend
zijn, maar naarmate het onderwijsleergesprek meer tot de cultuur van de
klas behoort, zal een leerling zich vrijer durven uiten en meer naar voren
durven komen met antwoorden, meningen en vragen.
Prestaties
Uiteindelijk dient het onderwijsleergesprek ertoe bij te dragen dat een
leerling tot betere prestaties komt.
Een leerling die actief bij de les betrokken is, een probleem op diverse
manieren aangeboden krijgt, kiezen kan uit verschillende
oplossingsstrategieën en aangemoedigd wordt met vragen of antwoorden te
reageren, zal relatief tot betere prestaties in staat zijn dan een leerling
die dat alles geheel of gedeeltelijk mist.
8.1.2 EFFECTEN OP DE DOCENT
Hierna noemen we enkele effecten die het onderwijsleergesprek op de docent
heeft.:
Inzicht
Een docent krijgt meer inzicht op de leerlingen en meer inzicht in de wijze
waarop ze bezig zijn met de stof: manco’s in hun kennis, beheersing en
vaardigheden en/of begankenis ten aanzien van een nieuw onderwerp.
Ook kan een docent meer inzicht krijgen in de “straatbeeld “-voorstellingen
van de leerlingen. Daarnaast krijgt de docent sneller en effectiever
feedback.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 93
Actiever
Doordat teerlingen de les mee gaan bepraten, worden ook de denkprocessen
van de docent geactiveerd. Meer reacties uit de klas houden een docent zelf
actiever, wat op langere termijn kan leiden tot verbetering van motivatie
en tot gemakkelijkere uitoefening van de onderwijstaak.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het onder de knie krijgen van een
nieuwe vaardigheid altijd extra energie vraagt. Zeker in het begin is het
niet makkelijk met de verwarring en onzekerheid om te gaan, die een nieuwe
werkwijze voor leerlingen en voor de docent met zich meebrengt.
Daarom luidt het advies klein te beginnen: kies zeker in het begin een
duidelijk probleem, houd het teergesprek tamelijk gesloten en houd het
kort. Een duidelijk op de kern toegespitst gesprek van tien a vijftien
minuten levert meer resultaten op dan een ongestructureerd gesprek dat een
hele les duurt, maar waarvan zowel de docent als leerling zich na afloop
afvragen waarover het eigenlijk gegaan is.
8.1.3 TOEPASSINGSMOGELLJKHEDEN VAN HET ONDERWIJSLEERGESPREK
De toepassingsmogelijkheden va het onderwijsleergesprek worden bepaald door
de leeractiviteit die de docent op een bepaald moment bij de leerlingen wit
stimuleren of ontwikkelen. *
Toepassing 1: het peilen van de beginsituatie van leerlingen
Een docent die de leerlingen wit helpen om de leerstof te integreren, dient
te weten wat de beginsituatie van de leerlingen is:”Wat weten ze al / nog
van de stof, hoe denken ze over het onderwerp?”
Deze peiling kan plaats vinden aan het begin van een les (“Wat is er
blijven hangen van de vorige les?”) maar ook op een willekeurige moment in
de les. (“Is de kern van het hiervoor behandelde goed overgekomen? Kan ik
aan de volgende stap beginnen?)
Vragen kunnen ook gesteld worden om leerlingen opnieuw te laten denken over
al eer der behandelde leerstof. Nieuwe inhouden zulten dan gemakkelijker
worden opgenomen of ingepast. Daarbij kunnen leerlingen ook elkaar iets
over die kern of hun beginsituatie vertellen.
Zodoende maakt de docent op twee manieren gebruik van verschillen:
 hij gaat na welke leerlingen niet in de wenselijke (begin)situatie
verkeren (beheersingsgraad);
 hij vraagt andere leerlingen een deel van de houding, kennis en
inzichten over te dragen die bij de vereiste (begin)situatie horen.
De verschillende uitleg geeft aan de leerlingen genuanceerde informatie
(die dus beter te integreren is en dan alleen de uitleg van de docent) en
levert aan de docent ook informatie over de manier waarop leerlingen met de
leerstof omgaan. Deze informatie kan de docent gebruiken bij het vervolg
van de les.
Vaak vraagt het niet meer dan vijf minuten om een en ander, met name de
kern van de leerstof, bij de leerlingen te controleren en ze op elkaar
uitspraken daarover te laten reageren.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 94
Toepassing 2: het aanleren van leer- en oplossingsstrategieën bij
leerlingen
Bij het aanleren van leer- en oplossingsstrategieën bij leerlingen is
sprake van procesgericht onderwijs.
De essentie van procesgericht onderwijs is dat de docent aandacht heeft
voor de leerling als zelfstandig lerende en overdraagt hoe deze zelfstandig
kan leren met de bijbehorende leer- en oplossingsstrategieën. Dit kan
gerealiseerd worden als de docent tijdens een onderwijsleergesprek vooraf
of achteraf vraagt hoe leerlingen het behandelde probleem denken te gaan
aanpakken of aangepakt hebben. Vooral als meer leerlingen aan het woord
komen, kunnen verschillende leer- en oplossingsstrategieën aan de orde
gesteld worden. Elke leerling kan datgene eruit halen wat voor hem of haar
relevant is. Deze benadering is daardoor efficiënter dan de individuele
benadering.
Het is belangrijk dat de docent zelf regelmatig aangeeft wat eventueel
betere en minder goede leer- en oplossingsstrategieën zijn (de beste
bestaan niet), met name door aan te tonen dat betere strategieën meer
resultaat - meer inzicht of een hoger cijfer - hebben dan andere. Het
onderwijsleergesprek kan toegepast worden bij de bespreking van opgaven,
van huiswerk, van toetsen en van practica. Als een leerling een opdracht
onbevredigend gemaakt heeft, is het niet voldoende het juiste antwoord te
geven. De betreffende leerling moet er achter komen waarom zijn of haar
werk wijze fout was en op welke manier het goede antwoord gevonden kan
worden.
In een onderwijsleergesprek stelt de docent andere leerlingen in de
gelegenheid hun oplossing en oplossingsmethode aan de klas te vertellen.
Dit betekent bovendien dat de docent inzicht krijgt in hun manier van
werken. Dat is belangrijk, omdat leerlingen onderling verschillende
leesstrategieën kunnen hanteren.
Ook bij deze toepassingsmogelijkheden wordt dus gebruik gemaakt van
verschillen tussen leerlingen, met name verschillen in leerstrategie.
Toepassing 3: evaluatie van het geleerde
Deze toepassingsmogelijkheid heeft als essentie na te gaan wat er van (een
deel van) de les opgestoken is door de leerlingen. Hierbij kan de docent
vragen stellen als:”Wat heb je in deze les nu geleerd?”, of”Waar ging het
om?”. Door de leerlingen deze vragen te laten beantwoorden, krijgt de
docent inzicht in wat zij van de stof hebben opgestoken.
Als diverse leerlingen aan het woord komen, krijgt de klas verschillende
samenvattingen van de les te horen, waardoor de essentie ervan beter beklij
ft.
Toepassing 4: bespreken van randvoorwaarden en nieuwe werkvormen
Deze toepassingsmogelijkheid heeft niet direct betrekking op
leeractiviteiten. Hoewel ze dus van een andere orde is dan de voorgaande
drie, verdient de bespreking ervan ook binnen deze paragraaf de voorkeur om
wille van de overzichtelijkheid.
Om lessen goed te laten verlopen, dient aan bepaalde randvoorwaarden te
zijn voldaan. Als een docent meer interactie tussen de Leerlingen wit,
zullen deze zich moeten houden aan gespreksregels. Als de leerlingen in een
leergesprek zelf deze regels mee “ontdekken”, zal het rendement groter zijn
dan wanneer de regels door de docent worden opgelegd.
Ook als de docent nieuwe werkvormen wit introduceren, is het essentieel dat
Leidraad didactische werkvormen
pagina 95
leerlingen zelf ontdekken wat deze werkvormen van hun eisen. Door de
bespreking van randvoorwaarden van nieuwe werkvormen en door het bespreken
van de ervaring ermee beklijven ze beter. Belangrijk daarbij is, dat een
docent tijdens het gesprek feedback geeft op wat zij in de les heeft
gezien. Zo zal een docent die groepswerk wit invoeren, in een gesprek
duidelijk moeten maken wat de voor- en nadelen van groepswerk zijn, hoe de
voordelen uitgebuit en de nadelen gereduceerd kunnen worden, dat het weinig
zinvol is werk zo maar over te schrijven of hoe samenwerken in zijn werk
gaat. Met name een gesprek achteraf , waarin met voorbeelden uit de klas
wordt aangegeven wat wel en wat niet lukte, kan illustrerend werken en zal
het samenwerken bevorderen. Bij het gesprek hierover zullen de
verschillende meningen en opvattingen van leerlingen en de docent aan de
orde komen, wat het vinden van een werkstijl en procedures waar iedereen
zich aan wit houden vergemakkelijkt en de kans op een door beide partijen
gedragen werkwijze groter maakt.
8.1.4 SAMEN VATTING
In dit hoofdstuk werd duidelijk gemaakt dat het onderwijsleergesprek een
koppeling is van onderwijzen en leren. De docent bepaalt het onderwerp en
stelt vragen, die met name de kern van de stof raken. Ook de structuur van
het gesprek wordt door de docent bepaald. Een goed onderwijsleergesprek
heeft effecten op zowel de docent als op de leerling. Al deze effecten
hebben uiteindelijk tot doel de leerlingen actiever bij de les te betrekken
en de prestaties van de leerling te verhogen.
Het onderwijsleergesprek kan in verschillende situaties toegepast worden.
Het is hierbij van belang dat de docent weet wat het onderwijsleergesprek
moet opleveren: welke leeractiviteit wit hij of zij stimuleren?
Gewezen is ook op de noodzaak klein te beginnen. Nieuwe vaardigheden leren
beheersen kost aanvankelijk extra tijd en energie. Naast de positieve
effecten van een onderwijsleergesprek zijn er negatieve. Zowel docenten als
leerlingen kunnen verward en onzeker raken, bij leerlingen kan wrevel en
verzet ontstaan. Geen enkele werkvorm is het ideale middel om alle
problemen van alle leerlingen op te lossen. Het onderwijsleergesprek kan
een middel zijn om een aantal problemen, met name die welke veelvuldig
ervaren worden bij het omgaan met verschillen tussen leerlingen, beter te
hanteren.
8.1.5 Vragen op niveau
David Sousa geeft in zijn boek ‘How the Brain learns’ een hele serie vragen
die helpen om hogere orde denken in de klas vorm te geven. Hier zijn ze
1. Wat zou jij gedaan hebben?
2. Waar dacht je over toen dit gebeurde?
3. Wat zou er nu kunnen gebeuren?
4. Wat denk je dat de beste keuze is?
5. Wat denk je dat er gebeurt als...’?
6. Wat zou bier de oorzaak van zijn?
7. Kun je voorspellen water in de toekomst zou kunnen gebeuren?
8. Wat is de overeenkomst met....’?
9. Hoe verschilt het van ?
10.
Kun je een voorbeeld geven?
Leidraad didactische werkvormen
pagina 96
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
Waar zouden we hiervoor hulp kunnen halen?
Wat gaan we nu doen?
Zijn we iets belangrijks vergeten?
Kun we van deze bron op aan?
Op wat voor manieren kan dit nog meer?
Ben je het met de spreker eens? Waarom wel/niet?
Kun je het belangrijkste idee eruit noemen?
Hoe zou een andere volgorde de uitkomst beïnvloeden?
Hoe kun je dit aanpassen?
Welke details kun je toevoegen om het nog duidelijker te maken
Hoe kun j deze theorie testen?
Kun je het verschil aangeven tussen X en Y?
Kun je een goede zin maken met het woord X?
Leidraad didactische werkvormen
pagina 97
8.2
Geleide discussie
Het is de taak van de leraar om ervoor te zorgen dat de discussie leerzaam
blijft en niet uit de hand loopt.
Werkwijze:
Het onderwerp wordt bekend gemaakt en nieuwe begrippen en feiten worden
uitgelegd. Dit kan eventueel door de leerlingen zelf gebeuren. De
verschillende meningen over het onderwerp worden opgeschreven of vertelt.
Voor- en tegenstanders geven hun mening met goede argumenten. Het is de
bedoeling dat het onderwerp van meerdere kanten wordt belicht en dat de
leerlingen de voor en tegen kennen.
Tips:
- Geef tussen door een korte samenvatting van wat er al gezegd is.
- Voorkom dat er steeds dingen worden herhaalt, alleen nieuwe informatie
is wenselijk.
- Leerlingen hoeven niet tot een consensus te komen.
- Houd de tijd in de gaten.
8.3
Klassengesprek:
Een klassengesprek kan nuttig zijn wanneer je de ideeën /opvattingen van de
leerling wil pijlen. De leerlingen worden gestimuleerd om open en vrij over
het onderwerp te praten. Medeleerlingen komen zo ook te weten hoe hun
klasgenoten over bepaalde dingen denken. Door onderling vragen te stellen
over een bepaald onderwerp komt de leraar meer te weten over de interesse,
houding en motivatie van leerlingen over dit onderwerp. Hij komt zo te
weten wat er leeft binnen de klas.
Werkwijze:
Vooraf wordt er uitgelegd wat precies de bedoeling is. Daarbij krijgen de
leerlingen een toelichting over de situatie/ onderwerp waarover het
klassengesprek zal gaan. Vervolgens gaat de leraar aandachtig zitten
luisteren wat leerlingen te vertellen hebben.
Tips:
- Motiveer leerlingen om actief aan het gesprek deel te nemen.
- Voorkom dat iedereen door elkaar gaat praten.
- Zorg ervoor dat leerlingen elkaar aan kunnen kijken en vanzelfsprekend is
elkaar goed kunnen horen. In een kring gaan zitten is daarvoor een
perfecte
basis.
- Zorg ervoor dat elke leerling zijn/ haar visie geeft, zodat niet alleen
de
personen die altijd het woord voeren aan de beurt komen.Gespreksvormen
Leidraad didactische werkvormen
pagina 98
8.4
Vrije discussie
Bij een vrije discussie heeft de leraar weinig tot geen inbreng. Hij laat
de leerlingen hun gang gaan en het gesprek vordert vanzelf.
Werkwijze:
Bepaal het onderwerp waarover gediscussieerd gaat worden. Dit kan dus van
tevoren bekend gemaakt worden. Het kan ook het geval zijn dat er tijdens de
les (ongepland) een discussie ontstaat over het behandelde onderwerp. Laat
de leerlingen dan zelf verder praten en val ze niet in de rede.
Tips:
- Ook al is het een vrije discussie, houd altijd een oogje in het zeil,
zodat er geen onaangename situaties ontstaan. Het kan makkelijk uit de
hand lopen.
- Houd de tijd in de gaten.
8.5
Nabespreking
Een nabespreking is altijd erg belangrijk. Ook voor de leraar. Deze kan zo
te weten komen of de manier van aanpak wel geslaagd is, of de leerlingen
met plezier hebben gewerkt, of ze naar hun mening iets hebben geleerd etc.
De leraar heeft de leiding en probeert samen met de leerlingen verbanden te
leggen. Hij is hier discussieleider. Leerlingen kunnen hun mening geven
over het onderwerp of de manier waarop dit is aangepakt.
Werkwijze:
Aan het eind van een les, lessenreeks, spreekbeurt of presentatie kunnen
deze besproken en geëvalueerd worden. De leraar en de leerlingen kunnen
commentaar geven en krijgen.
Tips:
- Zorg voor een heldere conclusie.
- Bespreek ook proefwerken, vaak is dit extra moeilijk omdat de leerlingen
met een voldoende vaak weinig aandacht hebben, maar voor de leerlingen
met onvoldoendes is dit vaak erg nuttig. Probeer desnoods enkele vragen
eruit te halen.
- Laat ook leerlingen hun mening geven. (ook over jou)
Leidraad didactische werkvormen
pagina 99
9.
Verzamelmethodes
9.1
Associatieoefening
De leraar kan op deze manier peilen waar het gevoel van de Leerlingen ligt.
De leerlingen moeten bij een gegeven begrip hun associatie opschrijven.
Werkwijze:
De leraar geeft een woord of schrijft dit op het bord. De leerlingen geven
vervolgens een aantal begrippen die zij in verband leggen met het gegeven
woord.
Ze kunnen deze woorden op het bord schrijven (bijv. 3 per leerling) of ze
kunnen het op een briefje schrijven. Je kunt natuurlijke ook grote
kartonnen vellen beschrijven.
Tips:
- Schrijf van te voren zelf ook al associaties op, als leerlingen
belangrijke punten vergeten, kun je deze nog aanvullen.
- Houd na de associatieoefening een nabespreking, leerlingen kunnen
meningen toelichten.
- Verdeel het bord eventueel in vakken, met verschillende meningen of
categorieën.
- Je kunt de leerlingen totaal stil laten zijn en alleen laten reageren
via het bord of vel papier.
9.2
Bordinventarisatie
De leraar heeft van te voren bedacht hoe hij dit gaat aanpakken en kan het
bord eventueel indelen in voor en tegen of in andere categorieën. Hij
schrijft alle woorden of associaties van leerlingen op het bord. Het wordt
een soort samenvatting op het bord. Dit is een erg overzichtelijke methode
voor de leerlingen.
Werkwijze;
Je stelt gerichte vragen aan de leerlingen. De antwoorden kun je noteren op
het bord. Als je alle leerlingen aan het woord hebt gelaten en alle
informatie staat op het bord, kun je gaan nabespreken. "Wat staat er
precies op het bord", "waarom hebben we dit gedaan", "welke woorden passen
er toch niet bij" ," zijn we nog iets vergeten"?
Tips:
Leidraad didactische werkvormen
pagina 100
-
Noteer ook de onjuiste antwoorden in eerste instantie op het bord, deze
kun je later alsnog weghalen.
Laat alle leerlingen aan het woord.
Zorg dat de leerlingen het nut van de bordinventarisatie inzien.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 101
9.3
Brainstorming
Een bepaald probleem of vraag wordt kernachtig weergegeven en aan de
leerlingen wordt gevraagd om vanuit zoveel mogelijk invalshoeken het
probleem te benaderen.
Werkwijze:
Het probleem wordt op het bord geschreven en in de groep gegooid.
Vervolgens kunnen de leerlingen hun ideeën spuien. Dit wordt afgesloten met
een evaluatiemoment of nabespreking.
Tips:
- Onderbreek het spuien van ideeën niet om te evalueren.
- Je kunt eventueel een bordinventarisatie maken om het geheel
overzichtelijk te houden.
- Oordeel niet over goede of foute ideeën. Wacht hiermee tot de
nabespreking.
- Laat ook leerlingen elkaar niet bekritiseren.
9.4
Schrijfronde/ Vragenronde
Het verschil tussen deze twee begrippen ligt in het feit dat bij de
schrijfronde, antwoorden en ideeën worden opgeschreven en bij vragenronde
worden ze vertelt. Een belangrijk verschil is dat bij de schrijfronde de
antwoorden van de leerling anoniem kunnen blijven. De leraar krijgt hierbij
waarschijnlijk een beter beeld van de meningen in de klas.
Werkwijze:
Bij een schrijfronde deel je briefjes uit waar de leerlingen hun mening op
kunnen schrijven. Haal deze briefjes op en pik er willekeurig een aantal
(of allemaal) uit. Lees deze voor en ga met de klas hierover praten. Bij
een vragenronde
Tips:
- Als je kiest voor een schrijfronde, zorg er dan voor dat de mening die
op papier staat ook daadwerkelijk anoniem blijft. Als een leerling wil
vertellen wat zijn mening is, zal hij dat zelf wel doen.
- Let erop als je voor een vragenronde kiest, dat de leerlingen naar
elkaar luisteren, ze moeten beseffen dat hun eigen mening niet altijd de
enige en de goede hoeft te zijn.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 102
10.
Doetaken
10.1
Veldwerk
Veldwerk is geen echte werkvorm. Het is een verzameling van alle
activiteiten buiten het schoolgebouw. Het is goed voor begripsontwikkeling,
stimuleert het kritisch denken en de vaardigheid om problemen op te lossen.
Veldwerk is een ruime term en kan onderverdeelt worden in 3 begrippen;
- Fieldteaching; de leraar staat centraal , stuurt het leerproces en
gebruikt veldwerk als middel om de verworven theorie in de praktijk te
brengen.
- Fieldwork; Leerlingen brengen technieken in de praktijk, die ze in de
klas niet kunnen uitvoeren.
- Fieldresearch; De leerlingen doen onderzoek, vanuit een hypothese, in het
veld, de leraar treedt op als begeleider.
Als landschap het studie-object is, heb je 3 verschillende veldwerklokaties:
- veldwerk op een punt, bijv; hoog en laag, hard en zacht, nat en droog.
- veldwerk langs een lijn, bijv; steil en vlak, grondwater en
oppervlaktewater.
- veldwerk in een gebied, bijv; Het landschap kan worden benaderd op een
historisch- genetische ( ontwikkeling in tijd) of op een functionele manier
(landschapsdynamiek). De ruimtelijke kenmerken van een gebied onderzoeken
(flora en fauna, waterbeheer, geluid, klimaat).
Werkwijze:
Je kunt het beste beginnen met een korte doceerfase (voorbereidingsfase).
Denk aan het uitleggen en demonstreren van instrumenten en
veldwerktechnieken. De leerlingen moeten weten waar ze aan beginnen, waar
ze mee bezig zijn. Een goede voorbereiding is het halve werk.
Eindigen met een klassengesprek, dit kan ook heel goed in het veld.
Tips:
- Meer kans op veldwerk als meerdere secties samenwerken.
- Hoeveel tijd is er beschikbaar voor veldwerk, pas je opdrachten hierop
aan.
- Leerlingen ervaren veldwerk over het algemeen als uitdagend, het is weer
een iets anders als in de schoolbanken zitten.
-Herhaald bezoek aan de onderzoekslocaties leidt tot betere resultaten.
10.2
Sector- en /of profielwerkstukken
Het schoolexamen vwo en havo omvat mede een profielwerkstuk. Dit is een
werkstuk met een presentatie inbegrepen, over het desbetreffende profiel.
Het gaat hier om minstens twee vakken uit het profieldeel. Het afsluiten
van het profielwerkstuk is een voorwaarde om deel te kunnen nemen aan het
centraal examen.
Werkwijze:
Het profielwerkstuk is een relatief omvangrijke praktijkopdracht. Het is
daarom nodig niet alleen het product maar ook het proces te beoordelen. Het
proces wordt dan ook gefaseerd.
1. Een oriëntatie en keuzefase. Je kunt hierbij gebruik maken van een
werkplan en draaiboek.
2. Een informatiefase. Informatie wordt verzameld vanuit bijvoorbeeld
internet, enquête etc.
3. Een schrijf-/ ontwerpfase. Bijvoorbeeld een tekening, interview etc.
4. Een presentatiefase. Bijvoorbeeld een collage , sheet etc.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 103
Tijdens dit proces worden contactmomenten ingebouwd. De Leerling kan
begeleid, gestuurd en beoordeeld worden. Het eerste begeleidingsmoment is
na de oriëntatiefase en na goedkeuring zal vervolgens het werkplan de basis
zijn van alle volgende contactmomenten.
De beoordeling moet zo objectief mogelijk plaats vinden, daarom wordt er
gebruik gemaakt van een beoordelingsinstrument dat gebaseerd is op schalen,
voorzien van criteria. Drie contactmomenten worden gebruikt als
beoordelingsmoment. De opgetelde punten bepalen of het eindresultaat
voldoende/ goed is.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 104
Tips:
- Laat de leerlingen een logboek bijhouden waarin wordt aangetekend
wanneer wat gedaan wordt/ is. Ook worden de beslissingen hierin
opgenomen. Dit logboek is uitsluitend als leidraad voor de leerlingen en
kan helpen bij het goed voorbereiden van de presentatie. Ook kan het
worden gebruikt tijdens de contactmomenten en kan aan de hand van het
logboek een procesbeoordeling plaats vinden.
- Gebruik de contactmomenten goed en stuur leerlingen zonodig bij.
10.3
Mini-projecten
Als er voldoende tijd is, kan een leraar kiezen voor het werken in
projectgroepen. Een bepaald probleem kan in een ruimere maatschappelijke
context worden geplaatst.
Werkwijze:
De leerlingen mogen zelf een probleemstelling formuleren en het probleem in
zelf gekozen groepjes uitwerken. Het is de bedoelingen een aantal
oplossingen aan te dragen. De leerlingen zijn verantwoordelijk voor het
uiteindelijke product.
De leraar treedt slecht op als begeleider op de achtergrond.
Tips:
- De oplossingen van de leerlingen hoeven de goede of de beste te zijn,
het zijn slechts mogelijkheden.
- Zorg ervoor dat het gekozen probleem aansluit bij de belevingswereld van
de leerling en dat het ook voor hen een uitdaging is om tot een
oplossing te komen.
10.4
Onderzoekend/ ontdekkend practicum
Tijdens een onderzoekend practicum zal een leerling een gestelde vraag of
hypothese gaan onderzoeken. Hij zal dus via het practicum het antwoord op
de gestelde vraag moeten vinden. Gedurende een ontdekkend practicum zal
een leerling allerlei nieuwe dingen ondervinden en conclusies kunnen
trekken.
Werkwijze:
Het is belangrijk dat je bij een ontdekkend practicum weet wat je de
leerlingen wilt laten ontdekken. Kunnen ze dit zelfstandig of is er een
duidelijke handleiding voor nodig. Bij een onderzoekend practicum is het
vooral de leerling die moet weten wat hij wil onderzoeken en of het
practicum dat hij gaat uitvoeren een antwoord op zijn vraag geeft. Zorg dat
je een oogje in het zeil houdt. En stuur het proces waar mogelijk.
Tips:
 Zorg dat je van tevoren op de hoogte bent van de practica die
leerlingen willen gaan uitvoeren. Heb je alle materialen in huis.
Misschien kun je ze meteen vertellen of het bedachte onderzoek wel of
geen goed plan is. Ook kun je ze dan nog een goede richting op
sturen.
 Zorg voor goede afspraken met de TOA, zodat alle benodigdheden in
huis zijn.

Kan de klas zelfstandig werken, deel de groepjes zo in, dat de
leerlingen elkaar aanvullen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 105
10.5
Onderzoekende/ ontdekkende demonstratie
Bij een demonstratie is het altijd de leraar (of de TOA als die beschikbaar
is) die de hoofdrol speelt. De leraar doet iets voor en de leerlingen
observeren.
Je kunt de demonstratie onderzoekend maken, door van tevoren met de
leerlingen te behandelen wat je wilt bereiken met deze demonstratie; je
wilt een antwoord krijgen op de gestelde vraag of hypothese. Een
ontdekkende demonstratie kun je bijvoorbeeld aan het begin van een nieuw
onderwerp uitvoeren, om de leerlingen nieuwsgierig te maken. In beide
gevallen weet de leraar natuurlijk precies wat hij gaat doen en wat hij kan
verwachten als resultaat.
Werkwijze:
Het spreekt voor zich dat je het practicum hebt uitgewerkt en dat je de
verwachte resultaten kent.
Het is belangrijk bij een ontdekkende demonstratie dat je het goed speelt,
verraad niet wat de leerlingen gaan zien en vraag tussendoor aan de
leerlingen wat ze denken te verwachten. Maak ze nieuwsgierig. Aan de andere
hand is het bij een onderzoekende demonstratie juist van belang van tevoren
te bespreken wat er allemaal zou kunnen gebeuren en waarom dit gebeurt. Het
is immers een practicum waarbij je gaat onderzoeken of je eigen antwoord of
hypothese juist is.
Tips:
- Zorg dat alle leerlingen de demonstratie kunnen zien, desnoods komen ze
allemaal om je heen staan. Let daarbij wel op dat alles geordend
gebeurd.
Je kunt natuurlijk ook (als dit mogelijk is ) zelf door de klas lopen.
Denk er natuurlijk altijd aan dat de demonstratie veilig moet gebeuren,
geef de leerlingen zo nodig een labjas of lasbril etc.
- Houd de aandacht van de leerlingen erbij. Dit kun je ook goed doen door
bijv. de onwetende te spelen, jij weet ook niet wat er gaat gebeuren.
Geef de leerlingen vooral bij het ontdekkende practicum het idee dat ze de
conclusie echt zelf ontdekt hebben.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 106
10.6
Het opzetten van een onderzoek.
Een nieuw onderzoek starten is niet makkelijk, vooral niet als het de
eerste keer is dat dit geheel zelfstandig gebeurt. Het grootste probleem is
vaak de onoverzichtelijke hoeveelheid werk, dat ervoor zorgt dat je vaak op
een verkeerd punt begint, of in de verkeerde volgorde werkt. Met behulp van
deze handleiding moet de onoverzichtelijkheid door een systematische aanpak
grotendeels verholpen zijn. Er wordt stap voor stap gewerkt, zoals je het
onderzoek het beste fase voor fase kunt behandelen. Bij het maken van het
verslag moet je rekening houden met de voorkennis van de lezer, gebruik dus
makkelijk leesbare zinnen. Het is moeilijk in te beelden dat mensen die het
verslag lezen er moeite mee kunnen hebben, aangezien je zelf helemaal in
die stof zit. Probeer bovendien de zinnen zo kort mogelijk te houden.
Schrijf zo zakelijk mogelijk. Verbloemen van de tekst is in de
onderzoekswereld niet nodig. Gebondenheid en overzicht zijn echter wel een
vereiste. Het zijn vooral deze tegenstellingen die de meeste problemen bij
de verslagvoering zullen opleveren.
1 Formuleer de aanleiding tot het onderzoek.
Er kunnen verschillende redenen zijn om een onderzoek te starten, van
nieuwsgierigheid tot regelrechte problemen voor gezondheid. Het is hier van
belang om de persoonlijke motieven van de onderzoekers te vermelden.
2 Formuleer de globale probleemstelling.
Om later een goede specifieke vraagstelling te kunnen formuleren moet je nu
alvast het gebied van onderzoek verkleinen. Hierdoor is het makkelijker om
vooronderzoek te doen en informatie te vinden over het onderzoek, en het is
dan minder ingewikkeld om een specifieke vraagstelling te formuleren. De
globale probleemstelling bevat, zoals de naam al zegt, een ruime
omschrijving van het onderzoek dat je gaat houden.
3 Doe voldoende vooronderzoek.
Zoals al vermeld is, is het belangrijk voor de vorming van de specifieke
vraagstelling, dat er voldoende vooronderzoek wordt gedaan. Het
vooronderzoek is op te splitsen in 2 delen: achtergrond informatie zoeken
en voorgaande onderzoeken bekijken. Het zoeken van de achtergrond
informatie is nodig om een beter beeld van het te onderzoeken fenomeen of
probleem te vormen. Het bekijken van voorgaande onderzoeken is belangrijk,
omdat je er ten eerste veel van kunt leren. Zorg ervoor dat je niet
dezelfde fouten maakt als je voorganger(s). Een belangrijk aspect van
verslagen schrijven over “mislukte” onderzoeken is het voorlichten van
toekomstige vervolgonderzoekers. De tweede reden om goed naar andere
onderzoeken te kijken, is het feit dat hetgeen jij wil onderzoeken al lang
onderzocht kan zijn. Het is op deze manier mogelijk dat je specifieke
vraagstelling naar aanleiding van het vooronderzoek moet aanpassen.
4 Kies de onderzoekssoort.
Naar aanleiding van het vooronderzoek kun je nu de ideale onderzoekssoort
kiezen. Er is een compleet assortiment van onderzoekssoorten. Hier worden
de drie belangrijkste genoemd:
 Beschrijvend onderzoek ( geeft de stand van zaken weer).
 Correlationeel onderzoek ( relatie bepalen tussen twee of meer meetbare
verschijnselen.)
 Experimenteel onderzoek (een verschijnsel varieert men om te kijken of
dat effect heeft op het andere verschijnsel)
Er zijn nog veel andere onderzoeken die echter niet van toepassing zullen
zijn op biologie studenten. Zo is er nog het Markt onderzoek en het
historisch onderzoek.
5 Formuleer de specifieke vraagstelling.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 107
Er is al op gewezen dat de globale vraagstelling veel exacter moet worden
gesteld. De reden hiervoor is dat de onderzoeker heel precies moet stellen
wat hij gaat onderzoeken, en onder welke omstandigheden dit gebeurt en
tenslotte hoe zij de resultaten willen meten. Het is dus de bedoeling om
zoveel mogelijk relevante feiten van het onderzoek in de specifieke
onderzoeksvraag te betrekken. Het is de bedoeling om de vraagstelling ook
echt in een zin te persen, dus geen specifieke onderzoeksvragen maken! Uit
een goede specifieke onderzoeksvraag worden bovendien ook de problemen die
bij het onderzoek zullen ontstaan ook al duidelijk. Zo kun je duidelijk
maken dat er nog geen geschikt meet instrument bestaat voor het onderzoek
dat je gaat doen.
6 Formuleer eventueel hypothesen.
Na het formuleren van de specifieke vraagstelling is het tijd om een of
meerdere hypothesen te stellen. Een hypothese is een gegronde voorspelling
die relevant is voor het onderzoek dat je gaat doen. “Het onderzoek gaat
lukken” is dus geen hypothese. Je moet met behulp van vooronderzoek laten
zien dat de hypothese niet zomaar uit de lucht is geplukt, maar door middel
van relativeren tot stand is gekomen. Het kan goed zijn dat de hypothese
onjuist blijkt te zijn. De stelling wordt dan verworpen. Als de hypothese
waar blijkt te zijn , wordt deze aangenomen.
7 Gegevens verzamelen.
Gegevens verzamelen kan op twee manieren: observeren of meten.
A
Observeren
Het observeren kan gebruikt worden bij veel onderzoeken. Van
gedragsonderzoek tot procesonderzoek. Observeren wil zeggen: het
doelgericht en systematisch waarnemen van verschijnselen. Observeren kan op
twee manieren; de eerste manier is de vrije observatie. Hier is er geen
vaste manier van observeren van te voren vastgesteld. Observeren gebeurt
beschrijvend, waarbij grote hoeveelheden informatie worden genoteerd. Later
kan er dan een keuze gemaakt worden uit deze “overkill”.
Bij gestructureerde observaties ga je eerst bekijken welke waarnemingen er
worden genoteerd. De wijze van registratie moet duidelijk en ondubbelzinnig
vast zijn gelegd voor er geobserveerd wordt. Hier wordt dus gebruik gemaakt
van een observatieschema, compleet met eenheden.
B
Meten
Deze observatie wijze is het makkelijkst uit te leggen. Er wordt met behulp
van een gestandaardiseerde schaal, zoals weegschaal, centimeter, calometer,
etc een kenmerk bepaald.
De mogelijke meetinstrumenten zijn onmogelijk allemaal te benoemen,
aangezien er ontelbaar meetinstrumenten zijn. Het echter voor elk gebruikt
meetinstrument nodig dat je de werking van het meet apparaat uitlegt, al
lijkt deze nog zo simpel!
8 Betrouwbaarheid meetinstrumenten bepalen.
Om een betrouwbaar onderzoek te vormen moet je garant kunnen staan voor de
meet instrumenten die er gebruikt zijn. Controleer geregeld dat de
instrumenten betrouwbaar zijn. Eiken en kalibreren is geen overbodige luxe
in een onderzoek. Bij de observaties is het mogelijk nog belangrijker om
geregeld “je eigen na te kijken”. Ben je nog wel onpartijdig aan het
observeren? Wordt er nog steeds volgens standaard genoteerd? Vaak is er het
probleem van betrokkenheid in een onderzoek. Je bekijkt iets, en op een
gegeven moment denk je in je enthousiasme een relatie of lijn te zien, waar
je op een gegeven moment verder op borduurt.
9 Uitvoering onderzoek
Met behulp van de specifieke vraagstelling en de methode is het mogelijk om
het onderzoek te starten. Tijdens het onderzoek moet je er continu bewust
van zijn dat je geen voorbarige conclusies trekt uit de lopende
Leidraad didactische werkvormen
pagina 108
onderzoeken. Vaak is het pas op het einde van het onderzoek, als alle data
verwerkt is, mogelijk om conclusies te trekken. Bij voorbarige conclusies
is er een grote kans dat het onderzoek een verkeerde richting in wordt
geleid. Bij resultaten als het ware als een machine de resultaten noteren
en niet teveel over deze resultaten nadenken.
10 Verwerken van resultaten in grafieken en tabellen.
Voordat je hier aan begint moet er eerst een inleiding over het onderwerp
worden gemakt. Dit is nodig om de lezer van het verslag niet meteen in het
diepe te gooien. Er wordt dus eerst wat over de achtergronden van het
onderwerp besproken. Bedenk dat deze inleiding, en eigenlijk de rest van
het verslag makkelijk leesbaar is voor “buitenstaanders”. Gebruik dus niet
teveel vakjargon, wat niet te begrijpen is voor niet- ingewijden. Bij het
verwerken van de resultaten weer geen conclusies vermelden. Hier alleen
rauwe resultaten in overzichtelijke tabellen en grafieken die meteen een
overzichtelijk geheel van het onderzoek vormen.
11 Trek conclusies
Naar aanleiding van de resultaten is het nu tijd om conclusies te trekken
over de resultaten. Probeer relaties aan te tonen tussen de resultaten in
relatie tot de spec. onderzoeksvraag. Het moet mogelijk zijn om zelf met
bepaalde mogelijke oorzaken te komen van de verkregen resultaten. Bovendien
kun je ook je werkwijze kritisch bekijken, zodat er voor vervolg
onderzoeken een mogelijke les kan worden getrokken. Zo kun je bepaalde
zwakke punten in het onderzoek beschrijven en mogelijke suggesties geven
zodat het probleem opgelost wordt. Het moet nu mogelijk zijn om de
hypothesen te aanvaarden of te verwerpen. Tenslotte kun je tips geven voor
mogelijke relevante vervolg onderzoeken; Waar zou het onderzoek verder
moeten gaan? Zijn er nieuwe mogelijkheden ontdekt? Wat zijn
hoofdwaarschijnlijk doodlopende wegen?
Ook bij een onderzoek dat geen duidelijke resultaten, of andere antwoorden
heeft opgeleverd dan de gevormde hypothesen, moeten conclusies worden
getrokken. Dat er iets anders is uit gekomen dan je verwacht had of
helemaal geen duidelijk resultaat betekend niet dat het onderzoek mislukt
is, integendeel, het onderzoek heeft dan duidelijk aangegeven dat de
gekozen onderzoeksmethode geen resultaat oplevert in de gekozen situatie.
Het is belangrijk dat toekomstige onderzoekers niet dezelfde paden
bewandelen die al verkend zijn, en als doodlopend zijn herkend. Wetenschap
rust op het feit dat onderzoekers voort werken op gegevens van voorgangers
die er zelf niet meer uit zijn gekomen. Het zou niet te doen zijn als we
iedere dag opnieuw het wiel uit zouden moeten vinden!
Bronnen:
Tromp & Rietmeyer :
de aanpak van onderzoek,
Leidraad didactische werkvormen
Utrecht/Antwerpen 1989
pagina 109
Leidraad didactische werkvormen
pagina 110
11.
Samenwerkend leren
Samenwerkend leren is; “De samenwerkingssituatie voor leerlingen zo
structureren dat samen (effectief) leren voor alle leerlingen mogelijk is”
( Johnson & Johnson, jaren vijftig). Dit is een belangrijk begrip voor de
genen die juist met dat samenwerkend leren aan de gang willen gaan. Vaak is
het zo dat docenten wel een poging doen tot maar vaak een heel ander
resultaat dan gewenst voor ogen krijgen. Er bestaan namelijk duidelijke
verschillen tussen “Samenwerkend leren” en “Bij elkaar zitten” waar het
dan meestal op uit draait. Om het onderscheid te kunnen zien tussen de twee
werkvormen geven we hier een opsomming van de verschillen.
Bij elkaar zitten
Samen werkend leren
Weinig onderlinge afhankelijkheid
Groepsleider
Vaak homogeen samengesteld, door
gaans naar eigen keuze van de
leerling
Leerling alleen verantwoordelijk voor
zichzelf
Groepstaak
Positieve onderlinge afhankelijkheid
Iedereen is mede verantwoordelijk
Groepjes ook heterogeen samengesteld,
vaak door de docent
Sociale vaardigheden verondersteld
Docent negeert groep als groep
Weinig aandacht voor groepsprocessen
Gedeelde leiderschap
Instructie op taak, werkwijze
samenwerking en individuele bijdrage
Sociale vaardigheden direct
onderwezen
De docent observeert en intervenieert
Groepsprocessen krijgen regelmatig en
systematisch aandacht
Uit onderzoek blijkt dat samenwerkend leren vier soorten leerdoelen kent:
1. Het verbeteren van het hogere denken.
2. Gelijke deelname van verschillende seksen, rassen, status, … binnen de
groep.
3. Positieve groepsrelatie tussen leden van de groep.
Wanneer men een succesvolle samenwerking wil bereiken, wordt de kans groter
van slagen wanneer de volgende vijf sleutelbegrippen worden gehanteerd.
Deze zijn respectievelijk; positieve wederzijdse afhankelijkheid,
individuele aanspreekbaarheid, directe interactie, aandacht voor sociale
vaardigheden en aandacht voor het groepsproces. Daarbij zijn de eerste twee
erg belangrijk.
Positieve wederzijdse afhankelijkheid
Hier is sprake van wanneer groepsleden zien en ervaren dat zij elkaar
(wederzijds) nodig hebben om de opdracht te vervullen. Wederzijdse
afhankelijkheid houd in dat de opdracht zo geformuleerd moet zijn dat de
inzet van alle betrokken groepsleden vereist is om resultaat te bereiken.
Enkele manieren om daar voor te zorgen als docent zijnde zijn:
 Bronafhankelijkheid, verschillende personen in de groep hebben eigen
informatie bronnen of kennis.
 Taakafhankelijkheid, verschillende personen in de groep vervullen
verschillende taken.
 Rolafhankelijkheid, verschillende personen in de groep vervullen
verschillende aanvullende rollen.
Individuele aanspreekbaarheid
Dit betekent dat leden van de groep aanspreekbaar zijn op hun bijdrage aan
de groep en aanspreekbaar zijn op de gemeenschappelijke uitkomst. Wanneer
Leidraad didactische werkvormen
pagina 111
het zo dat leerlingen niet meer afhankelijk van elkaar zijn of meeliften
met andere groepsleden of opdrachten in hun eentje uit gaan voeren is het
doel van samenwerkend leren ver te zoeken. Enkele methode om individuele
aanspreekbaarheid te bevorderen zijn bijvoorbeeld:
 Eén iemand in de groep houdt een logboek bij met de activiteiten die van
persoon tot persoon zijn gedaan.
 Elke leerling krijgt een kleur toegewezen waarmee hij/ zij schrijft om
zo achteraf te kunnen zien wat ieder heeft gedaan.
Directe interactie
Dit betekent dat tijdens de samenwerkingsopdrachten de groepsleden elkaar
aanmoedigen, ondersteunen en op directe wijze met elkaar communiceren. De
opstelling van de tafeltjes moeten daarbij zo staan dat leerlingen elkaar
recht in de ogen aan kunnen kijken. Dit is van belang om een zo goed
mogelijke communicatie overdracht te krijgen.
Aandacht voor sociale vaardigheden
De sociale vaardigheden die nodig zijn om het leren in een groep effectief
te maken, moet expliciet aangeleerd worden. Wanneer deze vaardigheid bij
een groot aantal van de groep niet aanwezig is is het samenwerkend leren
minder of niet effectief.
Aandacht voor het groepsproces
Regelmatig is aandacht nodig voor de wijze waarop de groepsleden als groep
gefunctioneerd hebben. Samen werken blijkt effectiever te worden wanneer de
groepsleden regelmatig hun eigen functioneren daarbinnen bespreken. Daarbij
wordt gericht op wat de inbreng van ieder groepslid geweest is, welk effect
deze inbreng heeft gehad en welke consequenties daaruit te trekken zijn
voor toekomstig functioneren.
11.1
Samenwerkend leren: Vier basiswerkvormen
De ervaring teert dat docenten met vier basiswerkvormen de meeste
samenwerkingssituaties kunnen vormgeven. We zetten hier de structuur van
deze vier basiswerkvormen uiteen, maar we realiseren ons tegelijkertijd dat
werkvormen niet uit een boekje geleerd kunnen worden. Voor echte beheersing
is het nodig dat ze in verschillende situaties met versehillende groepen
worden toegepast. Dan ook zullen ze zo veranderd worden dat ze passen bij
de eigen werkstijl waardoor ze op den duur in het hoofd zitten in plaats
van dat ze op papier staan. Als dat het geval is zal je merken dat je snel,
vrijwel zonder voorbereiding stukken leerstof op de gewenste vorm kunt toe
snijden.
11.1.1
Denken-delen-uitwisselen
Deze traditionele werkvorm kan op veel plaatsen in de les gebruikt worden
waar men normaliter
met traditionele vraagtechnieken zou werken.
De werkvorm verloopt als volgt:
- De docent stelt een vraag aan alle leerlingen.
- De leerlingen krijgen de tijd om (in stilte) over die vraag na te denken
(denken).
- Vervolgens bespreken de teerlingen in tweetallen hun antwoorden (delen).
- De docent vraagt willekeurig enkele leerlingen naar bun antwoord
(uitwisselen).
Leidraad didactische werkvormen
pagina 112
De werkvorm Denken-Delen-Uitwisselen is vooral geschikt voor opdrachten
waarvoor meerdere antwoorden goed zijn of waarvoor de antwoorden elkaar
aanvullen. Zo kan deze werkvorm goed gebruikt worden om voorkennis te
activeren. Essentieel is dat leerlingen tijd krijgen om eerst zelf na te
denken over de gestelde vraag. Voor eenvoudige denkvragen is tenminste 10
seconden denktijd nodig. Het formuleren van afgewogen antwoorden vraagt al
snel enkele minuten.
Na een teken van de docent kunnen de teerlingen hun antwoorden meedelen aan
hun buurman of buurvrouw. Soms is het nodig dat de docent dit structureert
door eerst alle ‘raamkant-leerlingen’ hun antwoord te laten mededelen en
daarna alle ‘deurkant-leerlingen’.
De docent zou in het begin zelf het moment van wisselen kunnen aangeven.
Na bespreking in tweetallen vraagt de docent willekeurig aan leerlingen
naar hun antwoord. Daarbij kunnen ook steeds andere leerlingen worden
uitgenodigd om te reageren. Hierdoor kan de uitwisseling het karakter van
een teergesprek krijgen.
De werkvorm Denken-Delen-Uitwisselen creëert in de lessen ruimte tot
denken, maakt het denken van leerlingen zichtbaar’ en vergroot de
individuele aanspreekbaarheid.
11.1.2
Check in duo’s
Deze werkvorm is vooral geschikt voor het zelfstandig corrigeren van
gemaakt werk als het gesloten opdrachten betreft.
De werkvorm verloop als volgt:
- Individueel
De docent zorgt ervoor dat elke leerling eerst individueel aan de
opdrachten(en) werkt. Dit kan dus ook het huiswerk zijn. Er vindt pas
uitwisseling plaats als beide leerlingen van een duo de opdracht(en)
afhebben.
- Check in duo’s
Elke leerling vergelijkt de eigen uitkomsten of antwoorden met die van
een andere leerling. Hierbij proberen de leerlingen het eens te worden
over wat het juiste antwoord is van die opgave(n) die door hen
verschillend zijn gemaakt.
- Check met ander duo
Eventueel worden de antwoorden nog een keer vergeleken met die van een
ander duo. Ook hier gaat het weer om de bespreking van onderling
verschillende antwoorden.
- Check in de klas
De docent gaat na over welke opgave(n) de duo’s geen overeenstemming
konden bereiken en bespreekt met deze de klas. Eventueel volgt een
opsomming van alle juiste antwoorden.
De werkvorm Check-in-Duo’s is met name geschikt als men snel en efficiënt
de antwoorden wil checken op vragen waarop maar één antwoord het juiste is.
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het maken van oefensommen, bij
meerkeuzevragen of spellings- en grammaticaopdrachten.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 113
De werkvorm is geschikt voor langere en voor kortere opdrachten, die vooral
gericht zijn op beheersing van de stof. (Voor vragen en opdrachten die
vooral gericht zijn op inzicht, zijn andere werkvormen meer geschikt).
Bij het nakijken van (huiswerk)opdrachten kan het gebruik van deze werkvorm
effectief zijn. De docent hoeft niet alle opdrachten meer te bespreken; de
uitleg kan beperkt worden tot die antwoorden, waarover verschil van mening
blijkt te bestaan.
11.1.3
Genummerde hoofden
De naam van deze werkvorm wit zeggen dat alle groepsleden een nummer of
letter krijgen. Hoewel het vervolg op verschillende manieren kan, is de
meest gebruikte manier om de nummers vervolgens te gebruiken als
vertegenwoordigers of rapporteurs namens de groep. De werkvorm kan voor
allerlei verschillende lesdoelen ingezet worden. De werkvorm verloopt als
volgt:
- Instructie
Direct gekoppeld aan de instructie op de taak geeft de docent elke
leerling binnen de groep een nummer.
- Verantwoordelijkheid
De instructie wordt afgerond met de mededeling dat elk groepslid het
gestelde doel moet halen en dat nabespreking, rapportage of
vertegenwoordiging door een door de docent aan te wijzen nummer zal
plaatsvinden.
- Nabespreking
De docente start de nabespreking door te vertellen met welke nummers zij
dat deze keer doet. Vervolgens komt elke groep kort aan het woord.
- Hulp en veiligheid
Voor sommige leerlingen brengt de mogelijkheid onverwacht de beurt te
krijgen, negatieve faalangst met zich mee. Het is belangrijk dat de
docent dat weet op te vangen. Zo kan een groepslid dat bij de
nabespreking ‘stilvalt’ hulp aangeboden worden vanuit de eigen groep.
Zonodig kunnen leerlingen met z’n tweeën het woord doen.
De werkvorm ‘genummerde-hoofden-tezamen’ is vooral bedoeld voor opdrachten
die jets meer tijd vragen (bijvoorbeeld meer dan 10 minuten), maar die nog
wet binnen de les worden afgerond. Omdat leerlingen het eens moeten worden
over het antwoord, zijn vooral vragen die een eenduidig antwoord hebben,
geschikt.
Het is erg belangrijk dat de docent duidelijk maakt dat elke leerling het
antwoord moet kunnen geven en dit bovendien moet kunnen motiveren.
Deze werkvorm kan goed gecombineerd worden met het toekennen van rollen.
Bij het terugvragen van de antwoorden kan dan wet zowet gebruik gemaakt
worden van de nummers als van de rotten om leerlingen willekeurig aan te
spreken.
Genummerde Hoofden is een sterke stimulans voor de individuele
aanspreekbaarheid bij samenwerken.
Als de docent bij de nabespreking zegt dat zij het deze keer met ‘de
nummers drie’ doet, betekent dat ook dat mogelijk onbewuste
Leidraad didactische werkvormen
pagina 114
vooringenomenheid ten aanzien van de capaciteiten van leerlingen. een
minder sturende rot speelt in de nabespreking. Ongewild is het vaak zo dat
sommige leerlingen overdreven veel aan de beurt komen terwijl andere buiten
beeld blijven. Met het genummerd terugvragen beschermt de docent zich hier
enigszins tegen.
11.1.4
Experts
Deze werkvorm is gebaseerd op werkverdeling en terugvertellen. Een teerling
wordt expert’ in een deel van het werk. Deze werkvorm komt men ook wet
tegen onder de naam legpuzzel’. Experts kan een geschikte werkvorm zijn
voor opdrachten die tot ongeveer gelijkwaardige deelopdrachten herleid
kunnen worden. De werkvorm verloopt als volgt:
- Het materiaal (de lesstof) is verdeeld in twee tot vijf gelijkwaardige en
logische delen, bijvoorbeeld twee tot vijf paragrafen van een hoofdstuk.
- De leerlingen worden, afhankelijk van de materiaalverdeling, ingedeeld in
groepen van twee tot vijf.
- Elke leerling bestudeert individueel één deel van het materiaal. Daarna
presenteert elke leerling het bestudeerde materiaal aan de andere
groepsleden.
- Alle leden van de groep weten dat ze aangesproken kunnen worden op begrip
van al het materiaal.
Het kenmerk van deze samenwerkingsvorm is dat er uiteindelijk een centrale
vraag beantwoord moet worden. Om dat antwoord te kunnen geven is een
complex aan informatie vereist. De docent stelt van te voren de centrale
vraag of opdracht vast, en verdeelt deze in zinvolle en gelijkwaardige
stukken of deelopdrachten.
Zeker als het om een gecompliceerde opdracht gaat, is het van belang dat
alle leerlingen voorafgaand aan de opdracht, globaal kennis hebben genomen
van al het materiaal. Dit kan door een korte toelichting van de docent
gebeurd zijn, of door het zelf lezen van (een samenvatting van) de stof.
Bij het vaststellen van de centrale vraag en de deelopdrachten daarbij is
het van belang dat voor het beantwoorden van die vraag alle onderdelen
nodig zijn.
De centrale vraag hoeft niet op voorhand bij de leerlingen bekend te zijn.
Het kan functioneel zijn, maar het is niet noodzakelijk. In de instructie
moet de docent echter wel duidelijk maken dat alle leerlingen na afloop de
centrale vraag moeten kunnen beantwoorden en dat ze daarvoor de informatie
van hun groepsleden nodig hebben. Het is aan te bevelen om de leerlingen
wet te vertellen op welke wijze er nagegaan zal worden of alle leerlingen
de centrale vraag kunnen beantwoorden.
11.1.5
Tips bij de uitvoering
Voor alle in dit hoofdstuk besproken werkvormen geldt dat hoe logisch de
opbouw in stappen ook mag lijken het voor de leerling nieuwe vormen zin.
Direct moeilijke vraagstukken met deze vormen aanpakken zal gemakkelijk tot
een fiasco leiden. Een paar tips...
Makkelijk
Begin met makkelijke opdrachten. De eerste keren dat je deze vormen
Leidraad didactische werkvormen
pagina 115
gebruikt moeten leerlingen er succes mee hebben.
Voorbereiding
Bereidt de uitvoering zorgvuldig voor. Neem daar zeker een half uur voor.
Schrijf de vraag of opdracht uit.
Opbouw
Breng een opbouw in de aanpak. Gebruik de werkvorm eerst bij de inhouden
waar de leerlingen vertrouwd mee zijn of die dicht bij hun interesse
liggen. Zorg er in elk geval voor dat in het begin niet de indruk ontstaat
dat ze erop beoordeeld worden.
Instructie
Geef een glasheldere instructie op de vorm. Doe dat stapsgewijs, dus niet
alle fases in één keer maar korte instructies per stap.
Aarzel niet in het begin overdreven te structureren. Liever teveel dan te
weinig. Geef geen speciale inleiding op de vorm zoals ‘jongens vandaag gaan
we iets bijzonders doen...’ maar doe het gewoon.
Tijd
In het begin vragen de vormen veelal meer tijd dan verwacht. Een cruciaal
onderdeel, de nabespreking, dreigt dan vaak buiten de boot te vallen. Plan
daarom ruim en houd een reserve opdracht achter de hand.
Samenvatting
Samenwerkend leren kent vier zogenaamde basiswerkvormen: denken-delenuitwisselen, check in duo’s, genummerde hoofden en experts. Alle vier zijn
ze erop gericht alle leerlingen actief bij de les te betrekken.
Denken-delen-uitwisselen
Voor open vragen, antwoorden die elkaar aanvullen, bijvoorbeeld bij de
start van een leergesprek.
Check in Duo ‘s
Voor vragen met eenduidige antwoorden, antwoorden die elkaar uitsluiten,
bijvoorbeeld bij de controle van huiswerk.
Experts
Voor taakverdeling, elkaar aanvullende opdrachten, bijvoorbeeld bij drie of
vier op elkaar lijkende sommen.
Genummerde Hoofden
Bij een gemeenschappelijk eindproduct of onduidelijke individuele bedrage,
bijvoorbeeld bij een consensus antwoord.
Opdracht
Welke werkvorm zou jij gebruiken bij:
* De leerlingen maken in een groep de samenvatting van een tekst.
* De leerlingen oefenen met meerkeuze examenvragen.
* De leerlingen maken een werkstuk in groepen van drie.
* Je wilt met de klas het proefwerk voorbereiden.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 116
Leidraad didactische werkvormen
pagina 117
11.2
TIEN ANDERE VORMEN VAN SAMENWERKEND LEREN
11.2.1
Inleiding
In het voorafgaande deel werden vier zogenaamde basiswerkvormen besproken
te weten Denken-delen-uitwisselen, Check in Duo’s, Genummerde Hoofden en
Experts. Met deze vier werkvormen kunnen zeer veel samenwerkingssituaties
in de klas vorm gegeven worden. Bij de beschrijving van de hieronder
volgende tien werkvormen is er vanuit gegaan dat de vier basiswerkvormen
beheerst worden. Er wordt in de beschrijving ook regelmatig naar verwezen.
De vormen zijn deels nieuw, deels varianten op de eerder genoemde vier. Bij
de beschrijving van de tien werkvormen is er vanuit gegaan dat voor de
uitvoering in de klas de docent in staat is binnen deze vormende criteria
van leerdoelgerichte samenwerking, individuele aanspreekbaarheid,
wederzijdse afhankelijkheid, interactie en sociale vaardigheid, gestalte te
geven.
11.2.2
Ronde Tafel
Een gestructureerde manier van discussiëren binnen een groep waarbij
iedereen aan het woord komt. Vooral handig bij groepen van vier of vijf.
Zonodig kan deze werkvorm gecombineerd worden met rollen (organisator).
Stap]:
Formuleer vooraf de vraag die de groep krijgt. Let erop dat het een vraag
is waarbij van iedereen verwacht kan worden dat hij een bijdrage heeft en
waarbij verschillende invalshoeken tot meer inzicht kunnen leiden.
Stap 2:
Als dat wenselijk is kan voor de vraag eerst individuele denktijd gegeven
worden.
Stap 3:
Elke leerling legt een klein voorwerp in het midden op tafel. Vervolgens
start een leerling met het geven van zijn of haar ideeën. Als deze
uitgesproken is neemt hij zijn voorwerp terug. Zo verder tot alle
voorwerpen weer terug zijn bij de eigenaar. Dan start de tweede ronde.
In het verloop kan een moment komen dat de structuur mag wegvallen.
Stap 4:
In principe combineren met een groeps- of individuele eindopdracht.
Lessuggesties:
* Op wat voor manier bereid jij je proefwerk voor?
* Welk onderwerp kiezen we voor ons werkstuk?
* Hoe verdelen we de taken?
Leidraad didactische werkvormen
pagina 118
11.2.3
Rond Schrijven
In gesprekken zoals bij de Ronde Tafel blijft het ondanks allerlei
hulpmiddelen vaak moeilijk iedereen een bijdrage te laten leveren. Rond
Schrijven maakt de bijdrage nog meer zichtbaar. Het is vergelijkbaar met de
Ronde Tafel maar nu schriftelijk. Het is een stille manier om leerlingen te
laten reageren op elkaars standpunten, antwoorden e.d. Door de werkvorm
wordt de individuele aanspreekbaarheid heel goed vorm gegeven.
Stap 1:
Formuleer vooraf de opdracht.
Stap2:
Laat leerlingen binnen de groep afspreken dat iedereen met een andere kleur
schrijft zodat bijdragen traceerbaar zijn.
Stap 3:
Elke leerling begint met een eigen reactie op de vraag of opdracht. Daarna
draait het papier met de klok mee. Laat leerlingen onder de eerste bijdrage
reageren over verschillen en overeenkomsten met hun eigen idee. Het is dus
niet de bedoeling dat ze vier keer de eigen bijdrage herhalen.
Stap 4:
Na de rondgang komt een eindopdracht. Dat kan een groeps- of klassengesprek
zijn maar ook een individuele opdracht.
Lessuggesties:
* Op welke wijze kan het werkeloosheid vraagstuk worden aangepakt?
* Hoe kun je onderzoeken of een plant op licht reageert?
* Verander deze zin in een vragende zin
11.2.4
Op zoek naar Mensen
Vaak werkt het stimulerend om, voorafgaand aan een groepsopdracht,
leerlingen hun ideeën over het onderwerp te activeren of na een opdracht
hun eigen ideeën met die van anderen te laten vergelijken. De werkvorm
Opzoek naar Mensen kan daarbij helpen. Het is een heel dynamische werkvorm
voor docenten die tegen geloop in hun lokaal kunnen. Vooral geschikt om
leerlingen opzoek te laten gaan naar verschillen in opvattingen, uitkomsten
e.d. Er is een grote actieve betrokkenheid mee te bereiken. Als de werkvorm
gekoppeld wordt aan inzichtvragen kan integratie van de stof er door
bevorderd worden.
Stap 1:
Formuleer vooraf de vraag die de leerlingen aan verschillende klasgenoten
moeten stellen.
Bepaal hoeveel verschillende klasgenoten ze gehad moeten hebben en hoe de
antwoorden genoteerd worden.
Stap 2:
Geef de instructie aan de klas.
Stap 3:
De leerlingen zoeken verschillende klasgenoten voor de bespreking.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 119
Stap 4:
Leid het nagesprek zo dat in de vraagstelling steeds duidelijk is dat het
gaat om wat de
leerlingen van anderen gehoord hebben.
Lessuggesties:
* Zoek iemand die de huiswerksom waar jij niet uitkwam wel heeft kunnen
maken en vraag uitleg.
* Zoek iemand die een ander antwoord heeft dat volgens jou ook goed is.
* Zoek iemand die weet...
11.2.5
Opstaan en Delen
Bij het inventariseren van resultaten of opvattingen na een
samenwerkingsopdracht blijft het vaak moeilijk elke leerling te betrekken.
Opstaan en Delen kan daarbij helpen.
Als alternatief voor het vinger opsteken bevordert het in sterke mate de
actieve betrokkenheid bij vraagstellingen e.d. De werkvorm is vooral
geschikt voor vragen naar verschillende beantwoordingen, opinies e.d.
Stap 1:
Formuleer vooraf zorgvuldig de vraag waarom het gaat. Ga na of daar meer
dan twee of drie verschillende antwoorden op te verwachten zijn.
Stap 2:
Stel de vraag in de klas en geeft iedereen gepaste denktijd om het antwoord
te formuleren.
Stap 3:
Vraag iedereen op te staan.
Stap 4:
Vraag één van de leerlingen om zijn of haar antwoord te geven. De leerling
mag daarna gaan zitten. De leerlingen met een zelfde antwoord in gedachten
mogen ook gaan zitten.
Stap 5:
Vraag opnieuw een leerling en herhaal deze processen tot iedereen zit.
Stap 6:
Afhankelijk van de aard van de vraag kan nu een leergesprek of vervolg
opdracht volgen.
Lessuggesties:
* Welke interventies zijn mogelijk in de oorlog in voormalig Joegoslavië?
* Wat doe je als eerste als je zo’n som wilt oplossen?
* Geef een sleutelwoord waarmee je dit hoofdstuk kunt benoemen.
11.2.6
Hoeken
Leerlingen of groepen hun stellingname zichtbaar laten maken kan met de
werkvorm Hoeken. Opnieuw een vorm waarbij de leerlingen uit de bank komen
Leidraad didactische werkvormen
pagina 120
maar nu om een positie in te nemen ten aanzien van een stelling, opvatting
e.d. Door de fysieke opstelling worden de opvattingen zichtbaar.
Stap 1:
Formuleer vooraf de stelling zo precies mogelijk en maak een keuze
mogelijkheid tenminste in drieën. Gebruik hierbij bijvoorbeeld de
standpunten ‘helemaal mee eens', ‘(een beetje) mee eens, ‘(een beetje) mee
oneens’, ‘helemaal oneens’. Het kiezen is van belang, vermijd dus de
mogelijkheid blanco’. Wijs een plek in het lokaal (hoek) aan die bij elk
standpunt hoort.
Stap 2:
Laat de leerlingen zich verdelen over de verschillende standpunten.
Stap 3:
Geef gelegenheid tot gesprekken per hoek die beginnen met de vraag ‘Waarom
sta jij hier?'
Stap 4:
Elke hoek kiest na afloop van het gesprek een woordvoerder.
Stap 5:
De woordvoerders debatteren waarbij een reactie altijd moet beginnen met
herhaling van het standpunt van de tegenpartij. Als de tegenpartij vindt
dat hun opinie goed is verwoord kan de eigenlijke reactie gegeven worden.
11.2.7
Drie-Stappen-Interview
Leerlingen praten bij samenwerkingsopdrachten veel met elkaar maar wordt er
ook geluisterd? De werkvorm Drie-Stappen-Interview koppelt op een
functionele wijze luisteren en terugvertellen aan elkaar. Hoewel in eerste
instantie veel gebruik voor kennismakings- en meningsvormende onderwerpen
is leerstofgericht gebruik ook goed mogelijk. Verwerking van de leerstof
staan daarbij centraal. De vorm is het beste bruikbaar in groepen met een
even aantal leerlingen.
Stap]:
Formuleer vooraf de interview vraag. Let erop dat de vraag zo is dat
verwacht mag worden dat elke leerling een bijdrage kan leveren.
Stap 2:
Deel binnen de groepen de leerlingen in in groep A en groep B.
Stap 3:
De A’s stellen de vraag aan B en vragen door tot zij een goed beeld van het
antwoord hebben.
Vervolgens stellen de B’s de vraag aan As.
Stap 4:
In de groep vertelt vervolgens iedereen kort wat hij van de ander gehoord
heeft.
Lessuggesties:
* Hoe bereid jij je proefwerk voor?
* Wat weet jij van de Tweede Wereldoorlog?
Leidraad didactische werkvormen
pagina 121
* Wat vind je de voor- en nadelen van de ‘markteconomie’?
* Kun je uitleggen of je voor of tegen het gebruik van kernenergie bent’?
* Kun je uitleggen waarom jij scheikunde in je pakket hebt genomen’?
Leidraad didactische werkvormen
pagina 122
11.2.8
Uitgebreide experts
Uitgebreide Experts is een complexere vorm van de basiswerkvorm Experts.
Hij kan worden gebruikt als gedurende langere tijd deelaspecten van een
grotere opdracht bewerkt moeten worden. De werkvorm is vooral geschikt voor
onderwerpen waar begrijpen en integreren van kennis centraal staan. Gezien
de sterke wederzijdse afhankelijkheid is de vorm geschikt voor groepen die
a! de nodige ervaring met samenwerking hebben en waar een redelijke
basisveiligheid in de klas aanwezig is. De werkvorm is niet geschikt voor
opdrachten die beheersing van de stof tot doe! hebben.
In stappen...
Uitgebreide Experts gaan er van uit dat elke leerling uit een groep van
bijvoorbeeld vier een stukje van de leerstof bestudeert of een deel van de
opdracht maakt en dat dan later aan anderen overdraagt zoals bij de
legpuzzel. Bij experts echter komen leerlingen met hetzelfde deel van de
stof of opdracht bij elkaar en verwerken hun deel samen en bereiden ook
samen de overdracht naar hun groepsleden voor. Uitgebreide Experts is dan
ook geschikt voor complexere en meer tijd vragende opdrachten.
Stap 1:
Verdeel voor de les de leerstof/opdrachten in zoveel delen als de groepen
groot zijn. Bij groepen van drie moeten er dus drie min of meer
gelijkwaardige brokken leerstof of opdrachten zijn.
Uit de instructie aan de klas moet zonneklaar zijn dat het de bedoeling is
dat na afloop van de totale opdracht iedereen alle stof begrijpt. Dit kan
aangekondigd worden door duidelijk te maken dat dit na afloop getoetst
wordt met een individuele of gezamenlijke opdracht.
Stap 2:
Zet de leerlingen in groepen en geef de instructie, zonodig stapsgewijs.
Nummer de leerlingen in de groepen en geef alle nummers hun opdracht of
Ieerstof.
Stap 3:
Deze stap is enigszins afhankelijk van de aard van het werk. In veel
gevallen zal individuele bestudering gewenst zijn, voorafgaand aan
samenwerking. Dan moet daar nu eerst tijd voor worden gegeven. Als de aard
van de opdracht zodanig is dat direct groepswerk gewenst is, wordt deze
stap dus overgeslagen.
Stap 4:
De nummers één komen bij elkaar, net als nummers twee en zo verder. In die
‘expert’ groepen wordt de opdracht verder verwerkt.
Stap 5:
Alle leerlingen gaan terug naar hun ‘thuis’ groep en dragen hun verworven
kennis over.
Eventueel volgt hierna de gezamenlijke of individuele toets of opdracht.
Lessuggesties:
* Een gelezen boek uit drie verschillende gezichtspunten of vanuit drie
personen bekijken.
* Een natuurkundig verschijnsel vanuit drie invalshoeken, bijvoorbeeld:
Leidraad didactische werkvormen
pagina 123
theorie, praktijk, historie, bestuderen.
* Drie verschillende hypotheses testen.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 124
11.2.9.
Groepsreis
Het nagesprek of klassikaal inventariseren is vaak een lastig onderdeel bij
de afsluiting van groepswerk. Groepen die al geweest zijn verliezen
interesse, voor anderen wordt door voorgangers als het gras weggemaaid.
De groepsreis is bedoeld om leerlingen zonder een door de docent
georganiseerd klassikaal nagesprek, kennis te laten nemen van de resultaten
in andere groepen terwijl wel iedereen betrokken blijft.
Stap 1:
De groep rondt de opdracht voor zichzelf af. Zorg ervoor dat elke leerling
in het bezit is van de informatie die hij met andere groepen moet gaan
delen.
Stap 2:
Nummer de groepsleden 1 t/m 4.
Stap 3:
Laat de nummers 1 één tafel opschuiven, de nummers 2 twee tafels en de
nummers 3 drie tafels. De nummer vier blijven zitten.
Stap 4:
Elke leerling wisselt volgens het Ronde Tafel (of Rond Schrijven) model
zijn kennis uit en verzamelt de gegevens aan de anderen.
Stap 5:
Iedereen gaat terug naar de eigen tafel en rond afhankelijk van de aard van
de opdracht af.
Lessuggesties:
* Wat zijn de vijf belangrijkste gegevens in dit hoofdstuk?
* Op welke verschillende manieren kun je deze opgave aanpakken?
* Geef een samenvatting van dit verhaat?
* Welke voor- en tegenargumenten zijn er?
11.2.10
Besluiten Nemen
Als er in de groepen een besluit moet worden genomen met consequenties voor
een langere tijd zoals de taakverdeling bij het maken van een werkstuk, het
kiezen van een onderwerp, is het belangrijk dat die keuze zorgvuldig
gebeurt. Elke docent die daar wet eens mee te maken heeft gehad, weet hoe
onvrede bij leerlingen met zo’n besluit het werken voor lange tijd kan
verstoren. Daarnaast is het goed leerlingen het nemen van afgewogen
besluiten te Ieren.
Stap 1:
Informatie verzameling rond het thema.
Stap 2:
Inventarisatie van de verschillende mogelijkheden.
Stap 3:
Verzameling van argumenten voor en tegen de verschillende keuzes.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 125
Stap 4:
Bestuiten met ‘van vuist naar vijf
Bij de presentatie van een keuze legt elke leerling de hand op tafel.
* Eén vinger wil zeggen: ‘Ik ben er niet voor maar zal me schikken als de
groep zo beslist.’
* Twee vingers wil zeggen: ‘Kunnen we hier nog even over praten.’
* Drie vingers wil zeggen: ‘Niet mijn eerste keuze maar wet leuk.’
* Vier vingers wit zeggen: ‘Voor.’
* Vijf vingers wil zeggen: ‘Het aller, allerbeste.’
Bij elke ‘stemming’ wordt het aantal vingers geteld om zo uit te maken welk
voorstel het grootste draagvlak heeft. In een aantal gevallen zal het nodig
zijn de mogelijkheid ‘vuist’ in plaats van een vinger toe te voegen met de
betekenis: ‘Veto, daar doe ik niet aan mee.’
Lessuggesties:
* Welk boek leest de groep?
* Welk onderwerp voor een werkstuk?
* Hoe verdelen we de taken voor een grote opdracht?
11.2.11.
Team-toernooi
Het team-toernooi is een complexe werkvorm met name gericht op het in korte
tijd, dus heel effectief tot je nemen van kennis. Het kan bijvoorbeeld
gebruikt worden te afronding van een hoofdstuk of bij de voorbereiding van
een toets. We schetsen hier het principe en een mogelijk verloop. Bij het
gebruik in de eigen situatie zijn vanzelfsprekend veel varianten mogelijk.
Het principe bestaat hieruit dat de leerlingen zichzelf in een
groepscompetitie diagnostisch testen maar dan wet zo georganiseerd dat elke
leerling ‘voor zijn groep strijdt’ tegen klasgenoten van globaal dezelfde
sterkte uit andere groepen.
Stap 1:
De docent heeft vooraf circa 25 oefenvragen over de stof gemaakt met los
daarbij de antwoorden en zo ook 25 ‘toetsvragen’ die allemaal in het
verlengde van de oefenvragen liggen. Hierbij moet gelden dat na beheersing
van de oefenvragen de toetsvragen in principe ook beheerst worden. Er is
ook een vel met antwoorden van de toetsvragen.
Daarnaast is er voor elke groep een set kaartjes met de nummers 1 t.m 25.
Deze set is bedoeld om, na geschud te zijn, vraagnummers uit te kunnen
trekken.
Stap 2:
Verdeel de klas in groepen van bij voorkeur drie. Deze groepen moeten
beslist heterogeen zijn qua beheersing van de stof. Goed is om bijvoorbeeld
met de methode van Slavin (zie groepen maken) vooraf de klas zo in te delen
dan in elke groep een goede, een middenmoter en een voor dit onderwerp
zwakkere leerling zit. Het kan goed zijn de groep vooraf enig teambuilding
te laten doen zoals het geven van een naam e.d.
Stap 3:
Een teerling trekt een kaartje en probeert de vraag te beantwoorden.
Gezamenlijk komt men vervolgens tot het ‘beste’ antwoord en vergelijkt dit
Leidraad didactische werkvormen
pagina 126
met dat op het antwoordvel. Zo wordt met het afwisselend trekken van een
kaartje zoveel mogelijk vragen doorgewerkt als haalbaar binnen de gestelde
tijd.
Stap 4:
Na de oefentijd legt de docent uit dat er drie soorten toetsgroepen zijn.
Eén voor diegenen die bij het oefenen er heel goed uitkwamen, één voor
middenmoters en één voor teerlingen die denken dat ze voor dit onderwerp de
zwakste van het drietal zijn. In elke groep delen de leerlingen zich in.
Stap 5:
De leerlingen verdelen zich opnieuw in groepen van drie. Deze groepen zijn
homogeen in betrekking tot de drie verschillende niveaus. Daar herhaalt de
procedure met de kaartjes zich maar nu zo dat de leerling die het kaartje
trekt eerst antwoordt. Als één van de anderen denkt dat hij het beter kan
‘daagt hij uit’ en probeert het. Een tweede uitdager kan ook nog.
Vervolgens wordt gecheckt met het antwoord gecontroleerd wie het correcte
antwoord het dichtst benaderde. Diegene mag het kaartje houden. Een
uitdager die ‘verloren heeft moet of een al verkregen kaartje inleveren of
komt op -1. Zo speelt men door tot de gestelde tijd om is.
Stap 6:
In elk drietal stelt men de rangorde vast. De persoon met de meeste
kaartjes krijgt 60 punten, die met het middelste aantal 40 en die met het
minste aantal kaartjes 20. Als de twee hoogste scores gelijk zijn krijgen
beide spelers 50 punten. Zijn de twee laagste scores gelijk dan krijgen
beide spelers 30 punten. Als alle drie de spelers een gelijke score hebben
krijgen allen 40 punten.
Stap 7:
Iedereen gaat terug naar z’n startgroep en daar wordt het gemiddelde aantal
punten berekend. Zo rolt het sterkste team van dit toernooi eruit. Een team
met gemiddeld 40 punten noem je bijvoorbeeld een OK-team. Bij gemiddeld 45
punten is het een goed team en met 50 of meer gemiddeld een TOP-team.
Als het toernooi herhaald wordt met dezelfde startgroep schuiven de
winnaars uit de toetsronde een tafel omhoog op en de verliezers een tafel
naar beneden.
Samenvatting
Werkvorm
Uitgebreide Experts
Opzoek naar Mensen
Opstaan en Delen
Hoeken
Ronde Tafel
Rond Schrijven
Drie-Stappen-Interview
Groepsreis
groepen
Besluitvorming
Team-Toernooi
Leidraad didactische werkvormen
DoeI
Taakverdeling, kennis verwerven
Uitwisselen, vergelijken
Inventariseren
Stelling nemen
Groepsgesprek
Stille discussie
Luisteren
Uitwisselen/inventariseren tussen
Gedragen besluiten nemen
Kennis verwerven
pagina 127
Opdracht:
Geef voor elk van de tien werkvormen een leerstofonderdeel uit jouw vak
waarbij je die vorm zou kunnen gebruiken.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 128
12.
Probleem gestuurd onderwijs
Leerstof op school is overwegend in vakken geordend. Bij vakkenintegragtie
zijn vakgrenzen doorbroken en is leerstof van de betreffende vakken
samengevoegd tot een geheel. In deze cursus willen wij dat graag bereiken
met onder andere de vakken biologie en vakdidactiek.
De motivatie hiervoor is mede gelegen in het feit, dat de samenhang van
leerinhouden uit verschillende vakken in de school van de toekomst steeds
meer accent krijgen.
Ordeningsvormen betreffen de wijze van indeling die de docent aanbrengt in
het geheel van de te verwerven leerstof. In docentgestuurd onderwijs komt
het er meestal op neer dat de leraar deze overneemt uit het leerboek.
In de probleemgestuurde ordeningsvorm wordt de leerstof “aangeduid” in de
vorm van problemen die verwijzen naar praktijksituaties.
Leerlingen/studenten moeten hierbij grotendeels zelfstandig informatie
opsporen die nodig is om de problemen tot een goede oplossing te brengen.
In probleemgestuurd groepswerk wordt aan kleine groepen een taak
voorgelegd. In deze cursus vakdidactiek gaat het om een combinatie van een
studie- en een constructietaak (andere soorten taken zijn bijvoorbeeld
toepassings- en strategie-opdrachten). Een studie-opdracht nodigt de
student uit om over een bepaald onderwerp zich kennis eigen te maken; een
constructie-opdracht nodigt de student uit om iets te maken.
De geëigende methode voor het aanpakken van een probleem is de zogenaamde
zevensprong, die bestaat uit de volgende zeven stappen:
stap 1:
verhelder onduidelijke termen en begrippen
stap 2:
definieer het probleem
stap 3:
analyseer het probleem
stap 4:
inventariseer op systematische wijze de informatie die in stap
3
naar voren is gebracht
stap 5:
formuleer leerdoelen (stel prioriteiten en maak afspraken over
een eventuele werkverdeling
stap 6:
zoek aanvullende informatie buiten de groep
stap 7:
rapporteer aan elkaar de bevindingen en probeer te
synthetiseren
en gezamenlijk tot conclusies te komen
Samenstelling onderwijsgroepen
De onderwijsgroep bestaat uit een aantal formele rollen. Deze rollen kunnen
wisselen na iedere bijeenkomst. Je kunt dus de ene keer notulist zijn,
terwijl je de andere keer voorzitter bent of deelnemer.
De voorzitter neemt de leiding in een bijeenkomst van de onderwijsgroep om
te voorkomen dat het een wanordelijke boel wordt. Hij geeft leiding aan de
groeps- en leerprocessen, zodat de bijeenkomst op de juiste wijze verloopt
(met ieders inbreng). Een voorzitter stelt de agenda op en bereidt de
bijeenkomst voor; geeft een tijdsindeling aan; grijpt in als er door elkaar
gepraat wordt; geeft deelnemers het woord en zorgt dat iedereen aan de
beurt komt (en stimuleert dus ook iedereen hiertoe); geeft tussentijds
korte samenvattingen van wat er besproken is; stelt vragen over het proces;
begeleidt de besluitvorming; bemiddelt bij conflicten; bewaakt de
procedure; enz.!
De notulist maakt tijdens de bijeenkomst aantekeningen, eventueel ook op
het bord of een flap-over. Dit laatste (in steekwoorden!) kan van belang
zijn, omdat hij de groep zo een spiegel voorhoudt; iedereen kan precies
zien waar de groep op dat moment mee bezig is. De notulist kan bijvoorbeeld
het stappenplan opschrijven. Je moet dus goed kunnen luisteren naar wat
anderen zeggen. De notulist maakt ook aantekeningen (en/of neemt de
Leidraad didactische werkvormen
pagina 129
flapover mee na afloop) en werkt deze thuis verder tot een goed verslag,
waaraan een besluitenlijst met tijdsplanning wordt toegevoegd.
De deelnemers neemt actief deel aan iedere bijeenkomst door zich goed voor
te bereiden met de notulen van de vorige keer; gemaakte afspraken over
werkzaamheden tussen twee bijeenkomsten na te komen (of vooraf bij de
voorzitter met redenen omkleed aan te geven waarom een afspraak niet
nagekomen is); open te stellen voor andere meningen en zoveel mogelijk tot
overeenstemming proberen te komen; open te stellen voor kritiek en iets
proberen te doen met deze kritiek; zelf aan te geven wanneer je iets
dwarszit m.b.t. het leerproces van jezelf of anderen in je groep; enz.
12.1
Beknopte uitwerking van de zevensprong:
1.
In deze stap gaat het erom dat moeilijke termen en begrippen helder
worden omschreven. De groep moet onder een woord of begrip hetzelfde
verstaan; jemoet dus heel precies op elkaar afstemmen.
2.
In stap 2 geef je antwoord op de vraag Wat is er precies aan de
hand? Door dit antwoord weet je ook wat het probleem is. Alle
groepsleden moeten het eens zijn over het probleem, anders ontstaan
er in de volgende stappen moeilijkheden.
3.
Brainstormen: welke oplossingen en verklaringen kun je allemaal
bedenken?
In deze stap gaan jullie bedenken welke verklaringen en oplossingen
er allemaal te geven zijn. De notulist schrijft alles in
steekwoorden op. De deelnemers mogen geen commentaar leveren op
elkaar. Dit betekent: geen discussie.
4.
Orden de oplossingen en verklaringen uit stap 3.
In deze stap leggen jullie aan elkaar uit wat je bedoelt met de
dingen die je in stap 3 gezegd hebt. Daarna breng je een ordening
aan in de verklaringen en oplossingen uit stap 3. Jullie vragen je
daarbij af wat echte hoofdzaken zijn en welke dingen beter
weggelaten kunnen worden.
5.
Formuleer de leerdoelen.
Ga nu bekijken wat jullie nog moeten uitzoeken. Je gaat dus de
leerdoelen formuleren en het is belangrijk om die scherp te
omschrijven. De centrale vraag is:
Wat moeten we leren, weten of kunnen om tot de oplossing van stap 2
te komen?
6.
Maak een activiteitenplan en voer het uit.
In deze stap maak je afspraken over hoe we de leerdoelen gaan
bereiken. Daarbij kunnen jullie je afvragen welke bronnen jullie
raadplegen, welke onderdelen jullie in groepjes doen en welke
individueel, hoe jullie de bronnen verdelen, hoeveel tijd jullie
nodig hebben per activiteit en hoe jullie de eindproducten
presenteren.
7.
Presenteer de informatie en evalueer na afloop als groep en
individueel.
Verder lezen? Bovenstaande tekst is onder andere tot stand gekomen met
behulp van de boeken Lesgeven en zelfstandig leren van Titus Geerligs
(1996) en Probleemgestuurd leren van J.H.C. Mousat e.a. (1992).
De probleembeschrijvingen:
Een probleembeschrijving is de basis van pgo onderwijs. De beschrijvingen
hieronder zijn richtinggevend, maar nog niet gedetaillerd uitgewerkt.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 130
Binnen jullie onderwijsgroep dienen jullie deze probleembeschrijving verder
uit te werken en scherp af te bakenen.
1 ).
Je wordt tutor van een eerste jaars student, die het angstzweet
uitbreekt als hij denkt aan zijn problemen rondom klassenmanagement
op zijn stageschool.
2 ). Je stagebegeleider vindt dat het hoog tijd wordt om de klassikale
instructie in je lesplanning aan te passen dan wel helemaal
overboord te gooien.
3 ). In een klas waarin binnenkort de lessen Voortplanting op papier
staan,
zit een meisje die verliefd was (is?) op een vrouwelijke collega;
een aantaljongens die te pas en te onpas elkaar voor “vuile flikker”
uitmaken en een jongen die zijn vrouwelijke klasgenoten regelmatig
handtastelijk benadert. Help!
Leidraad didactische werkvormen
pagina 131
12.2
Werken met de zevensprong
1.
Verhelderen termen en begrippen / -afstemmen
 interpretaties m.b.t. terminologie
 context
 zaken die niet vermeld staan
2.
Definiëren van het probleem en analyse
Omschrijf precies wat er aan de hand is.
 ordenen gegevens en in overeenstemming brengen (iedereen moet
het er over eens zijn)
 afbakenen grenzen denk-en studieactiviteit
3.
Analyseren van het probleem
 brainstormen (welke verklaringen en oplossingen kun je/ kan
iedereen! Allemaal bedenken?) geen commentaar leveren op wat de
ander zegt! Géén discussie dus en geen uitleg geven/vragen.
Korte en krachtige brainstormfase.
4.
systematiseren
 alle verklaringen en oplossingen ordenen welke verklaringen en
oplossingen kun je weglaten? (maak een selectie)
 welke verklaringen en oplossingen zijn hoofdzaken; welke
bijzaken?
 De interne samenhang bepalen d.m.v. discussie.
 Zoek verbanden (zet alle hoofdzaken in een schema)
 Maak een korte samenvatting
 Bespreek onduidelijkheden (echter: denk niet voor de ander,
maar denk met de ander! )
 Terugblik op discussie (wat is nog onduidelijk, tegenstrijdig?)
5.
leerdoelen (of studieopdrachten) formuleren
 wat willen of moeten we leren/weten/kunnen om tot de oplossing
van stap 2 te komen?
6.
maak een activiteitenplan en verdeel het werk
 voer het activiteitenplan uit
 wat moet elk groepslid aan leerdoelen/zelfstudie uitvoeren? Hoe
gaan we de gevonden informatie presenteren aan de groep? Welke
middelen hebben we nodig? Hoeveel tijd gaat dit kosten?
 informatie verzamelen
 studeer actief
 selecteer leerstof
 meer dan 1 bron
 lees om leerdoelen heen (dus niet alleen ja of nee op een
bepaalde vraagstelling proberen te geven)
 schrijf op welke bronnen je gebruikt hebt
 maak aantekeningen over hoofdpunten
7.
presentatie en evaluatie van het leer- en groepsproces
 presentatie: let o.a. op de samenhang tussen diverse stukken;
geef een goede inleiding op het onderwerp; geef geen
hoorcollege, maar presenteer bijvoorbeeld in de vorm van casus,
een rollenspel of een intervisieachtige bijeenkomst; enz.
Leidraad didactische werkvormen
pagina 132


evaluatie: bijvoorbeeld ben je tevreden over het leerresultaat?
Over de wijze waarop jij en jegroepsgenoten een en ander hebben
aangepakt?
welke bijdragen heb jij geleverd in het groepsproces? Hoe heeft
de groep als groep gefunctioneerd?
Leidraad didactische werkvormen
pagina 133
12.3
Scorelijst bij de zevensprong
SCORELIJST
I. MATE WAARIN ANALYSE V.D. PROBLEEMSITUATIE ADQUAAT IS
UITGEVOERD.
1.HET STELLEN VAN VRAGEN
- Passend bij de problematische didactische
situatie
- Exploratief voor de problematische
situatie
- Beïnvloedende (positief als negatief)
factoren worden verkend
- non-normativiteit van de vraagstelling
2. HET STELLEN VAN EEN MOGELIJKE DIAGNOSE
- in samenwerking bepalen wat er
mogelijkerwijs in de problematische
situatie kan spelen.
II. MATE WAARIN DE AUTONOMIE EN INZET V.D. CURSIST
WORDT.
1. MATE WAARIN BLIJK GEGEVEN WORDT VAN ACTIEVE
EMPATHIE
2. MATE VAN WAARDERING VOOR DE ONDERNOMEN ACTIES
IN DE POS
3. MATE VAN SPIEGELING EN REFLEXIE OP DE
ONDERNOMEN ACTIES IN DE POS
4. MATE WAARIN KRITISCH DOORGEVRAAGD WORDT OP DE
REEDS ONDERNOMEN ACTIES IN DE POS
5. MATE WAARIN DE AUTONOMIE VAN DE OPVOEDERS
GEHANDHAAFD BLIJFT
- Zelfhantering
- Zelfbeslissing
- creativiteitsbevordering
6. MATE WAARIN ACTIEVE SAMENWERKING GESTIMULEERD
WORDT
III. MATE VAN KWALITEIT
1. RESPECT VOOR DE EIGEN PROFESSIONELE GRENZEN
2. EXPLORATIE VAN VERSCHILLENDE
BEHANDELMOGELIJKHEDEN, DISCIPLINES
3. leerstof passen bIJ DE MOGELIJKHEDEN VAN KIND
EN OMGEVING
4. MATE WAARIN bEGELEIDING WORDT UITGEZET.
Leidraad didactische werkvormen
5
4
3
2
1
pagina 134
Download