Kernwoorden: Alexander de Grote, handel

advertisement
Samenvatting § 2.1
Kernaspect: de ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en
het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
Het politieke stelsel van Athene, de democratie, was volstrekt origineel en diende als een
voorbeeld voor hun buren. De Griekse leefwereld (Hellas) bestond uit stadstaten (poleis) met
een landbouwstedelijke(agrarisch urbane) samenleving. Alle stadstaten hadden hun eigen
leger, munt en onafhankelijk bestuur. Ook hadden ze verschillende regeringsvormen die elkaar
vaak afwisselden: monarchie, tirannie, aristocratie, oligarchie of democratie.
In Athene voerde Kleistenes in 507 v.C. de democratie in: alle vrije Atheense mannen kregen
stemrecht (omdat zij tot de burgers behoorden) & de bestaande volksvergadering de hoogste macht.
Taken volksvergadering (ekklesia) :
o Beslissen over wetten
o De regering kiezen
o De ambtenaren en bestuurders controleren
Om een geldig besluit te nemen moesten er minstens 6000 mannen aanwezig zijn. Daarvoor
was overtuigingskracht nodig. Om welsprekendheid te leren ging men naar een sofist.
(Rondtrekkende filosofen die zich lieten betalen voor hun lessen ‘in wijsheid’). Zij speelden een belangrijke
rol bij de ontwikkeling van de democratie.
Al was democratie niet vanzelfsprekend het beste politieke systeem, Sparta had bijv. een strak
georganiseerde, militaire aristocratie en filosofen wantrouwden de massa, zij voelden meer
voor een aristocratie of oligarchie omdat dan de macht in handen van verstandige mensen zou
zijn. Socrates vond dat democratische politici de mensen naar de mond praatte i.p.v. de waarheid de spreken en
Plato zei dat democratie tot chaos en dictatuur van de lagere klassen zou leiden en bewonderde Sparta -> Zijn
ideale staat: filosofen hebben de macht en zetten zich volledig in voor de staat.
Ondanks de kritiek op de democratie werd Athene het culturele centrum van Hellas, maar de
filosofie ontstond buiten Athene. (filosofie = letterlijk: liefhebbers van de wijsheid) Filosofen zochten
rationele i.p.v. mythologische verklaringen voor verschijnselen in de wereld.
Begrippen:
Stadstaat (poleis): Staat die bestaat uit een stad en de omliggende gebieden.
Landbouwstedelijke samenleving: Een samenleving waarin de meerderheid van de bevolking op het
platteland woont en in de landbouw werkt; een minderheid woont in de steden, die centra van handel
en nijverheid en bestuurscentra zijn.
Monarchie: alleenheerschappij, zoals een staat met een koning of keizer.
Tirannie: Grieks voor regering door een tiran = iemand die zich op onwettige wijze van de regering
meester had gemaakt. Veel tirannen waren populair en voerden belangrijke hervormingen door. Later de
betekenis van een heerschappij die zich kenmerkt door geweld, willekeur en wreedheid.
Aristocratie: Grieks voor regering van de besten. Meestal rijke en aanzienlijke families.
Oligarchie: Grieks voor regering door weinigen. Weinig personen, die behoren tot bevoorrechte
klassen of standen. Buiten die groep wordt niemand invloed op het bestuur gegund.
Democratie: Grieks voor regering door het volk. Athene staat bekend als de eerste democratie, 507 v.C.
Burgerschap: burger = inwoner van een stad of staat die de daarbij behorende burgerrechten heeft. In
Athene werden vrije, volwassen mannen die in Athene geboren waren tot de burgers gerekend.
Politiek: Alles wat met het bestuur van de staat te maken heeft. (afgeleid van het woord poleis )
Wetenschap: Dat wat mensen weten en wat door geleerden wordt onderzocht.
Samenvatting § 2.2
Kernaspect: de groei van het Romeins imperium waardoor de
Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
Één van de hoofdoorzaken van de enorme expansie van het Romeinse rijk was het
onderwerpen van buurvolkeren. Eerst Italië zelf en daarna Spanje, Portugal en het hardnekkige
Carthago. Met hen vochten de Romeinen 3 oorlogen. In de tweede trok de Carthaagse
Hannibal met olifanten over de Alpen. Na een eeuw werd Carthago eindelijk verslagen. De
bevolking werd weggevoerd in slavernij en de grond werd omgeploegd en volgestopt met zout
zodat er nooit meer iets zou groeien.
Na de verovering van Hallas ging het hard met de Romeinse expansie. Noord Afrika en Europa
werden veroverd. Hierna beperkten de Romeinen zich tot de verdediging. In Europa vormden
de Rijn en Donau de natuurlijke Grens en in het noorden van Groot Brittannië werd de muur
van Hadrianus gebouwd voor bescherming tegen de Keltische ‘barbaren’.
Rome was eeuwenlang een republiek waarin de aristocratische senaat de dienst uitmaakte.
Totdat Caesar in 48 v. Chr. de alleenheerschappij verwierf. Na zijn dood stichtte Octacianus
het imperium Romanum en gaf zichzelf de bijnaam ‘Augustus’ wat verhevene betekent.
Augustus begon een lange periode van welvaart en vrede binnen de grenzen van het Romeinse
rijk: de Pax Romana. Dit enorme rijk werd een geordend en stabiel bouwwerk dat vanuit één
centraal punt, Rome, bestuurd werd. Gouverneurs hieven belastingen waarmee het
reusachtige Romeinse leger werd betaald en een indrukwekkende infrastructuur tot stand
werd gebracht.
De Romeinen waren diep onder de indruk van de Griekse cultuur en bootsten hen in alles na:
meubilair, tempels en goden. Conservatieve Romeinen klaagden zelfs over vergrieksing.
De Grieks-Romeinse cultuur verspreidde zich over het hele rijk. In en rondom de steden kwam
een landbouwstedelijke samenleving met een geldeconomie tot ontwikkeling.
De Romeinen waren tolerant tegenover andere culturen. Onderworpen volken mochten hun
cultuur en godsdienst handhaven. Maar dat betekende niet dat ze niet door de Romeinen
werden beïnvloed. Vooral het Romeinse leger bevorderde de romanisering.
Uit de soldatentalen ontstonden later de Romaanse talen/ de huidige grens tussen Romaanse
en Germaanse talen komt vrijwel overeen met de grens van het Romeinse rijk. Ook de
Romeinse kalender die Caesar opstelde, is in aangepaste vorm nog steeds in gebruik. Het
Romeinse recht ligt ook nog altijd aan de basis van de Europese rechtsstelsels.
Begrippen:
Barbaren: bij de Grieken en Romeinen een buitenlander met negatieve bijbetekenissen als
onbeschaafd, ruw en wreed.
Imperium: Latijn voor bevel, heerschappij. Meestal gebruikt in de betekenis van een groot rijk.
Het veroveren van een groot rijk wordt imperialisme genoemd.
Romanisering: de beïnvloeding van volkeren door de Grieks-Romeinse cultuur.
Samenvatting § 2.3 & 2.4
Kernaspect: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
&
Kernaspect: de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en
de Germaanse cultuur van Noordwest - Europa
De Griekse kunt was sterk beïnvloed door de Egyptische kunt. Eerst waren de beelden stijf en
plat, maar later maakten ze de beelden beweeglijker doordat de benen los van de grond
stonden en het gezicht een glimlach kreeg. Ook moesten de beelden geen gewone
stervelingen zijn, maar goden, dus waren ze mooier en perfecter dan een mens ooit kan zijn.
Perfectie zagen de Grieken als een teken van goddelijkheid. Deze periode wordt de klassieke
periode genoemd.
Ook de tempels werden eerst gebouwd in Dorische stijl: strakke lijnen en robuuste, sobere
zuilen. Later kwam de Ionische stijl op. Deze tempels waren ranker en de zuilen hadden mooie
versieringen.
Beeldhouwer Phidias en 2 bouwmeesters moesten een tempel voor de godin Athena Parthenos
op de akropolis bouwen. In 432 v. Chr. was het Parthenon af. Het wordt tot het mooiste
beeldhouwwerk dat de Grieken hebben gemaakt gerekend. De 10 meter hoge Dorische zuilen
lijken voor de toeschouwer recht, maar in werkelijkheid staan ze scheef. Bovenop deze zuilen
rustte de architraaf, de dakconstructie. Daarboven zat een fries, een horizontale band met
schilder/beeldhouwwerk, waarop mythische oorlogen waren afgebeeld. Op de voor- en
achtergevel zat een driehoekig fronton waarop ook mythische figuren te zien waren.
In het Parthenon zelf stond een elf meter hoog houten beeld van de godin Athene.
De Romeinse kooplieden konden in de 1e eeuw v. Chr. de vraag naar Griekse beelden
nauwelijks aan, maar dankzij dezen kopieën weten wij wel hoe de Griekse beelden eruit zagen,
want veel van de oorspronkelijke beelden zijn verloren gegaan. Na deze periode van kopieren
ontwikkelden de Romeinen een eigen stijl: heel realistisch. Hierdoor weten wij hoe keizers als
Augustus en Nero eruit moten hebben gezien.
De Germaanse stammen in het noorden van Europa kregen halverwege de 1e eeuw v. Chr. voor
het eerst te maken met de Romeinen. Zeven jaar later maakten Gallia (Frankrijk, Belgie en delen van
NL, Duitsland en Zwitserland waar de Keltische stammen woonden, die door de Romeinen Galliërs werden
genoemd) en Germania (het land aan de andere kant van de Rijn waar de Germanen woonden) deel uit van
het Romeinse rijk.
In het grensgebied van wat nu NL is, woonden Bataven en Canninefaten. Ze werden trouwe
Romeinse bondgenoten. Dat de Romeinse grens dwars door NL liep, heeft zijn sporen
nagelaten. Na het vertrek van de Romeinen raakten hun forten en steden aan de Rijn in verval,
maar later ontstonden juist daar weer nederzettingen die uitgroeiden tot dorpen en steden.
De Germanen leefden in een landbouwsamenleving. Ze dreven handel met de Romeinen, aan
wie ze onder meer huiden leveren. De Romeinen begrepen hun cultuur en taal niet en daarom
noemden ze hen Barbaren. Ze kenden volgens hen geen luxe en leken daaraan ook geen
behoefte te hebben. Toch hadden de Romeinen wel ontzag voor de Germaanse krijgers. Deze
stonden bekend als uitstekende ruiters en dienden dan ook in het Romeinse leger. De
Germanen gingen op den duur domineren en stichtten eigen koninkrijken, maar namen de
Romaanse talen en Romeinse gewoonten wel over omdat zij de Romeinen bewonderden en er
niet op uit waren om die cultuur te vernietigen.
Begrippen:
Klassiek: wat tot de Griekse of Romeinse oudheid behoort. Met de ‘klassieke’ of ‘antieke’
cultuur wordt de Grieks-Romeinse cultuur bedoelt. Met klassiek wordt ook bedoeld: dat wat
uitstekend is en steeds weer tot voorbeeld dient.
Samenvatting § 2.5
Kernaspect: de ontwikkeling van het Jodendom en het christendom
als de eerste monotheïstische godsdiensten.
Van alle onderworpen volken in het Romeinse rijk werd verwacht dat ze de Romeinse keizer als
een god vereerden. De joden weigerden dit omdat hun geloof monotheïstisch is. Abraham was
de eerste die hiervan overtuigd was en kreeg de belofte van Kanaän. Vanwege hongersnood
vertrok Israël naar Egypte, vanwaar ze in de 13e eeuw v. C. wegtrokken. Rond 1000 v. C.
verenigden de joodse stammen zich in het koninkrijk Israël. Tijdens de Romeinse overheersing,
die in 63 v. C. begon, raakte het volk verstrooid over het hele Romeinse rijk.
Tussen 26 en 30 leefde Jezus Christus. In 30 arresteerde de Romeinen hem omdat ze een
opstand vreesden. Zijn volgelingen, de christenen, waren aanvankelijk een stroming binnen het
jodendom. De vraag rees of christenen ook alle joodse wetten moest houden. Paulus wist zijn
volgelingen ervan te voertuigen dat dit niet nodig was.
De christenen werden in het Romeinse rijk vervolgd, onder meer omdat ze net als de joden
weigerden de keizer te vereerden. Maar het christendom bleef groeien. In 312 gaf keizer
Constantijn zelfs godsdienstvrijheid en later werd het christendom de staatsgodsdienst.
De kerk had aanvankelijk bestaan uit los met elkaar verbonden gemeenten, onder leiding van
bisschoppen met een zelfstandig gezag. Constantijn en zijn opvolgers organiseerde concilies,
kerkelijke bijeenkomsten waarop de bisschoppen een geloofsbelijdenis en een orthodoxe geloofsleer vastlegden.
Zo bepaalden ze dat alleen de leer van de drie-eenheid het wezen van christus juist weergaf.
Opvattingen die het mens zijn van Christus benadrukten, of hem juist alleen als God zagen,
werden als ketters veroordeeld.
Begrippen:
Monotheïstisch: Godsdienst met één God, in tegenstelling tot polytheïsme (veelgodendom),
zoals de Griekse godsdienst. De drie grote monotheïstische godsdiensten zijn jodendom,
christendom en islam.
Bijbel: Het heilige boek van de christenen, dat bestaat uit het Oude en Nieuwe Testament. Het
oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven Oude Testament komt overeen met de joodse
Tenach. Het oorspronkelijk Griekse en Aramese Nieuwe Testament beschrijft onder meer het
leven van Jezus.
Christendom: Monotheïstische godsdienst waarin naastenliefde centraal staat en Jezus Christus
als zoon van God wordt erkend. Het christendom ontstond als een stroming binnen het
Jodendom.
Jodendom: Monotheïstische godsdienst van de joden. God beloont volgens de Joden wie zijn
geboden nakomt en straft wie ze overtreedt. In de Tenach, de heilige joodse boeken, staan de
geschiedenis van het joodse volk en de joodse wetten beschreven.
Samenvatting § 3.1
Kernaspect: het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
Mekka was uitgegroeid tot een welvarend handelscentrum. De stad stond bekend om de
Ka’ba, een eeuwenoud granieten, kubusvormig heiligdom met daarin een reusachtige zwarte
steen. De Arabieren kwamen erheen om hun goden te vereren. Volgens de Koran had Abraham
met Ismaël de Ka’ba gebouwd als Gods tempel.
Hier woonde Mohammed toen hij in 610 op de berg Hira een visioen kreeg. Van die dag tot
zijn dood in 632 kreeg Mohammed visioenen waarin hij God meende te horen. De profeet, die
analfabeet was, reciteerde alles hardop in verzen, zijn volgelingen leerden ze uit het hoofd en
na zijn dood werden ze opgeschreven in de Koran. Zo ontstond de Islam.
Een legende vertelt nog dat op een nacht een magisch paard hem naar Jeruzalem zou hebben
gevlogen. Op de Tempelberg zou de profeet zijn begroet door Abraham, Mozes en Jezus.
Daarna zou hij langs een ladder naar de hemel zijn geklommen, waar God hem zei dat moslims
5x per dag moeten bidden.
Volgens de Koran openbaarde God zich aan Mohammed in het Arabisch. Daarom mocht het
heilige boek alleen in het Arabisch worden gelezen. De moslims waren verplicht tot de jihad.
De inspanning om de islam op aarde te verbreiden. In 622 werd Mohammed uit Mekka en
vestigde zich in Medina. Hiermee begint de Islamitische jaartelling. Hij kreeg daar de politieke
macht, waardoor dit de eerste islamitische staat is. Vanuit Medina kreeg Mohammed grote
invloed op het Arabisch schiereiland en erkenden steeds meer stammen zijn gezag, waardoor
hij Mekka in 630 zonder bloedvergieten kon veroveren. Na zijn dood breidden zijn opvolgers,
de kaliefen, de islam in hoog temp uit. Tussen 632 en 650 veroverden ze grote gebieden op de
twee wereldrijken waartussen Arabië lag ingeklemd: het Perzische rijk & het Oost-Romeinse/
Byzantijnse rijk. Hierdoor is de islam de heersende godsdienst in ondermeer het huidige Iran
en Irak geworden.
10 jaar lag de expansie stil, maar na 660 rukte de Islam opnieuw op tot ver in Centraal Azië en
Noord Afrika. Vanuit Noord Afrika drongen de moslims ook Europa binnen. Ze drongen door
tot in het hart van het Frankische rijk. Daar werden ze teruggeslagen en trokken ze terug tot
achter de Pyreneeën. Precies 100 jaar na Mohammeds dood was aan de expansie een einde
gekomen en in 1492 was de Islam definitief uit Spanje verdreven.
Maar de Turken die bekeerd waren, waren ook al Europa binnengedrongen en namen het
Byzantijnse rijk in en in 1453 viel Constantinopel (de hoofdstad). Daarna verbreidde het Turkse
Ottomaanse rijk de Islam op de Bakan.
Dit kon omdat ze militair superieur, hard en taai hadden. Ook hadden ze hun onderlinge
verdeeldheid overwonnen dankzij de islam en waren ze verbonden door hun geloof.
De moslims stonden het heidendom niet toe, maar waren tegenover de volkeren van het Boek
tolerant.
Begrippen:
Koran: Heilige boek van de moslims.
Islam: Monotheïstische godsdienst die in de 7e eeuw in Arabië werd gesticht door Mohammed.
Islam betekent letterlijk: onderwerping aan God. Volgens moslims is Mohammed de
belangrijkste profeet van Allah.
Heidendom: Afgodendienst.
Met heidendom worden ook wel de heidense volkeren bedoeld. Volgens christenen, joden en
moslims zijn heidenen mensen die in meer goden geloven of ongelovig en ongodsdienstig zijn.
Samenvatting § 3.2
Kernaspect: de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur
door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
In het Romeinse Rijk woonden de meeste mensen op het platteland. Toch waren de steden van
levensbelang. Het waren centra van waaruit het rijk werd georganiseerd, van waaruit de
handel en nijverheid werden bedreven en waar de natuur bloeide.
Na de splitsing van het Romeinse Rijk ging West Europa ten onder in chaos en geweld. Van de
steden bleven alleen restanten over.
De economie was van 500-1000 agrarisch en autarkisch. Alleen de geestelijkheid en de adel
werkten niet op het land. Honger en gebrek lagen altijd op de loer en boeren werden
overheerst, onderdrukt of zelfs geterroriseerd door de adellijke heren van wie ze afhankelijk
waren.
Er waren ook veel zelfstandige, vrije boeren. Zij gingen op in de nieuwe klasse van de horigen.
Zij waren niet helemaal rechteloos en hadden vaak land, maar mochten hun grond niet zonder
toestemming van hun heer verlaten.
De agrarische productie daalde, daarom werd het boeren helemaal verboden hun grond te
verlaten. Door de groeiende onveiligheid zagen boeren zich gedwongen zich onder
bescherming van een grootgrondbezitter te stellen. In ruil voor die bescherming gingen ze
allerlei verplichtingen aan. Zo ontstond het hofstelsel.
De grootgrondbezitter had op zijn landgoed (domein) een centrum, het hof, van waaruit hij
zijn hele gebied beheerste. Het domein was in tweeën gesplitst: vroonland en hoeveland. Op
het vroonland stonden een hoofdgebouw en andere gebouwen als molens, weverijen,
brouwerijen en opslagschuren. Dit was van de heer.
Het hoeveland was van de boren. Ze hadden een boerderij met land (hoeve) en mochten het
omringende gebied gebruiken om bijv. het vee op te laten lopen.
Boeren en vrouwen moesten voor hun heer werken en deden betalingen in natura.
Hofstelsel en horigheid waren in Europa overheersend, maar tussen de domeinen bestonden
grote verschillen, bijv. in grootte maar ook de verplichtingen van de boeren konden van
domein tot domein en zelfs van horige tot horige aanzienlijk verschillen.
Begrippen:
Autarkie: Een autarkische of zelfvoorzienende gemeenschap produceert zelf alles wat ze nodig
heeft en voert dus geen handel met de buitenwereld.
Samenvatting § 3.3
Kernaspect: het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
In 800 kroonde de paus de Frankische koning Karel de Grote tot keizer. Het verschil met de
Romeinen was groot. Alleen geestelijken konden nog lezen en schrijven, zodat bestuur volgens
geschreven wetten en regels onmogelijk was. Omdat er geen goede wegen meer waren
konden heersers alleen in een beperkt gebied werkelijk hun gezag doen gelden.
Germaanse koningen probeerden lokale machthebbers trouw te laten zweren zodat zij
bescherming, buit of andere voorwerpen kregen. Dit werd de basis van een nieuw
bestuursstelsel: het feodalisme. Het leenstelsel kwam erop neer dat een heer een stuk grond of
ambt in leen gaf aan een dienaar in ruil voor trouw en raad.
Het rijk van Karel de Grote, het Frankische rijk, was het grootste koninkrijk dat op de ruïnes
van het Romeinse rijk was ontstaan. Een van de Germaans Frankische krijgsheren, die rond 500
verovertochten onderwierp was Clovis. Hij onderwierp bijna geheel Gallië.
In de achtste eeuw had het Frankenrijk weer een serie sterke heersers. Karel de Grote (768814) werd de machtigste Europese vorst van de vroege middeleeuwen. Hij heeft het rijk nog
verder uitgebreid door technische verbeteringen werden voor het eerst in Europa ridders te
paard superieur aan het voetvolk.
Door de dure uitrusting waren dit alleen edelen. Karel bond hen aan zich door grond in leen te
geven. Karel verdeelde zijn rijk in een paar honderd districten (gouwen), die elk een
graaf/hertog aan het hoofd kregen. Zij moesten in hun gebied rechtspreken, besturen enz. In
ruil kregen ze hun ambt in leen.
Dit leenstelsel werkte wel versnippering van het gezag in de hand. Vazallen gingen hun leen
als erfelijk bezit zien en probeerden het aan hun kinderen door te geven. Vaak lukte dit en
gingen graven/hertogen zich steeds meer als zelfstandige heersers gedragen.
Begrippen:
Feodalisme(leenstelsel): bestuurssysteem in West-Europa vanaf de 8e eeuw waarbij hogere
edelen grond of ambten in leen gaven aan lagere edelen (vazallen), die in ruil daarvoor hun
leenheer trouw beloofden.
De hoogste leenheer was de koning, zijn vazallen konden zelfleenheer worden van andere
vazallen. De leenrelatie eindigde met de dood van de heer of vazal, maar op den duur gingen
vazallen hun leen als erfelijk bezit zien. Ze werden vrijwel zelfstandige heersers over het
gebied dat ze in leen hadden. Later werden met feodalisme ook de voorrechten van de adel en
de macht van adellijke heren bedoeld.
Ridder: adellijke ruiter.
In Europa ontstonden de ridde4rlegers in de 8e eeuw, in navolging van de Arabische
ruiterlegers, waar de christenen in het begin van de eeuw een slag mee hadden geleverd.
Samenvatting § 3.4
Kernaspect: de verspreiding van het christendom in geheel Europa.
De veroveringen van Karel de Grote bevorderden ook de verbreiding van het christendom.
Toch raakte het christendom in West-Europa, na de splitsing van het Romeinse rijk in 395, in
het gedrang. Monniken verbreidden vanaf 450 hen christendom naar Ierland, dat in het westen
het eerste gekerstende gebied werd buiten het Romeinse Rijk.
Een keerpunt was de bekering van Clovis. Hij en zijn opvolgers bevorderden in het Frankenrijk
het christendom. Ierse monniken brachten het geloof rond 600 naar Brittannië.
Tegelijk begon de paus de kerstening vanuit Rome te bevorderen. De paus gaf Willibrord de
leiding bij de bekering van de Friezen en Bonifatius ging naar Duitsland. In 754 werd hij door
Friezen bij Dokkum vermoord.
Karel de Grote stelde de overwinnen van het christendom bij de Friezen en Saksen zeker.
Bonifatius en Willibrord hadden bezwaar tegen gedwongen bekeringen, maar Lebuïnus, hun
opvolger, dreigde de Saksen dat Karel hun gebied zou verwoesten. Karel viel idd aan en er
volgenden dertig jaren van wrede oorlogen.
Na Karels dood kwam het christendom weer in gedrang door Vikingen, maar met steun van
sterke Duitse keizer sloeg het christendom in de 10e eeuw terug.
Tussen Oost en West waren nu door scheiding uit elkaar gegroeid. Ze konden elkaar niet meer
verstaan, in het Westen was de bisschop van Rome, de paus, uitgegroeid tot leider van de kerk,
terwijl in het oosten de keizer en patriarch van Constantinopel de eerste plaats innamen. Toen
de paus eiste dat hij ook in Byzantium werd gehoorzaamd, kwam het in 1054 tot een breuk die
nooit meer is geheeld.
Begrippen:
Kerstening: bekering tot het christendom.
Het christendom was vanaf het begin een universele godsdienst, die zijn boodschap tot de
gehele mensheid richtte.
Christenheid: benaming voor de gezamenlijke christelijke volkeren in Europa.
In de middeleeuwen werd hiermee Europa aangeduid. Toen door de reformatie de
christenheid in West-Europa uiteenviel in protestanten en katholieken raakte het begrip in
onbruik. Vanaf toen werd het begrip Europa vaker gebruikt.
Bisschop: de hoogste christelijke geestelijke in een stad met bijbehorende provincie.
In het Romeinse rijk kwamen de bisschoppen in de steden naast het wereldlijke bestuur. Toen
het wereldlijke gezag verdween, voorkwamen de bisschoppen dat de steden helemaal ten
onder gingen. Veel bisschoppen hadden ook wereldlijke macht. Boven hen stonden
aartsbisschoppen. Een aartsbisdom bestond uit meerdere bisdommen.
Paus: hoofd van de katholieke kerk.
De paus had als bisschop van Rome vanaf het begin een bijzondere positie. Hij werd gezien als
opvolger van Petrus, van wie Jezus volgens de Bijbel had gezegd dat hij op hem zijn kerk zou
bouwen en die de sleutels van de hemel zou hebben gekregen. Toch groeide de paus pas vanaf
de 7e eeuw geleidelijk uit tot leider van de westerse kerk.
Download