- Scholieren.com

advertisement
Cursus lezen
Hoofdstuk 1:
De verschillende leesstrategieën met hun leesdoel en aanpak.
• Oriënterend lezen:
 Snel vaststellen of een tekst bruikbaar of interessant is voor jou, onderwerp vaststellen.
Boek:
Artikel:
Titel
Titel
Flaptekst
Lead
Inhoudsopgave
Eerste alinea’s
Voorwoord
Tussenkopen
Auteur
Laatste alinea’s
Auteur
publicatieplaats
• Globaal lezen:
 De hoofdzaken van de tekst vinden
- Lees de voorkeursplaatsen:
1. Eerste alinea’s – laatste alinea’s
2. Eerste en laatste zin van de tussenliggende alinea’s
 Intensief lezen:
 De tekst helemaal goed begrijpen
- Lees de tekst helemaal door
1.Stel de betekenis van moeilijke woorden vast
2.Inleiding: bepaal het onderwerp
3.Middenstuk: zoek naar de kernzinnen van alinea’s en naar signaalwoorden die verbanden
aangeven.
4.Stel de deelonderwerpen vast ; let op tussenkoppen en witregels
5.Slot: bepaal de hoofdgedachte.
 Kritisch lezen
 De betrouwbaarheid van de informatie in een tekst beoordelen.
- Stel vast:
1. in de informatie juist,volledig en niet eenzijdig?
2.Is de auteur deskundig en onpartijdig?
3.Zijn de bronnen van de auteur recent, of verouderd; zijn ze betrouwbaar?
4.Zijn de argumenten van de auteur sterk of zwak?
 Studerend lezen:
 De inhoud van de tekst onthouden.
1. Lees de tekst oriënterend(onderwerp) en intensief (deelonderwerpen en eventuele
hoofdgedachte)
2. Maak overhoorvragen
3. Maak een samenvatting/uittreksel
4. Probeer of je de bedachte vragen kunt beantwoorden.
5. Lees je samenvatting/uittreksel enkele malen door.
• Zoekend lezen:
 Bruikbare informatie(in de tekst) vinden.
1.Zoek in catalogi en computerbestanden geschikte titels van boeken
2.Zoek via inhoudsopgave , registers enzovoort.
3. Lees nu globaal tot je de gewenste informatie gevonden hebt.
Hoofdstuk 2:
Er zijn 5 schrijfdoelen:
Informeren:
Opinëren:
Overtuigen:
Activeren:
Amuseren:
lezers vertellen wat er is gebeurd/gaat
gebeuren; lezers uitleggen hoe iets in elkaar zit.
Lezers de gelegenheid geven zich een mening te
vormen over een onderwerp.
Lezers met argumenten overhalen tot een
bepaalde mening, een standpunt.
(overhalen) lezers aanzetten om iets te gaan
doen.
Lezers vermaken door iets leuks of interessants
te vertellen.
Vraag je altijd af: wat wil de auteur van mij?
Er zijn 5 schrijfdoelen daarbij horen tekstsoorten
 Niet fictionele of zakelijke teksten:
 Informeren, teksten die uitleg geven:
 uiteenzetting.
 Handleiding
 studieboek
 recept
 rapport
 instructie
 informatieve folder
 gebruiksaanwijzing
 informeren, teksten die nieuws overbrengen:
 nieuwsbericht
 sommige uitnodigingen
 geboortekaartje
 trouwkaart
 overlijdensbericht
 notulen
 Opiniëren:
 beschouwing
 Recensie
 Verslag
 Discussiestuk
 Overtuigen:
 betoog
 Ingezonden brief
 Redactioneel commentaar
 Column
 Activeren:
 reclamefolder
 Brochure
 Direct mail
 Advertentie
 Affiche/poster
 Flyer
 Sommige uitnodigingen
 Fictionele of niet- zakelijke teksten.
• Amuseren:
 roman
 Strip
 Cartoon
 Kort verhaal
 Mop
 Cursiefje( klein ,grappig verhaaltje in de krant)
Hoofdstuk 3
De indeling van een tekst:
• De inleiding
1. Inhoudelijke kenmerken van de inleiding
Functies van de inleiding:
 De inleiding introduceert het onderwerp door :
- De geschiedenis
- De actualiteit
- Het belang van de lezer
- Een voorbeeld
- Een anekdote( een kort grappig verhaaltje)
 De inleiding geeft aan wat het onderwerp is:
-in een beschouwing geeft de inleiding > vraagstelling/ probleemstelling
-in een betoog geeft de inleiding > stelling (is gelijk de hoofdgedachte)
 De inleiding geeft soms de opbouw van de tekst aan: welke deelonderwerpen.
2. Typografische kenmerken:
-Witregels scheiden de inleiding van het middenstuk.
-Soms is de inleiding cursief of vet gedrukt.
• Het middenstuk:
1. Structurerende zinnen.
Aankondigende en afkondigende zinnen van het deelonderwerp.(van het onderwerp)
2. Verbanden tussen alinea’s/ signaalwoorden.
alinea’s kunnen bij elkaar horen, let op signaalwoorden!
3. Typografisch kenmerken
-Witregels tussen de deelonderwerpen
-Tussenkoppen boven de verschillende deelonderwerpen.
• Het slot:
1.Inhoudelijke kenmerken:
-Bevat vaak de hoofdgedachte of conclusie
- soms bevat het slot een samenvatting
- soms is het slot een ; aansporing, een afweging ( voor- en nadelen) of een toekomstverwachting.
2. typografisch kenmerken:
- Vaak een extra witregel na het middenstuk.
Tekststructuren:
• Vraag/antwoordstructuur
Inleiding:
vraag
Middenstuk:
antwoord
Slot:
samenvatting of conclusie
• Aspectenstructuur
Inleiding:
aankondiging onderwerp
Middenstuk: diverse aspecten van een onderwerp
Slot:
samenvatting
• Verleden/heden/toekomst structuur
Inleiding :
introductie onderwerp
Middenstuk: situatie vroeger
Situatie nu
Situatie in de toekomst
Slot:
conclusie
• Verklaringstructuur
Inleiding :
noemen van een bepaald verschijnsel
Middenstuk: kenmerken
Voorbeelden
Oorzaken en gevolgen
Slot :
samenvatting
• Probleem/oplossing structuur
Inleiding:
probleem
Middenstuk: gevolgen ( waarom is het een probleem)
Oorzaken
Oplossing
Slot:
de beste oplossing
• Voor- nadelen structuur
Inleiding:
vraag of stelling
Middenstuk:
voor- of nadelen
Slot:
afweging, conclusie
• Argumentatie structuur
Inleiding:
stelling, standpunt
Middenstuk:
argumenten voor de stelling
Weerlegging tegenargumenten
Slot:
herhaling stelling.
De alinea
 De kernzin is:
-De eerste zin
-De tweede zin
-De laatste zin
Tekstverbanden:
Verband:
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Chronologisch verband
Oorzakelijk verband
Toelichtend verband
Voorwaardelijk verband
Vergelijkend verband
Redengevend verband
Signaalwoorden:
Ook, Tevens, Bovendien, Daarnaast, Vervolgens,
Verder, Om te beginnen, Ten eerste, Ten
tweede, ten derde, Ten slotte
Maar, echter, niettemin, toch, daar staat
tegenover, desondanks, evenwel, nochtans,
daarentegen, ondanks dat..., aan de ene kant ...
aan de andere kant ( enerzijds... anderzijds)
Eerst, dan, daarna, uiteindelijk, eens, toen,
vroeger, nu, later, voordat, nadat
Doordat, Daardoor, Als gevolg van, Het gevolg is,
Het komt door, Waardoor,Zodat
Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou
Als, indien, wanneer, tenzij,mits, in het geval dat
Zoals, net(zo)... als, evenals, meer/beter...dan
Daarom, omdat, derhalve, dus, want, immers,
Doel-middel verband
Toegevend verband
Samenvattend verband
Concluderend verband
dat blijkt uit, namelijk, anngezien, de reden
hiervoor is ...
Om te..., met de bedoeling..., opdat, zodat,
daarvoor, waarvoor, voor, door ... te
Ook al, zij het (dat), weliswaar, hoewel, ofschoon
Kortom, samengevat, met andere woorden, al
met al
Dus, daarom, dat houdt in, concluderend, ik kom
tot de slotsom dat..., kortom, al met al
Hoofdstuk 4:
Publiek en tekstkenmerken
Een tekst is met een bepaald doel en voor een bepaald doel mensen geschreven aan de dingen
hieronder kun je dat zien:
1. De inhoud
2. De publicatieplaats
3. Het taalgebruik
4. De toon
5. De lay-out
Cursus schrijven
Hoofdstuk 1:
Schrijfdoelen en benaderingswijzen
Er zijn verschillende schrijfdoelen, (zie boven onder h2).
Zes benaderingswijzen
Je kunt bijna elk onderwerp benaderen op de volgende manieren:
 historische benadering:
- je duikt de geschiedenis in van het onderwerp
- hoe was iets vroeger?
- Hoe is het veranderd?
- Hoe is die ontwikkeling te verklaren?
 Actuele benadering:
- Huidige stand van zaken
- Recente ontwikkelingen?
- Wat valt er te wachten?
 Technische benadering:
- Benader het onderwerp zakelijk
- Hoe zit het precies in elkaar?
- Hoe werkt het?
 Maatschappelijke benadering:
- Je kijkt wat het onderwerp in de samenleving ‘doet’
- Welke invloed heeft het op de maatschappij en omgekeerd?
- Wat betekent het voor de gemiddelde burger?
 Kritische benadering:
- Hier gaat het om jouw mening van het onderwerp
- Wat is jou mening over het probleem?
- Wat is jouw mening over mogelijke oorzaken en oplossingen?
 Persoonlijke benadering:
- Benader het onderwerp vanuit je eigen ervaring(en)
- Wat heb jij zelf meegemaakt?
- Wat heeft het voor jou betekend?
Hoofdgedachte
Het belangrijkste over het onderwerp, formuleer het in één zin!
Inleiding
 De inleiding heeft twee functies:
- Aandacht trekken, mensen motiveren om de hele tekst te gaan lezen
- Het onderwerp te introduceren.
 Manieren om de aandacht te trekken:
- een voorbeeld:
een voorbeeld is meestal een kort verhaaltje, een anekdote.
- de geschiedenis:
hierbij laten ze weten hoe vroeger met het onderwerp is omgegaan.
- de actualiteit:
iets wat nu in het middelpunt staat.
- het belang voor de lezer:
de schrijver neemt dan een specifieke doelgroep.
 de introductie van het onderwerp,kan de schrijver doen door:
- één of meerdere vragen te stellen
- een probleem te formuleren
- een mening te verkondigen
- de opbouw van de tekst aan te kondigen
middenstuk
 deelonderwerpen:
- formuleer ze als vragen
- noteer de antwoorden op de vragen in trefwoorden en korte zinnen
- geef zo nodig toelichting
- geef geregeld een voorbeeld
 tekststructuren:
- zie boven h2
 het is verstandig dat je een bouwplan/ schema maakt.
 Tussenkopen:
- Eventueel boven elk deelonderwerp een tussenkop.
Slot
 Behalve een hoofdgedachte kan een slot bestaan uit:
- Een samenvatting
- Een afweging
- Een toekomstverwachting
- Een aansporing
 Tips voor het schrijven van een slot:
- Probeer de tekst af te sluiten met een krachtige zin, een uitsmijter
- Sluit niet af met een dooddoener
- Kom in het slot niet met iets niews aanzetten
- Zet geen ‘Einde’onder het slot
Publiekgerichtheid
Publiek en inhoud:
 Je kunt niet alles vertellen, vraag je af:
- Wat weet mijn publiek niet?
- Wat vindt het interessant om te weten te komen?
- Wat wil ik per se vertellen?
Publiek en taalgebruik:
 Pas je taalgebruik aan, enkele tips:
- Geen te moeilijke woorden
- Vermijd populaire taal en spreektaal
- Wees voorzichtig met vaktermen
- Vermijd kwetsende termen
- Maak de zinnen niet te lang
De tekst uitschrijven
 Titel, er zijn twee soorten:
- Informerende titels
- Motiverende titels
 Lay-out:
- Titel ( lekker dik)
- Regel wit
- Je naam
- Twee regels wit
- Inleiding
- Twee regels wit tussen inleiding en middenstuk
- Tussen deelonderwerpen één regel wit
- Eventuele tussenkopen
- Bij een nieuwe alinea is ingesprongen met tab ( niet na een regel wit)
- Zo min mogelijk cursiveringen, GEEN onderstrepingen
- Twee regels wit tussen middenstuk en slot
 Nakijken:
- Kijk altijd je werk na!
Download