Examenbespreking VWO – maatschappijwetenschappen

advertisement
Examenbespreking VWO – maatschappijwetenschappen: 25 mei 2010, Utrecht
Opmerking: het antwoordmodel van het CvE is bindend. Het is niet toegestaan
zelfstandig af te wijken van het beoordelingsmodel. Het verslag geeft slechts de
discussie weer die gevoerd is over mogelijke antwoorden.
Aanwezigen: 35 personen Voorzitter: Coen Gelinck (NVLM). Notulist: Ingrid Faas (NVLM).
Algemene indruk vwo:
Leuk examen / saai examen; meningen verdeeld.
Actueel examen.
Onderzoeksvragen zijn echt vwo – vraag: zijn het teveel vragen over onderzoek?
Antwoordmodel was vaak uitgebreider dan de vraag. Sommigen vonden dit juist prettig bij het
nakijken. Vaak zijn vragen gelaagd opgebouwd (soms wel vijf lagen). We trainen leerlingen wel
op gelaagdheid van vragen, maar is dit wel de richting die we op willen?
Mediagedeelte leek qua niveau mee te vallen, maar dat was niet zo. Criminaliteitgedeelte was
niet zo pittig. Heel veel onderzoek.
Bronnen/vragen: niet altijd evenredig (1,5 A4 met maar één vraag).
Veel docenten hebben voor het eerst een examenklas MAW-vwo.
In eerste leek het niveau instantie erg hoog, maar in tweede instantie viel het wel weer mee.
Omvang van het examen: te groot. Het examen is door veel leerlingen afgeraffeld.
Dilemma: veel tekst laten lezen of in stukken opdelen? Voor de leerlingen is het eerst het fijnst,
maar is het dan wel vwo-achtig?
Vraag 1:
Ook goed: aandacht voor wetenschap? Ja, wordt ondersteund.
In het antwoordmodel wordt ervan uitgegaan dat het onderzoek relevant moet voor de
kwaliteitskranten, maar de leerlingen doen dit vaak niet. De koppeling naar het onderzoek moet
aanwezig zijn, anders punt aftrek.
Aandacht voor opinie en debat? Ondersteunende geluiden. Iets komt daarmee op de politieke
agenda. Kritisch geluid: een mening uiten is natuurlijk niet hetzelfde als iets op de agenda
zetten. Maar je kunt dit wel passen binnen “relevant voor informatie over beleid”.
Journalistieke normen fout rekenen.
Vraag 2:
Leerlingen geven netjes de functies en die leggen ze uit, maar ze leggen niet uit waaróm die
functies van belang zijn; de koppeling mist. De vraagstelling is kennelijk te onduidelijk. Blijkt uit
het antwoord dat de leerling wel begrijpt dat het onderzoek relevant is, dan zou je het punt
kunnen toekennen. Er bestaat wel verwarring bij de leerling; je krijgt namelijk antwoorden als
“door dit onderzoek komt het onderwerp op de politieke agenda”, terwijl de bedoeling is dat je
moet uitleggen dat de functies worden bedreigd. Als de leerling de vraag anders heeft
geïnterpreteerd en dat is vakinhoudelijk te beargumenteren, dan kun je ook de punten
toekennen.
Als de uitleg onvolledig is, mag je dan één punt toekennen? Dat is niet de bedoeling van het
antwoordmodel.
Vraag 3:
Er wordt niet expliciet gevraagd naar de definitie, maar de vergadering vindt overwegend dat de
leerlingen wel moeten begrijpen dat ze het begrip “betrouwbaarheid” uit moeten leggen.
Vraag 4:
Zie vraag 3.
Vraag 5:
Leerlingen gaan vanuit het onderzoek redeneren. Als de leerlingen de bezwaren noemen is dit
geen probleem.
Sommige leerlingen noemen gevolgen van bezwaren, maar dat wordt niet een antwoord op de
gestelde vraag gevonden.
Reclame kan niet worden goed gerekend, omdat het niet gaat over het programma-aanbod.
Vraag 6:
Als leerlingen goede regels of voorschriften noemen, dan is het goed.
Vraag 7:
Eindtermen lijken niet een volledig (juiste?) definitie van medialogica te bevatten. Dit moet
nagezocht worden (o.a. RMO). Als blijkt uit jouw vakinhoudelijke kennis dat de definitie (eerste
deel van het antwoord) van de leerlingen wel juist is dan moet je dat ‘uitvechten’ met je tweede
corrector, maar dan heb je wel een punt.
Je moet volgens de vraag alleen een begrip uitleggen. Het tweede deel van het antwoord kun je
dus niet van leerlingen verwachten. Toch mag je geen punten toekennen als leerlingen dat deel
van het antwoord missen. De NVLM kaart beide punten aan bij CvE.
Vraag 8:
Verschil tussen commercieel en publiek: leerlingen gaan vaak in op de financiering. Dit doen ze
dus ook bij de publieke omroepen (subsidiëring van overheid en dus minder afhankelijk van
sensatie). Daar kun je dan ook een punt voor toekennen. Het verschil moet in ieder geval
bestaan uit een kenmerk van de publieke en een kenmerk van de commerciële omroepen.
Opmerking: RTL Nieuws heeft bovendien een hoog niveau.
Vraag 9: geen opmerkingen
Vraag 10:
Infotainment goed te rekenen? Is infotainment wel een begrip uit de
communicatiewetenschappen? Als leerlingen uitleggen dat dit in verband staat met begrijpen en
onthouden is het vakinhoudelijk wellicht te verdedigen.
Priming goed te keuren? Zie commentaar infotainment.
Hype is echt niet goed.
Commentaar: iemand uit de communicatiewetenschappen zou hierop zeggen dat de termen
zoals wij die hier gebruiken niet zo bedoeld zijn.
Vraag 11:
De grens tussen sociaal-culturele vraag en politiek-juridische vraag wordt soms een beetje lastig
als het gaat om invloed van sensationeel nieuws op beleid / politiek.
Vraag 12:
Uit het antwoordmodel blijkt dat je drie onderdelen moet noemen, maar dat wordt niet duidelijk
uit de vraag. Leerlingen lopen hierdoor vaak twee punten mis. Citaten worden gebruikt als
gegeven. Hierdoor wordt vaak niet de gehele uitleg gegeven, omdat ze dan de uitleg van het
klassieke model niet geven. Tóch moeten leerlingen wel echt goed ingaan op het klassieke
beeld van de internationale orde (zie B4, onderdeel 2 over de VN).
Vraag 13:
Economische criteria ook goed rekenen (begrotingstekort)? Afkeuren, omdat het gaat over de
Eurolanden en niet de EU.
Alle landen moeten niet tegen toetreding zijn: afkeuren. Dit is geen criterium voor toetreding.
Het meerpartijensysteem is niet verschil tussen Macedonië, IJsland en Turkije.
Democratische instellingen en rechtsstaat worden in het antwoordmodel bij één
antwoordstreepje geplaatst. Als leerlingen deze begrippen goed apart uitleggen, dan moet je dit
ook als gescheiden antwoordonderdelen kunnen beoordelen.
Vage vraag (“waarschijnlijk”) leidt tot vage antwoorden. Leuk om te zien dat er meer gedaan
wordt met de eindtermen van de EU.
Vraag 14:
In de stam van de vraag staat: “ander” dilemma. Dit leidt tot verwarring. Leerlingen gaan
specifiek zoeken naar iets dat bij IJsland hoort en zullen het algemene antwoord niet snel
noemen. Docenten kunnen dan maar twee punten toekennen. Het algehele dilemma moet er uit
komen. Bovendien is er maar één dilemma (soevereiniteit-integratie). Let op dat er zowel een
voor- als een nadeel wordt genoemd door leerlingen.
Leerlingen hebben ook soms het prisoners dilemma genoemd: korte termijn vs. lange termijn.
Maar bij het prisoners dilemma ben je afhankelijk van de beslissing van anderen en dat is hier
niet aan de hand. Dus helaas toch fout rekenen!
Vraag 15:
Kiesrecht = kiesrecht; je mag niet splitsen naar actief en passief kiesrecht.
Vrij reizen staat apart in de eindtermen als recht, dus dit antwoord zou je als apart antwoord ook
goed moeten keuren.
Wonen en werken splitsen? In de eindtermen staat hij er als één, maar je kunt deze ook
opvatten als verschillende rechten.
Vraag 16:
Lastig na te kijken.
De koppeling tussen ons kiesstelsel en strategisch stemmen moet erin zitten.
Coalitievorming nodig, omdat er geen partij is met de meerderheid. Dat moet erin staan.
Vraag 17:
Als mensen een bizarre strategische keuze maken, dan is het geen strategische stem en kun je
het niet goed rekenen.
Vraag 18:
Als je sec naar het antwoordmodel kijkt, dan zou je een goede uitleg bij de verkeerde term
(dualisme) goed kunnen keuren. In de geest van het antwoordmodel is echter elke uitleg bij
dualisme fout.
Vraag 19:
“Christendemocratie fout rekenen” staat cursief, dus geen discussie over mogelijk. Een aantal
aanwezigen heeft hier kritiek op, maar in de eindtermen staat het ook zo.
Weer zo’n gelaagde vraag: a) stroming, b) leg uit, c) identiteit, d) achterban. Zoals het gevraagd
wordt, wordt het niet in het antwoordmodel gezet. Antwoordmodel correspondeert niet met de
opbouw van de vraag.
PvdD is te verdedigen (volgens André Krouwel weinig verschil tussen programma PvdD en
PvdA (zie De Volkskrant van 25 mei).
Goede volgorde van de partijen van links naar midden hoeft niet per se. Dat wordt niet
gevraagd.
PVV heeft sociaaleconomische onderwerpen die zowel links als rechts zijn.
Vraag 20: geen opmerkingen
Vraag 21:
Informerende functie is geen politieke functie, dus fout.
Vraag 22:
Type mediaframe hoeft niet als genoemd te worden. Goede uitleg is natuurlijk wel noodzakelijk.
Vanuit de peilingen kijken, als frame, kan ook verdedigd worden.
Vraag 23:
De vraag is voor verheldering vatbaar.
Leerlingen moeten kritiek op de steekproef hebben. Het kan ook gaan over representativiteit,
bijvoorbeeld dat het alleen RTL-kijkers zijn.
Vraag 24: geen opmerkingen
Vraag 25: geen opmerkingen
Vraag 26:
Experimentele onderzoeksopzet: moeilijk voor leerlingen. Leerlingen gingen mooi hoofd- en
deelvragen maken etc., maar dat is geen antwoord op de vraag. Er moet een experiment
inzitten. De vergelijking in de tijd of groep-controlegroep moet erin zitten.
Het woord “experimenteel” komt niet in de eindtermen voor. De te zetten stappen in het
antwoordmodel zijn wel erg expliciet en leerlingen vinden een stap vaak heel vanzelfsprekend
(dus noemen ze die stap niet).
Opmerking: feitelijk is zelfs het tweede antwoord niet geheel experimenteel van opzet.
Vraag 27:
Kwantitatief onderzoek & bevolkingsenquête feitelijk juist, maar dat was natuurlijk niet de
bedoeling van de vraag. Je kunt hier wellicht je vakinhoudelijke argumenten voor aanvoeren.
Vraag 28:
Daderenquête is hetzelfde als self-report.
Vraag 27 en 28: sommige leerlingen draaien de antwoorden om. Toch zijn beide vragen dan
fout, want figuur 1 gaat heel duidelijk gerelateerd aan slachtofferenquêtes. Er wordt gerefereerd
aan figuur 1 en niet aan vraag 27.
Vraag 29:
De opbouw van het antwoordmodel is anders dan de opbouw van de vraag.
Twee oorzaken en één gevolg noemen. Voor gevolgen echter 1 punt en voor oorzaken 2
punten.
Oorzaak en gevolg zijn moeilijk uit elkaar te houden. Dit maakt het lastig om de vraag na te
kijken.
Vraag 30: geen opmerkingen
Vraag 31:
Minder vervolgen is ook een mogelijkheid van het OM om de druk van de rechter te verlichten.
Taakstraf en boete (nl. OM-afdoening) zijn fout.
Vraag 32:
De betekenis van rechtsbescherming wordt niet expliciet gevraagd, maar het moet wel in het
antwoord staan (zie antwoordmodel). Als rechtsbescherming niet wordt uitgelegd, dan één punt
minder.
Vraag 33: geen opmerkingen
Vraag 34:
Rationele keuze theorie en gelegenheidstheorie zijn hetzelfde, dus niet afzonderlijk punten
toekennen.
In de vraag zit het antwoord deels besloten. Persoonsgebonden aanpak duidt al op
daderstrafrecht.
Download