- Scholieren.com

advertisement
Aardrijkskunde periode 1
Paragraaf 2
Aardrijkskundigen bedoelen met globalisering het proces waarbij de verwevenheid tussen gebieden
en samenlevingen op aarde toeneemt. Globalisering heeft met aardrijkskunde te maken, omdat het
proces invloed heeft op de inrichting en de functie van gebieden. De motor achter globalisering zijn
de multinationals (MNO’s) zij omspannen met hun vestigingen de hele aardbol en vormen dus een
soort mondiaal netwerk. Hierbij worden ze gesteund door:
-
-
Enorme verbetering van transport- en communicatietechnologie, waardoor vervoer snelle en
goedkoper is. Het gevolg hiervan is dat de relatieve afstanden tussen gebieden afneemt. De
ontwikkeling van het kleiner worden van de relatieve afstanden noem je
tijdruimtecompressie;
Overheden die veel handelsbelemmeringen hebben opgeruimd, waardoor de wereldhandel
enorm toegenomen is.
MNO’s zoeken naar de beste plek om hun te vestigen. Hiervoor zijn vier factoren leidend:
1.
2.
3.
4.
De arbeidsmarkt: loon- en kennis milieu;
De ligging: toegankelijkheid van een gebied;
De opkomst van nieuwe (afzet) markten;
De politieke stabiliteit van een land.
Daarnaast proberen landen internationale bedrijven te lokken met zeer gunstige
vestigingsvoorwaarden in zogenaamde exportproductiezone’s (EPZ’s).
Paragraaf 3
De multinationals gaan met de verschillen de delen van hun onderneming daar zitten waar ze de
meeste winst kunnen behalen. Het gevolg is dat de productieketen van goederen – de route at een
product aflegt van grondstof tot bij de consument – wordt opgedeeld en verspreid oer tal van
gebieden.
Globalisering heeft geleid tot een verandering van de internationale arbeidsverdeling, de verdeling
van de economische taken in de wereld. Door de groeiende wereldbevolking en de stijgende
welvaart neemt de vraag naar grondstoffen toe, vooral vanuit China.
Het klassieke patroon van de internationale arbeidsverdeling, waarbij de rijke landen de
hoogwaardige goederen en diensten produceren en de arme landen cd grondstoffen en goedkope
arbeid leveren, is definitief voorbij. In grote delen van Midden-Engeland, Oost-Duitsland, Wallonië en
Noord-Frankrijk, maar ook in de zone rond autostad Detroit in de VS heeft deze kaalslag in de
industrie – de industrialisatie – geleid tot werkloosheid en armoede.
Paragraaf 4
Staatsgrenzen met strenge controles en invoerbeperkingen gaan slecht samen met de globalisering.
Onder invloed van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) wordt de vrijhandel gestimuleerd. Een open,
vrije markt wordt het eerst gevormd binnen grote handelsblokken zoals de NAFTA (Canada, de VS en
Mexico) en de EU.
Globalisering wordt mogelijk gemaakt door de transport- en informatie technologie. Op beide
terreinen is de techniek de afgelopen 25 jaar in stroomversnelling geraakt.
Sinds 1980 zijn drie ontwikkelingen van belang:
1. Reis- en vervoerstijden zijn spectaculair gedaald.
2. Transport en communicatie zijn goedkoper geworden, vooral door de toenemende
capaciteiten van schepen en vliegtuigen.
3. De infrastructuur rond transport en data verkeer is enorm verbeterd. Verbetering van de
infrastructuur heeft de neiging om zich te concentreren in de best ontwikkelde regio’s
Als je de internationale goederen- en kapitaalstroom bekijkt, zie je dat deze vooral verloopt tussen
drie economische kerngebieden in de wereld: Noord-Amerika, de EU en Japan. Deze drie
kerngebieden beheersen de wereldeconomie en worden de triade genoemd. De invloed van een
aantal landen in de semi-periferie neemt toe, vooral in Azië. In dat verband woest we wel van een
global shift gesproken.
Voordat er handel en uitwisseling van goederen tussen twee gebieden plaatsvindt, moeten er een
aantal basisvoorwaarden zijn voldaan. De Amerikaanse geograaf Ullman noemt er in zijn
interactietheorie drie:
1. Complementariteit. Het ene gebied moet iets kunnen leveren waar in het andere gebied
vraag naar is.
2. Transporteerbaarheid. De goederen moeten tegen een redelijke prijs en binnen een redelijke
tijd van het ene gebied naar het andere vervoerd kunnen worden.
3. Er mogen geen tussenliggende mogelijkheden zijn.
Paragraaf 6
Globalisering draagt bij aan de homogenisering van deze materiële cultuurkenmerken. Maar cultuur
is meer en gaat ook over de immateriële cultuurkenmerken zoals normen en waarden. Duidelijk is dat
naast het internationale toerisme, de handel en migratie ook de snelle groei van de
informatietechnologie een grote rol speelt in de verdere mondialisering van culturen.
De ontwikkeling van de satellietverbinding en de toepassing van glasvezel als datatransport hebben
de informatiestromen enorm gestimuleerd. Ook op dit terrein spreken we van een tijdruimtecompressie. Als je goed kijkt naar de richting van informatiestromen, blijkt dan ook dat deze in
grote lijnen hetzelfde patroon vertonen als de handel- en kapitaalstromen over de wereld. Twee
derde van alle internationale informatie-uitwisseling vindt plaats binnen het triadische netwerk.
Culturen veranderen en cultuurgebieden kunnen verschuiven. De verspreiding of diffusie van
cultuurelementen vindt op drie schaalniveaus plaats:
1. Mondiaal. Van het Noorden naar het Zuiden en andersom.
2. Tussen landen. Bijvoorbeeld Frans eten of Marokkaanse woorden in de Nederlandse
straattaal.
3. Binnen landen. Import van vreemde cultuurelementen begint vaak in grote steden en
vandaaruit verspreidt het zich langzaam over een land.
De laatste twintig jaar hebben de nieuwe media (satelliet-tv en internet voorop) ervoor gezorgd dat
elementen van vooral de westerse cultuur doordringen tot in de verste uithoeken van de wereld.
Engels is de lingua franca (voertaal) van de globalisering en steeds meer inlandse talen verdwijnen.
We spreken wel van amerikanisering van de wereld. Er zijn groepen die tegen globalisering zijn,
omdat ze vinden dat hun woongebied zijn regionale identiteit verliest en dat de wereld verandert in
een grote egale soep.
Paragraaf 7
In de 21e eeuw is de vluchtelingen stroom massaal toegenomen. De pushfactor is natuurlijk het
gebrek aan werk en een uitzichtloos bestaan. De pullfactoren zijn vooral kans op een beter betaalde
job.
Op vier manieren wordt de toename van migratie versterkt door globalisering:
1. Door globalisering zijn de welvaartsverschillen in de wereld toegenomen.
2. Het demografisch verschil tussen arme- en rijke landen verhoogt de migratie druk. Migranten
uit niet-westerse gebieden worden als bedreigend gezien, omdat de niet-westersen een
andere cultuur hebben en hebben vaak moeite met integreren.
3. Door de verbetering van de transport- en communicatie technologie, zijn de gebieden die
vroeger gescheiden waren tegenwoordig verbonden.
4. Door de regulering vindt er een soort ‘ontschotting’ plaats tussen landen. Het wordt
makkelijker om grenzen te passeren.
Er is sprake van transnationale netwerken: contacten tussen migranten en achterblijvers. Binnen
sommige steden ontstaan wijken die je elk als een apart cultuur gebiedje kunt beschouwen. Deze
transnationale gemeenschappen ontwikkelen een eigen subcultuur. Zover bindt een uitgebreid
migrantennetwerk het nieuwe vaderland met het vertrouwde thuis.
Transnationale samenleving:
1. Trouwen met een partner uit je eigen moederland, in een ander land.
2. Contact houden met je familie uit je moederland.
Paragraaf 8
Als je wat nauwkeuriger kijkt naar de economische verwevenheid van gebieden op aarde, blijkt al
snel dat niet de hele wereld meedoet. In feite speelt de globalisering zich af tussen de drie
economische kerngebieden van de triade. Zij vormen de centra van wat wel de fast world genoemd
wordt. Landen in Afrika ten zuiden van de Sahara, Centraal Afrika, en delen van Latijns Amerika
hebben te lijden onder de handelsbarrières en concurrentie uit de fast world. Tot de slow world
hoort niet alleen de plattelandsbevolking in de periferie, maar ook mensen die wonen in de
achtergebleven gebieden in westerse landen. Wanneer sommige gebieden of sectoren van de
economie modern-westers zijn en de andere niet, spreek je van fragmentarische modernisering dit s
typisch voor een land in ontwikkeling.
Het hart van de fast world wordt gevormd door wereldsteden of globalcities. Een wereldstad is een
grote stad als economisch, politiek en cultureel centrum. Wereldsteden zijn onderling op tal van
manieren verbonden en vormen een soort netwerk. Vaak zijn deze banden sterker dan die met het
eigen achterland. Door de globalisering is de samenhang in de wereld sterk toegenomen. We
spreken wel van een netwerksamenleving. Niet allee mondiaal neemt de tegenstelling tussen de fast
world en de slow world toe, maar ook op lagere schaalniveaus groeit de tegenstelling. Daarbij gaat
het vaak om groepen met verschillende etnische- en culturele achtergronden. Het proces waarbij de
tegenstelling tussen bevolkingsgroepen bewust wordt versterkt, noemen we polarisatie, wat
terrorisme kan oproepen. Als een minderheid voortdurend door de meerderheid in een kwaad
daglicht wordt gesteld en wordt gediscrimineerd, slaat de vlam in de pan en kan de hele samenleving
in een geweldsspiraal komen.
Paragraaf 10
In de negentiende eeuw was Groot-Brittannië, ook wel het Verenigd Koninkrijk genoemd, een
grootmacht. De grootste kolonie van dat imperium was Brits-Indië, dat onder andere het huidige
India bevatte. De relatie tussen het koloniale moederland en de kolonie vertoonde alle kenmerken
van het centrum-periferiemodel. De rol van Brits-Indië bestond vooral in het leveren van
grondstoffen (o.a. katoen en thee) en in het afnemen van goedkope eindproducten. Immers, de
negentiende eeuw maakte Groot-Brittannië door industrialisatie een snelle ontwikkeling door. BritsIndië is een goed voorbeeld van een exploitatiekolonie. Australië, een andere vroegere Britse
kolonie, is juist een voorbeeld van een vestigingskolonie en werd door de kolonisten gezien als hun
nieuwe vaderland. Na de Tweede Wereldoorlog verloor Groot-Brittannië zijn rol als wereldleider aan
de VS. In rap tempo verloop het land zijn kolonies (dekolonisatie). De voormalige Brits-Indische
kolonie viel daarbij uiteen in Pakistan en India. Sindsdien zijn de banden tussen Groot-Brittannië en
India wel verzwakt, maar zowel economisch als sociaal-cultureel blijft in beide landen de historische
relatie zichtbaar.
Net als alle westerse laden kan ook Groot-Brittannië met zijn hoge loonniveau de maak industrie van
bijvoorbeeld ijzer- en staalindustrie niet vasthouden. Dat komt ook door de forse verschuiving van
arbeidsintensieve bedrijven naar lageloonlanden. Eigenlijk is er sprake van industrialisatie van de
economie. De wereldstad Londen vormt een belangrijk knooppunt in de mondiale economie. Vooral
de zakelijke dienstverlening heet in deze regio een hoge vlucht genomen.
India vertoont nog alle kenmerken van een ontwikkelingsland. Meer dan de helft van de bevolking
werkt in de landbouw, armoede is wijdverbreid en 40 procent is analfabeet. Toch maakt het land
sinds 1991 weer een snelle ontwikkeling door, onder andere door dat de overheid voor een
markteconomie had gekozen, en tevens ook voor de afschaffing van tariefmuren, evenals de
subsidies op voedsel, en veel staatsbedrijven zijn opgeheven. Sindsdien groeit het bnp jaarlijks met 5
tot 8 procent en raakt India steeds verder verweven met de rest van de wereld. Hoe blijkt dat?
-
-
Veel MNO’s komen naar India en investeren vooral in de speciale economische zones.
India knoopt steeds meet handelsrelaties aan met andere regio’s, speciaal met Afrika. Niet
alleen om de honger naar grondstoffen te stillen, maar ook om er een afzetmarkt te
veroveren.
Als China ‘de werkplaats van de wereld’ is, kun je India ‘het bureau’ noemen. Steeds meer
MNO’s laten hun kantoorwerk in India uitvoeren.
Dit wil niet altijd zeggen dat het overal goed gaat. Regelmatig protesteert de bevolking tegen de
corruptie en de snel stijgende voedselprijzen.
Paragraaf 11
De verstedelijkingsgraad in India is met 30 procent vrij weinig, maar het urbanisatietempo is hoog.
Een stad met 10 miljoen of meer inwoners noem je een megastad. Mumbai en Bangalore zijn in India
de steden die door de globalisering het meest verweven zijn met de rest van de wereld. In GrootBrittannië is de urbanisatiegraad met 90 procent veel hoger, maar zoals gebruikelijk in rijke landen
groeien steden door de suburbanisatie nauwelijks meer. Als gevolg hiervan heeft zich rond Londen in
de loop van de tijd een kroon van New Towns (forensenplaatsen)
ontwikkeld. Londen zelf is met acht miljoen inwoners geen
megastad maar wel een wereldstad.
Al eeuwen lang beheerst het kastenstelsel het maatschappelijke
leven van de hindoes in India. Het kastenstelsel is een systeem van
vier standen (kasten), waarin zaken als huwelijk en beroep binnen
de kaste min of meer zijn vastgelegd. Officieel is het kastenstelsel al
lang afgeschaft, maar in het dagelijks leven speelt het vooral op het
platteland nog een belangrijke rol. Sinds de jaren negentig is de
Indiase samenleving onder invloed van de globalisering veel sterker
op het buitenland gericht. Er dient zich een nieuwe generatie jonge,
gretige ondernemers aan. Steeds meer Indiërs zijn ervan overtuigd
dat een goede opleiding en hard werken de sleutel vormen naar een beter leven. Het traditionele
kastenstelsel past daar slecht bij. Groot-Brittannië heeft natuurlijk geen kastensysteem, maar kent
tot op de dag van vandaag wel klassenverschillen. Een opvallen verschil met vroeger is dat bij de
oude upper class steeds meer wordt overvleugeld door de nieuwe rijken, onder wie veel
buitenlandse rijken. Vooral wereldstad Londen is hot bij de internationale jetset. Maar de sociale
ongelijkheid groeit. In 2010 verdiende in Groot-Brittannië 1 procent van de bevolking 10 procent van
het nationale inkomen, terwijl 22 procent onder de armoede grens leefde.
Paragraaf 12
India en Groot-Brittannië behoren elk tot een heel verschillend cultuurgebied, maar toch kom je in
India veel ‘Engeland’ tegen. Dit komt natuurlijk door het koloniaal verleden. Engels is in India de
voertaal, maar ook het onderwijssysteem, de wijze van besturen van een land en veel gebouwen
herinneren aan de koloniale periode. De globalisering zal zeker invloed hebben op de culturele
ontwikkeling in beide landen. Maar of de cultuur ook fundamenteel zal veranderen, is nog maar de
vraag.
Geen enkel land ter wereld kent zo’n grote culturele diversiteit als India. Dat kán leiden tot
verbrokkeling van de samenleving. De moslims vormen een belangrijke minderheid in India, en
regelmatig komt het tot botsing tussen fanatieke moslims en hindoes. Het belangrijkste
conflictgebied is de noordelijke deelstaat Kashmir. Hier wonen vooral moslims, maar het zuidelijke
deel heeft een hindoebestuur. Omdat het om een grensgebied ban twee grote culturen gaat, is dit
oplaaiende conflict overgeslagen naar het nationale niveau. Zo is door polarisatie een regionaal
conflict uitgegroeid tot een internationale strijd. Toch hoeft dit conflict de eenheid van India niet in
gevaar te brengen. In het algemeen zie je dat een gezamenlijke (buitenlandse) vijand een volk eerder
samensmeedt dan uiteendrijft. Daarnaast zijn er andere krachten die India bij elkaar houden.



Het hindoeïsme stimuleert een levenswijze die eerder gericht is op verzoening dan op
polarisatie.
India is een democratisch land met een gedecentraliseerd bestuur. Deelstaten hebben op
veel terreinen veel te zeggen over hun gebied, de neiging om je af te scheiden is dan niet zo
groot.
Verbindingen en communicatie in India is goed ontwikkeld.
Cultuurgebieden worden vooral ingedeeld op basis van taal en geloof. Groot-Brittannië vormt op
beide terreinen min of meer een eenheid. Dat neemt niet weg dat binnen het Britse cultuurgebied
grote verschillen kunnen zijn. Toch leiden deze regionale verschillen zelden tot conflicten. Natuurlijk
telt Groot-Brittannië als vroegere koloniale mogendheid minderheden uit alle windstreken. Londen
kent bijvoorbeeld wijken waar intussen meer allochtonen dan autochtonen. Het proces van
globalisering zal de culturele diversiteit van vooral de steden vergroten, maar de typische Britse
cultuur zoals je die vooral op het platteland tegenkomt, laat zich niet zo gemakkelijk verdringen.
Paragraaf 14
Ons voedsel is niet meer aan het seizoen gebonden, dat is het gevolg van globalisering. In de jaren
tachtig neemt de internationale import en export van agrarische producten toe. Daardoor ontstaat
wereldwijde concurrentie, wat ervoor zorgt dat voedselprijzen steeds verder dalen. De boeren
dienen hun productiekosten – kosten voor grond, arbeid en kapitaal – daarom te verlagen. Maar dat
is lastig, want de grondprijzen en lonen in de EU zijn vaak hoger dan in landen als China, Brazilië of
Oekraïne. In die landen ontstaan grote, moderne bedrijven die produceren voor de wereldmarkt.
Kleinere bedrijven kunnen hier moeilijk tegen concurreren.
Om de boeren tegen de scherpe concurrentie op de wereldmarkt te beschermen, neemt de EU soms
protectiemaatregelen: importheffingen die importproducten duurder maken en exportsubsidies die
de exportproducten goedkoper maken. Maar de maatregelen verstoren de handel. Het is oneerlijk
tegenover bedrijven die geen bescherming krijgen, zoals in veel ontwikkelingslanden. In de
Wereldhandelsorganisatie (WTO) zijn de lidstaten overeengekomen deze subsidies en heffingen
geleidelijk af te schaffen tot er vrijhandel is. Vrijhandel is in theorie goed voor de economische groei,
want meer concurrentie kan leiden tot betere en goedkopere producten, dus meer verkoop. Maar in
de praktijk betekent een vrijere handel dat een kleine boer in een ontwikkelingsland de concurrentie
met grootschalige, moderne, efficiënte en vaak ook gesubsidieerde bedrijven uit de EU niet aankan.
De supermarkten zijn vaak een onderdeel van grote, multinationale agro-industriële bedrijven. Ze
sluiten op goedkope productieplaatsen contracten af met boeren en kopen dan hun hele oogst op.
Alle spelers in de landbouwsector worden actoren genoemd: de boerenbedrijven, de supermarkten,
de overheid, de consument en de milieuorganisaties. Ze spelen allemaal hun specifieke rol in de
globalisering.
Paragraaf 15
De 27 lidstaten van de EU voeren een gemeenschappelijk landbouwbeleid, gezamenlijk zorgen zij
voor:



Gezonde levensmiddelen en betaalbare prijzen voor de consument.
Een redelijk inkomen voor de boeren waarbij hun bedrijven zich kunnen blijven ontwikkelen.
Het voortbestaan van de landbouw in alle regio’s van de EU, ook die moeilijke
omstandigheden.
De honger uit de Tweede Wereldoorlog lag na de oorlog nog vers in het geheugen en daarom gaf de
EU productiesubsidies aan boeren: een toeslag op de marktprijs. Maar al snel ontstonden er grote
overschotten die veel subsidiegeld kostten. En omdat ook het buitenland protesteerde tegen de
oneerlijke concurrentie, besloot de EU het landbouwbeleid te hervormen. De productiesubsidies
werden afgeschaft, maar de inkomenssubsidies zullen wel nog bestaan, een bedrag per hectare.
De landbouw bestaat uit drie sectoren:
1. Akkerbouw, gewassen die in de buitenlucht verbouwd worden en lang goed blijven zoals
aardappels.
2. Tuinbouw, met gewassen als sla, die sneller bederven. Soms in kassen, soms in de
buitenlucht.
3. Veeteelt, met koeien, varkens etc. die vlees en melk produceren en kippen die vlees en
eieren produceren.
In Oostenrijk is de veeteelt in het berggebied de belangrijkste sector. Landbouw in de bergen gaat
nauwelijks. In de bergen ligt de productiviteit gemiddeld 25 procent lager dan in de vlakkere
gebieden, maar bergboerderijen zijn erg belangrijk voor Oostenrijk omdat ze helpen het landschap
en het ecosysteem in stand te houden. De omstandigheden in Nederland zijn heel anders. Het land is
vlak en door de nabijheid van goed bereikbare steden is de Nederlandse landbouw van oudsher sterk
marktgericht.
Het gemiddelde bedrijfsomvang van de Oostenrijkse landbouw is niet alleen kleiner, maar het aantal
grote bedrijven is geringer. De belangrijkste oorzaak voor dit verschil is, naast de fysieke beperkingen
in de bergen, dat Oostenrijk pas sinds 1995 lid van de EU is en dat de overheid tot dan toe vooral
kleinschalige landbouw steunde.
Paragraaf 16
De globalisering zet de wereldmarktprijs van veel landbouwproducten onder druk. De boer kan op
drie manieren reageren op de gevolgen van globalisering:
1. Intensivering. Hierbij probeert de boer een grotere opbrengst per hectare, per boer en per
arbeider te behalen. Dit kan echter alleen in gebieden waar het milieu minder risico loopt
door overbemesting, verdroging of erosie, en waar aantrekkelijk, kleinschalig landschap niet
wordt vernield.
2. Specialisatie. de boer richt zich op kennisintensieve teelten zoals in de tuinbouw. Kwaliteit
gaat hier voor kwantiteit.
3. Diversificatie. De boer doet niet alleen aan landbouw, maar verdient ook geld aan
nevenactiviteiten als toerisme, recreatie en zorg.
Hoewel reguliere landbouw onze voedselvoorziening heeft veiliggesteld, zijn de nadelen van de
intensieve landbouw goed zichtbaar in drie opzichten:
1. Veeziekten komen altijd wel voor, maar sommige ziekten verspreiden zich razend snel,
doordat de beesten bij elkaar in stallen leven en over grote afstanden vervoerd worden.
2. Het milieu loopt gevaar. De biodiversiteit wordt minder door monocultuur, het gebruik van
pesticiden en door overmatig mestgebruik.
3. De (reguliere) landbouw is de grootste waterverbruiker. Hiervoor is irrigatie een oplossing.
Een alternatief voor de reguliere landbouw is de biologische landbouw. Deze werkt zonder
chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest, en is diervriendelijker. De opbrengst is lager en de
teelt kost meer tijd en dus geld. In Oostenrijk zijn ze verder met biologische landbouw dan in
Nederland. Oostenrijkers hechten zeer aan gezond en veilig voedsel.
Schaalvergroting en intensivering hebben grote gevolgen voor de natuur en het landschap. De
landschappelijke kwaliteit is hier en daar behoorlijk achteruit gegaan. Jammer, want door de
toegenomen welvaart neemt de vraag van verstedelijking naar recreatiemogelijkheden op het
platteland toe. De Eu past zich aan deze ontwikkelingen aan en richt zich op verduurzaming van de
landbouw. Vanaf 2013 is er alleen nog maar subsidie voor milieu- en diervriendelijke productie die
aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet of voor activiteiten die ten goede komen aan de leefbaarheid
van het platteland.
Hoofdstuk 4
Paragraaf 1
Over de wereld loopt een denkbeeldige lijn, een lijn die een grens vormt tussen de welvarende
centrumlanden in het noorden, en de arme perifere landen. Een groeiende groep landen uit de
periferie maakt een snelle sociaal-economische ontwikkeling door, de semi-periferie landen.
Om de mate van ontwikkeling van een land te bepalen, worden internationaal een paar indicatoren
gehanteerd:
1. Je meet welvaart met behulp van het bnp/hoofd: alle inkomsten van een land gedeeld door
het aantal inwoners. Hieraan kleven enkele bezwaren:
 De waarde van 1 dollar verschilt van land tot land. Daarom drukken we bnp/hoofd
meestal uit in koopkracht.
 Alleen de inkomsten uit de formele sector tellen mee, terwijl de inkomsten van arme
landen meestal uit de informele sector komt.
 Het bnp/hoofd is een gemiddeld getal. Het gemiddelde inkomen verbergt de grote
sociale- en regionale ongelijkheid die juist in arme landen enorm groot kan zijn. Je kan
om dit tegen te gaan inzoomen naar een lager schaalniveau.
2. Je kunt de welvaart ook meten door te kijken naar de verdeling van de beroepsbevolking.
Hiervoor geldt de internationale arbeidsverdeling: centrum  diensten, semi-periferie 
industrie, en periferie landbouw.
3. Je meet de levensomstandigheden (welzijn) van mensen met behulp van de VNwelzijnsindex. De welzijnsindex berust op: 1. De koopkracht. 2. Het analfabetisme. 3. De
levensverwachting. Maar let op, deze indicatoren hangen ook samen met:
 De voedselsituatie;
 De toegang tot schoon (drink)water;
 De toegang tot onderwijs en gezondheidszorg.
Vroeger leverden arme landen vooral grondstoffen uit de mijn- en landbouw in de wereldeconomie,
maar dit maakte een land kwetsbaar omdat:


Oogsten kunnen mislukken;
De prijzen op de wereldmarkt sterk kunnen variëren.
Door de gestegen welvaart in de BRIC landen, is de vraag naar grondstoffen gestegen en dus ook de
prijzen. Hierdoor gaat het beter met de zuidelijke perifere landen. Maar door globalisering verandert
de internationale arbeidsverdeling en zie je dat een steeds groter deel van de productie van
goederen en diensten uitschuift van de centrumlanden naar de (semi)periferie landen.
De oorzaken van de slecht verdeelde wereld worden vaak verdeeld in:
1. Interne oorzaken. De oorzaken liggen in het land zelf. Je kunt dan denken aan natuurlijke en
menselijke oorzaken. Voor ontwikkelingslanden is het moeilijk hier op eigen kracht uit te
komen.
2. Externe oorzaken. Als gevolg hiervan ontstaat er tussen centrum en periferie een ongelijke
uitwisseling:
 Goederen
 Arbeid
 Kapitaal
Paragraaf 2
De bevolking is onregelmatig verdeeld over het aardoppervlak. De verklaring voor de
bevolkingsspreiding is een mix van natuurlijke en sociaal-economische factoren:
1. De natuurlijke omstandigheden. Een hoge bevolkingsdichtheid valt vaak samen met een
geschikt klimaat, vruchtbare bodems, beschikbaarheid van water en niet al te bergachtig
gebied.
2. De ligging. Vooral de gunstige ligging ten opzichte van andere economisch belangrijke
gebieden speelt een rol.
3. Het koloniale verleden. In veel landen met een koloniaal verleden concentreert de bevolking
zich op de kust zone.
Als het verschil tussen het geboorte- en het sterftecijfer positief is, is er sprake van een natuurlijke
bevolkingsgroei. In arme landen is er een hoog geboorte cijfer. Daar zijn verschillende oorzaken voor:
 Demografisch. Deze landen hebben een heel jonge leeftijdsopbouw.
 Sociaal. Vooral jonge vrouwen hebben een laag opleidingsniveau. De regel is: wanneer in
het land het opleidingsniveau stijgt, daalt de vruchtbaarheid.
 Cultureel. Sommige culturen simuleren het krijgen van veel kinderen.
 Economisch. Er is een direct verband tussen armoede en vruchtbaarheid. Als de welvaart
stijgt, daalt het geboortecijfer.
Rijke landen vertonen een heel ander demografisch gedrag dan arme landen. In rijke landen ligt
zowel het geboorte- als het sterftecijfer laag. Alle rijke landen zien hun bevolking dan ook vergrijzen.
Zij nemen dan ook een andere positie binnen het demografisch transitiemodel.
Wanneer zich in een stad, regio of land meer mensen vestigen dan vertrekken, noem je dat een
vestigingsoverschot. Migratie vindt plaats op verschillende schaalniveaus:
1. Mondiaal. Binnen het arme Zuiden is de migratie het grootst, maar er is ook een forse
migratie naar het rijke Noorden. Arbeidsmigranten vestigen zich soms definitief in hun
vaderland, soms tijdelijk.
2. Continentaal. Op dit schaalniveau vindt er ook forse migratie plaats. In Europa de
economische migratie van Oost naar West.
3. Nationaal. Op dit schaalniveau overheersen de arme landen. Mensen trekken van het
platteland naar de stad in hoop voor een baan: verstedelijking (urbanisatie). Migranten
richten zich dan op een of twee grote steden die in korte tijd uitgroeien tot megasteden.
Arme landen liggen een fase achter op de rijke landen, want in rijke landen is er sprake van
suburbanisatie. Het hoge urbanisatietempo in arme landen kent drie oorzaken:
 De trek van het platteland naar de stad (urbanisatie);
 De groei van de grote steden, waarbij zij omringende plaatsen opslokken;
 Het hoge geboorteoverschot in steden.
Pushfactoren zijn omstandigheden in een gebied die als onprettig worden ervaren en waardoor
mensen worden aangezet om te gaan migreren. Pullfactoren zijn omstandigheden in een gebied die
als onprettig worden ervaren en waardoor mensen worden aangezet om te gaan migreren. Bij
ecologische migranten spelen natuur- en/of milieurampen een grote rol.
Paragraaf 3
De cultuur van een groep herken je aan cultuurelementen. Deze kun je in drie hoofdgroepen
indelen:
1. Elementen die te maken hebben met e verstand, zoals taal en geloof.
2. Elementen die bepalen hoe je met elkaar samenleeft, zoals wetten, familiebanden en
opvoeding.
3. Zichtbare of materiële kenmerken. Denk hierbij aan de manier waarop de mensen hun
gebied hebben ingericht, de kleding etc.
Je kunt de wereld indelen in een aantal cultuurgebieden. Hierbij let je vooral op de cultuurelementen
godsdienst en taal.
Godsdienst is een van de belangrijkste cultuurelementen. Hoewel de betekenis in de westerse landen
afneemt, speelt godsdienst in veel delen van de wereld nog steeds een grote rol in het dagelijks
leven.
Zonder een gemeenschappelijke taal kan de cultuur van een volk niet worden doorgegeven naar de
volgende generatie of verbreid worden over andere gebieden. op aarde worden naar schatting
vijfduizend verschillende talen gesproken. Veel inheemse talen worden bedreigd en verdrongen door
wereldtalen zoals Engels. In dit tijdperk met wereldwijde uitwisseling van informatie en ideeën is het
hebben van een gemeenschappelijke taal, een voertaal, belangrijk.
Cultuurgebieden kunnen door beïnvloeding veranderen. Door diffusie worden nieuwe
cultuurelementen verweven met de ontvangende cultuur. In deze tijd zijn de moderne communicatie
middelen zoals tv en internet een belangrijke rol in de verspreiding van cultuur. Maar de kans dat er
één wereldcultuur zal ontstaan is niet zo groot. In de huidige tijd spelen op wereldniveau twee
tegengestelde bewegingen een rol:
1. Homogenisering. Door de verwestersing vervagen grenzen tussen de cultuurgebieden.
2. Heterogenisering. Door de wereldwijde migratie van westerse en niet-westerse cultuur
elementen. Je ziet het aan inrichting van de multiculturele wijken, je hoort het aan de taal en
de muziek. Mensen die twee culturen in zich verenigen, hebben een transnationale
identiteit.
Download