Voorbeeld theorie examen NNK/EOQ Quality Manager

advertisement
Voorbeeld theorie examen NNK/EOQ Quality Manager
Voor de juiste antwoorden kunt u contact opnemen met [email protected]
Kwaliteitsmanagementsystemen
1
Een kwaliteitsmanagementsysteem bestaat uit:
a. Alle doelen, mensen, middelen en methoden van een organisatie die relevant
zijn voor kwaliteit.
b. Alle documenten in de organisatie die met kwaliteit te maken hebben.
c. Een applicatie die de kwaliteit waarborgt.
d. Een door de kwaliteitsmanager beheerde set documenten.
2
Wat houdt certificatie van een managementsysteem in?
a. Een onafhankelijke instelling stelt vast of het systeem aan de normeisen voldoet.
b. Een geaccrediteerde instelling stelt vast of het systeem aan de normeisen
voldoet.
c. Een geaccrediteerde instelling stelt vast of het systeem onafhankelijk en
transparant is.
d. Een onafhankelijke instelling stelt vast of het systeem objectief en consistent is.
Proces- en Projectmanagement
3
Onder welke term van het RASCI model vallen de adviesbevoegdheden?
a.
b.
c.
d.
4
Responsible
Accountable
Consult
Support
Wat is de definitie van een prestatie-indicator?
a. Operationele meetprocedure met daaraan verbonden meetschaal en
meeteenheden, voor het meten van resultaten.
b. Een kengetal dat een prestatie meet van een proces.
c. Een eenduidig gemiddelde dat wordt vergeleken met een norm.
d. Een operationeel kengetal dat de gewenste resultaten weergeeft en de
mogelijkheid biedt deze te vergelijken met een norm.
Leiderschap en begeleiden van groepen
5
Bij de transformationele leiderschapsstijl:
a.
b.
c.
d.
6
Is de overtuiging gebaseerd op macht.
Staat leiding ontvangen centraal.
Kunnen teamleden taken van de teamleider over nemen.
Ligt de nadruk op inspireren en motiveren van teamleden.
De primaire drijfveren die professionals aanzetten tot het leveren van kwaliteit zijn:
a.
b.
c.
d.
Nieuwsgierigheid en ambitie.
Beloning en trots.
Competitie met collega’s.
Waardering van de leidinggevende.
Communiceren, presenteren, rapporteren en adviseren aan management
en groepen
7
Als kwaliteitsmanager kunt u verschillende rollen hebben. Als vragensteller stimuleert u
het lijnmanagement:
a.
b.
c.
d.
8
Voor meer deskundigheid.
Voor meer eigenaarschap.
Voor meer kennisdeling.
Voor beter voldoen aan eisen.
In de strategie en het jaarplan zijn 5 programma’s opgenomen; 2 daarvan zijn
financieel, 3 gaan over procesverbetering. In de ISO 9001 staat dat er een
kwaliteitsbeleid moet zijn. U bent kwaliteitsmanager; wat is uw volgende actie?
a.
b.
c.
d.
Ik vraag de directie wat het kwaliteitsbeleid is.
Ik stel voor om alle 5 programma’s op te nemen in het kwaliteitsbeleid.
Ik schrijf een kwaliteitsbeleid op basis van mijn eigen waarnemingen.
Ik stel voor de 3 programma’s over procesverbetering op te nemen in het
kwaliteitsbeleid.
Belangen klanten en andere stakeholders
9
Een klant vraagt in een eerste ronde voor leveranciersselectie om informatie over het
managementsysteem van uw organisatie. Waarover kunt u de klant het best
informeren? Over:
1. De scope, geldigheid en locatie van de certificaten voor het
managementsysteem.
2. De scope en geldigheid van de certificaten voor het managementsysteem.
3. De voor de klant relevante processen.
4. De voor de klant relevante personen.
a.
b.
c.
d.
10
1+3
1+4
2+3
2+4
Tijdens een audit door de klant vraagt deze naar de momenten waarop uw bedrijf
contact heeft met de klant. Welke momenten zijn relevant voor kwaliteit?
1.
2.
3.
4.
a.
b.
c.
d.
Tijdens het vaststellen van de eisen voor de ontwikkeling.
Tijdens het vaststellen van de eisen voor het ontwerp.
Tijdens de levering en nazorg.
Tijdens opstellen van factuur en betaling.
1+2
3
1+2+3
1+2+3+4
Kwaliteitsmethoden
11
U wilt controleren of een proces aantoonbaar effectief is verbeterd. Wat doet U als
kwaliteitsmanager?
a.
b.
c.
d.
Ik check de prestatieanalyse over meer maanden.
Ik check de paretoanalyse over meer maanden.
Ik check de prestatie- en pareto analyses over meer maanden.
Ik check de laatste prestatie en pareto-analyse.
12
Als in de steekproef fouten worden aangetroffen, maar het afkeurcriterium niet wordt
overschreden dan:
a. Accepteren we de partij en herstellen we de foute exemplaren uit de steekproef.
b. Accepteren we de partij en laten we de foute exemplaren in de steekproef.
c. Doen we een tweede steekproef en als daarin weer fouten worden aangetroffen
dan keuren we de partij af.
d. Doen we een tweede steekproef en als dat afkeurcriterium wordt overschreden,
keuren we de partij af.
13
U wilt oorzaken en gevolgen van een fout in een proces verder onderzoeken met de
medewerkers die dat werk dagelijks uitvoeren. Welke methode is daartoe het meest
geschikt?
a.
b.
c.
d.
Pareto-analyse
Ishikawa-analyse
Histogram
Average Range Chart
Data analyse / Statistiek
14
Wat is de meest geschikte grafische vorm voor het weergeven en onderzoeken van
samenhang tussen variabelen?
a.
b.
c.
d.
15
Histogram
Lijndiagram
Spreidingsdiagram
Staafdiagram
Wat is de mediaan van onderstaande meetresultaten?
26 38 40 47 54 43 41 53 38 44 34 51 41 38 36 42
a.
b.
c.
d.
16
38
41
41.5
43.5
Tijdens onderzoek naar de mate waarin scheerapparaten glad scheren, wordt een
groep mannen gevraagd om een aantal dagen achtereen twee scheerapparaten te
testen. Iedere dag moeten ze zich scheren met twee scheerapparaten, de ene helft van
het gezicht met het ene, de andere helft met het andere. Daarvoor moeten ze door het
lot laten bepalen, welke helft met welk scheerapparaat moet worden behandeld. Het
effect wordt op een standaard manier gemeten en in een waarde omgezet.
Wat is de aangewezen toetsingsmethode om te bepalen of er een verschil zit tussen de
scheerapparaten qua gladheid van het scheerresultaat?
a.
b.
c.
d.
Variantie analyse.
Twee steekproeven t-toets voor onafhankelijke waarnemingen.
Twee steekproeven t-toets voor gepaarde waarnemingen.
Z-toets op het verschil tussen beide gezichtshelften.
Trainingen
17
Als een training tot doel heeft het innoverend vermogen van de organisatie te
verbeteren, dan is het volgende leertype aan de orde:
a.
b.
c.
d.
Single loop leren.
Double loop leren.
Triple loop leren.
Geen van bovengenoemde leertypes.
Auditen
18
De omvang van het auditprogramma is gebaseerd op:
a. Grootte van de organisatie, aard van de organisatie, kennis binnen de
organisatie en de complexiteit van de organisatie.
b. Grootte van de organisatie, aard van de organisatie en de aard, functionaliteit,
complexiteit en het ontwikkelingsniveau van het managementsysteem.
c. Grootte van de organisatie, complexiteit van de organisatie, kennis binnen de
organisatie en het aantal beschikbare auditoren.
d. Alle bovengenoemde mogelijkheden.
Download